5-488/1 | 5-488/1 |
16 NOVEMBER 2010
Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 25 april 2008 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-714/1 - 2007/2008).
Op 1 februari 2007 is de belangrijke hervorming met betrekking tot het toezicht op de vrijheidsberovende maatregelen, althans gedeeltelijk, in werking getreden.
Ten gevolge van de goedkeuring van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten wordt de wijze waarop een straf wordt uitgevoerd op strikt wettelijke basis geregeld en niet langer op basis van tal van ministeriële omzendbrieven. Vóór de invoering van deze wet waren immers enkel de voorwaardelijke invrijheidsstelling en de voorlopige invrijheidsstelling om medische redenen respectievelijk bij wet en bij koninklijk besluit geregeld.
Het is een essentiële stap naar meer wettelijkheid, meer transparantie en rechtszekerheid.
Conform de suggestie van de commissie-Holsters, is de rechterlijke macht voortaan bevoegd voor de strafuitvoeringsmodaliteiten die de situatie van de veroordeelde zodanig wijzigen dat die wijziging neerkomt op een verandering van de aard van de straf.
Daaruit volgt dat de rechterlijke macht bevoegd is voor de volgende modaliteiten : de beperkte detentie, het elektronisch toezicht, de voorwaardelijke invrijheidsstelling en de voorlopige invrijheidsstelling.
Door de goedkeuring van de wet van 17 mei 2006 houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken wordt deze bevoegdheid toegekend aan een nieuw rechtscollege binnen de rechterlijke orde : de strafuitvoeringsrechtbank die wordt opgericht bij de rechtbanken van eerste aanleg waar de zetel van het hof van beroep is gevestigd. Deze rechtbank bestaat uit één rechter, wanneer hij kennis neemt van strafuitvoeringsmodaliteiten van vrijheidsstraffen van maximum drie jaar. Voor vrijheidsstraffen van meer dan drie jaar wordt hij bijgestaan door twee assessoren in strafuitvoeringszaken, de ene gespecialiseerd in sociale reïntegratie, de andere in strafzaken en in penitentiaire zaken.
De minister van Justitie van zijn kant, behoudt de beslissingsbevoegdheid over de volgende maatregelen : de uitgaansvergunning, het penitentiair verlof, de onderbreking van de strafuitvoering.
Deze nieuwe wettelijke instrumenten worden geleidelijk ingevoerd.
Zo werden op 1 februari 2007, negen strafuitvoeringskamers opgericht bij de rechtbanken van eerste aanleg waar de zetel van de verschillende hoven van beroep van ons land zijn gevestigd :
— drie kamers te Brussel (twee Franstalige et een Nederlandstalige);
— twee kamers te Luik;
— twee kamers te Gent;
— een kamer te Antwerpen;
— een kamer te Bergen.
In een eerste fase zijn deze strafuitvoeringsrechtbanken bevoegd voor de vrijheidsstraffen van meer dan drie jaar.
Volgens een persbericht van 1 februari 2007, opgesteld door de Federale Overheidsdienst (FOD) Justitie, zou deze bevoegdheid tegen september worden uitgebreid met de bevoegdheid van de commissies tot bescherming van de maatschappij (interneringsmaatregelen) als gevolg van de goedkeuring van de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis die de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij heeft hervormd. Om deze bijkomende bevoegdheid uit te oefenen was de oprichting van vier bijkomende kamers gepland. Momenteel is deze bevoegdheidsuitbreiding uitgesteld.
Deze bevoegdheid moest tegen begin 2008 nog verder worden uitgebreid tot de vrijheidsstraffen van minder dan drie jaar. Ook wat dat betreft is er vertraging opgelopen.
Ten slotte werd de toestand nog moeilijker na de goedkeuring van de wet van 26 april 2007 betreffende de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank, die de bevoegdheid om beslissingen te nemen inzake terbeschikkingstelling van de minister van justitie overdraagt aan de strafuitvoeringsrechtbanken.
Al op 15 februari 2007, stelde de heer Berni Collas, naar aanleiding van de noodkreet die de Eupense gerechtelijke kringen slaakten in de Grenz-Echo van zaterdag 2 februari 2007 onder de titel « Eupener Protest gegen Vollstreckungsgerichte », een vraag om uitleg aan de minister van Justitie over de toestand van degenen die schromelijk vergeten werden in het kader van deze grootschalige hervorming, namelijk de Duitstalige veroordeelden (Belgische Senaat, plenaire zitting van 15 februari 2007, Handelingen 3-204, blz. 57).
Het systeem dat ervoor moest zorgen dat die veroordeelden over een procedure kunnen beschikken in hun taal is immers ontoereikend.
Zo bepaalt artikel 46 van de wet van 17 mei 2006 houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken dat de dossiers van veroordeelden die alleen Duits kennen of zich gemakkelijker in die taal uitdrukken, worden overgedragen naar de strafuitvoeringsrechtbank van het rechtsgebied van het hof van beroep te Luik, terwijl geen van de beide strafuitvoeringskamers van Luik Duitstalig is.
Bovendien lijkt het inschakelen van een tolk, zoals artikel 43 van dezelfde wet voorschrijft ingeval in het rechtsgebied van het hof van beroep te Luik geen enkele rechter in strafuitvoeringszaken of substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in strafuitvoeringszaken het bewijs levert van de kennis van de Duitse taal, niet overeen te stemmen met de beginselen van efficiënte rechtsbedeling in een land met drie landstalen.
