5-1150/3

5-1150/3

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

5 MAART 2013


Wetsvoorstel tot invoering van een parlementair advies bij de benoeming tot hoofd van de Belgische diplomatieke zendingen en consulaire posten


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN EN VOOR DE LANDSVERDEDIGING UITGEBRACHT DOOR

DE HEER ANCIAUX EN MEVROUW VERMEULEN


I. INLEIDING

De commissie heeft dit wetsvoorstel besproken tijdens haar vergaderingen van 4 december 2012, 29 januari en 5 maart 2013.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE HEER VANLOUWE, INDIENER VAN HET WETSVOORSTEL

De rol van de diplomaten, en in het bijzonder de hoofden van de diplomatieke en consulaire posten, is uiterst belangrijk. Zij volgen nauwgezet de evoluties in het buitenland, onderhouden en faciliteren belangrijke contacten en waken over de belangen van de burgers, de bedrijfswereld en de verschillende overheden in België. Gelet op de brede invulling van de internationale betrekkingen heeft het werk van de diplomatieke diensten vaak een impact op de voorbereiding van wetgevend werk binnen België. Vanuit dat oogpunt is het belangrijk dat het parlement ten volle kan betrokken worden en haar rol kan spelen. Daarom wil dit wetsvoorstel, in volle respect voor de verdeling van de grondwettelijke bevoegdheden in dit land, een parlementair advies invoeren bij de benoeming tot hoofd van de Belgische diplomatieke zendingen en consulaire posten.

Voorliggend wetsvoorstel bepaalt dat de Koning, bij monde van de minister van Buitenlandse Zaken, aan het parlement zijn voorstel tot toekenning van de positie als hoofd van de diplomatieke zendingen en consulaire posten zou overmaken. Volgens de huidige wetgeving, met name het koninklijk besluit van 3 juni 1999 houdende het organiek reglement van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Internationale Samenwerking, maakt de directieraad aan de minister van Buitenlandse Zaken een voorstel over voor de toekenning van openstaande betrekkingen bij de zendingen en posten in het buitenland. Dit is gekend onder de naam van de jaarlijkse diplomatieke beweging. De toekenning van de positie als posthoofd gebeurt telkens per koninklijk besluit. Dit wetsvoorstel heeft tot doel om aan het parlement, meer bepaald aan de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen, de mogelijkheid te geven haar advies te verlenen tussen het ogenblik waarop de directieraad haar voorstel overmaakt aan de minister en het ogenblik dat deze laatste zijn beslissing neemt, voor het aanduiden van een postoverste (ambassadeur, consul-generaal of consul). Met het oog op het recht op privacy, wordt in een procedure achter gesloten deuren binnen de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen voorzien, naar analogie met de reeds bestaande procedures met gesloten deuren, waarbij het parlement advies verleent.

Zoals hierboven gesteld, raakt dit wetsvoorstel niet aan de verdeling van de grondwettelijke bevoegdheden tussen de Koning en de wetgevende kamers, zoals deze zijn vastgelegd in artikel 107, tweede lid en artikel 167 van de Grondwet. Artikel 107, tweede lid, bepaalt dat de Koning de ambtenaren bij de buitenlandse betrekkingen benoemt « behoudens de door de wetten gestelde uitzonderingen ». De Grondwetgever heeft aan de wetgevende kamers een duidelijke mogelijkheid gegeven om deze benoemingsbevoegdheid te beperken. Uiteraard kan deze mogelijkheid tot beperking niet te ruim geïnterpreteerd worden, aangezien artikel 107 van de Grondwet samen dient te worden gelezen met artikel 167 van de Grondwet, dat bepaalt dat de Koning de leiding heeft van de buitenlandse betrekkingen. De mogelijke beperking in artikel 107 zou er bijgevolg niet toe mogen leiden dat artikel 167 zonder voorwerp wordt. Met het oog op een evenwichtige verdeling voorziet dit wetsvoorstel daarom in een procedure van niet-bindend advies van het parlement. Op die wijze respecteert het voorstel enerzijds de mogelijkheid tot beperking van de benoemingsbevoegdheid, die toekomt aan de wetgevende kamers, en anderzijds de bevoegdheid van de Koning om de leiding te voeren over de buitenlandse betrekkingen.

