4-1053/8 | 4-1053/8 |
14 JULI 2009
Hoofdstuk 1
Algemene bepaling
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Hoofdstuk 2
Wijzigingen van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
Art. 2
In artikel 2 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º de bestaande tekst van het eerste en het tweede lid die paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een derde en vierde lid, luidende :
« De methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bedoeld in deze wet kunnen niet worden gebruikt met het doel de individuele rechten en vrijheden te verminderen of te belemmeren.
Ieder gebruik van een specifieke of uitzonderlijke methode van verzamelen van gegevens impliceert het naleven van de principes van subsidiariteit en proportionaliteit. »;
2º het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende :
« § 2. Het is de inlichtingen- en veiligheidsdiensten verboden gegevens beschermd door ofwel het beroepsgeheim van een advocaat of een arts ofwel door het bronnengeheim van een journalist te verkrijgen, te analyseren of te exploiteren.
Bij uitzondering en ingeval de betrokken dienst voorafgaandelijk over ernstige aanwijzingen beschikt dat de advocaat, de arts of de journalist persoonlijk en actief meewerkt of heeft meegewerkt aan het ontstaan of aan de ontwikkeling van de potentiële bedreiging, zoals bedoeld in de artikelen 7, 1º, 8, 1º tot 4º en 11, kunnen deze beschermde gegevens verkregen, geanalyseerd of geëxploiteerd worden.
Wanneer een methode bedoeld in artikel 18/2 betrekking heeft op een advocaat, een arts of een journalist of hun lokalen of communicatiemiddelen die ze voor beroepsdoeleinden gebruiken, of op hun woonplaats, mag deze maatregel niet ten uitvoer worden gelegd zonder dat, naargelang het geval, de voorzitter van de Orde van Franstalige en Duitstalige balies of de voorzitter van de Orde van Vlaamse Balies, of de voorzitter van de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren of de voorzitter van de Vereniging van Beroepsjournalisten, hiervan voorafgaandelijk op de hoogte is gebracht door de voorzitter van de commissie bedoeld in artikel 3, 6º. De voorzitter van de commissie is gehouden de voorzitter van de orde of de vereniging waartoe de advocaat, de arts of de journalist behoort, de nodige inlichtingen te verschaffen. De betrokken voorzitter is tot geheimhouding verplicht. De straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek zijn van toepassing op de inbreuken op deze plicht tot geheimhouding.
Wanneer een methode bedoeld in artikel 18/2 betrekking heeft op een advocaat of een arts of op een journalist, of op hun lokalen of communicatiemiddelen die ze voor beroepsdoeleinden gebruiken, of op hun woonplaats, moet de voorzitter van de commissie nagaan of de door deze methode verkregen gegevens, wanneer ze beschermd zijn ofwel door het beroepsgeheim van de advocaat of de arts ofwel door het bronnengeheim van de journalist, een rechtstreeks verband hebben met de bedreiging.
Wanneer een uitzonderlijke methode, bedoeld in artikel 18/2, § 2, wordt aangewend ten aanzien van een advocaat, een arts of een journalist, dient de voorzitter van de commissie of het door hem afgevaardigd lid van de commissie aanwezig te zijn bij de uitvoering van deze methode.
Ingeval van toepassing van artikel 18/12 ten aanzien van een advocaat of een arts, kan naast de voorzitter van de commissie of het door hem afgevaardigd lid van de commissie, tevens, naargelang het geval, de voorzitter, of bij ziekte of bij verhindering, zijn plaatsvervanger van de Orde van Franstalige en Duitstalige balies, van de Orde van Vlaamse Balies of van de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren aanwezig zijn bij het uitvoeren van de betrokken methode;
3º het artikel wordt aangevuld met een § 3, luidende :
« § 3. Onverminderd de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheids-attesten en veiligheidsadviezen, de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur en de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, en op verzoek van ieder natuurlijk persoon met een wettelijk belang, informeert het diensthoofd deze persoon schriftelijk dat hij het voorwerp heeft uitgemaakt van een methode zoals bedoeld in artikel 18/2, §§ 1 en 2, op voorwaarde :
1º dat een periode van meer dan vijf jaar is verstreken sinds het beëindigen van de methode;
2º dat met betrekking tot de aanvrager sinds het einde van de methode geen nieuwe gegevens werden verzameld.
De medegedeelde informatie stipt het juridische kader aan binnen hetwelk de dienst gemachtigd was de methode te gebruiken.
Het diensthoofd van de betrokken dienst informeert de commissie over elk verzoek en over het geleverde antwoord.
De Koning bepaalt, bij een in de Ministerraad overlegd koninklijk besluit, na advies van het ministerieel Comité voor Inlichtingen en Veiligheid, de wijze waarop de informatie bedoeld in het eerste lid wordt medegedeeld. ».
Art. 3
Artikel 3 van dezelfde wet wordt aangevuld met de bepalingen onder 5º tot 18º, luidende :
« 5º « de minister » : de minister van Justitie voor wat de Veiligheid van de Staat betreft, en de minister van Landsverdediging voor wat de algemene Dienst inlichting en veiligheid van de Krijgsmacht betreft;
6º « de commissie » : de bestuurlijke commissie belast met het toezicht op de specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten die wordt opgericht bij artikel 43/1;
7º « het Vast Comité I » : het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten, zoals bedoeld in de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse;
8º « het diensthoofd » : enerzijds de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat of bij verhindering de dienstdoende administrateur-generaal en anderzijds het hoofd van de algemene Dienst inlichting en veiligheid van de Krijgsmacht of bij verhindering het dienstdoende hoofd;
9º « de inlichtingenofficier » :
a) voor de Veiligheid van de Staat, de agent van de buitendiensten die minstens de graad van commissaris heeft;
b) voor de algemene Dienst inlichtingen- en veiligheid van de Krijgsmacht, de aan deze dienst toegewezen officier, alsook de burgerambtenaar die minstens de graad van commissaris heeft;
10º « communicatie » : elke overbrenging, uitzending, of ontvangst van tekens, seinen, geschriften, beelden, klanken of gegevens van alle aard, per draad, radio-elektriciteit, optische seingeving of een ander elektromagnetisch systeem; de communicatie per telefoon, gsm, mobilofoon, telex, telefax of elektronische gegevensoverdracht via computer of computernetwerk, evenals iedere andere privécommunicatie;
11º « elektronische communicatienet-werken » : de elektronische communicatie-netwerken als bedoeld in artikel 2, 3º, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie;
12º « private plaats » : de plaats die kennelijk geen woning is of een door een woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek of een lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of als woonplaats door een advocaat, door een arts of door een journalist;
13º « post » : de postzending zoals gedefinieerd in artikel 131, 6º, 7º en 11º, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven;
14º « technisch hulpmiddel » : een configuratie van componenten die signalen detecteert, deze overbrengt, hun registratie activeert en de signalen registreert, met uitzondering van een apparaat dat gebruikt wordt voor het nemen van foto's;
15º « radicaliseringsproces » : een proces waarbij een individu of een groep van individuen op dusdanige wijze wordt beïnvloed dat dit individu of deze groep van individuen mentaal gevormd wordt of bereid is tot het plegen van terroristische handelingen;
16º « journalist » : een journalist die gerechtigd is de titel van beroepsjournalist te dragen overeenkomstig de wet van 30 december 1963 betreffende de erkenning en de bescherming van de titel van beroepsjournalist;
17º « bronnengeheim » : het geheim zoals gedefinieerd in de wet van 7 april 2005 tot bescherming van de journalistieke bronnen;
18º « Directeur Operaties van de Veiligheid van de Staat » : de agent van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat bekleed met de graad van commissaris-generaal de belast is met de leiding van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat. ».
Art. 4
In artikel 11 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in § 1, 1º, worden de woorden « het wetenschappelijk en economisch potentieel met betrekking tot de actoren, zowel de natuurlijke als de rechtspersonen, die actief zijn in de economische en industriële sectoren die verbonden zijn met defensie en die opgenomen zijn in een op voorstel van de minister van Justitie en de minister van Landsverdediging door het ministerieel Comité voor Inlichting en Veiligheid goedgekeurde lijst » ingevoegd tussen de woorden « de militaire defensieplannen, en de woorden « de vervulling van de opdrachten van de strijdkrachten »;
2º in § 1 wordt het 2º aangevuld met de woorden « en, in het kader van de cyberaanvallen op militaire informatica- en verbindingssystemen of systemen die de minister van Landsverdediging beheerst, de aanval neutraliseren en er de daders van identificeren, onverminderd het recht onmiddellijk met een eigen cyberaanval te reageren overeenkomstig de bepalingen van het recht van de gewapende conflicten; »
3º in § 2 wordt de bepaling onder 2º/1 ingevoegd, luidende :
« 2º/1 « activiteit die het wetenschappelijk en economisch potentieel bedreigt of zou kunnen bedreigen met betrekking tot de actoren, zowel de natuurlijke als de rechtspersonen, die actief zijn in de economische en industriële sectoren en die opgenomen zijn in een op voorstel van de minister van Justitie en de minister van Landsverdediging door het ministerieel Comité voor Inlichting en Veiligheid goedgekeurde lijst » : elke uiting van het voornemen om de essentiële elementen van het wetenschappelijk en economisch potentieel van deze actoren in het gedrang te brengen; »
Art. 5
Artikel 13 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgend lid :
« De inlichtingen- en veiligheidsdiensten die gebruik maken van de methoden voor het verzamelen van gegevens als bedoeld in de onderafdelingen 2 en 2bis dienen te waken over de veiligheid van de gegevens die betrekking hebben op menselijke bronnen en over de informatie die zij meedelen. »
Art. 6
In dezelfde wet wordt een artikel 13/1, ingevoegd, luidende :
« Art. 13/1. — § 1. In afwijking van artikel 231 van het Strafwetboek, kan een agent omwille van veiligheidsredenen verbonden aan de bescherming van zijn persoon en voor de behoeften eigen aan de uitoefening van de opdracht een naam gebruiken die hem niet toebehoort, volgens de door de Koning te bepalen nadere regels.
