5-371/1

5-371/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

21 OKTOBER 2010


Voorstel van resolutie betreffende de situatie van de mensenrechten in Iran, in het bijzonder het geval van Sakineh Mohammadi-Ashtiani

(Ingediend door mevrouw Vanessa Matz c.s.)


TOELICHTING


De situatie van de mensenrechten in Iran is al jarenlang zorgwekkend en blijft zorgwekkend.

Het is niet de bedoeling hier een exhaustieve lijst van schendingen van de mensenrechten door Iran weer te geven, maar om enkele bijzonder ernstige problemen te onderstrepen. Een dergelijke lijst van schendingen is wellicht moeilijk op te maken, gelet op het repressieve beleid van de Iraanse overheid tegenover verdedigers van de mensenrechten en hun organisaties en op de schendingen van de vrijheid van meningsuiting en van de persvrijheid.

Tal van gevallen van repressiemaatregelen tegen verdedigers van de mensenrechten werden gemeld, met inbegrip van repressiemaatregelen tegen mevrouw Shirin Ebadi, advocaat, Nobelprijs voor de Vrede in 2003. De advocaten die de mensenrechten verdedigen zijn vaak het doelwit van pesterijen door de Iraanse overheid. Advocaat Mohammad Mostafaei, die heeft geprobeerd om de publieke opinie bewust te maken van de situatie van zijn cliënten, de ene een vrouw die werd beschuldigd van overspel en de andere die werd beschuldigd van homoseksualiteit, heeft het land moeten ontvluchten uit vrees te worden aangehouden. De advocaten die gespecialiseerd zijn in mensenrechten worden steeds vaker geconfronteerd met vervolging door de staat, gaande van enorme belastingheffingen tot doodsbedreigingen voor hen en hun familie. Mevrouw Nasrin Sotoudeh, eminent mensenrechtenadvocaat die in brede kringen gerespecteerd wordt omdat ze actie voert voor ter dood veroordeelde adolescenten en politieke gevangenen verdedigt, werd op 4 september 2010 gearresteerd wegens « propaganda tegen de Staat » en wegens « medeplichtigheid en samenscholing met de bedoeling de nationale veiligheid in het gedrang te brengen ».

Men blijft in hoge mate de doodstraf toepassen. Volgens cijfers van de Fédération internationale des Ligues des droits de l'homme (FIDH), blijft het aantal terdoodveroordelingen in Iran stijgen. Officieel werden in 2007 317 personen geëxecuteerd, in 2008 steeg dat aantal tot 346 en in 2009 bleef het stabiel met 338 executies. Men moet voorzichtig zijn met die cijfers, want de Iraanse regering toont openlijk minachting voor de resoluties en aanbevelingen van de Verenigde Naties en blijft mensen in het diepste geheim executeren, terwijl ze slechts een klein aantal van die executies in de officiële statistieken opneemt. De datums en de plaatsen van executie worden vaak voor de families van de gevangen, voor hun advocaten en voor de bevolking in het algemeen verborgen gehouden.

Men blijft niet alleen de doodstraf toepassen, het gebeurt nog onder de vorm van steniging ook. Steniging is een primitieve folterpraktijk. Het Iraanse Strafwetboek voorziet in die vorm van executie voor overspel, dat als een overtreding van de goddelijke wet wordt beschouwd, terwijl ook op andere misdaden zoals moord, verkrachting, gewapende diefstal en drugssmokkel de doodstraf staat. Het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, waarvan Iran partij is, verbiedt de doodstraf niet. Ze mag echter alleen worden toegepast voor de zwaarste gevallen. De doodstraf door steniging wegens overspel die tegen Sakineh Mohammadi-Ashtiani werd uitgesproken, is een duidelijke schending van dat Verdrag.

Ook tegen de achttienjarige Ebrahim Hammadi werd de doodstraf uitgesproken, na beschuldigingen van sodomie, terwijl hij toen amper zestien was en na bekentenissen waarvan hij verklaart dat ze met foltering zijn afgedwongen. Daar zijn talrijke internationale reacties op gekomen.

