3-1786/2

3-1786/2

Belgische Senaat

ZITTING 2005-2006

12 JULI 2006


Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN MEVROUW DURANT

Art. 3

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art . 3. — In artikel 9 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in het eerste lid worden de woorden « zijn gemachtigde » vervangen door de woorden « zijn gemachtigde, of de Regularisatiecommissie »;

2º het derde lid wordt door de volgende drie leden vervangen :

« De vreemdeling die voor een bepaalde tijd in het Rijk mag verblijven, en die een op een andere grond gebaseerde verblijfsvergunning wenst te verkrijgen, kan die verblijfsvergunning aanvragen bij de burgemeester van de plaats waar hij verblijft.

Hij moet aantonen dat hij zijn aanvraag door uitzonderlijke omstandigheden niet kan indienen op de in het eerste lid bepaald wijze, als hij niet wettelijk in het Rijk verbleef op het ogenblik dat hij zijn aanvraag indiende.

De burgemeester bezorgt de aanvrager een ontvangstbewijs binnen acht dagen na ontvangst van de aanvraag, en zendt die binnen dezelfde termijn over aan de Regularisatiecommissie. ». ».

Verantwoording

Het eerste amendement is gekoppeld aan de twee volgende, waarmee wordt beoogd te zorgen voor duidelijke en vaste criteria en voor een regularisatieprocedure voor een commissie die collegiaal is samengesteld uit drie leden en waarvoor de aanvrager zal kunnen verschijnen en zich mondeling verdedigen (de criteria worden bepaald in het tweede amendement en de procedure in het derde).

In amendement nr. 1 (en in amendement nr. 2) worden 4 soorten van aanvragen om verblijf van meer dan drie maanden in beschouwing genomen :

1. de in het land van oorsprong bij het Belgisch consulaat ingediende aanvragen om verblijf van meer dan drie maanden. De minister of zijn gemachtigde blijft bevoegd voor de toekenning van de vergunning. Het gaat daarbij om het huidige artikel 9, tweede lid, dat niet wordt gewijzigd;

2. de aanvragen om verblijf van meer dan drie maanden die in België worden ingediend door vreemdelingen :

— die hetzij in België verblijven onder een wettelijk statuut van tijdelijk verblijf en die, omdat ze voldoen aan de voorwaarden om om een andere reden een verblijfsrecht te verkrijgen, van statuut wensen te veranderen. Het betreft de aanvragen (om wijziging van het statuut) die de Dienst Vreemdelingenzaken thans « technische 9a3 » noemt. Voor die aanvragen blijft de minister of zijn gemachtigde bevoegd.

— die hetzij in België zijn aangekomen in het bezit van een visum of van een tijdelijke verblijfsvergunning in het kader van artikel 10 of 10bis, en die een aanvraag om verblijf van meer dan drie maanden indienen.

3. de regularisatieaanvragen ingediend door vreemdelingen die voldoen aan een van de vijf criteria van het nieuwe artikel 9bis (voorgesteld in het tweede amendement) waarvoor de Regularisatiecommissie bevoegd is;

4. de regularisatieaanvragen die niet beantwoorden aan de criteria van het nieuwe artikel 9bis (dat in amendement nr. 2 wordt voorgesteld) en die worden ingediend door vreemdelingen die uit een verblijfsrechtelijk oogpunt illegaal in het land verblijven. Om hun aanvraag te kunnen indienen, moeten ze in uitzonderlijke omstandigheden verkeren die kunnen verantwoorden dat het voor hen moeilijk is om naar hun land van oorsprong terug te keren. De minister blijft bevoegd voor de behandeling van die aanvragen.