Daarnaast dient men uit pragmatische overwegingen ook rekening te houden met de aanzienlijke kostprijs van een dergelijke werkwijze voor omvangrijke dossiers.
In haar antwoord op die vaststellingen suggereerde de minister dat een Duitstalige strafuitvoeringskamer zou kunnen worden opgericht bij de rechtbank van eerste aanleg te Luik wanneer de strafuitvoeringsrechtbanken bevoegd zullen zijn voor vrijheidsstraffen van minder dan drie jaar, de bescherming van de maatschappij en de terbeschikkingstelling. Zoals hierboven aangegeven kan een dergelijke oplossing niet op korte termijn in het vooruitzicht worden gesteld wegens de zorgwekkende vertraging van die bevoegdheidsoverdracht.
Bijgevolg zijn we van mening dat men zich kan laten inspireren door de oplossing die in 1999 werd gevonden voor de behandeling van fiscale geschillen.
Bij wet van 23 maart 1999 betreffende de rechterlijke inrichting in fiscale zaken werden immers fiscale kamers opgericht bij de rechtbanken van eerste aanleg van de zetel van hun respectieve hoven van beroep, maar werd, in artikel 632 van het Gerechtelijk Wetboek, voorzien in een vrijstelling voor het gerechtelijk arrondissement Eupen, waar de rechtbank van eerste aanleg als enige bevoegd is om zaken in het Duits te behandelen.
We stellen bijgevolg voor dat wanneer de modaliteiten van een vrijheidsstraf moeten worden bepaald tijdens een procedure die in het Duits wordt gevoerd, dit door de rechtbank van eerste aanleg te Eupen zal worden behandeld.
Daartoe zal bij die rechtbank een kamer worden opgericht, die zitting zal nemen naar gelang van de te behandelen dossiers. De rechter die wordt aangewezen als voorzitter van deze kamer zal uiteraard moeten voldoen aan alle verplichtingen die dit specifieke mandaat met zich brengt, met name het volgen van de opleidingen tot specialist in deze materie. Hij zal de rest van de tijd zijn andere mandaat uitoefenen.
Voor de assessoren in strafuitvoeringszaken (gespecialiseerd in sociale reïntegratie of in penitentiaire en strafzaken) die de magistraten bijstaan in zaken die geleid hebben tot een vrijheidsstraf van meer dan drie jaar, zal het wegens het geringe aantal dossiers die ze te behandelen zullen hebben, niet mogelijk zijn een voltijdse betrekking in het vooruitzicht te stellen. De wet moet dus in de mogelijkheid voorzien om ze deeltijds in dienst te nemen, wat momenteel niet het geval is. Die personen zullen daarnaast een ander beroep moeten uitoefenen.
Doordat met de goedkeuring van dit wetsvoorstel wordt verzekerd dat alle Duitstalige dossiers door een Duitstalige kamer worden behandeld, is het niet meer nodig om ze naar de Franstalige kamers van de rechtbank van eerste aanleg te Luik te verwijzen — wat trouwens geen oplossing biedt —, noch om in dergelijke gevallen een beroep te doen op een tolk. Het laatste lid van artikel 23 en het tweede lid van artikel 23ter van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken die zijn ingevoerd door de artikelen 46 en 43 van de wet van 17 mei 2006 houdende oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken kunnen dus respectievelijk worden geschrapt of gewijzigd.
| Gérard DEPREZ. Dominique TILMANS. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 76 van het Gerechtelijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd :
1º het eerste lid, gewijzigd bij de wet van 17 mei 2006, wordt aangevuld als volgt :
« De rechtbank van eerste aanleg van Eupen omvat ook een strafuitvoeringskamer die kennis neemt van de procedures in het Duits. »;
2º in het vierde lid, gewijzigd door de wet van 17 mei 2006, worden de woorden « en, voor de procedures in het Duits, in de rechtbank van eerste aanleg van Eupen » ingevoegd tussen de woorden « in het rechtsgebied van het hof van beroep » en de woorden « alsmede in de strafinrichtingen ».
Art. 3
Artikel 196ter van hetzelfde Wetboek wordt gewijzigd als volgt :
1º het eerste lid van paragraaf 2 wordt aangevuld als volgt : « behalve in de strafuitvoeringskamer van de rechtbank van eerste aanleg van Eupen. »;
2º de eerste zin van paragraaf 3, tweede lid, wordt als volgt aangevuld : « met uitzondering van de assessor benoemd bij de strafuitvoeringskamer van de rechtbank van eerste aanleg van Eupen »;
3º het vijfde lid van paragraaf 3 wordt als volgt aangevuld : « met uitzondering van de assessor benoemd bij de strafuitvoeringskamer van de rechtbank van eerste aanleg van Eupen. »
Art. 4
Het zesde lid van artikel 23 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, ingevoegd bij de wet van 17 mei 2006, wordt geschrapt.
Art. 5
In het tweede lid van artikel 23ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 17 mei 2006, worden de woorden « naar de strafuitvoeringsrechtbank van het rechtsgebied van het hof van beroep te Luik » vervangen door de woorden « naar de strafuitvoeringsrechtbank van Eupen ».
14 oktober 2010.
| Gérard DEPREZ. Dominique TILMANS. |