Volgens spreker kan er grondwettelijk of juridisch geen obstakel bestaan, maar er zal een juridisch advies uitgebracht worden aan de commissie door het kabinet van de minister van Buitenlandse Zaken in de loop van de maand januari 2013.

Het is verder belangrijk dat de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen vergadert achter gesloten deuren over de geschiktheid van een bepaald diplomaat om als posthoofd te worden aangesteld. Door het parlement de mogelijkheid te geven een advies uit te brengen wordt er meer transparantie geschapen met betrekking tot belangrijke benoemingen. Daarenboven vertegenwoordigen de post-hoofden niet enkel de uitvoerende macht maar de hele Belgische Staat, inclusief de deelstaten. Deze laatsten hebben dikwijls al economische vertegenwoordigers. Als ambtenaren ressorteren de diplomaten onder de FOD Buitenlandse Zaken, maar eenmaal geaccrediteerd als posthoofd, hebben zij een brugfunctie van Staat tot Staat. Het is dus, volgens spreker, normaal dat het parlement hierover zijn advies kan uitbrengen. Het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer van 1961 bepaalt trouwens dat een posthoofd zijn geloofsbrieven moeten overhandigen aan het Staatshoofd en niet aan de minister van Buitenlandse Zaken. Hieruit kan afgeleid worden dat dit niet enkel een aangelegenheid is van de uitvoerende macht maar ook van de wetgevende macht. Het kan dan ook opportuun of nuttig zijn om te voorzien in een parlementaire controle voor de aanduiding van de postoversten.

Naast het juridisch advies van het kabinet, kunnen er ook hoorzittingen met de diplomatieke en academische wereld worden gehouden.

III. ALGEMENE BESPREKING

De heer Anciaux vindt dit een ingrijpend voorstel omdat het ingaat tegen de traditie en de bestaande evenwichten binnen de diplomatie. In het voorstel wordt er vanuit gegaan dat er geen conflict is in deze tussen enerzijds de bevoegdheid van de uitvoerende macht en anderzijds de bevoegdheid van de wetgevende macht. Spreker zal zich hierover uitspreken, als het juridisch advies van het kabinet wordt gegeven.

De heer Anciaux merkt op dat de heer Vanlouwe, in zijn toelichting, verwijst naar beraadslaging en adviesverlening binnen de commissie. In de tweede paragraaf van artikel 2 van het wetsvoorstel wordt echter voorzien dat :

« De Koning zendt hiertoe zijn voorstel tot toekenning van de positie als hoofd van de diplomatieke zendingen en consulaire posten over aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, die binnen een termijn die zestig dagen niet te boven mag gaan, over het voorstel beraadslaagt en een niet-bindend advies aflevert. De beraadslaging omtrent het voorstel tot toekenning gebeurt achter gesloten deuren. » (stuk Senaat, nr. 5-1150/1).

Kan men hieruit besluiten dat de plenaire vergadering hierover binnen de zestig dagen in gesloten zitting zou bijeenkomen om een advies te formuleren of zal het de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen zijn ?

Spreker vindt het betrekken van het parlement in zaken aangaande buitenlands beleid en diplomatie op zich een goede zaak maar het wetsvoorstel moet voldoen aan een aantal voorwaarden. Het moet duidelijk zijn hoe de uitvoering van het wetsvoorstel precies zal verlopen. Verder moet het gaan om een commissievergadering achter gesloten deuren en niet om een plenaire vergadering en dient de geheimhouding te worden gegarandeerd. Deze voorwaarden zijn nog echter nog niet vervuld en het wetsvoorstel zal moeten aangepast worden of vervangen worden.

Mevrouw Matz vraagt zich af of het wel grondwettelijk is de bevoegdheid van de Koning in te perken waar het de tweede paragraaf van artikel 107 van de Grondwet betreft, die luidt als volgt :

« Hij benoemt de ambtenaren bij het algemeen bestuur en bij de buitenlandse betrekkingen, behoudens de door de wetten gestelde uitzonderingen. »

Spreekster is van oordeel dat die uitzonderingen specifiek zijn, terwijl de wet een uitzondering instelt van algemene aard.

Spreekster heeft zeer grote twijfels bij dit wetsvoorstel. Door deze nieuwe bevoegheid aan de Kamer toe te kennen, dreigt er een zekere politisering te ontstaan en ook andere categorieën van hoge ambtenaren zouden door een dergelijke procedure geviseerd kunnen worden.