Nr. 2 VAN MEVROUW DURANT

Art. 4

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 4. — In dezelfde wet wordt een artikel 9bis ingevoegd, luidende :

« Art. 9bis. — Onverminderd de toepassing van artikel 9, kunnen vreemdelingen hun administratieve toestand laten regulariseren, wanneer zij op het ogenblik van de aanvraag :

1º hetzij de erkenning van hun hoedanigheid als vluchteling hebben aangevraagd zonder een uitvoerbare beslissing te hebben ontvangen, of zonder dat de Raad van State zich binnen een termijn van drie jaar in de tegen die uitvoerbare beslissing ingestelde beroepsprocedure heeft uitgesproken;

2º hetzij om redenen onafhankelijk van hun wil, niet kunnen terugkeren naar het land waarvan zij de nationaliteit hebben;

3º hetzij ernstig ziek of zwaar gehandicapt zijn;

4º hetzij duurzame sociale bindingen in ons land hebben uitgebouwd, of humanitaire redenen kunnen laten gelden;

5º hetzij een project kunnen voorleggen waarmee ze sociaal-economische bijdragen ten behoeve van België leveren. ». ».

Verantwoording

Het nieuwe artikel 9bis van het wetsontwerp van de regering moet worden vervangen door in de wet duidelijke en vaste criteria in te voegen om een einde te maken aan de willekeur van de beslissingen.

Artikel 9, derde lid, van de wet van 15 december 1980 is de enige bepaling van die wet die een in België verblijvende vreemdeling thans de mogelijkheid biedt een regularisatie-aanvraag in te dienen. Die bepaling is echter een procedureregel en ze beperkt zich ertoe te stellen dat in geval van uitzonderlijke omstandigheden een aanvraag om verblijfsver- gunning kan worden ingediend bij de burgemeester van de verblijfplaats van de aanvrager (die burgemeester zendt de aanvraag voor behandeling over aan de Dienst Vreemdelingenzaken).

In die bepaling wordt geen enkel inhoudelijk criterium vastgesteld dat het recht op een regularisatie van het verblijf opent. Daardoor kan de minister volledig vrij over de aanvragen oordelen. In de feiten leidt die vrijheid tot zeer arbitraire beslissingen.

Het nieuwe artikel 9bis van het wetsontwerp van de regering, dat bedoeld is om artikel 9, derde lid, te vervangen, bevat geen enkele precisering inzake de regularisatiecriteria. Integendeel, het maakt de bepaling restrictiever door te voorzien in gevallen waarin de door de aanvragers aangevoerde elementen onontvankelijk zullen worden verklaard.

Tal van situaties uit het verleden konden worden opgelost dankzij de « one shot »-regularisatie van de wet van 22 december 1999.

Die ervaring heeft ons echter de mogelijkheid geboden in te zien dat het om een structureel probleem gaat aangezien we opnieuw in de situatie verkeren die bestond vóór de goedkeuring van de wet van 1999.

Tijdens de parlementaire voorbereiding van die wet werd aangegeven dat die regularisatie moest gepaard gaan met een herziening van de asielprocedure, onder meer om die te versnellen. Bedoeling was de problemen op te lossen en te voorkomen dat ze zich in de toekomst nog zouden voordoen.

Minister Duquesne heeft in de memorie van toelichting het volgende verklaard :

« Sedert een tiental jaren ligt ook bij de Staat een verantwoordelijkheid omdat :

— talrijke aanvragen niet voldoende vlug werden behandeld;

— er geen enkele doortastende maatregel genomen werd om te vermijden dat zich een kolossale achterstand zou voordoen in de schoot van de verschillende instanties, waardoor het systeem zwaar belast wordt; » (stuk Kamer 50 0234/005, blz. 6).

Thans constateert men dat het probleem nog steeds hetzelfde is : tal van kandidaat-vluchtelingen wachten al verschillende jaren op een beslissing van de inzake asiel bevoegde instanties en zijn dus het slachtoffer van de administratieve traagheid.

Wat de algemene geschillen inzake het vreemdelingenrecht betreft, is het probleem nagenoeg analoog : het duurt jaren vóór de Dienst Vreemdelingenzaken een beslissing neemt, onder andere met betrekking tot regularisatie. Het College van de federale ombudsmannen kaart dat probleem trouwens telkenmale aan in zijn jaarverslagen.

De Raad van State is totaal overbelast en de betrokkenen wachten soms 7 jaar op de afloop van hun beroep !

Tijdens die jarenlange wachttijd integreren die mensen uiteraard en ontwikkelen hun kinderen banden met ons land en met een sociale, educatieve en affectieve omgeving, die onontbeerlijk wordt voor hun psychisch evenwicht.