§ 2. Het is de agenten, belast met de uitvoering van de methoden voor het verzamelen van gegevens, verboden in het kader van hun opdracht strafbare feiten te plegen.
In afwijking van het eerste lid, blijven vrij van straf de agenten die, in het kader van hun opdracht en in de uitvoering van de methoden zoals bedoeld in de artikelen 16/1 en 18/2, § 1, inbreuken op de wegcode of andere strafbare feiten bepaald door de wet begaan en die strikt noodzakelijk zijn voor de efficiëntie van hun opdracht of ter verzekering van hun eigen veiligheid of die van andere personen.
Onverminderd het tweede lid, blijven vrij van straf de agenten die in het kader van hun opdracht en in de uitvoering van de methoden zoals bedoeld in artikel 18/2, strafbare feiten begaan die strikt noodzakelijk zijn voor de efficiëntie van hun opdracht of ter verzekering van hun eigen veiligheid of die van andere personen, en dit met voorafgaand en uitdrukkelijk akkoord van de commissie.
De inbreuken vermeld in het tweede en derde lid moeten in gelijke verhouding staan tot het door de inlichtingenopdracht nagestreefde doel en mogen in geen geval afbreuk doen aan de fysieke integriteit van personen.
Het tweede en derde lid zijn eveneens van toepassing op de personen die aan de uitvoering van deze methode noodzakelijke en rechtstreekse hulp of bijstand hebben verleend.
Blijven vrij van straf, de leden van de commissie die machtiging verlenen tot het plegen van strafbare feiten zoals bedoeld in het derde lid. ».
Art. 7
In dezelfde wet wordt een artikel 13/2 ingevoegd, luidende :
« Art. 13/2. — De inlichtingen- en veiligheidsdiensten waken erover geen onderzoeken te voeren die een bewuste aantasting uitmaken van de bevoegdheden van de procureur des Konings, de federale procureur of de onderzoeksrechter en die het goede verloop van opsporingsonderzoeken of gerechtelijke onderzoeken kunnen schaden.
Wanneer een inlichtingen- en veiligheidsdienst een onderzoek instelt dat een weerslag kan hebben op een opsporings- of gerechtelijk onderzoek mag de inlichtingen- en veiligheidsdienst die de in artikel 18/2 bedoelde methoden voor het verzamelen van gegevens aanwendt, dit gerechtelijk- of opsporingsonderzoek niet schaden.
De inlichtingen- en veiligheidsdienst brengt de commissie hiervan op de hoogte. Onverminderd de overeenkomsten gesloten met de gerechtelijke autoriteiten, beslist de commissie, in overleg met het federaal parket of de bevoegde magistraat en het diensthoofd van de betrokken dienst, of en volgens welke nadere regels de inlichtingen- en veiligheidsdienst het onderzoek kan voortzetten. De commissie brengt het Vast Comité I op de hoogte van haar beslissing. De inlichtingen- en veiligheidsdienst voert zijn opdracht uit overeenkomstig de beslissing van de commissie. De commissie ziet toe op de naleving van haar beslissing. ».
Art. 8
Het opschrift van onderafdeling 2 van hoofdstuk III van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
« Gewone methoden voor het verzamelen van gegevens ».
Art. 9
In artikel 14 van dezelfde wet worden volgende wijzigingen aangebracht :
1º in het eerste lid worden na de woorden « openbare diensten » de woorden « , die van de politiediensten inbegrepen, » ingevoegd;
2º het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Op verzoek van een inlichtingen- en veiligheidsdienst, met inachtneming van deze wet en op basis van de eventueel afgesloten akkoorden en van de door hun verantwoordelijke overheid bepaalde regels, delen de gerechtelijke overheden, de ambtenaren en agenten van de openbare diensten, die van de politiediensten inbegrepen, aan de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst de inlichtingen mee die nuttig zijn voor de uitvoering van zijn opdrachten. »
3º het derde lid wordt vervangen als volgt :
« Wanneer de gerechtelijke overheden, de ambtenaren en de agenten van de openbare diensten, die van de politiediensten inbegrepen, van oordeel zijn dat het meedelen van de informatie bedoeld in het tweede lid van aard is afbreuk te doen aan een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek, of aan de verzameling van gegevens overeenkomstig de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen van geld en de financiering van terrorisme, of iemand in zijn persoonlijke fysieke integriteit kan schaden, kunnen zij binnen de vijf werkdagen na ontvangst van de aanvraag deze mededeling weigeren en delen zij de redenen hiervan schriftelijk mee. »;
4º het artikel wordt aangevuld met een vierde lid, luidende :
« Met inachtneming van de geldende wetgeving, kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten toegang krijgen tot de gegevensbanken van de openbare sector die nuttig zijn voor de uitoefening van hun opdrachten volgens de door de Koning vastgelegde algemene nadere regels. »
Art. 10
In artikel 16 van dezelfde wet worden de woorden « artikel 3, § 3, » vervangen door de woorden « artikel 3, § 4, ».
Art. 11
In dezelfde wet wordt een artikel 16/1 ingevoegd, luidende :
« Art. 16/1. — In de uitvoering van hun opdrachten mogen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten publieke plaatsen en private plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek, observeren en doorzoeken zonder behulp van technische middelen. »
Art. 12
In artikel 17 van dezelfde wet wordt in de tweede zin het woord « inschrijvingsdocumenten » vervangen door het woord « inschrijvingsgegevens ».
Art. 13
In artikel 18 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º de woorden « voor het verzamelen van gegevens omtrent gebeurtenissen, voorwerpen, groeperingen en natuurlijke personen of rechtspersonen die een belang vertonen voor de uitoefening van hun opdrachten, conform de richtlijnen van het ministerieel Comité » worden ingevoegd na de woorden « menselijke bronnen »;
2º de tweede zin wordt opgeheven.
Art. 14
In hoofdstuk III, afdeling 1, van dezelfde wet wordt een onderafdeling 2/1 ingevoegd met als opschrift : « Specifieke methoden en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens », die de artikelen 18/1 tot 18/18 bevat, luidende :
« Onderafdeling 2/1 : Specifieke methoden en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens
A. Algemene bepalingen
Art. 18/1. — Deze onderafdeling is van toepassing :
1º op de Veiligheid van de Staat voor de uitoefening, op het grondgebied van het Rijk, van de opdrachten bedoeld in de artikelen 7, 1º, en 8, 1º tot 4º, onverminderd artikel 18/9, § 1, 1º;
2º op de algemene Dienst inlichting en veiligheid van de Krijgsmacht voor de uitoefening, op het grondgebied van het Rijk, van de opdrachten bedoeld in de artikelen 11, § 1, 1º tot 3º, en § 2, met uitzondering van de interceptie van communicaties uitgezonden in het buitenland, bedoeld in de artikelen 44bis en 44ter en van het artikel 259bis, § 5, van het Strafwetboek.
Art. 18/2. — § 1. De specifieke methoden voor het verzamelen van gegevens zijn :
1º de observatie, met behulp van technische middelen, in publieke plaatsen en in private plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek, ofwel de observatie, al dan niet met behulp van technische middelen, van private plaatsen die niet toegankelijk zijn voor het publiek;
2º de doorzoeking, met behulp van technische middelen, van publieke plaatsen, van private plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek en van de gesloten voorwerpen die zich op deze plaatsen bevinden;
3º het kennisnemen van de identificatiegegevens van de afzender of de geadresseerde van post of van de titularis van een postbus;
4º de maatregelen tot identificatie van de abonnee of de gewoonlijke gebruiker van een dienst van elektronische communicatie of van het gebruikte elektronisch communicatiemiddel;
5º de maatregelen tot opsporing van de oproepgegevens van elektronische communicatiemiddelen en de lokalisatie van de afkomst of de bestemming van elektronische communicatie.
§ 2. De uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens zijn :
1º de observatie, al dan niet met behulp van technische middelen, in private plaatsen die niet toegankelijk zijn voor het publiek, in woningen of in een door een woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek of een lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of als woonplaats door een advocaat, een arts of een journalist;
2º de doorzoeking, al dan niet met behulp van technische middelen, van private plaatsen die niet toegankelijk zijn voor het publiek, van woningen of van een door een woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek of van een lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of als woonplaats door een advocaat, een arts of een journalist en van gesloten voorwerpen die zich op deze plaatsen bevinden;
3º de oprichting of het gebruik van een rechtspersoon ter ondersteuning van operationele activiteiten en het gebruik van agenten van de dienst, onder dekmantel van een fictieve identiteit of hoedanigheid;
4º het openmaken en het kennisnemen van de aan een postoperator toevertrouwde post;
5º het verzamelen van gegevens betreffende bankrekeningen en bankverrichtingen;
6º het binnendringen in een informaticasysteem, al dan niet met behulp van technische middelen, valse signalen, valse sleutels of valse hoedanigheden;
7º het afluisteren, het kennisnemen van en het opnemen van communicaties.
B. Specifieke methoden voor het verzamelen van de gegevens
Art. 18/3. — § 1. Rekening houdend met een potentiële bedreiging zoals bedoeld in 18/1 kunnen de in artikel 18/2, § 1, bedoelde specifieke methoden voor het verzamelen van gegevens aangewend worden indien de gewone methoden voor het verzamelen van gegevens ontoereikend worden geacht om de informatie te verzamelen die nodig is om de inlichtingenopdracht te volbrengen. De specifieke methode moet worden gekozen in functie van de graad van ernst van de potentiële bedreiging waarvoor de methode wordt aangewend.
De specifieke methode kan slechts worden aangewend na een schriftelijke en met redenen omklede beslissing van het diensthoofd en na kennisgeving van deze beslissing aan de commissie.