Ook mevrouw Arena verklaart zeer terughoudend te zijn wat de grondwettelijkheid van dit wetsvoorstel betreft. Zij wacht op het juridisch advies van het kabinet. Het is bovendien eigenaardig dat het wetsvoorstel deze bevoegheid aan de Kamer geeft. De tekst zou in de Kamer besproken moeten worden.

Mevrouw de Bethune is van oordeel dat het huidige wetsvoorstel opnieuw zal moeten gekaderd worden in de bevoegdheden van de hervormde Senaat die die binnenkort het voorwerp van discussie zullen uitmaken.

De heer Vanlouwe is van oordeel dat het weliswaar interessant is het juridisch advies te krijgen van het kabinet maar dat de Senaat in deze zelf over de opportuniteit van haar wetsvoorstellen moet kunnen beslissen.

De evenwichten binnen de diplomatie, waarnaar de heer Anciaux verwijst, zijn de spreker niet bekend.

Het parlement krijgt adviesbevoegdheid omdat het controle moet kunnen uitoefenen over de personen die ons land in het buitenland zullen vertegenwoordigen. Het is belangrijk te kunnen nagaan of de betrokkene wel met de nodige expertise of vereiste talenkennis België kan vertegenwoordigen in het buitenland. De beraadslaging en stemming over het advies gebeuren in commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen van de Senaat (of Parlement) achter gesloten deuren en uiteindelijk zal de plenaire vergadering van het parlement zich hierover uitspreken.

De procedure inzake de geheimhoudingsplicht is zowel voor de Kamer als de Senaat betreft reeds voorzien in de respectievelijke reglementen. Zo bepaalt artikel 67 van het reglement van de Kamer van volksvertegenwoordigers :

« 1. Er geldt een geheimhoudingsplicht met betrekking tot de informatie verkregen naar aanleiding van de niet-openbare vergaderingen van parlementaire onderzoekscommissies (...) »

Er worden ook sancties voorzien bij schending van de geheimhoudingsplicht. Artikel 23.8 van het reglement van de Senaat bepaalt dat :

« 8. De commissievergaderingen zijn openbaar. Worden niettemin met gesloten deuren gehouden : (...)

e) de vergaderingen van de bijzondere commissies waarop bijzondere vertrouwelijkheidsregels van toepassing zijn, die afwijken van de bepalingen in dit artikel. »

Spreker legt uit dat hij de adviserende bevoegdheid in deze voorziet voor de Kamer van volksvertegenwoordigers omdat de Senaat waarschijnlijk, voor deze aangelegenheden, niet langer bevoegd zal zijn. Moest dit echter wel het geval zijn, is hij bereid de bevoegdheid toe te kennen aan de Senaat.

Er is volgens spreker een groot verschil tussen de bevoegdheden van een postoverste en deze van een andere hoge ambtenaar. De eerstgenoemde heeft immers de bevoegdheid om verdragen af te sluiten in naam van de Belgische Staat, wat volgens spreker, een parlementaire adviesverlening bij zijn aanstelling rechtvaardigt.

De vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken legt uit dat het kabinet uiteraard een negatief advies zal geven over dit wetsvoorstel vanwege de ongrondwettelijke aard ervan, maar dat er ook een omstandig juridisch advies zal worden gegeven.

Spreker merkt op dat het wetsvoorstel voor grote problemen zou kunnen zorgen. Wanneer een posthoofd om de een of andere reden afwezig is en vervangen wordt door een andere diplomaat, over wie geen advies van het parlement is gegeven, zou de werking van die post verstoord kunnen raken.

De heer de Lobel, adjunct kabinetschef van de heer Reynders, vice-eersteminister, minister van Buitenlandse Zaken, van Buitenlandse Handel en Europese Zaken, geeft lezing van het advies van het Directoraat generaal Juridische Zaken van de FOD Buitenlandse Zaken met betrekking tot het wetsvoorstel « tot invoering van een parlementair advies bij de benoeming tot hoofd van de Belgische diplomatieke zendingen en consulaire posten » (stuk Senaat, nr. 5-1150/1).