Een van de uitdrukkelijke doelstellingen van het wetsontwerp van de minister bestaat erin de asielprocedure eenvoudiger en sneller te maken en de Raad van State te ontlasten door een nieuw rechtscollege op te richten.

We hebben dus opnieuw te kampen met traagheid die kan leiden tot de vaststelling dat de Staat verantwoordelijk is voor de traagheid en de slechte werking en dat hij die moet verhelpen, wat alleen via een regularisatie kan.

De indieners staan de invoering van vaste criteria voor. Ze achten het naïef te denken dat het nieuwe wetsontwerp alle problemen inzake traagheid zal oplossen. Het zal nog gebeuren dat mensen in de toekomst het slachtoffer zijn van een te trage procedure, te meer omdat men mag vrezen dat de nieuwe instelling, met name de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, met dezelfde overlast te kampen zal hebben als die welke de Raad van State thans kent.

De wetgever was in 1999 tevens van oordeel dat bepaalde humanitaire situaties (ernstige ziekten, sociale banden, onmogelijkheid terug te keren enzovoort) moesten worden geregulariseerd.

In de memorie van toelichting van die wet staat het volgende : « Door de enorme toevloed van bepaalde bevolkingsgroepen die gedreven werden door dramatische omstandigheden en het gebrek aan coördinatie van het beleid van de Europese landen kwamen tientallen duizenden personen ons land binnen. Al deze factoren samen hebben ervoor gezorgd dat er zich vandaag duizenden individuen illegaal in ons land bevinden en sommigen onder hen, sedert talrijke jaren. (...) Het grote aantal van deze mensen, hun sociaal onzekere en marginale situatie, de nadelen veroorzaakt door deze illegaliteit op de arbeidsmarkt, inzonderheid het grote aandeel zwartwerk en de mogelijke problemen van openbare orde hebben de regering ertoe aangezet een ruime regularisatie door te voeren. » (stuk Kamer 50 0234/005, blz. 6).

Men realiseert zich vandaag dat die kwestie van de migraties een structurele kwestie is en dat de lidstaten van de Europese Unie, bij gebrek aan akkoord over een gemeenschappelijk immigratiebeleid, regelmatig regularisaties doorvoeren.

De indieners vinden het gezonder, transparanter en minder discriminerend vaste regularisatiecriteria op te stellen, veeleer dan voor « eenmalige » regularisatieoperaties te kiezen.

Daarmee kan de Belgische Staat in zijn bevolking stapsgewijs migranten opnemen die hij regulariseert op grond van gedefinieerde criteria, in plaats van hen, zoals nu het geval is, jaren in de marginaliteit te laten tot een regularisatieoperatie onvermijdelijk wordt.

Met duidelijke criteria kan men tegemoet komen aan de gebruikelijke kritiek van willekeur in verband met de beslissingen van de Dienst Vreemdelingenzaken.

Met vaste criteria kan men ook voorkomen dat er onverantwoorde discriminatie ontstaat ten aanzien van vreemdelingen die zich thans in situaties bevinden welke identiek zijn aan die welke hebben geleid tot de regularisatie aan de hand van de wet van 1999.

De afdeling wetgeving van de Raad van State had in haar advies van 25 oktober 1999 (over het voorontwerp dat heeft geleid tot de regularisatiewet van 22 december 1999) aangegeven dat het bij artikel 10 van de Grondwet opgelegde gelijkheidsbeginsel in casu niet werd geëerbiedigd. Voor de Raad van State ging het immers om discriminatie die niet redelijk is verantwoord, als men weet dat iemand die in de onmogelijkheid verkeert om naar zijn land van herkomst terug te keren, kan worden geregulariseerd in de korte termijn die voor de indiening van een dossier (drie weken) is vastgesteld, terwijl mensen die in dezelfde ernstige situatie terechtkomen na die periode van drie weken, volgens dezelfde procedure niet voor regularisatie in aanmerking zouden komen (1) .

Alleen met vaste criteria is het mogelijk een einde te maken aan dit zowel uit een menselijk als uit een juridisch oogpunt ontoelaatbare verschil in behandeling.

