5-955/2 | 5-955/2 |
31 MEI 2011
De commissie heeft dit voorstel van resolutie besproken tijdens haar vergaderingen van 25 en 31 mei 2011.
I. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE HEER DE GROOTE
De aanleiding voor het indienen van dit voorstel van resolutie was de beschieting, in februari 2011, van de eeuwenoude hindoetempel van Preah Vihear in Cambodja door Thailand, maar het voorstel van resolutie beoogt wel een ruimere doelstelling dan enkel een veroordeling aan het adres van Thailand.
Cultuurgoederen die vallen onder het Verdrag van Den Haag en zijn protocollen, alsook van de aanvullende protocollen van 1977 bij de Verdragen van Genève, moeten omwille van hun onschatbare waarde bijzonder worden beschermd in geval van een gewapend conflict.
De auteur wil dit momentum aangrijpen om de regering aan te zetten een hernieuwde inspanning te leveren in de zoektocht naar internationale steun voor de juridische bescherming van cultureel erfgoed en de inbreuken hierop te laten sanctioneren, bij een gebrek aan een nationale vervolging, door het Internationaal Gerechtshof in Den Haag.
Door de opname door de UNESCO in 2008 op de lijst van het werelderfgoed onder categorie I, zijnde « een meesterwerk van een creatief menselijk genie », behoort de tempel volgens het Tweede Protocol bij het Verdrag van Den Haag van 14 mei 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, tot het cultuurgoed met « versterkte bescherming » (artikel 10) en zou de tempel aldus van deze bescherming kunnen genieten, mochten de strijdende partijen dit protocol hebben geratificeerd.
Op 1 maart 2011 heeft de auteur een vraag om uitleg gesteld aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over « het conflict tussen Thailand en Cambodja en de bescherming van de hindoetempel Preah Vihear, erkend als UNESCO-werelderfgoed » (vraag om uitleg nr. 5-470). Het Global Heritage Fund, een fonds uit Californië dat projecten opzet en investeert in bedreigd erfgoed, vroeg economen van de Stanford University een prognose te becijferen over de toekomstige opbrengsten van de archeologische en historische sites uit de zogenaamde ontwikkelingslanden. Ze kwamen aan een bedrag van 50 miljard euro in 2025, dit is een jaarlijkse economische groei van 6 tot 12 %, voor goed onderhouden sites. Weinig economische sectoren brengen zoveel op.
Om het vernietigen van het cultureel erfgoed tegen te gaan, kan beroep gedaan worden op een aantal internationale rechtsinstrumenten die de schendingen van cultureel erfgoed veroordelen en bestraffen als een oorlogsmisdaden, te weten het Eerste Protocol van 1977 bij de Verdragen van Genève van 1949, het Verdrag van Den Haag van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van gewapend conflict en het (Eerste) Protocol bij Verdrag en, ten slotte, het Tweede Protocol van 26 maart 1999 bij het Verdrag van Den Haag van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van gewapend conflict.
Dat Tweede Protocol was een compromis. Het diende te zorgen voor een grotere doeltreffendheid, zonder evenwel de universele doelstelling van de tekst in het gedrang te brengen, inzonderheid ten opzichte van de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en China die geen partij zijn bij het Verdrag van Den Haag, maar die tijdens de onderhandelingen kennis hebben gegeven van hun voornemen om toe te treden. We moeten echter vaststellen dat geen van de drie partijen het Protocol intussen hebben geratificeerd.
De universaliteit is echter van groot belang. Het Tweede Protocol biedt zeer weinig bescherming wanneer één van de strijdende partijen het Verdrag niet heeft geratificeerd. Artikel 3, § 2, van het Tweede Protocol bepaalt als toepassingsgebied dat wanneer één van de partijen niet gebonden is door het Protocol, het Protocol van toepassing blijft op alle partijen, zolang de niet-gebonden partijen de provisies van het Protocol aanvaarden en ze toepassen.