Het advies luidt als volgt :

« 1. Vooreerst moet opgemerkt worden dat zowel de tekst van het wetsvoorstel (artikel 2, eerste alinea) als de toelichting bij dat voorstel, verkeerdelijk beogen dat het Parlement vooraf zou geraadpleegd worden alvorens de Koning (lees : de minister) zou overgaan « tot de benoeming » van de hoofden van de Belgische diplomatieke zendingen en consulaire posten. De « toekenning van de positie als hoofd » van een diplomatieke zending of een consulaire post, zoals dan weer bepaald, wordt in de tweede alinea van datzelfde artikel 2, is echter geenszins een « benoeming », doch een « affectatie », dit wil zeggen een aanduiding om als ambtenaar een bepaalde functie op te nemen, ongeacht of deze zich op het hoofdbestuur dan wel op post zou situeren. Het artikel 2, eerste alinea van het koninklijk besluit van 25 april 1956 « tot vaststelling van het statuut van de personeelsleden van het ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel » bepaalt in dat verband : « De ambtenaren van de carrière Buitenlandse Dienst en van de carrière van de Attachés voor Internationale Samenwerking en van de Kanselarijcarrière zijn gehouden het ambt uit te oefenen dat hun, hetzij in het buitenland, hetzij bij het Hoofdbestuur, wordt opgedragen. »

In die zin is er dus geen wezenlijk verschil tussen de affectatie van een agent van de FOD Buitenlandse Zaken tot diplomatiek of consulair posthoofd en de latere of vroegere affectatie van diezelfde agent tot hoofd van een dienst of een directie op het hoofdbestuur of nog tot het belasten met een speciale opdracht op dat hoofdbestuur. In al die gevallen gaat het om een loutere maatregel van inwendige orde, dat wil zeggen een maatregel die ertoe strekt de interne orde of organisatie van een dienst tot voorwerp te hebben. Zulks werd nog niet zolang geleden herbevestigd in een paar arresten van de Raad van State (cf. Raad van State, nr. 220 404, 220 405, 220 406 van 2 augustus 2012, inzake Van Driessche, alsook Raad van State, 216 965 van 20 december 2011, inzake Charlier).

Het lijkt bovendien op z'n minst vreemd en discriminatoir dat :

1) het Parlement die « adviserende » bevoegdheid enkel zou vragen voor een affectatie als posthoofd en niet met betrekking tot de aanwijzing voor andere functies op post, maar evenmin voor een affectatie op het hoofdbestuur (als dienst- of directiehoofd, of nog als houder van een andere functie of bijzondere opdracht);

2) het Parlement die bevoegdheid enkel zou vragen voor (bepaalde buitenlandse) affectaties van ambtenaren van de FOD Buitenlandse Zaken en niet voor deze van ambtenaren van andere FOD's zoals bijvoorbeeld deze van Defensie, van Binnenlandse Zaken, van Justitie, ...

Ondanks het feit dat de toelichting bij het wetsvoorstel beweert dat de gevraagde adviesbevoegdheid bij het affecteren van ambtenaren, de verdeling van de grondwettelijke bevoegdheden ten volle respecteert, lijkt het volstrekt in strijd te zijn met het fundamentele beginsel van de scheiding der machten, dat een loutere maatregel van inwendige orde, die genomen wordt in het belang van de dienst en dus toekomt aan de uitvoerende macht, voortaan een advies zou behoeven van de wetgevende macht.

2. Diplomaten, ontwikkelingsattachés en consulaire agenten zijn allen ambtenaren en dus niet politiek verantwoordelijk ten overstaan van het Parlement. Het feit dat ze aangewezen zouden worden tot posthoofd verandert daar niets aan : zij blijven werken onder het gezag van de minister van Buitenlandse Zaken (en desgevallend ook van deze van Buitenlandse Handel, deze van Ontwikkelingssamenwerking en/of deze van Europese Zaken), evenals onder het gezag van hun andere hiërarchische oversten (Voorzitter van het directiecomité, Directeurs-generaal en Stafdirecteurs). Zoals alle andere ambtenaren van de FOD Buitenlandse Zaken dragen de diplomatieke en consulaire posthoofden bij tot de verdediging van de belangen van de Belgische Staat, van de Belgische bedrijven en van de Belgische onderdanen. Daartoe zijn ze onder andere mee verantwoordelijk voor de informatiegaring, de vertolking van standpunten en zowel de voorbereiding als de uitvoering van het Belgisch buitenlands beleid. Dit laatste is echter een gezamenlijke oefening van alle betrokken diensten van het departement, zowel deze in het buitenland als deze op het hoofdbestuur en gebeurt onder de politieke verantwoordelijkheid van de minister die terzake de uiteindelijke beslissingsmacht heeft. De eventuele « impact van het werk van de diplomatieke diensten op de voorbereidingen op mogelijk wetgevend werk », die in de toelichting bij het wetsvoorstel als voornaamste verantwoording van de beoogde adviesbevoegdheid van het Parlement wordt opgegeven, is dus geenszins de specifieke of gereserveerde taak van posthoofden, ook al is hun inbreng daarin vanzelfsprekend betekenisvol.