Die criteria moeten duidelijk bij wet worden gedefinieerd, om een einde te maken aan de thans bestaande willekeur in de behandeling van de aanvragen.

In een democratische samenleving moet een burger noodzakelijkerwijze zijn rechten kunnen kennen.

Duidelijke en wettelijke criteria beantwoorden ook aan de noodzaak van transparantie, die in een goed bestuur nodig is.

De afdeling wetgeving van de Raad van State heeft trouwens ook het probleem van het ontbreken van criteria in het wetsontwerp van de minister voor het voetlicht gebracht. Ze heeft erop gewezen dat « De ontworpen bepalingen (...) er (...) niet [zullen] toe leiden dat er een einde komt aan de rechtsonzekerheid die terzake heerst, inzonderheid wat betreft de juridische waarde die moet worden gehecht aan de onderscheiden omzendbrieven die uitgevaardigd worden om de bevoegdheden van de minister of van zijn gemachtigde beter te omschrijven. » (2) .

In dezelfde zin voegde de Raad eraan toe : « In dit opzicht valt op te merken dat als de wetgever een hele reeks objectieve maatstaven bepaalt die in bepaalde situaties toepasselijk zijn, zulks trouwens niets afdoet aan de discretionaire bevoegdheid van de minister of zijn gemachtigde in andere omstandigheden. » (3) .

Om de regularisatiemogelijkheden te verduidelijken, en ze transparant en toegankelijk te maken, stellen de indieners van dit amendement derhalve de vijf volgende criteria voor :

1º Het « slachtoffer » zijn van een langdurige asielprocedure.

De asielzoekers kunnen niet verantwoordelijk worden gesteld voor de tekortkomingen van het bestuur als dat er niet toe komt hun dossier binnen een redelijke termijn te behandelen. Ze zijn er veeleer het slachtoffer van.

Na drie jaar wachten op de uitkomst van hun dossier, moeten zij kunnen worden geregulariseerd, alleen op grond van de duur van hun procedure.

Om dezelfde reden moet bij de berekening van de lengte van de hele procedure rekening worden gehouden met de duur van de procedure bij de Raad van State. Het is immers duidelijk dat, zodra de wet de vreemdelingen recht op beroep geeft, zij op het Belgische grondgebied blijven tot er een uitspraak is, zoniet wordt hun beroep wegens gebrek aan belangstelling ongegrond verklaard. Het gaat om de efficiëntie van het beroep. In die gedachtegang wordt het recht op sociale zekerheid trouwens erkend tot de uitkomst van het beroep bij de Raad van State tegen een beslissing inzake asiel bekend is. Tijdens de periode — we spreken in jaren — dat zij op de uitkomst van die procedure wachten, verstevigen de vreemdelingen hun banden op het Belgische grondgebied, terwijl hun kinderen beetje bij beetje hun herinneringen aan het land van herkomst verliezen, school lopen in België en geen andere taal meer beheersen dan die welke zij op school hebben geleerd enzovoort.

2º In de onmogelijkheid verkeren om terug te keren.

De vreemdelingen die om redenen die onafhankelijk zijn van hun wil, in de onmogelijkheid verkeren om naar hun land van herkomst terug te keren, moeten worden geregulariseerd.

De landen die in oorlog zijn of waar een intern gewapend conflict woedt, maakten deel uit van die categorie in artikel 2, 2º, van de wet van 22 december 1999. Door in de toekomstige Belgische wet de in richtlijn 2004/83/EG bepaalde subsidiaire bescherming op te nemen, zou een groot aantal dergelijke situaties waarin het onmogelijk is om terug te keren, in de toekomst worden opgelost.

Toch dreigen de asielzoekers die thans worden afgewezen — omdat men ervan uitgaat dat hun aanvraag niet binnen het toepassingsveld van het Verdrag van Genève valt — geen aanspraak te kunnen maken op de toekomstige procedure betreffende subsidiaire bescherming. Zij zullen hun aanvraag dan kunnen laten behandelen vanuit het oogpunt van de « onmogelijke terugkeer ».