De specifieke methoden kunnen slechts worden aangewend ten aanzien van een advocaat, een arts, of een journalist of op communicatiemiddelen die ze voor beroepsdoeleinden gebruiken, op voorwaarde dat de inlichtingen- en veiligheidsdienst voorafgaandelijk over ernstige aanwijzingen beschikt dat de advocaat, de arts of de journalist persoonlijk en actief meewerkt of heeft meegewerkt aan het ontstaan of aan de ontwikkeling van de potentiële bedreiging en nadat de commissie een eensluidend advies uitgebracht heeft op voorstel van het diensthoofd, overeenkomstig artikel 18/10.
De inlichtingenofficier die is aangesteld om de specifieke methode voor het verzamelen van gegevens aan te wenden, informeert het diensthoofd regelmatig over de uitvoering van de specifieke methode voor het verzamelen van gegevens.
§ 2. Op het einde van elke maand wordt, per specifieke methode, een lijst van de uitgevoerde maatregelen overgemaakt aan de commissie.
De leden van de commissie kunnen op elk ogenblik een controle uitoefenen op de wettelijkheid van de maatregelen, hierbij inbegrepen de naleving van de principes van subsidiariteit en proportionaliteit.
Zij kunnen daartoe de plaatsen betreden waar de gegevens betreffende de specifieke methode door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in ontvangst worden genomen of bewaard, zich alle nuttige stukken toe-eigenen en de leden van de dienst horen.
De gegevens verkregen in omstandigheden die de vigerende wettelijke bepalingen niet naleven, worden onder het toezicht van de comissie bewaard overeenkomstig de door de Koning bepaalde nadere regels en termijnen, na advies van de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De commissie verbiedt de inlichtingen- en veiligheidsdiensten deze gegevens te exploiteren en schorst de aangewende methode indien deze nog lopende is.
De commissie stelt het Vast Comité I op eigen initiatief en onverwijld in kennis van haar beslissing.
§ 3. De lijsten bedoeld in § 2 bevatten de volgende gegevens :
1º de aard van de specifieke methode voor het verzamelen van gegevens;
2º de graad van de ernst van de bedreiging die de specifieke methode voor het verzamelen van gegevens wettigt;
3º naargelang het geval, de natuurlijke of rechtsperso(o)n(en), verenigingen of groeperingen, voorwerpen, plaatsen, gebeurtenissen of informatie die het voorwerp uitmaken van de specifieke methode voor het verzamelen van gegevens;
4º het technische middel dat gebruikt wordt om de specifieke methode voor het verzamelen van gegevens aan te wenden;
5º de periode tijdens welke de specifieke methode voor het verzamelen van gegevens kan worden uitgevoerd te rekenen vanaf de beslissing.
§ 4. De specifieke methode kan enkel verlengd of hernieuwd worden mits een nieuwe beslissing van het diensthoofd, die voldoet aan de voorwaarden bepaald in § 1.
Art. 18/4. — De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen overgaan tot het observeren van één of meer personen, van hun aanwezigheid of van hun gedrag, van zaken, plaatsen of gebeurtenissen die een belang vertonen voor de uitoefening van hun opdrachten ofwel, met behulp van technische middelen, in publieke plaatsen of in private plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek, ofwel, al dan niet met behulp van technische middelen, van private plaatsen die niet toegankelijk zijn voor het publiek en kunnen de gegevens die daarop betrekking hebben registreren.
In het kader van een observatie kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, na beslissing van het diensthoofd, gemachtigd worden op ieder ogenblik en zonder medeweten of toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende, publieke of private plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek, om een technisch middel te installeren, te herstellen of terug te nemen.
Art. 18/5. — § 1. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, wanneer dit een belang vertoont voor de uitoefening van hun opdrachten, overgaan tot het doorzoeken, met behulp van technische middelen, van publieke plaatsen en private plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek met inbegrip van de inhoud van gesloten voorwerpen die zich op deze plaatsen bevinden.
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen, na beslissing van het diensthoofd, gemachtigd worden op ieder ogenblik en zonder medeweten of toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende, deze plaatsen te betreden, voor de noden van de doorzoeking of om het doorzochte voorwerp terug te plaatsen overeenkomstig § 2.
§ 2. Indien het onderzoek van een in § 1 bedoeld voorwerp niet ter plaatse kan gebeuren en indien het verzamelen van gegevens niet op een andere manier kan gebeuren, is het de betrokken dienst toegestaan dit voorwerp mee te nemen voor een strikt beperkte duur. Het bewuste voorwerp wordt zo spoedig mogelijk teruggeplaatst, tenzij het goede verloop van de opdracht van de dienst dit in de weg staat.
Art. 18/6. — § 1. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen kennis nemen van de identificatiegegevens van de afzender of de geadresseerde van al dan niet aan een postoperator toevertrouwde post en van de identificatiegegevens van de titularis van een postbus wanneer dit een belang vertoont voor de uitoefening van hun opdrachten. Wanneer de medewerking van een postoperator wordt gevorderd, richt het diensthoofd een schriftelijke en met redenen omklede vraag aan deze operator.
De postoperator die weigert de in dit artikel bedoelde medewerking te verlenen wordt gestraft met een geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro.
§ 2. In geval van uiterst dringende met redenen omklede noodzakelijkheid kan de inlichtingenofficier bij mondelinge beslissing deze gegevens ogenblikkelijk vorderen mits voorafgaand mondeling akkoord van het diensthoofd. Deze mondelinge beslissing wordt zo spoedig mogelijk bevestigd door een gemotiveerde schriftelijke beslissing van het diensthoofd en meegedeeld aan de postoperator die wordt gevorderd.
Art. 18/7. — § 1. Wanneer dit een belang vertoont voor de uitoefening van de opdrachten kan het diensthoofd, bij schriftelijke en met redenen omklede beslissing, zo nodig door daartoe de medewerking te vorderen van de operator van een elektronisch communicatienetwerk of van een verstrekker van een elektronische communicatiedienst, en op basis van alle gegevens die door hem zelf worden bijgehouden of met behulp van toegang tot de bestanden van de klanten van de operator of van de leverancier van de dienst, overgaan of doen overgaan tot :
1º de identificatie van de abonnee of de gewoonlijke gebruiker van een elektronische communicatiedienst of van het gebruikte elektronische communicatiemiddel;
2º de identificatie van de elektronische communicatiediensten waarop een bepaalde persoon is geabonneerd of die door een bepaalde persoon gewoonlijk worden gebruikt;
3º de mededeling van de facturen met betrekking tot de geïdentificeerde abonnementen.
§ 2. Ingeval van uiterst dringende met redenen omklede noodzakelijkheid kan de inlichtingenofficier bij mondelinge beslissing deze gegevens ogenblikkelijk vorderen mits voorafgaand mondeling akkoord van het diensthoofd. Deze mondelinge beslissing wordt zo spoedig mogelijk bevestigd door een gemotiveerde schriftelijke beslissing van het diensthoofd en meegedeeld aan de operator van het elektronische communicatienetwerk of de verstrekker van de elektronische communicatiedienst die wordt gevorderd.
§ 3. Iedere operator van een communicatienetwerk en iedere verstrekker van een communicatiedienst die wordt gevorderd om de in § 1 bedoelde gegevens mee te delen, verstrekt aan het diensthoofd de gegevens waarom werd verzocht binnen een termijn en overeenkomstig de nadere regels te bepalen bij koninklijk besluit genomen op het voorstel van de minister van Justitie, de minister van Landsverdediging en de minister bevoegd voor de elektronische communicatie.
De Koning bepaalt op voorstel van de minister van Justitie, de minister van Landsverdediging en de minister bevoegd voor de elektronische communicatie de voorwaarden waaronder de in § 1 bedoelde toegang mogelijk is voor het diensthoofd.
Elke in het eerste lid bedoelde persoon die weigert de aldus gevraagde gegevens mee te delen, wordt gestraft met een geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro.
Art. 18/8. — § 1. Wanneer dit een belang vertoont voor de uitoefening van de opdrachten, kan het diensthoofd, bij schriftelijke en met redenen omklede beslissing, zo nodig door daartoe de technische medewerking van de operator van een elektronisch communicatienetwerk of van de verstrekker van een elektronische communicatiedienst te vorderen, overgaan of doen overgaan tot :
1º het opsporen van de oproepgegevens van elektronische communicatiemiddelen van waaruit of waarnaar oproepen worden of werden gericht;
2º het lokaliseren van de oorsprong of de bestemming van de elektronische communicatie.
In de gevallen bedoeld in het eerste lid worden voor elk elektronisch communicatiemiddel waarvan de oproepgegevens worden opgespoord of waarvan de oorsprong of de bestemming van de elektronische communicatie wordt gelokaliseerd de dag, het tijdstip en de duur en indien nodig de plaats van de elektronische communicatie aangegeven en vastgelegd in een verslag.
§ 2. In geval van uiterst dringende met redenen omklede noodzakelijkheid kan de inlichtingenofficier deze gegevens bij mondelinge beslissing ogenblikkelijk vorderen mits voorafgaand mondeling akkoord van het diensthoofd. Deze mondelinge beslissing wordt zo spoedig mogelijk bevestigd door een gemotiveerde schriftelijke beslissing van het diensthoofd en meegedeeld aan de operator van het elektronische communicatienetwerk of de verstrekker van de elektronische communicatiedienst die wordt gevorderd.
§ 3. Iedere operator van een elektronisch communicatienetwerk en iedere verstrekker van een elektronische communicatiedienst die verzocht wordt de in § 1 bedoelde gegevens mee te delen, verstrekt het diensthoofd de gevraagde gegevens binnen een termijn en overeenkomstig de door de Koning bepaalde nadere regels op voorstel van de minister van Justitie, de minister van Landsverdediging en de minister bevoegd voor de elektronische communicatie.
Elke in het eerste lid bedoelde persoon die weigert zijn technische medewerking te verlenen aan de vorderingen bedoeld in dit artikel wordt gestraft met een geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro.
C. Uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens
Art. 18/9. — § 1. De in artikel 18/2, § 2, bedoelde uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens kunnen worden aangewend :
1º door de Veiligheid van de Staat wanneer er ernstige bedreigingen bestaan voor de inwendige veiligheid van de Staat en het voortbestaan van de democratische en grondwettelijke orde, de uitwendige veiligheid van de Staat en de internationale betrekkingen of het wetenschappelijk of economisch potentieel en wanneer die bedreigingen betrekking hebben op een activiteit die verband houdt met spionage,terrorisme, hieronder begrepen het radicaliseringproces, de proliferatie, schadelijke sektarische organisaties en de criminele organisaties zoals gedefinieerd in artikel 8, 1º;
2º door de algemene Dienst inlichting en veiligheid van de Krijgsmacht wanneer er ernstige bedreigingen bestaan voor de onschendbaarheid van het nationale grondgebied, de militaire defensieplannen, de vervulling van de opdrachten van de strijdkrachten, het wetenschappelijk en economisch potentieel met betrekking tot de actoren, zowel de natuurlijke als de rechtspersonen, die actief zijn in de economische en industriële sectoren die verbonden zijn met defensie en die opgenomen zijn in een op voorstel van de minister van Justitie en de minister van Landsverdediging door het ministerieel Comité voor Inlichting en Veiligheid goedgekeurde lijst of de veiligheid van de Belgische onderdanen in het buitenland en wanneer die bedreigingen betrekking hebben op een activiteit zoals gedefinieerd in artikel 11, § 2.
§ 2. Bij uitzondering en rekening houdend met een potentiële bedreiging bedoeld in § 3, kunnen de in artikel 18/2, § 2, bedoelde uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens slechts aangewend worden indien de gewone en de specifieke methoden voor het verzamelen van gegevens ontoereikend worden geacht om de informatie te verzamelen die nodig is om de inlichtingenopdracht te volbrengen.
Het diensthoofd mag de aanwending van een uitzonderlijke methode slechts machtigen na eensluidend advies van de commissie.
§ 3. De uitzonderlijke methode moet worden gekozen in functie van de graad van de ernst van de potentiële bedreiging en van de risico's die de uitvoering van de inlichtingsopdracht met zich meebrengt voor de veiligheid van de agenten van de diensten en van derden.
§ 4. De uitzonderlijke methoden kunnen slechts aangewend worden ten aanzien van een advocaat, een arts, of een journalist of hun lokalen of op communicatiemiddelen die ze voor beroepsdoeleinden gebruiken, of op hun woonplaats, op voorwaarde dat de inlichtingen- en veiligheidsdienst voorafgaandelijk over ernstige aanwijzingen beschikt dat de advocaat, de arts of de journalist persoonlijk en actief meewerkt of heeft meegewerkt aan het ontstaan of aan de ontwikkeling van de ernstige bedreigingen bedoeld in § 1, 1º en 2º.
Art. 18/10. — § 1. Het diensthoofd onderwerpt zijn ontwerp van machtiging aan het eensluidend advies van de commissie die onderzoekt of de wettelijke bepalingen voor het aanwenden van de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens zijn nageleefd, met inbegrip van de controle op de naleving van de principes van proportionaliteit en subsidiariteit bepaald in artikel 18/9, §§ 2 en 3, en de controle op de krachtens § 2 verplichte vermeldingen.
Behoudens andersluidende wettelijke bepaling mag de periode tijdens welke de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens aangewend mag worden niet langer duren dan twee maanden, onverminderd de mogelijkheid om de methode te verlengen overeenkomstig § 5.
De inlichtingenofficier die is aangesteld om de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens aan te wenden, informeert op regelmatige wijze het diensthoofd, dat op zijn beurt de commissie inlicht over de uitvoering van de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens en dit overeenkomstig de door de Koning te bepalen nadere regels en termijnen.
Het diensthoofd is verplicht de uitzonderlijke methode te beëindigen zodra de bedreigingen die haar wettigden, weggevallen zijn of wanneer de methode niet langer nuttig is voor de finaliteit waarvoor zij werd beslist. Hij schorst de methode indien hij een onwettelijkheid vaststelt. In dat geval brengt het diensthoofd van de betrokken dienst zijn met redenen omklede beslissing om de methode te beëindigen of, naargelang het geval, deze te schorsen onverwijld ter kennis van de commissie.
§ 2. Op straffe van onwettelijkheid is het ontwerp van machtiging bedoeld in § 1 schriftelijk en gedagtekend. Het vermeldt :
1º de ernstige bedreigingen die de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens wettigen en, in voorkomend geval, de ernstige aanwijzingen waaruit blijkt dat de advocaat, de arts of de journalist persoonlijk en actief meewerkt of meegewerkt heeft aan het ontstaan of aan de ontwikkeling van de bedreiging;
2º de redenen waarom de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens onontbeerlijk is;
3º naargelang het geval, de natuurlijke of rechtspersonen, verenigingen of groeperingen, voorwerpen, plaatsen, gebeurtenissen of informatie die het voorwerp uitmaken van de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens;
4º het technische middel dat gebruikt wordt om de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens aan te wenden;
5º de periode tijdens welke de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens kan worden uitgeoefend te rekenen vanaf de machtiging;
6º de namen en de hoedanigheden van de inlichtingenofficieren aangesteld voor de aanwending van de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens, die zich kunnen laten bijstaan door leden van hun dienst.
§ 3. De commissie verleent haar eensluidend advies binnen de vier kalenderdagen na ontvangst van het voorstel tot machtiging.
Indien de commissie een negatief advies uitbrengt, mag de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens door de betrokken dienst niet worden aangewend.
Indien de commissie geen advies uitbrengt binnen de termijn van vier kalenderdagen, kan de betrokken dienst de bevoegde minister vatten die al dan niet toelating geeft om zo spoedig mogelijk tot de beoogde methode over te gaan. De minister deelt zijn beslissing mee aan de voorzitters van de commissie en van het Vast Comité I.
Het diensthoofd brengt de minister op de hoogte van de opvolging van de aldus toegelaten uitzonderlijke methode door hem op regelmatige tijdstippen, zoals vastgelegd door de minister in zijn toelating, een omstandig verslag uit te brengen over het verloop van de methode.
De betrokken minister beëindigt de uitzonderlijke methode die hij heeft toegestaan zodra de bedreigingen die haar wettigden, weggevallen zijn of wanneer de methode niet langer nuttig blijkt voor de finaliteit waarvoor zij werd beslist. Hij schorst de methode indien hij een onwettelijkheid vaststelt. In dat geval brengt de betrokken minister zijn met redenen omklede beslissing om de uitzonderlijke methode te beëindigen of, naargelang het geval, deze te schorsen, onverwijld ter kennis van de commissie, het diensthoofd en het Vast Comité I.
§ 4. Ingeval van uiterste hoogdringendheid en wanneer elk uitblijven van de beslissing van aard is om de belangen bedoeld in artikel 18/9 ernstig in het gedrang te brengen, kan het diensthoofd, nadat hij wegens de hoogdringendheid het eensluidend advies van de voorzitter van de commissie heeft verkregen, de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens schriftelijk machtigen voor ten hoogste achtenveertig uur. De machtiging vermeldt de redenen die de uiterste hoogdringendheid wettigen en wordt onmiddellijk ter kennis gebracht van alle leden van de commissie volgens de door de Koning te bepalen nadere regels.
Indien de voorzitter een negatief advies uitbrengt, mag de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens door de betrokken dienst niet aangewend worden.
Indien de voorzitter in geval van hoogdringendheid niet onmiddellijk advies uitbrengt, kan de betrokken dienst de bevoegde minister vatten, die al dan niet de toelating geeft tot de beoogde methode over te gaan. De minister deelt zijn beslissing mee aan de voorzitters van de commissie en van het Vast Comité I.
Het diensthoofd brengt de minister op de hoogte van de opvolging van de aldus toegelaten uitzonderlijke methode door hem op regelmatige tijdstippen, zoals vastgelegd door de minister in zijn toelating, een omstandig verslag uit te brengen over het verloop van de methode.
De betrokken minister beëindigt de uitzonderlijke methode die hij heeft toegestaan zodra de bedreigingen die haar wettigden, weggevallen zijn of wanneer de methode niet langer nuttig blijkt voor de finaliteit waarvoor zij werd beslist. Hij schorst de methode indien hij een onwettelijkheid vaststelt. In dat geval brengt de betrokken minister zijn met redenen omklede beslissing om de methode te beëindigen of, naargelang het geval, deze te schorsen onverwijld ter kennis van de commissie, het diensthoofd en het Vast Comité I.
In ieder geval wordt de uitzonderlijke methode stopgezet binnen de achtenveertig uren na de door de betrokken minister verleende toelating.
§ 5. Het diensthoofd kan, op voorafgaand eensluidend advies van de commissie, de verlenging van de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van de inlichtingen machtigen voor een nieuwe termijn die niet langer mag zijn dan ten hoogste twee maanden, onverminderd zijn verplichting om de methode te beëindigen zodra de bedreigingen die haar wettigden weggevallen zijn of wanneer de methode niet langer nuttig is voor de finaliteit waarvoor zij werd beslist. Hij schorst de methode indien hij een onwettelijkheid vaststelt. In dat geval brengt het diensthoofd van de betrokken dienst zijn met redenen omklede beslissing om de methode te beëindigen of, naargelang het geval, deze te schorsen onverwijld ter kennis van de commissie.
Een tweede en elke volgende verlenging van de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van inlichtingen is slechts mogelijk indien er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, die de verlenging van het gebruik van de uitzonderlijke methode noodzaken. Deze bijzondere redenen worden in de beslissing opgenomen. Indien deze bijzondere omstandigheden niet voorhanden zijn, dient de methode te worden beëindigd.
De voorwaarden vervat in de paragrafen 1 tot 3 zijn toepasselijk op de in deze paragraaf bepaalde wijzen van verlenging van de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens.
§ 6. De leden van de commissie kunnen op elk ogenblik controle uitoefenen op de wettelijkheid van de uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens, hierbij inbegrepen de naleving van de principes van subsidiariteit en proportionaliteit bepaald in artikel 18/9, §§ 2 en 3.
