3-2360/2 | 3-2360/2 |
17 APRIL 2007
I. INLEIDING
Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 51-2880/1).
Het werd op 29 maart 2007 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 124 stemmen bij 1 onthouding.
Het werd op 30 maart 2007 overgezonden aan de Senaat en op 4 april 2007 geëvoceerd.
De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 10 en 17 april 2007.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE HEER CHRISTIAN DUPONT, MINISTER VAN AMBTENARENZAKEN, MAATSCHAPPELIJKE INTEGRATIE, GROOTSTEDENBELEID EN GELIJKE KANSEN
Dit wetsontwerp heeft tot doel op drie punten wijzigingen aan te brengen in de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector.
In de eerste plaats wordt, naar het voorbeeld van het generatiepact voor wat de particuliere sector betreft, een maatregel genomen ter verhoging van de werkgelegenheidsgraad van de oudere werknemers in de openbare sector. Deze maatregel sluit aan bij een algemeen werkgelegenheidsbeleid.
Aangezien de maatregelen voor oudere werknemers die het generatiepact voorstelt betrekking hebben op de privésector, leek het onontbeerlijk om gepaste maatregelen te nemen in de openbare sector om te komen tot een proactief personeelsbeleid waarbij bijzondere aandacht zal worden besteed aan de oudere werknemers en de soepelheid in de werkregelingen voor deze werknemers.
De regeling van de halftijdse vervroegde uittreding wordt meer bepaald versoepeld.
Terwijl, volgens de huidige regeling, de maximale duur vijf jaar bedraagt en noodzakelijk gevolgd wordt door de pensionering van de betrokkene, heeft de tekst in ontwerp tot doel het mogelijk te maken onbeperkt onder deze regeling te blijven werken tot aan de datum van verplichte pensionering.
Terwijl de beslissing van de betrokkene die voor een halftijdse vervroegde uittreding kiest, onherroepelijk is volgens de geldende regeling, zal het tekst in ontwerp hem de mogelijkheid bieden er een einde aan te stellen en dus opnieuw voltijds te werken.
Het is vervolgens de bedoeling de wijziging van de bevoegdheidverdelende regels betreffende de ondergeschikte besturen die er kwam naar aanleiding van artikel 4 van de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en gemeenschappen, door te voeren.
Terwijl de personeelsleden van de provincies en van de gemeenten oorspronkelijk de in de wet bedoelde rechten, namelijk de halftijdse vervroegde uittreding en de vrijwillige vierdagenweek, van ambtswege konden uitoefenen, komt het nu de gewesten toe te beslissen in welke mate deze rechten nog zullen gelden voor de betrokken personeelsleden.
Het ontwerp overweegt de toepassing van de toekomstige wet op de betrokken personeelsleden en op de personeelsleden van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn te laten afhangen van een beslissing die uitdrukkelijk wordt genomen door de Koning, op vraag van het betrokken Gewest.
Een derde wijziging heeft betrekking op de inhoud van het verslag dat de bevoegde minister jaarlijks over de resultaten van de wet bij de federale wetgevende kamers moet indienen : in dit ontwerp is er geen sprake meer van om de impact van de wet op de sociale zekerheid te becijferen.
Ten slotte bevat het ontwerp een overgangsregeling ten aanzien van de ambtenaren die reeds halftijds werken of die een aanvraag in die zin hebben ingediend : dergelijke situaties zullen op grond van de nieuwe maatregelen van het ontwerp worden geregeld.
III. ALGEMENE BESPREKING
Mevrouw De Schamphelaere stelt vast dat het wetsontwerp een uitvoering is van het generatiepact. Het generatiepact bestaat reeds enkele jaren. Zij vraagt waarom dit wetsontwerp zo laat wordt ingediend ? Had dit niet vroeger in werking kunnen treden ?
Ook de sociale partners zijn verbaasd over deze vertraging en dat sommige bepalingen met terugwerkende kracht worden ingevoerd.
Een tweede vraag betreft de bevoegdheidsdelende maatregelen : is het de bedoeling dat er één koninklijk besluit per gewest wordt genomen ? Indien dat het geval is leidt dit toch wel tot een eigenaardige constructie. Welke gewesten hebben uitdrukkelijk de aanvraag ingediend ?
Meer algemeen vraagt spreekster of het personeelsbeleid van de lokale besturen niet tot de bevoegdheid van de gewesten zou moeten behoren. Blijkbaar bestaat er binnen de FOD Binnenlandse zaken weinig expertise inzake personeelsbeleid en lokale besturen. Dit is verontrustend.
Daarom vraagt zij of deze materie niet moet worden opgenomen in de discussie over de verdere staatshervorming.
De vertegenwoordigster van de minister verklaart dat het wetsontwerp tot stand is gekomen na lange besprekingen met de verschillende partners, waaronder de Gemeenschappen en Gewesten. Men heeft moeten zoeken naar een compromis dat voor iedereen aanvaardbaar was. Daarom hebben de werkzaamheden vertraging opgelopen.