Bovendien kunnen er gevallen zijn die niet onder de toepassing van richtlijn 2004/83/EG betreffende de subsidiaire bescherming vallen, maar wel onder die van artikel 3 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, dat onmenselijke en vernederende behandelingen verbiedt. Zo is bijvoorbeeld een vreemdeling van wie noch de diplomatieke autoriteiten van zijn land van herkomst noch enige andere diplomatieke autoriteit de nationaliteit erkent, een staatloze. Hij kan eenvoudigweg niet uit het land worden gezet, en is zonder regularisatie gedoemd om « eeuwig vluchteling » te blijven.

3º Ernstig ziek of gehandicapt zijn.

Wie ernstig ziek is en in zijn land van herkomst niet kan worden verzorgd omdat die zorg er niet wordt geboden, of er niet voldoende en/of met de voor de behandeling vereiste regelmaat aanwezig is, of financieel ontoegankelijk is, moet worden geregulariseerd.

Dat criterium inzake beschikbaarheid en toegankelijkheid van de zorg bestaat thans al, en vloeit voort uit de rechtspraak van de Raad van State en van het Europees Hof voor de rechten van de mens.

In zijn arrest D. vs. Verenigd Koninkrijk van 2 mei 1997, alsook in zijn arrest Bensaïd vs. Verenigd Koninkrijk van 6 februari 2001, heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een onderzoek ingesteld naar de beschikbaarheid en de toegankelijkheid van de zorg in het buitenland, nadat het de omstandigheden van de zaak aan een diepgaand onderzoek had onderworpen, meer bepaald de persoonlijke situatie van de eiser in de uitwijzende Staat (EHRM, arrest D. vs. Verenigd Koninkrijk van 2 mei 1997, en EHRM, arrest Bensaïd vs. Verenigd Koninkrijk van 6 februari 2001; geciteerd in RDE 2002 nr. 119, blz. 395).

De Raad van State meent dat het bestuur ervoor moet zorgen dat de in het land van bestemming beschikbare zorg financieel toegankelijk is voor de betrokkene, aangezien het op grond van de armoede van de allochtoon niet zeker is dat hij effectief toegang heeft tot de vereiste zorg (Raad van State, nr. 80 553 van 1 juni 1999, geciteerd in RDE 2002, nr. 119, blz. 395).

Zoals het Hof van Straatsburg aangeeft in zijn arrest D. vs. Verenigd Koninkrijk van 2 mei 1997, alsook in zijn arrest Bensaïd vs. Verenigd Koninkrijk van 6 februari 2001, verwijst het begrip « ziekte » tevens naar psychische en geestelijke stoornissen : « Les problèmes de santé de nature à faire obstacle à un éloignement du territoire peuvent constituer en des troubles physiques, mentaux ou psychologiques. ».

De indieners van dit amendement menen dat, als de ziekte of de handicap tot permanente arbeidsongeschiktheid leidt, het bewijs dat er in het land van herkomst geen socialezekerheidsregeling bestaat, moet volstaan om de verblijfs-regularisatie te rechtvaardigen.

Bijzondere aandacht moet uitgaan naar de illegale werknemers die het slachtoffer zijn van een arbeidsongeval of die een beroepsziekte hebben. Net als de slachtoffers van mensenhandel moeten ook zij bescherming genieten en worden geregulariseerd.

4º De sociale bindingen en/of de humanitaire omstandigheden

De regularisatie moeten kunnen worden opengesteld voor personen die momenteel illegaal in het land verblijven, maar die duurzame bindingen met België hebben uitgebouwd.

Net als in de categorie waarin artikel 9bis, 1º voorziet, moeten mensen die met langdurige, andere dan asielprocedures werden geconfronteerd, kunnen worden geregulariseerd omdat ze het slachtoffer werden van administratieve vertragingen en gedurende de jarenlange wachtperiode sociale, vriendschappelijke, affectieve of zelfs professionele banden in België hebben uitgebouwd.

Zulks geldt met name voor hen die, als gevolg van een weigering van vestiging, een aanvraag tot herziening hebben ingediend, en gedurende een periode van drie jaar wettelijk (bijlage 35) in België hebben verbleven. Men gaat er dan van uit dat duurzame banden werden gesmeed.