Zoals dat in elke parlementaire democratie het geval is, komt het dus aan de politieke verantwoordelijke(n) toe, in casu de bevoegde minister(s), om tegenover het parlement het buitenlands beleid en de eventuele impact daarvan op het wetgevend werk toe te lichten of te verantwoorden. Een « inspraak » van het Parlement bij de affectaties binnen de administratie is bijgevolg een oneigenlijk (en zoals onder punt 1 aangetoond ongrondwettelijk) controlemiddel van het buitenlands beleid.

3. De voorstellen van het directiecomité van de FOD met betrekking tot de jaarlijkse diplomatieke beweging, inclusief deze met betrekking tot de aanduiding als posthoofd, zijn gestoeld op een grondig en complex onderzoek van een hele reeks factoren, zoals daar zijn :

— de behoeften van het departement;

— de beleidskeuzes van de minister;

— het belang van de post;

— de persoonlijke desiderata van de ambtenaren;

— de administratieve situatie van de ambtenaren in het licht van het rotatieprincipe;

— de familiale situatie van de ambtenaren (met inbegrip van eventuele arbeidsmogelijkheden voor de partner, en onderwijs van de kinderen);

— de ervaring van de agenten evenals hun specifieke vaardigheden en competenties.

Voor een aantal van deze elementen (persoonlijke desiderata, familiale situatie) zou degene die geroepen zou zijn extern advies te verstrekken met betrekking tot de affectatie van de ambtenaren in het kader van de jaarlijkse beweging, slechts nuttig advies kunnen geven indien hij/zij in kennis zou worden gesteld van het persoonlijk dossier van betrokkenen. Het overmaken aan derden (in casu de parlementairen) van de gegevens uit het persoonlijk dossier van de betrokken ambtenaren lijkt een inbreuk op hun privacy, ook al zou het onderzoek van hun dossier « achter gesloten deuren » geschieden.

4. Zelfs indien zo'n parlementair advies grondwettelijk geoorloofd zou zijn (quod non), niet discriminatoir zou zijn (quod non) en geen afbreuk aan de bescherming van de privacy zou doen (quod non), zou het bovendien praktisch onwerkbaar zijn, aangezien het, door het instellen van een supplementaire termijn van 2 maanden om dat advies te geven, de jaarlijkse diplomatieke beweging in een procedureel onrealistisch wettelijk keurslijf zou steken. Nu reeds is het een hele opgave voor het directiecomité om, rekening houdend met de complexiteit van het spelersveld en de zovele imponderabilia (waaronder onverwachte, zowel interne als externe wendingen en gebeurtenissen), tijdig een voorstel aan de minister te maken opdat de beweging in due time zou kunnen afgerond en aan de betrokken ambtenaren bekendgemaakt worden. Deze laatsten moeten immers tijdig de nodige schikkingen inzake verhuis en (desgevallend) onderwijs van de kinderen kunnen treffen.

Bovendien moet er eveneens mee rekening gehouden worden dat er elk jaar naast de normale zomerbeweging, ook op verscheidene andere momenten van het jaar, tengevolge van onvoorziene gebeurtenissen, op zeer korte termijn ad hoc wijzigingen van (affectaties van) posthoofden moeten worden doorgevoerd.

5. Last but not least moet opgemerkt worden dat dit wetsvoorstel, dat administratieve functieaanwijzingen (in casu de affectatie van een ambtenaar van de FOD Buitenlandse Zaken als posthoofd) ondergeschikt wil maken aan het advies van een bij uitstek politieke instelling (in casu het Parlement, in plaats van de zo dikwijls aangeklaagde « politisering » van de administratie tegen te gaan, deze laatste juist schijnt te willen institutionaliseren ! »

De heer Vanlouwe stelt aan de commissie voor om de Raad van State om een advies te vragen betreffende dit wetsvoorstel.