Aangezien Thailand het Tweede Protocol nooit heeft geratificeerd, blijft de toepassing van het Protocol afhankelijk van de toepassing ervan door Thailand die het a priori schendt door het cultureel erfgoed Preah Vihear onder schot te nemen. Cambodja heeft dit Tweede Protocol geratificeerd. Thailand tekende noch ratificeerde het Protocol. Ook het Eerste Protocol (1977) bij de Verdragen van Genève werd wel door Cambodja, maar niet door Thailand geratificeerd.
Vandaar dat het voorstel van resolutie vraagt dat België een voortrekkersrol zou opnemen om een campagne op internationale fora te voeren tot ratificatie van het Eerste Protocol van 1999 bij de Verdragen van Genève van 1949 en het de Tweede Protocol van 1999 bij het Verdrag van Den Haag van 1954 zodat de bescherming van cultureel erfgoed echt universeel wordt. De Verdragen van Genève van 1949 zijn de eerste internationale verdragen die door alle 194 staten ter wereld werden aanvaard. Het zou mooi zijn indien dat ook het geval zou zijn voor deze Eerste en Tweede Protocollen van 1999.
De auteur stipt nog aan dat, met het oog op de toetreding van de VS tot het Verdrag van Den Haag en de aanvullende protocollen, een uitzondering ingevoegd werd bij de bestraffing van ernstige schendingen, met name dat leden van de strijdkrachten en de onderdanen van een Staat die geen partij is bij het Protocol niet individueel strafrechtelijk aansprakelijk zijn. Met andere woorden, op vraag van de VS werd het Protocol uitgehold in het voordeel van landen die het Protocol niet ratificeren. België oordeelde dan ook bij de ratificatie van dit Protocol dat « hoewel in een interpretatieve verklaring van de voorzitter van de werkgroep met betrekking tot hoofdstuk 4 is gesteld dat zulks een Staat niet belet dergelijke feiten in het nationaal recht strafbaar te stellen, [...] artikel 16, paragraaf 2, b, ertoe [strekt] dat de bepalingen inzake tenlastelegging, uitlevering en wederzijdse rechtshulp in dat geval onwerkzaam zijn ». Bijgevolg heeft België bij de bekrachtiging van het Protocol een verklaring geformuleerd dat België geen rekening houdt met deze uitzondering, in die zin dat de schendingen door Belgische militairen of onderdanen altijd vervolgbaar zijn, ook wanneer de strijdende tegenpartij(en) zich er niet aan houden. België speelde in deze zin reeds een voortrekkersrol.
II. BESPREKING
Mevrouw Arena is het niet eens met de rol die aan het Internationaal Gerechtshof in Den Haag wordt toegekend in de toelichting bij dit voorstel van resolutie (blz. 2, derde alinea), te weten het laten sanctioneren van inbreuken op de bescherming van het cultureel erfgoed door het Hof.
Immers, de actualiteit toont dat de dossiers die aan het Internationaal Gerechtshof worden voorgelegd, vooral betrekking hebben op het niet-respecteren van de mensenrechten. Is het dan wel aangewezen om het niet-respecteren van materieel werelderfgoed naar datzelfde Hof te verwijzen ?
De heer Anciaux kan instemmen met deze opmerking van mevrouw Arena.
De voorzitter merkt op dat de verwijzing naar de eventuele rol van het Internationaal Gerechtshof alleen vermeld wordt in de toelichting bij het voorstel van resolutie, maar niet in de consideransen noch in het dispositief. De commissie stemt uitsluitend over deze consideransen en het dispositief, niet over de toelichting bij het voorstel van resolutie. Bijgevolg kan geen enkele wijziging aan die toelichting worden aangebracht.
III. STEMMINGEN
Het voorstel van resolutie in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van het verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Piet DE BRUYN. | Karl VANLOUWE. |
Tekst aangenomen door de commissie. Zie stuk Senaat, nr. 5-955/1.