Afgezien van die bijzondere omstandigheden, kan dat criterium gelden voor andere situaties waarbij vreemdelingen illegaal in het land verblijven, maar dusdanige sociale bindingen hebben (aanwezigheid van het gezin dat legaal in België verblijft of de Belgische nationaliteit heeft, optimale integratie enzovoort) dat het noodzakelijk lijkt hun administratieve toestand te regulariseren. Die sociale bindingen mogen met alle rechtsmiddelen worden aangetoond.

In bepaalde specifieke gevallen kan worden aangenomen dat sprake is van sociale bindingen :

a) als het gaat om ouders van Belgische kinderen;

b) in het geval van vreemdelingen die ten minste 5 jaar in België verblijven.

5º Project waarmee een sociaal-economisch bijdrage ten behoeve van België wordt geleverd

Voor de illegaal in het land verblijvende personen die kunnen aantonen dat hen een betaalde baan werd beloofd dan wel dat zij het plan hebben opgevat een activiteit als zelfstandige te ontplooien, moeten (gedurende het eerste jaar tijdelijk) kunnen worden geregulariseerd, waarbij die regularisatie definitief wordt zodra vaststaat dat het beroepsproject wel degelijk bestaat.

Jaarlijks stelt de BGDA een aanzienlijke lijst op van de knelpuntberoepen. Als het verblijf van een reeds geschoolde vreemdeling wordt geregulariseerd, zou hij aldus meteen aan de slag kunnen en socialezekerheidsbijdragen betalen.

De regularisatie van illegale werknemers biedt de werkgevers ook een gelegenheid om een sowieso bestaande toestand in het reine te brengen. Gehele economische deelsectoren hangen af van de activiteit van de illegalen, met inbegrip van de grote openbare werken. Zo werd onlangs nog een groot aantal illegale werknemers gearresteerd op de bouwplaats van de Rogiertoren (La Capitale, 6 december 2005).

De indieners van dit wetsvoorstel menen dat het niet volstaat die toestand aan te klagen, en dat alleen met een in de wet verankerde mogelijkheid om het verblijf op grond van de arbeid te regulariseren, het knelpunt van de illegale arbeid structureel kan worden opgelost.

Bovendien achten zij het absurd het verblijf te ontzeggen aan een verpleegster of aan een onderwijzer, terwijl ons land om zulke mensen smeekt.

Op dezelfde wijze zou een vreemdeling die zich als zelfstandige heeft gevestigd, zijn ondernemingszin ten dienste moeten kunnen stellen van de gemeenschap.

Nr. 3 VAN MEVROUW DURANT

Art. 4bis (nieuw)

Een artikel 4bis invoegen, luidende :

« Art . 4bis. — In dezelfde wet worden de artikelen 9ter tot 9octiesdecies ingevoegd, luidende :

« Art. 9ter. — Er wordt een Regularisatiecommissie opgericht, die bestaat uit een secretariaat en kamers.

Elke kamer is samengesteld uit :

— een magistraat of een gewezen magistraat, of nog, een lid of een gewezen lid van een administratief rechtsorgaan;

— een advocaat;

— een afgevaardigde van een erkende niet-gouvernementele organisatie die actief is op het vlak van de mensenrechten.

Een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepaalt de wijze van aanstelling van de leden van de Regularisatiecommissie, de procedure- en werkingsregels ervan, alsook de onderzoeksmiddelen waarover zij beschikt.

De Regularisatiecommissie spreekt zich uit over de aanvragen tot regularisatie.

Art. 9quater.— De aanvraag tot regularisatie wordt per aangetekende brief gestuurd naar de burgemeester van de gemeente waar de aanvrager verblijft.

De burgemeester bezorgt de aanvrager een ontvangstbewijs binnen acht dagen na ontvangst van de aanvraag, en zendt de aanvraag binnen dezelfde termijn over aan de Regularisatiecommissie.

Art. 9quinquies.— Binnen een maand volgend op de bezorging van het ontvangstbewijs, kan de procureur des Konings over de regularisatie van de aanvrager een met redenen omkleed ongunstig advies verlenen, wanneer er een beletsel is op grond van gewichtige feiten die eigen zijn aan de persoon.