Zij kunnen daartoe de plaatsen betreden waar de gegevens die met de uitzonderlijke methoden verzameld werden, in ontvangst genomen of bewaard worden, zich alle nuttige stukken toe-eigenen en de leden van de dienst horen.
De commissie beëindigt de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens wanneer zij vaststelt dat de bedreigingen die haar wettigden, zijn weggevallen of wanneer de uitzonderlijke methode niet meer nuttig blijkt te zijn voor het doel waarvoor ze werd aangewend of schorst de uitzonderlijke methode ingeval van onwettelijkheid.
De gegevens verkregen in omstandigheden die de vigerende wettelijke bepalingen niet naleven, worden onder het toezicht van de commissie bewaard overeenkomstig de door de Koning bepaalde regels en termijnen, na advies van de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De commissie verbiedt de inlichtingen- en veiligheidsdiensten deze gegevens te exploiteren.
§ 7. De commissie stelt het Vast Comité I op eigen initiatief in kennis van de in § 2 bedoelde machtigingsaanvraag van de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst, van het in § 3 bedoelde eensluidend advies, van de in § 5 bedoelde eventuele verlenging van de uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens en van de in haar § 6 bedoelde beslissing waarmee zij de methode heeft beëindigd of desgevallend geschorst en de exploitatie van de aldus verzamelde gegevens verbiedt.
Art. 18/11. — In het belang van de uitoefening van hun opdrachten kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten gemachtigd worden om op ieder ogenblik, zonder medeweten of toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende :
1º observaties te verrichten, al dan niet met behulp van technische middelen, in private plaatsen die niet toegankelijk zijn voor het publiek, in woningen, in een door woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek of in een lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of als woonplaats door een advocaat, een arts of een journalist;
2º deze plaatsen te betreden om in het kader van een observatie een technisch middel te installeren, herstellen of terug te nemen.
Art. 18/12. — § 1. In het belang van de uitoefening van hun opdrachten kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten gemachtigd worden om op ieder ogenblik, zonder medeweten of toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende :
1º al dan niet met behulp van technische middelen, private plaatsen die niet toegankelijk zijn voor het publiek, woningen of een door een woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek of in een lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of als woonplaats door een advocaat, een arts of een journalist te doorzoeken;
2º de inhoud van gesloten voorwerpen die zich op deze plaatsen bevinden na te gaan;
3º deze plaatsen te betreden om de overeenkomstig § 2 meegenomen voorwerpen terug te plaatsen;
Deze machtiging mag de termijn van vijf dagen niet overschrijden.
§ 2. Indien het onderzoek van een in § 1 bedoeld voorwerp niet ter plaatse kan gebeuren en indien het verzamelen van gegevens niet op een andere manier kan gebeuren, is het de betrokken dienst toegestaan dit voorwerp mee te nemen voor een strikt beperkte duur. Het bewuste voorwerp wordt zo spoedig mogelijk teruggeplaatst, tenzij het goede verloop van de opdracht van de dienst dit in de weg staat.
Art. 18/13. — In het belang van de uitoefening van hun opdrachten kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten gemachtigd worden om rechtspersonen op te richten en in te zetten ter ondersteuning van de operationele activiteiten teneinde op gerichte wijze gegevens te verzamelen omtrent gebeurtenissen, voorwerpen, groeperingen en natuurlijke personen of rechtspersonen die een belang vertonen voor de uitoefening van hun opdrachten.
Daartoe kunnen zij agenten van de dienst inzetten die, onder dekmantel van een fictieve identiteit of hoedanigheid conform de door de Koning bepaalde nadere regels, belast zijn met het gericht gegevens verzamelen omtrent gebeurtenissen, voorwerpen, groeperingen en natuurlijke personen of rechtspersonen die een belang vertonen voor de uitoefening van hun opdrachten.
De in het eerste en tweede lid vermelde methoden zijn toegelaten zolang als nodig is voor de finaliteit waarvoor ze worden aangewend.
De betrokken inlichtingen -en veiligheidsdienst brengt iedere twee maanden verslag uit aan de commissie over de evolutie van de operatie die de oprichting van of het beroep op een rechtspersoon noodzakelijk maakte. Dit verslag benadrukt de elementen die hetzij het behoud, hetzij de stopzetting van de uitzonderlijke methode rechtvaardigen. Indien het verslag het einde van deze methode aanbeveelt, stelt de commissie de nadere regels vast volgens welke de aldus opgerichte rechtspersoon moet verdwijnen. Deze nadere regels kunnen afwijken van de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn ingeval van de ontbinding en de vereffening van een rechtspersoon.
Art. 18/14. — § 1. In het belang van de uitoefening van hun opdrachten kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten gemachtigd worden de al dan niet aan een postoperator toevertrouwde post open te maken en kennis te nemen van de inhoud ervan.
De in het eerste lid bedoelde postoperator is ertoe gehouden de post waarop de machtiging betrekking heeft tegen ontvangstbewijs over te dragen aan een door het diensthoofd daartoe aangewezen agent van de dienst, op vertoon van zijn legitimatiebewijs en een schriftelijke en met redenen omklede vraag van het diensthoofd. Deze vraag vermeldt, naargelang het geval, het eensluidend advies van de commissie, het eensluidend advies van de voorzitter van de commissie of de toelating van de betrokken minister.
§ 2. De diensten kijken erop toe dat een door een postoperator overgedragen postzending, na onderzoek ervan, onverwijld aan de postoperator wordt teruggegeven voor verdere verzending.
§ 3. De postoperator die weigert de medewerking te verlenen als bedoeld in de paragrafen 1 en 2 wordt gestraft met een geldboete van zesentwintig tot tienduizend euro.
§ 4. De Staat is burgerrechtelijk aansprakelijk jegens de postoperator voor de schade toegebracht aan de hem toevertrouwde post.
Art. 18/15. — § 1. In het belang van de uitoefening van hun opdrachten kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten gemachtigd worden de volgende inlichtingen te vorderen :
1º de lijst van bankrekeningen, bankkluizen of financiële instrumenten zoals bepaald in artikel 2, 1º, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, waarvan de geviseerde persoon titularis, gevolmachtigde of de uiteindelijke gerechtigde is, en, in voorkomend geval, alle gegevens hieromtrent;
2º de bankverrichtingen die in een bepaald tijdvak zijn uitgevoerd op één of meer van deze bankrekeningen of financiële instrumenten, met inbegrip van de bijzonderheden betreffende iedere rekening van herkomst of bestemming;
3º de gegevens met betrekking tot de titularissen of gevolmachtigden die in een bepaald tijdvak tot deze bankkluizen toegang hebben of hadden.
§ 2. De bank of de financiële instelling is ertoe gehouden de gevraagde informatie onverwijld te verstrekken aan een door het diensthoofd daartoe aangewezen agent van de dienst, op vertoon van zijn legitimatiebewijs en een schriftelijke en met redenen omklede aanvraag van het diensthoofd. Deze vraag vermeldt, naargelang het geval, het eensluidend advies van de commissie, het eensluidend advies van de voorzitter van de commissie of de machtiging van de betrokken minister.
De bank of de financiële instelling die de in dit artikel bedoelde medewerking weigert te verlenen, wordt gestraft met een geldboete van zesentwintig euro tot tienduizend euro.
Art. 18/16. — § 1. In het belang van de uitoefening van hun opdrachten kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten gemachtigd worden om, al dan niet met behulp van technische middelen, valse signalen, valse sleutels of valse hoedanigheden, met uitsluiting van de informaticasystemen van de rechterlijke macht en de administratieve rechtscolleges :
1º toegang te krijgen tot een informaticasysteem;
2º er de beveiliging van op te heffen;
3º er technische voorzieningen in aan te brengen teneinde de door het informaticasysteem opgeslagen, verwerkte of doorgestuurde gegevens te ontcijferen en te decoderen;
4º er de door het informaticasysteem relevante opgeslagen, verwerkte of doorgestuurde gegevens op eender welke manier van over te nemen.
De in het eerste lid bedoelde methode kan slechts aangewend worden tegenover de informaticasystemen van de overheid, mits voorafgaande toestemming van de betrokken overheid.
Het in het eerste lid bedoelde binnendringen door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in de informaticasystemen, kan enkel het verzamelen van relevante gegevens die erin werden opgeslagen, verwerkt of doorgestuurd tot doel hebben zonder dat er een onomkeerbare vernietiging of wijziging van deze gegevens gebeurt.
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten waken erover dat bij de installatie van de in het eerste lid, 3º, bedoelde technische dispositieven derden geen niet-toegelaten toegang kunnen krijgen tot deze systemen via de tussenkomsten van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten;
§ 2. In het kader van de aanwending van de methode vermeld in § 1 kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten gemachtigd worden om op ieder ogenblik en zonder medeweten of toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende, private plaatsen die al dan niet toegankelijk zijn voor het publiek en woningen of door een woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek of in een lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of als woonplaats door een advocaat, een arts of een journalist te betreden om een technisch middel te installeren, te herstellen of terug te nemen.
§ 3. Het diensthoofd kan van de personen van wie hij vermoedt dat zij een bijzondere kennis hebben van het in paragraaf 1 bedoelde informaticasysteem of van de diensten die het mogelijk maken de gegevens die door het informaticasysteem zijn opgeslagen, verwerkt of doorgestuurd te beveiligen of te versleutelen, met een schriftelijke en met redenen omklede beslissing eisen dat zij informatie verstrekken over de werking van dat systeem en over de manier om toegang te krijgen tot de inhoud van het informaticasysteem onder een begrijpelijke vorm. Deze vraag vermeldt, naargelang het geval, het eensluidend advies van de commissie, het eensluidend advies van de voorzitter van de commissie of de toelating van de betrokken minister.
§ 4. Een ieder die zijn technische medewerking weigert te verlenen aan de in § 3 bedoelde vorderingen, wordt gestraft met een geldboete van zesentwintig tot tienduizend euro.