Dit voorstel wordt verworpen met 4 stemmen tegen 4 bij 1 onthouding.

De heer Vanlouwe betreurt die beslissing, waaruit blijkt dat men de kwestie niet wil aansnijden en dat de parlementsleden het huidige gepolitiseerde systeem voor de benoeming van diplomaten niet kunnen of willen wijzigen, hoewel die diplomaten in het buitenland niet de regering maar het land vertegenwoordigen. Spreker betreurt het dat de meerderheidspartijen de moed niet hebben om de zaken aan te pakken en wijt dit aan de partijdiscipline.

De heer Vanlouwe verwijst naar het advies van de juridische dienst van de FOD Buitenlandse Zaken waarbij de opmerking wordt gemaakt dat de terminologie in het wetsvoorstel gebruikt, namelijk, « benoeming » van het hoofd van een Belgische diplomatieke zending moet vervangen worden door het woord « aanduiding ». Spreker wenst hierbij te benadrukken dat een posthoofd dat wordt uitgestuurd om ons land te vertegenwoordigen wordt aangeduid in een koninklijk besluit. Het gaat hier niet om een loutere overplaatsing of reaffectatie naar een andere dienst. Het principe van de scheiding der machten wordt ook niet geschonden. Een ambassadeur vertegenwoordigt ook naast de uitvoerende macht, de wetgevende macht van België in het buitenland. Een ambassadeur kan in het buitenland immers worden aangesproken over een resolutie die door het parlement werd aangenomen. Om tegemoet te komen aan de opmerkingen van het geciteerde advies, heeft de heer Vanlouwe een aantal amendementen ingediend.

IV. BESPREKING VAN DE AMENDEMENTEN

Opschrift

Amendement nr. 1

De heer Vanlouwe dient amendement nr. 1 in dat ertoe strekt om in het opschrift het woord « benoeming » te vervangen door het woord « aanduiding », zoals gesuggereerd in het advies van het kabinet.

De heer Vanlouwe legt uit dat de toekenning van een positie als hoofd van een diplomatieke zending of consulaire post geen benoeming is, maar wel een affectatie, dus een aanduiding om als ambtenaar een bepaalde functie op te nemen.

Amendement nr. 1 wordt verworpen met 5 tegen 4 stemmen bij 2 onthoudingen.

Artikel 2

Amendement nr. 2

De heer Vanlouwe dient amendement nr. 2 in dat ertoe strekt om in artikel 2, eerste lid, het woord « benoeming » te vervangen door het woord « aanduiding ».

De verantwoording van dit amendement is dezelfde als die van amendement nr. 1.

Amendement nr. 2 wordt verworpen met 5 tegen 4 stemmen bij 2 onthoudingen.

Amendement nr. 3

De heer Vanlouwe dient amendement nr. 3 in dat ertoe strekt om in artikel 2, tweede lid, eerste zin, de woorden « voorstel tot toekenning » te vervangen door de woorden « voorstel tot aanduiding ».

De verantwoording van dit amendement is dezelfde als die van amendement nr. 1.

Amendement nr. 3 wordt verworpen met 5 tegen 4 stemmen bij 2 onthoudingen.

Amendement nr. 4

De heer Vanlouwe dient amendement nr. 4 in dat ertoe strekt om in artikel 2, tweede lid, laatste zin, de woorden « voorstel tot toekenning » te vervangen door de woorden « voorstel tot aanduiding ».

De verantwoording van dit amendement is dezelfde als die van amendement nr. 1.

Amendement nr. 4 wordt verworpen met 5 tegen 4 stemmen bij 2 onthoudingen.

Amendement nr. 5

De heer Vanlouwe dient amendement nr. 5 in dat ertoe strekt om in artikel 2, tweede lid, de woorden « zestig dagen » te vervangen door de woorden « één maand ».

De heer Vanlouwe legt uit dat gelet op de hoogdringendheid om over te gaan tot aanduiding van postoversten tijdens de diplomatieke beweging, wordt voorgesteld om het parlementair advies over te maken binnen een termijn van dertig dagen.