Binnen dezelfde termijn kan ook de minister van Binnenlandse Zaken over de regularisatie van de aanvrager een met redenen omkleed ongunstig advies verlenen, wanneer hij oordeelt dat deze een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

Art. 9sexies. — Het bij de aanvraag gevoegde dossier moet volgende elementen bevatten :

1º een bewijsstuk waaruit blijkt dat de aanvrager bekend is

a) hetzij bij een bestuur of een openbare dienst, zoals de Dienst Vreemdelingenzaken, een politiedienst, een gemeentebestuur of een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;

b) hetzij bij een instelling, zoals een ziekenhuis of een school;

2º de naam, voornamen, geboorteplaats en -datum, nationaliteit, burgerlijke staat en samenstelling van het gezin van de aanvrager;

3º een kopie van de vereiste identiteits- en reisdocumenten, met name het paspoort dat eventueel is voorzien van een visum of, bij ontstentenis daarvan, elk ander document aan de hand waarvan de identiteit van de aanvrager kan worden vastgesteld;

4º de vermelding van de verblijfplaats van de aanvrager en de vermelding van het adres waar hij woonplaats moet kiezen in het kader van de procedure;

5º voor de in artikel 9bis, 1º, bedoelde vreemdelingen, het dossiernummer bij de Dienst Vreemdelingenzaken en, in de veronderstelling dat een beroep is ingesteld bij de Raad van State, het rolnummer van dat dossier;

6º voor de in artikel 9bis, 2º, bedoelde vreemdelingen, een schriftelijke verklaring die de redenen aangeeft waarom zij, onafhankelijk van hun wil, niet kunnen terugkeren naar het land of de landen waar ze vóór hun aankomst in België gewoonlijk verbleven hebben, noch naar het land waarvan ze de nationaliteit hebben, noch naar hun land van herkomst;

7º voor de in artikel 9bis, 3º, bedoelde vreemdelingen, een omstandig medisch attest van de arts bij wie de aanvrager in behandeling is;

8º voor de in artikel 9bis, 4º, bedoelde vreemdelingen, het bewijs dat zij duurzame sociale bindingen hebben uitgebouwd, dat met alle rechtsmiddelen mag worden geleverd;

9º voor de in artikel 9bis, 5º, bedoelde vreemdelingen, een in uitzicht gestelde arbeidsovereenkomst of een plan om zich als zelfstandige te vestigen.

Art. 9septies. — Wanneer het secretariaat van de Regularisatiecommissie vaststelt dat de in artikel 9bis bedoelde vreemdeling niet alle bij artikel 9sexies vereiste stukken heeft ingediend, stelt het de aanvrager daarvan per aangetekende brief in kennis.

De aanvrager beschikt over een maand, te rekenen van de ontvangst van die brief, om zijn dossier per aangetekende brief te vervolledigen.

Bij ontstentenis daarvan zal de aanvraag onont-vankelijk worden verklaard.

Art. 9octies. — Wanneer het secretariaat van de commissie vaststelt dat het bij de aanvraag gevoegde dossier volledig is, en dat prima facie blijkt dat de aanvrager voldoet aan de voorwaarden van artikel 9bis, verleent het een gunstig regularisatieadvies.

Wanneer het secretariaat van de Regularisatiecom-missie vaststelt dat het bij de aanvraag gevoegde dossier volledig is, maar stukken bevat die voor betwisting vatbaar zijn, wordt na een procedure op tegenspraak een kamer van de Regularisatiecommissie geadieerd om een beslissing te nemen.

Wanneer het secretariaat van de Regularisatiecom-missie vaststelt dat het bij de aanvraag gevoegde dossier volledig is, maar prima facie blijkt dat de aanvraag geen aanleiding kan geven tot een gunstige beslissing, wordt na een procedure op tegenspraak een kamer van de Regularisatiecommissie geadieerd om een beslissing te nemen.

Art. 9novies. — De aanvraag wordt onderzocht binnen zes maanden na de verzending van de in artikel 9quater bedoelde aanvraag, dan wel te rekenen van de overzending van het in artikel 9sexies bedoelde volledige dossier dat de bij de aanvraag gevoegde stukken bevat.

Bij ontstentenis van een antwoord binnen die termijn wordt de beslissing geacht gunstig te zijn.