§ 5. Ingeval het binnendringen in een informaticasysteem tot gevolg heeft dat de exploitatie van dit systeem volledig of gedeeltelijk wordt verstoord, is de Staat slechts burgerrechtelijk aansprakelijk voor de schade aldus veroorzaakt indien dit binnendringen niet in verband kan worden gebracht met het verzamelen van gegevens met betrekking tot een ernstige bedreiging voor de fysieke integriteit van één of meer personen, hierbij inbegrepen de terroristische misdrijven bedoeld in artikel 137 van het Strafwetboek.
Art. 18/17. — § 1. In het belang van de uitvoering van hun opdrachten kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten gemachtigd worden om communicaties af te luisteren, er kennis van te nemen en ze te registreren.
§ 2. Hiertoe kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zij gemachtigd worden op ieder ogenblik en zonder medeweten of toestemming van de eigenaar of zijn rechthebbende, publieke plaatsen, private plaatsen die al dan niet toegankelijk zijn voor het publiek, woningen of een door een woning omsloten eigen aanhorigheid in de zin van de artikelen 479, 480 en 481 van het Strafwetboek of in een lokaal aangewend voor beroepsdoeleinden of als woonplaats door een advocaat, of door een arts of een journalist, te betreden om er een technisch middel te installeren, te herstellen of terug te nemen teneinde de communicaties af te luisteren, er kennis van te nemen en ze te registreren.
§ 3. Indien er een ingreep nodig is op een elektronisch communicatienetwerk wordt de operator van dat netwerk met een schriftelijke en met redenen omklede vraag van het diensthoofd gevorderd en is hij, als gevolg van deze aanvraag ertoe gehouden zijn technische medewerking te verlenen. Deze vraag vermeldt, naargelang het geval, het eensluidend advies van de commissie, het eensluidend advies van de voorzitter van de commissie of de toelating van de betrokken minister.
Een ieder die zijn technische medewerking weigert te verlenen aan de in het eerste lid bedoelde vorderingen, wordt gestraft met een geldboete van zesentwintig tot tienduizend euro. De modaliteiten en termijnen van deze technische medewerking worden vastgesteld door de Koning, op voorstel van de ministers van Justitie, van Landsverdediging en van de minister belast met de elektronische communicatie.
§ 4. De communicaties die verzameld werden aan de hand van de in paragraaf 1 bedoelde uitzonderlijke methode worden opgenomen. Het voorwerp van de uitzonderlijke methode alsook de dagen en uren waarop deze is uitgevoerd, worden opgenomen bij het begin en op het einde van iedere opname die erop betrekking heeft.
Alleen die delen van de opname van communicaties die door het diensthoofd of, naargelang het geval, in zijn opdracht door de directeur Operaties of de persoon die hij daartoe heeft aangewezen voor de Veiligheid van de Staat of door de officier of de burgerambtenaar, die minstens de graad van commissaris heeft voor de algemene Dienst inlichting en veiligheid relevant worden geacht, kunnen het voorwerp uitmaken van een overschrijving.
Iedere notitie die in het kader van de uitvoering van de uitzonderlijke methode door de daartoe aangewezen personen werd genomen en die niet werd opgenomen in een verslag, wordt vernietigd door de onder het tweede lid vermelde personen of door de persoon die zij hiertoe aanwijzen. Deze vernietiging maakt het voorwerp uit van een vermelding in het bijzondere register voorzien in paragraaf 6.
§ 5. De opnamen worden samen met de eventuele overschrijving van de relevant geachte communicaties of de eventuele vertaling in de betrokken dienst bewaard op een door het diensthoofd aangeduide beveiligde plaats overeenkomstig de vereisten van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmaatregelen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen.
§ 6. Een regelmatig bijgehouden bijzonder register bevat een overzicht van elk van de in de §§ 1 en 2 bedoelde maatregelen.
Het overzicht vermeldt de datum en het uur waarop de maatregel is gestart en waarop hij werd beëindigd.
§ 7. De opnamen worden samen met de eventuele overschrijving van de communicaties en de eventuele vertaling ervan vernietigd volgens de door de Koning te bepalen nadere regels, onder het toezicht van de commissie en van de onder § 4, tweede lid, vermelde personen of hun afgevaardigde binnen een termijn van twee maanden vanaf de dag dat de exploitatie ervan beëindigd is. De exploitatie door de inlichtingendiensten is beperkt tot een termijn van ten hoogste één jaar die aanvangt op de dag van de opname.
De vernietiging wordt vermeld in het in § 6 vermelde bijzonder register.
Art. 18/18. — De Koning legt de tarieven vast voor de medewerking van fysieke personen en rechtspersonen aan de methoden bedoeld in deze onderafdeling, waarbij Hij rekening houdt met de werkelijke kostprijs van deze medewerking. »
Art. 15
In dezelfde wet wordt een artikel 19/1 ingevoegd, luidende :
« Art. 19/1. — Wanneer de aanwending van de specifieke of uitzondelijke methoden ernstige aanwijzingen aan het licht brengt over het plegen van een misdaad of wanbedrijf of, op grond van een redelijk vermoeden wijst op te plegen of reeds gepleegde maar nog niet aan het licht gebrachte strafbare feiten, brengen de betrokken diensten dit onverwijld ter kennis aan de commissie met het oog op de toepassing van artikel 29 van het Wetboek van strafvordering. Deze commissie onderzoekt de verzamelde gegevens ongeacht de wijze waarop ze vastgelegd werden.
Indien de commissie het bestaan vaststelt van ernstige aanwijzingen die kunnen leiden tot het plegen van een misdaad of wanbedrijf of van een redelijk vermoeden van te plegen of reeds gepleegde maar nog niet aan het licht gebrachte strafbare feiten, stelt de voorzitter daarvan een niet geclassificeerd procesverbaal op. Dit proces-verbaal wordt onverwijld overgemaakt aan de procureur des Konings of aan de federale procureur, nadat het diensthoofd vooraf gehoord werd over de voorwaarden van deze overmaking.
Dit proces-verbaal dient te preciseren in welke context de inlichtingenopdracht heeft plaatsgevonden, welk doel werd nagestreefd door de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst, in welke context de ernstige aanwijzingen werden verzameld en die relevant zijn voor een eventuele gerechtelijke finaliteit.
Dit proces-verbaal mag niet de exclusieve grond, noch de overheersende maatregel zijn voor de veroordeling van een persoon. De elementen vervat in dit proces-verbaal moeten in overheersende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen.
De procureur des Konings of de federale procureur licht de voorzitter van de commissie in over de gevolgen die aan de overmaking van het proces-verbaal worden gegeven. De voorzitter van de commissie licht op zijn beurt het diensthoofd van de betrokken dienst in.
Art. 16
Artikel 43 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt :
« Art. 43. — Onverminderd artikel 458 van het Strafwetboek en de artikelen 48 en 51 van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorganen voor de dreigingsanalyse wordt gestraft :
1º met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van honderd euro tot vijfhonderd euro, de agent of de persoon bedoeld in artikel 36 die de geheimen met schending van dit artikel onthult;
2º met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en met geldboete van vijfhonderd euro tot dertigduizend euro of met een van die straffen alleen, de agent of persoon bedoeld in artikel 36 die de identiteit onthult van een persoon die om anonimiteit verzoekt;
3º met gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en met geldboete van vijfhonderd euro tot dertigduizend euro of met een van die straffen alleen, een ieder die, met kwaadwillig opzet, met welk uitdrukkingsmiddel dan ook de identiteit onthult van agenten van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten wiens opdrachten omwille van veiligheidsredenen de eerbiediging van de grootste discretie vereisen. ».
Art. 17
In dezelfde wet wordt een hoofdstuk IV/1 ingevoegd, dat artikel 43/1 bevat, luidende :
« Hoofdstuk IV/1. — Het toezicht op de specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
Art. 43/1. — § 1. Er wordt een bestuurlijke commissie opgericht belast met het toezicht op de specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bedoeld in artikel 18/2.
De Senaat bepaalt jaarlijks, op voorstel van de commissie, haar begroting die wordt ingeschreven op de begroting van de dotaties, teneinde over de voor de goede werking noodzakelijke menselijke en materiële middelen te beschikken.
De commissie handelt volledig onafhankelijk in de uitoefening van haar controleopdrachten. Zij staat ook in voor het opstellen van haar huishoudelijk reglement.
De commissie is samengesteld uit drie effectieve leden. Voor elk effectief lid wordt een plaatsvervanger aangewezen.
Op voorstel van de minister van Justitie en van de minister van Landsverdediging wijst de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de effectieve leden van de commissie aan, evenals hun plaatsvervangers.
De effectieve leden en hun plaatsvervangers hebben de hoedanigheid van magistraat. Onder de effectieve leden hebben twee leden de hoedanigheid van rechter, waarvan één de hoedanigheid van onderzoeksrechter, en heeft één lid de hoedanigheid van lid van het openbaar ministerie. De plaatsvervangende leden hebben dezelfde hoedanigheid als het effectief lid dat zij vervangen.
De commissie beraadslaagt slechts geldig als alle effectieve leden, of bij verhindering hun respectievelijke plaatsvervanger, aanwezig zijn. Zij beslist met een meerderheid van stemmen.
Het voorzitterschap van de commissie wordt uitgeoefend door de magistraat die de hoedanigheid van onderzoeksrechter heeft.
Met uitzondering van de voorzitter, die voldoende kennis van het Frans en het Nederlands moet hebben, behoren de twee overige effectieve leden elk tot een verschillende taalrol.
§ 2. Op hun ogenblik van hun aanwijzing dienen de effectieve en plaatsvervangende leden van de commissie de volgende voorwaarden te vervullen :
1º de leeftijd van veertig jaar bereikt hebben;
2º een nuttige ervaring bezitten van ten minste vijf jaar met betrekking tot het werk van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten;
3º houder zijn van een veiligheidsmachtiging van het niveau « zeer geheim » krachtens de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen;
4º gedurende de periode van vijf jaar voorafgaand aan de aanwijzing geen lid geweest zijn van het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten, noch van het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingendiensten, noch van een politiedienst, noch van een inlichtingen- en veiligheidsdienst.