De resultaten van de presidentsverkiezingen van 12 juni 2009, die een ruime overwinning opleverden voor de aftredende president Ahmadinejad, werden door zijn tegenstanders betwist, wat tot talrijke manifestaties heeft geleid. Die manifestaties werden met geweld onderdrukt, wat de dood van heel wat mensen heeft veroorzaakt. Duizenden werden ook gearresteerd. Jonge vrouwen en mannen werden bij hun aanhouding verkracht. Er hebben processen plaatsgevonden met gesloten deuren, en de rechten van de verdediging werden met voeten getreden. Er werden doodstraffen uitgesproken.

Er zijn talrijke beschuldigingen van foltering en mishandeling.

Religieuze minderheden, waaronder de Baha'i (monotheïstische religie, gesticht in de 19e eeuw, die de geestelijke eenheid van de mensheid benadrukt, worden vervolgd.

Vanessa MATZ.
Karl VANLOUWE.
Marie ARENA.
Sabine de BETHUNE.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


De Senaat,

A. wijst op zijn vorige resoluties over Iran, met name die inzake de mensenrechten; en die van het Europees Parlement, in het bijzonder de resoluties die werden aangenomen op 22 oktober 2009, 10 februari en 8 september 2010;

B. wijst op het rapport van de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties van 23 september 2009 over de toestand van de rechten van de mens in de Islamitische republiek Iran en de verklaring over Iran van het Hoog Commissariaat voor de rechten van de mens van de Verenigde Naties van 4 maart 2010;

C. neemt de resoluties in overweging van de algemene Vergadering van de Verenigde Naties, meer bepaald de resoluties 62/149 en 63/138 met het oog op een moratorium op de executies in afwachting van de afschaffing van de doodstraf;

D. wijst op het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en het Verdrag inzake de rechten van het kind, waarvan de Islamitische Republiek Iran partij is;

E. meent dat steniging een flagrante schending is van de internationale verplichtingen van Iran krachtens het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten; dat Iran slechts onlangs, bij het periodieke universele onderzoek betreffende de Raad voor de rechten van de mens van de Verenigde Naties, heeft aanvaard tenminste de minimale normen en bepalingen van het Verdrag in verband met de doodstraf in acht te nemen zolang ze blijft bestaan;

F. wijst op de bijzondere gevallen van Sakineh Mohammadi-Ashtiani, schuldig bevonden aan « overspel » en veroordeeld tot steniging; en van Ebrahim Hammadi, achttien jaar, ter dood veroordeeld na beschuldigingen van sodomie toen hij amper zestien jaar was en na bekentenissen waarvan hij verklaart dat ze met foltering werden afgedwongen;

G. wijst op de vervolging van advocaten die de mensenrechten verdedigen, zoals mevrouw Nasrin Sotoudeh, eminent mensenrechtenadvocaat die in brede kringen respect afdwingt met haar actie voor ter dood veroordeelde adolescenten en met haar verdediging van politieke gevangenen, die op 4 september 2010 gearresteerd werd wegens « propaganda tegen de Staat » en « medeplichtigheid en samenscholing met de bedoeling de nationale veiligheid in het gedrang te brengen »;

H. meent dat een jaar na de frauduleuze presidentsverkiezingen en de grote manifestaties die erop zijn gevolgd, nog honderden manifestanten, journalisten en mensenrechtenactivisten, zelfs burgers die zeggen niets met de manifestaties te maken te hebben, gevangen zitten en dat oppositieleden en leiders van politieke partijen nog steeds worden gekweld;

I. meent dat gedwongen bekentenissen, foltering en mishandeling van gevangenen, slaaptekort, opsluiting in een isoleercel, onrechtmatige detentie, wrede, onmenselijke en vernederende behandeling, lichamelijk misbruik, waaronder seksueel geweld en de straffeloosheid van de ambtenaren algemeen blijven en uitgesproken scepsis opwekken inzake de eerlijkheid en de transparantie van de rechtspleging in het land; hetzelfde geldt voor de beschuldigingen van executies zonder vorm van proces;