Wat de koninklijke besluiten betreft, is het inderdaad aan de bevoegde overheden om de plaatselijke autoriteiten toe te staan de voorgestelde maatregelen toe te passen. Het betreft dus geen federale aangelegenheid, en dit op uitdrukkelijke vraag van het Vlaamse en het Waalse Gewest.
De heer Delpérée begrijpt niet hoe de federale overheid bevoegd kan zijn voor aangelegenheden betreffende de gemeenten en provincies. Volgens hem volstaat het niet dat de Gewesten hiermee akkoord zijn gegaan.
De vertegenwoordigster van de minister antwoordt dat de federale bevoegdheid voortkomt uit het feit dat de voorgestelde maatregelen rechtstreeks verband houden met de pensioenen en de vermindering van de sociale bijdragen. Er is dus een onderliggend verband met de federale bevoegdheden. Een gevolg daarvan is ook dat de maatregelen slechts toegestaan kunnen worden indien de gewesten ermee instemmen : alleen op hun uitdrukkelijk verzoek zal de federale Ministerraad een koninklijk besluit uitvaardigen.
Mevrouw De Schamphelaere acht het wetsontwerp een zeer complexe oplossing voor een probleem dat in het kader van een staatshervorming verder zal moeten worden besproken.
Als de gewesten toestemming geven om het systeem toe te passen op het personeel van hun lokale besturen, geldt deze toestemming van de gewesten in principe enkel op grond van de voorliggende tekst ?
Indien het generatiepact wordt gewijzigd en de federale wetgever nieuwe maatregelen neemt, om bijvoorbeeld de verhoging van de pensioenleeftijd in te voeren, moet er dan telkens opnieuw een nieuw akkoord worden aangevraagd van de gewesten ? Is de geldigheid van het bereikte akkoord dan beperkt tot de volgende wijziging of de volgende toepassing van het generatiepact ? Hoe precies is dit akkoord dat is afgesloten ? Wat is de draagwijdte ervan ? Het koninklijk besluit wordt blijkbaar op maat gemaakt van de inhoudelijke visie van elk der gewesten. Is het dan wel redelijk om het nog als een koninklijk besluit van de federale regering te beschouwen ?
De vertegenwoordigster van de minister antwoordt dat de geldigheidsduur van de overeenkomst waarschijnlijk zal afhangen van eventuele wijzigingen van de wet.
Mevrouw De Schamphelaere vraagt of dit impliceert dat bij een wetswijziging het akkoord dus ophoudt te bestaan. Als dat het geval is, is het systeem veel te complex.
De heer Delpérée is er niet van overtuigd dat de federale wetgever hierin kan optreden op grond van een « onderliggende » bevoegdheid. De Raad van State plaatste hierbij trouwens ook kanttekeningen.
De minister antwoordt dat de Raad van State inderdaad verklaard heeft dat sinds de regionalisering van de plaatselijke instellingen, met name de provincies en gemeenten, de federale wetgever niet langer bevoegd is om het algemene kader van het personeelsstatuut vast te stellen. Bovendien werd dit argument ook aangevoerd in het Comité A door een van de Gemeenschappen, wat geleid heeft tot de keuzes die in het wetsontwerp gemaakt worden.
De minister voegt hieraan toe dat de federale wetgever gedeeltelijk bevoegd is aangezien een loopbaanonderbreking automatisch vrijstellingen impliceert van de persoonlijke bijdragen van de werkgever en van de werkgeversbijdragen op de premie die hem wordt gestort. Voor de voorgestelde loopbaanonderbreking zijn dus noodzakelijkerwijze federale bevoegdheden in het spel. Het wetsontwerp bepaalt echter duidelijk dat het de Gemeenschappen en Gewesten toekomt om te beslissen of zij hierin meegaan, op grond van wat hun eigen plaatselijke overheden vragen.
De heer Delpérée vraagt zich af of men een dergelijk stelsel wel kan invoeren via een federale wet. Moet dat niet via een samenwerkingsovereenkomst tussen de Gemeenschappen en Gewesten gebeuren ?
De minister antwoordt dat de federale wet alleen maar de mogelijkheid voorziet om het stelsel voor de personeelsleden toe te passen. Het is duidelijk dat, als de plaatselijke autoriteiten bij de federale overheid geen aanvraag indienen die afkomstig is van bijvoorbeeld een OCMW of een gemeente, de voorgestelde regeling niet toegepast wordt. Over deze regeling werd een consensus bereikt tijdens de onderhandelingen binnen het Comité A. Zo behoudt elke Gemeenschap en elk Gewest het zeggenschap over de maatregelen, tot zij eventueel eigen bepalingen hierover in hun interne recht opgenomen hebben.
IV. STEMMINGEN
Het geheel van het wetsontwerp wordt zonder verdere discussie aangenomen met 7 stemmen bij 5 onthoudingen.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Mia DE SCHAMPHELAERE. | Ludwig VANDENHOVE. |
De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp (zie stuk Kamer, nr. 2880/003)