Deze magistraten worden aangewezen voor een termijn van vijf jaar. Dit mandaat is tweemaal hernieuwbaar.
§ 3. In geval van verhindering of afwezigheid van meer dan drie maanden van een van de leden van de commissie, alsook ingeval zijn mandaat vacant is, wordt hij definitief vervangen door zijn plaatsvervanger.
Indien een lid van de commissie ophoudt met het uitoefenen van zijn mandaat, niet langer houder is van de veiligheidsmachtiging bedoeld in § 2, eerste lid, 3º, of aangesteld wordt in een andere functie, waardoor hij de hoedanigheid bedoeld in § 1 verliest, wordt zijn mandaat voleindigd door zijn plaatsvervanger.
Ingeval een plaats van een plaatsvervanger vacant is of indien een plaatsvervanger het mandaat van een effectief lid van de commissie voleindigt met toepassing van het tweede lid, gaan de minister van Justitie en de minister van Landsverdediging over tot een nieuwe aanwijzing overeenkomstig § 1, vijfde lid.
Indien er ernstige tekortkomingen vastgesteld worden, kan de Koning, op voorstel van de minister van Justitie en de minister van Landsverdediging, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een effectief lid of een plaatsvervanger van zijn functie ontheffen.
§ 4. De effectieve leden oefenen hun functie bij de commissie voltijds uit. Gedurende de duur van hun opdracht handelen de effectieve leden, evenals hun plaatsvervangers, in volstrekte onafhankelijkheid tegenover hun korps van herkomst of tegenover hun hiërarchische overste.
Na de aanwijzing van een effectief lid, kan in het rechtscollege waarvan deze magistraat deel uitmaakt, voorzien worden in zijn vervanging door een benoeming in overtal op de personeelsformatie van dit rechtscollege.
De effectieve leden ontvangen de wedde die toegekend wordt aan de federale magistraten, overeenkomstig artikel 355bis van het Gerechtelijk Wetboek.
Indien een plaatsvervanger geroepen wordt om gedurende ten minste één maand een effectief lid te vervangen, dan ontvangt hij per volledige maand bovenop zijn wedde het verschil tussen zijn wedde en de wedde van een effectief lid, zoals bepaald in het derde lid.
Indien een plaatsvervanger geroepen wordt om een effectief lid te vervangen, dan ontvangt hij een toelage per dag dat hij dit effectief lid vervangt. Deze toelage bedraagt 1/20 van het verschil tussen zijn eigen maandelijkse wedde en de maandelijkse wedde die hem toegekend zou zijn indien hij een mandaat van het effectief lid zou vervullen. »
§ 5. De commissie wordt ondersteund door een secretariaat dat is samengesteld uit personeelsleden die door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden gedetacheerd volgens de door de Koning te bepalen nadere regels met betrekking tot onder meer de rekruteringswijze, het aantal leden waaruit het bestaat en de functieprofielen waarin moet worden voorzien. De Koning bepaalt tevens het statuut van deze leden, zonder afbreuk te doen aan hun oorspronkelijke administratieve en geldelijke statuut. »
Art. 18
In dezelfde wet wordt een hoofdstuk IV/2 ingevoegd, dat de artikelen 43/2 tot 43/8, bevat, luidende :
« Hoofdstuk IV/2. — De controle a posteriori van de specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten
Art. 43/2. — Onverminderd de bevoegdheden omschreven in artikel 1 van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse en in artikel 44ter van de wet 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, spreekt het Vast Comité I zich uit over de wettelijkheid van de beslissingen met betrekking tot specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens, hieronder begrepen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, zoals voorzien in de artikelen 18/3, § 1, eerste lid, en 18/9, §§ 2 en 3.
Art. 43/3. — De lijsten bedoeld in artikel 18/3, § 2, worden door de bevoegde overheid onverwijld ter kennis gebracht aan het Vast Comité I, overeenkomstig de door de Koning te bepalen modaliteiten.
Alle beslissingen, adviezen en machtigingen omtrent specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens worden door de bevoegde overheid onverwijld ter kennis gebracht aan het Vast Comité I, overeenkomstig de door de Koning te bepalen nadere regels.
Art. 43/4. — Het Vast Comité I handelt ofwel :
— op eigen initiatief;
— op verzoek van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer volgens de nadere regels door de Koning bepaald, na advies van deze Commissie en van het Vast Comité I, bij een in de Ministerraad overlegd besluit;
— op klacht, die op straffe van nietigheid schriftelijk gebeurt en de grieven vermeldt, van een ieder die een persoonlijk en rechtmatig belang kan aantonen, tenzij de klacht kennelijk niet gegrond is;
— telkens wanneer de commissie een specifieke of een uitzonderlijke methode wegens onwettigheid heeft geschorst en de exploitatie van de gegevens heeft verboden wegens wederrechtelijkheid van een specifieke of uitzonderlijke methode;
— telkens wanneer de bevoegde minister een beslissing heeft genomen op basis van artikel 18/10, § 3.
Het Vast Comité I beslist binnen een termijn van een maand volgend op de dag waarop het werd gevat overeenkomstig het eerste lid.
Tenzij het Vast Comité I anders beslist, heeft het beroep geen schorsende werking.
Art. 43/5. — § 1. De controle op de uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens wordt onder meer uitgeoefend op grond van de documenten die door de commissie worden verstrekt overeenkomstig artikel 18/10, § 7, en van het in artikel 18/17, § 6, bedoelde bijzonder register, dat voortdurend ter beschikking wordt gehouden van het Vast Comité I en van elk ander nuttig document dat door de commissie wordt verstrekt of waarvan de overlegging door het Vast Comité I wordt gevorderd.
De controle a posteriori op de specifieke methoden wordt onder meer uitgeoefend op grond van de lijsten bedoeld in artikel 18/3, § 2 en van elk ander nuttig document dat door de commissie wordt verstrekt of waarvan de overlegging door het Vast Comité I wordt gevorderd.
Het Vast Comité I beschikt over het volledige dossier dat werd samengesteld door de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst alsook dat van de commissie en kan van de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst en de commissie de mededeling vorderen van iedere aanvullende informatie die het nuttig acht voor de controle waartoe het gemachtigd is. De betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst en de commissie zijn gehouden onverwijld gevolg te geven aan deze vordering.
§ 2. Het Vast Comité I kan onderzoeksopdrachten toevertrouwen aan de Dienst enquêtes I. Deze dienst beschikt in dit kader over alle hem door de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse toegekende bevoegdheden.
§ 3. De klager en zijn advocaat kunnen op de griffie van het Vast Comité I gedurende vijf werkdagen op de dagen en uren medegedeeld door het Vast Comité I, het dossier raadplegen. Dit dossier bevat alle ter zake relevante informatie en inlichtingen met uitzondering van die welke afbreuk doen aan de bescherming van bronnen, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden, de classificatieregels bepaald in de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen of de vervulling van de opdrachten van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten als gedefinieerd in de artikelen 7, 8 en 11.
De betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst wordt in de gelegenheid gesteld vooraf zijn advies te verlenen omtrent de gegevens die in het dossier dat ter inzage ligt, worden opgenomen.
Uit het voor de klager en diens advocaat toegankelijke dossier blijkt evenwel minstens :
1º het juridisch kader waarop het gebruik van de specifieke of uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens gegrond is;
2º de aard van de bedreiging en graad van de ernst die het beroep op de specifieke of uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens hebben gerechtvaardigd;
3º het type van persoonsgegevens verzameld tijdens het gebruik van de specifieke of uitzonderlijke methode voor zover die enkel betrekking hebben op de klager.
§ 4. Indien het Vast Comité I het nuttig acht of indien het hierom verzoekt, hoort het de leden van de commissie, het diensthoofd van de betrokken dienst en de leden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten die de specifieke of uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens hebben aangewend. Zij worden gehoord buiten aanwezigheid van de klager of diens advocaat.
De leden van de inlichtingendiensten zijn verplicht geheimen waarvan zij kennis dragen, aan het Vast Comité I bekend te maken. Indien deze geheimen betrekking hebben op een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek, pleegt het Vast Comité I hierover voorafgaandelijk overleg met de bevoegde magistraat.
Indien het lid van de inlichtingen- en veiligheidsdienst meent het geheim waarvan hij drager is te moeten bewaren omdat de onthulling ervan nadelig is voor de bescherming van bronnen, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden of de vervulling van de opdrachten van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten als gedefinieerd in de artikelen 7, 8 en 11, wordt de kwestie voorgelegd aan de voorzitter van het Vast Comité I, die uitspraak doet na het diensthoofd te hebben gehoord.
Indien deze dit wenst, hoort het Vast Comité I de klager. Die kan zich laten bijstaan door een advocaat.
Art. 43/6. — § 1. Wanneer het Vast Comité I de onwettelijkheid van de beslissingen met betrekking tot specifieke of uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens vaststelt, beveelt het de stopzetting van de betrokken methode indien deze nog steeds in uitvoering is of indien zij werd geschorst door de commissie en beveelt het dat de gegevens die met deze methode werden verkregen niet verder mogen worden geëxploiteerd en dienen te worden vernietigd, volgens de door de Koning na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het Vast Comité I te bepalen nadere regels.
De beslissing wordt gemotiveerd en onverwijld meegedeeld aan het diensthoofd, aan de betrokken minister, aan de commissie en, in voorkomend geval aan de Commissie tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Wanneer het Vast Comité I meent dat een specifieke of uitzonderlijke methode voor het verzamelen van gegevens in overeenstemming is met de bepalingen van deze wet, terwijl de commissie de exploitatie van de met deze methode verzamelde gegevens had verboden, evenals de schorsing van deze methode had opgelegd, heft het Vast Comité I het verbod en de schorsing op door middel van een met redenen omklede beslissing en licht het onverwijld het diensthoofd, de bevoegde minister en de commissie in.