J. meent dat de vervolging van religieuze en etnische minderheden in Iran doorgaat;

K. meent dat de Iraanse rechterlijke macht wie beschuldigd wordt van misdaden met de politieke oppositie in Iran associeert en wie tot de politieke oppositie behoort met de gepleegde misdaden, zodat politieke oppositie en misdaad gelijk worden behandeld,

vraagt de regering :

1. de terdoodveroordeling door steniging van Sakineh Mohammadi-Ashtiani krachtig te veroordelen en meent dat ongeacht de feiten een terdoodveroordeling door steniging niet te rechtvaardigen en te accepteren valt en verzoekt de Iraanse overheid terug te komen op zijn veroordelingen en dit proces van bij het begin te heropenen;

2. de Iraanse regering te verzoeken de executie van Ebrahim Hamidi, achttien jaar en beschuldigd van sodomie, op te schorten en vraagt de Islamitische Republiek Iran eindelijk een einde te maken aan de doodstraf voor misdaden die werden gepleegd voor de leeftijd van achttien jaar en haar wetgeving te wijzigen om ze aan te passen aan de internationale verdragen inzake mensenrechten die Iran bekrachtigd heeft, waaronder het Verdrag inzake de rechten van het kind en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten;

3. te herhalen dat ze tegen de doodstraf gekant is, vooral de doodstraf door steniging, en vraagt de Iraanse overheid overeenkomstig de resoluties 62/149 en 63/138 van de Verenigde Naties, een moratorium in te stellen in afwachting van de afschaffing van de doodstraf;

4. de Iraanse overheid met aandrang te vragen « overspel » en homoseksualiteit niet langer strafbaar te stellen;

5.druk uit te oefenen op de Iraanse overheid om in rechte en in feite elke vorm van foltering en elke andere wrede, onmenselijke en vernederende behandeling of kastijding uit te roeien, de gerechtelijke procedures te doen naleven en een einde te stellen aan de straffeloosheid van personen die zich schuldig maken aan schending van de mensenrechten;

6. de Islamitische Republiek Iran ertoe aan te zetten het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW-conventie) te ondertekenen en te bekrachtigen;

7. de Iraanse overheid te vragen alle personen die gevangen zitten alleen maar omdat ze vredig gemanifesteerd hebben en hun grondrecht van vrije meningsuiting of van godsdienstvrijheid hebben willen uitoefenen, vrij te laten, alsook de in mensenrechten gespecialiseerde advocaten, en een onpartijdige en transparante rechtspleging te waarborgen;

8. de Iraanse overheid eraan te herinneren dat de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst grondrechten zijn die in alle omstandigheden moeten worden gewaarborgd, overeenkomstig artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, dat door de Islamitische Republiek Iran werd ondertekend en bekrachtigd;

9. na te streven dat een speciaal VN-rapporteur een mandaat krijgt om onderzoek te verrichten naar de misbruiken inzake mensenrechten en ervoor te zorgen dat wie verantwoordelijk zijn voor de schendingen van de mensenrechten in Iran verantwoording moeten afleggen voor hun daden;

10. dat de huidige lijst van personen en organisaties voor wie het verboden is in de Europese Unie te reizen en van wie de activa bevroren zijn, wordt uitgebreid tot wie verantwoordelijk zijn voor de schendingen van de mensenrechten, de repressie en de beperking van de vrijheid in het land;

11. deze resolutie over te zenden aan het Europees Parlement, de Europese Commissie, de Raad van Europa, de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, de Raad voor de rechten van de mens van de Verenigde Naties, alsook aan de regering en het Parlement van de Islamitische Republiek Iran.

9 september 2010.

Vanessa MATZ.
Karl VANLOUWE.
Marie ARENA.
Sabine de BETHUNE.