Spreker verwijst in dat verband naar de bestaande praktijk in de commissie voor de Justitie van de Senaat, die hoorzittingen houdt met het oog op benoemingen in de Hoge Raad voor de Justitie. De procedure kan zeer snel verlopen wanneer de termijnen dat vereisen.

Amendement nr. 5 wordt verworpen met 5 tegen 4 stemmen bij 2 onthoudingen.

V. VERKLARINGEN VOOR DE EINDSTEMMINGEN

De heer Vanlouwe merkt op dat de heer Anciaux het in het kader van de bespreking had over « evenwichten ».

Spreker heeft in het koninklijk besluit dat deze aangelegenheid betreft, tevergeefs gezocht naar een of ander voorschrift hierover. Hij leidt hieruit af dat er eventueel evenwichten bestaan tussen bepaalde politieke partijen, meer bepaald de regeringspartijen. Er bestaat hiervoor echter geen enkele wettelijke basis.

De heer Anciaux verklaart dat hij zich zal onthouden over het wetsvoorstel, dat hem nochtans interessant lijkt. Hij had liever de tijd gehad om dit grondiger te bespreken, ook met de meerderheidspartijen.

Sommigen hebben het over de scheiding der machten, anderen over een prerogatief van de Koning.

Spreker zegt ervan overtuigd te zijn dat er in de loop van de tijd een veel grotere objectiviteit is ontstaan bij de benoemingen in diplomatieke posten. Hij vindt echter dat er nog meer transparantie mogelijk moet zijn. Hij stelt evenwel vast dat er momenteel geen meerderheid voorhanden is om in die richting verder te gaan. Hij hoopt dat de kwestie in de toekomst kan worden onderzocht, in alle sereniteit, zonder afwegingen in termen van meerderheid of oppositie en zonder dat wie dan ook zich in zijn bevoegdheden of voorrechten aangetast voelt.

De heer Vanlouwe antwoordt dat de bespreking van het wetsvoorstel enkele maanden geleden van start is gegaan en verschillende keren op de agenda heeft gestaan. Een van de belangrijkste zaken die de heer Anciaux heeft aangehaald betreft het respect voor de evenwichten. Zoals reeds gezegd, heeft spreker tevergeefs gezocht naar een grondwettelijke, wettelijke of reglementaire basis voor dergelijke evenwichten. Die evenwichten zijn enkel terug te vinden in akkoorden tussen zes partijen die hier vertegenwoordigd zijn en die hun eigen belangen verdedigen. De fractie van spreker heeft tevergeefs verzocht om een debat ten gronde hierover te voeren. Hij betreurt dat geen enkele partij van de meerderheid zich heeft uitgesproken over de politiseringskwestie. Geen van hen heeft dit echter weerlegd.

Het kabinet heeft een juridisch advies uitgebracht, waaraan spreker heeft proberen tegemoet te komen met zijn amendementen.

Zijn voorstel om de Raad van State te raadplegen teneinde juridische zekerheid te krijgen van een onafhankelijk orgaan, werd afgewezen.

De fractie van spreker is net zoals de heer Anciaux vragende partij om een sereen debat te houden, maar dit had al maanden kunnen plaatsvinden.

Zoals de vorige spreker heeft gezegd, gaat het wel degelijk om evenwichten, en om evenwichten tussen de meerderheidspartijen. Dit systeem is duidelijk antidemocratisch en bestendigt de bestaande politisering, waartegen de heer Anciaux in het verleden zelf actie heeft gevoerd.

De heer Anciaux antwoordt dat vorige spreker zich zelf schuldig maakt aan de politieke spelletjes die hij zogezegd aan de kaak stelt.

Als hij al gesproken heeft over evenwichten, heeft spreker daarmee nooit een vertegenwoordiging op grond van slinkse politieke afwegingen bedoeld. Zoiets insinueren is ronduit leugenachtig.

Over de grond van de zaak zou spreker effectief verder willen nadenken en debatteren. Om die reden wenst hij zich bij stemming te onthouden.

VI. EINDSTEMMINGEN

De artikelen 1 tot 3 worden verworpen met 5 tegen 4 stemmen bij 2 onthoudingen.

Het wetsvoorstel in zijn geheel wordt verworpen met 6 tegen 5 stemmen bij 1 onthouding.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteurs, De voorzitter,
Bert ANCIAUX. Sabine VERMEULEN. Karl VANLOUWE.