§ 2. In geval van klacht wordt van de beslissing kennis gegeven aan de klager onder volgende voorwaarde : elke informatie die een aantasting zou kunnen vormen van de verdediging van het nationaal grondgebied, van de militaire defensieplannen, van de vervulling van de opdrachten van de strijdkrachten, van de veiligheid van de Belgische onderdanen in het buitenland, van de inwendige veiligheid van de Staat, inbegrepen op het vlak van de kernenergie, van het voortbestaan van de democratische en grondwettelijke orde, van de uitwendige veiligheid van de Staat en de internationale betrekkingen, van de werking van de beslissingsorganen van de Staat, van de bescherming van de bronnen of van de bescherming van het privéleven van derden, wordt, onder verwijzing naar deze wetsbepaling, uit het betekende afschrift van de beslissing geweerd.
Eenzelfde werkwijze wordt gehanteerd indien de beslissing informatie bevat die een aantasting zou kunnen vormen van het geheim van het onderzoek, indien gegevens betrekking hebben op een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek.
Art. 43/7. — § 1. Indien het Vast Comité I optreedt in het kader van dit hoofdstuk, wordt de griffie waargenomen door de griffier van het Vast Comité I of door een door hem aangewezen personeelslid van niveau 1.
§ 2. Alle personeelsleden van het Vast Comité I zijn geheimhouding verplicht ten aanzien van de feiten, daden of inlichtingen waarvan zij kennis hebben door de medewerking die zij verlenen aan de toepassing van deze wet. Zij kunnen de gegevens en inlichtingen die zij bekomen in dit kader evenwel aanwenden bij hun opdracht, zoals vastgesteld in artikel 1 van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse.
Onverminderd artikel 458 van het Strafwetboek worden zij gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van honderd euro tot vierduizend euro of met een van die straffen alleen, indien zij die geheimen onthullen in andere omstandigheden dan die bepaald bij deze wet.
Art. 43/8. — Tegen de beslissingen van het Vast Comité I is geen beroep mogelijk. ».
Art. 19
In artikel 44bis, eerste lid van dezelfde wet, ingevolgd bij de wet van 3 april 2003, worden de woorden « uitgezonden in het buitenland » ingevoegd tussen het woord « communicatie » en de woorden « door de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht ».
Art. 20
In artikel 44ter van dezelfde wet, ingevolgd bij de wet van 3 april 2003, worden de woorden « uitgezonden in het buitenland » ingevoegd tussen het woord « communicatie » en de woorden « door de algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht ».
Hoofdstuk 3
Wijziging van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse
Art. 21
Artikel 8, eerste lid, van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op de politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, gewijzigd bij de wetten van 1 april 1999 en 10 juli 2006, wordt vervangen als volgt :
« Het Vast Comité P treedt op uit eigen beweging, op verzoek van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van de bevoegde minister of van de bevoegde overheid. ».
Art. 22
In dezelfde wet worden in artikel 11, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 juli 2006, de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in de bepaling onder 1º, wordt na de eerste zin de volgende zin toegevoegd :
« In dat verslag besteedt het Vast Comité P specifiek aandacht aan de uitvoering van de wet van 10 juli 2006 betreffende de analyse van de dreiging. »;
2º het 4º wordt opgeheven.
Art. 23
In dezelfde wet wordt in artikel 31 het 4º, ingevoegd bij de wet van 30 november 1998 en gewijzigd bij de wet van 10 juli 2006, vervangen als volgt :
« 4º de minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoort, voor de opdrachten van de Veiligheid van de Staat wanneer ze betrekking hebben op de persoonsbescherming. ».
Art. 24
In dezelfde wet wordt artikel 32, eerste lid, gewijzigd bij de wetten van 1 april 1999 en 10 juli 2006, vervangen als volgt :
« Het Vast Comité I treedt op uit eigen beweging, op verzoek van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van de bevoegde minister of van de bevoegde overheid. ».
Art. 25
In artikel 33 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 1 april 1999, 20 juli 2000 en 10 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º het tweede lid, eerste zin wordt aangevuld met het volgende zinsdeel : « en de relevante reglementen, richtlijnen en documenten die uitgaan van andere overheidsorganen »;
2º in het laatste lid, in de eerste en de tweede zin worden de woorden « artikel 35, 3º » telkens vervangen door de woorden « artikel 35, § 1, 3º ».
Art. 26
In artikel 35 van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in de bestaande tekst die paragraaf 1 zal vormen, wordt de bepaling onder 1º aangevuld met de volgende zin :
« In dat verslag besteedt het Vast Comité I specifiek aandacht aan de specifieke en de uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens, zoals bedoeld in artikel 18/2 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, aan de toepassing van hoofdstuk IV/2 van dezelfde wet en aan de uitvoering van de wet van 10 juli 2006 betreffende de analyse van de dreiging. »;
2º het 4º wordt opgeheven;
3º het artikel wordt aangevuld met een § 2, luidende :
« § 2. Het Vast Comité I brengt elke zes maand verslag uit aan de Senaat over de toepassing van artikel 18/2 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Een afschrift van dit halfjaarlijks verslag wordt eveneens bezorgd aan de ministers van Justitie en van Landsverdediging die de mogelijkheid hebben de aandacht van het Vast Comité I te vestigen op hun opmerkingen.
Het verslag bevat het aantal gegeven machtigingen, de duur van de uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens, het aantal betrokken personen en in voorkomend geval de behaalde resultaten. Het verslag bevat ook de activiteiten van het Vast Comité I.
De elementen die voorkomen in het verslag mogen de goede werking van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten niet aantasten of de samenwerking tussen de Belgische en buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten niet in gevaar brengen. ».
Art. 27
In artikel 36 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 1 april 1999, worden in de tweede zin de woorden « artikel 35, 3º, » vervangen door de woorden « artikel 35, § 1, 3º, ».
Art. 28
In artikel 48 van dezelfde wet, laatst gewijzigd bij de wet van 10 juli 2006, wordt het tweede lid van § 2 vervangen door de volgende twee leden :
« De leden van de inlichtingendiensten zijn verplicht geheimen waarvan zij kennis dragen, aan het Vast Comité I bekend te maken.
Indien deze geheimen betrekking hebben op een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek, pleegt het Vast Comité I hierover voorafgaandelijk overleg met de bevoegde magistraat. »
Art. 29
In artikel 66bis, § 2, van dezelfde wet, ingevolgd bij de wet van 1 april 1999 en gewijzigd bij de wet van 3 mei 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in het tweede lid worden de woorden « 35, 2º en 3º, » vervangen door de woorden « 35, § 1, 2º en 3º, ».
2º in het derde lid worden de woorden « 35, 2º en 3º, » vervangen door de woorden « 35, § 1, 2º en 3º en § 2, ».
Hoofdstuk 4
Wijziging van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur
Art. 30
Artikel 6, § 2, van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur, wordt aangevuld met een 4º, luidende :
« 4º aan de belangen bedoeld in artikel 3 van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen ».
Hoofdstuk 5
Wijziging van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie
Art. 31
In artikel 9, § 7, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, ingevoegd bij de wet van 20 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º het eerste lid wordt aangevuld als volgt :
« evenals met het oog op de vervulling van de inlichtingsopdrachten bepaald in de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. »;
2º het tweede lid wordt aangevuld als volgt :
« evenals de voorwaarden bepaald in de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. ».
Art. 32
Artikel 122, § 1, tweede lid, van dezelfde wet, wordt aangevuld met een 3º, luidende :
« 3º de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het kader van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. ».
Art. 33
Artikel 126, § 1, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt :
« evenals met het oog op de vervulling van de inlichtingsopdrachten bepaald in de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. ».
Art. 34
Het 2º van artikel 127, § 1, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt :
« en door de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. ».
Hoofdstuk 6
Wijzigingen van het Wetboek van strafvordering
Art. 35
In het Wetboek van strafvordering wordt een artikel 189quater ingevoegd, luidende :
« Art. 189quater. — Bij het onderzoek ten gronde van een dossier dat een niet geclassificeerd proces-verbaal bevat als bedoeld in artikel 19/1 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, kan de rechtbank hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of hun advocaten, het Vast Comité I een schriftelijk advies vragen over de wettelijkheid van de methode voor de verzameling van gegevens.
Deze vordering of dit verzoek dient, op straffe van verval, vóór ieder ander rechtsmiddel te woorden opgeworpen, behalve indien het middel betrekking heeft op concrete of nieuwe elementen die tijdens de terechtzitting aan het licht zijn gekomen.
De rechtbank zendt het dossier aan het openbaar ministerie over, teneinde de zaak daartoe voor het Vast Comité I aan te brengen. ».
Art. 36
« In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 335ter ingevoegd, luidend als volgt :
« Art. 335ter.— Bij het onderzoek ten gronde van een dossier dat een niet geclassificeerd proces-verbaal bevat als bedoeld in artikel 19/1 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, kan de voorzitter, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de beklaagde, de burgerlijke partij of hun advocaten, het Vast Comité I een schriftelijk advies vragen over de wettelijkheid van de methode voor de verzameling van gegevens.
Deze vordering of dit verzoek dient, op straffe van verval, vóór ieder ander rechtsmiddel te worden opgeworpen, behalve indien het middel betrekking heeft op concrete of nieuwe elementen die tijdens de terechtzitting aan het licht zijn gekomen.
De voorzitter zendt het dossier aan het openbaar ministerie over, teneinde de zaak daartoe voor het Vast Comité I aan te brengen. ».
Hoofdstuk 7
Wijziging van het Strafwetboek
Art. 37
In artikel 259bis, § 5, van het Strafwetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juni 1994 en gewijzigd bij de wet van 3 april 2003, worden de woorden « het zoeken, » ingevoegd tussen de woorden « zijn niet van toepassing op » en de woorden « het onderscheppen ».
Hoofdstuk 8
Slotbepalingen
Art. 38
Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek zijn toepasselijk op de bij deze wet gestelde misdrijven.
Art. 39
Met uitzondering van artikel 1 en van dit artikel die in werking treden op de dag van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, treden de bepalingen van deze wet in werking op een door de Koning bepaalde datum en ten laatste zes maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van artikel 2, 3º, dat in werking zal treden vijf jaar na deze datum.