De Regularisatiecommissie zendt haar beslissing over aan de minister, die de betrokkene een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verleent.

Art. 9decies. — De oproepingen van de Regularisatiecommissie zijn geldig wanneer ze bij aangetekende brief worden verzonden naar het in artikel 9sexies, 4º, bedoelde adres.

Elke adreswijziging moet onverwijld bij aangetekende brief aan de Regularisatiecommissie worden gemeld.

Art. 9undecies. — Wanneer de Regularisatiecommissie wordt geadieerd, roept ze de aanvrager overeenkomstig artikel 9decies op en bezorgt ze hem het advies dat het secretariaat overeenkomstig artikel 9octies, tweede en derde lid, heeft uitgebracht.

Tussen de oproeping en de verschijning van de aanvrager voor een kamer van de Regularisatiecommissie moet een termijn van ten minste tien werkdagen liggen.

Art. 9duodecies. — De aanvrager kan zich laten bijstaan door een advocaat naar keuze of, zo hij onvoldoende middelen heeft om een raadsman te betalen, door een advocaat die het bureau voor juridische bijstand aanwijst, dan wel door een derde.

Ernstig zieke vreemdelingen die een medisch attest kunnen voorleggen, mogen zich door hun advocaat laten vertegenwoordigen.

De Regularisatiecommissie beslist of voor de niet bij artikel 9bis, 3º, van deze wet bedoelde zieke vreemdelingen al dan niet tot een nieuwe oproeping wordt overgegaan.

Art. 9terdecies. § 1. — Artikel 37 is van toepassing op de procedure voor de kamers.

§ 2. Ingeval de aanvrager verzuimt te verschijnen, moet hij, uiterlijk vijf werkdagen te rekenen van de zittingsdag, bij aangetekende brief de redenen van zijn niet-verschijning opgeven.

Zo de aanvrager geen geldige redenen heeft of zo hij opnieuw verzuimt te verschijnen, wordt hij geacht van zijn aanvraag af te zien.

Art. 9quaterdecies. — Ten minste acht werkdagen voor de zittingsdag kunnen de leden van de door de Regularisatiecommissie aangewezen kamer, de aanvrager en de advocaat of de derde die hem bijstaat, op het secretariaat van de Regularisatiecommissie kennis nemen van het dossier met betrekking tot de aanvrager.

Dat dossier bevat met name :

1º het aanvraagformulier;

2º het dossier dat overeenkomstig artikel 9sexies van deze wet door de aanvrager bij de aanvraag moet worden gevoegd;

3º de nota die het secretariaat van de Regularisatiecommissie met betrekking tot de aanvrager heeft opgesteld;

4º het medisch attest dat de aanvrager overeenkomstig artikel 9sexies, 7º, heeft ingediend met betrekking tot zijn medische toestand;

5º het advies dat het parket overeenkomstig artikel 9quinquies, eerste lid, heeft uitgebracht;

6º het advies dat de minister van Binnenlandse Zaken overeenkomstig artikel 9quinquies, tweede lid, heeft uitgebracht.

Art. 9quinquiesdecies. — De zittingen van de kamers van de Regularisatiecommissie zijn openbaar, tenzij de aanvrager een zitting met gesloten deuren wenst.

De voorzitter van de kamer handhaaft de orde tijdens de zitting.

De voorzitter van de kamer heeft het recht zich door gelijk welke Belgische instantie alle informatie te doen bezorgen die hij nuttig acht om zijn taak te vervullen. Tevens heeft hij het recht op de zetel van de Dienst Vreemdelingenzaken het dossier te raadplegen dat die dienst in voorkomend geval met betrekking tot de aanvrager bijhoudt. Hij kan zich een kopie laten bezorgen van elk door hem nuttig geachte stuk van dat dossier. De kopieën worden bij het in artikel 9sexies bedoelde dossier gevoegd en ter beschikking gesteld van de leden van de kamer van de Regularisatiecommissie, alsook van de aanvrager, zijn advocaat of de derde. De andere leden van de kamer van de Regularisatiecommissie kunnen het in voorkomend geval door de Dienst Vreemdelingenzaken bijgehouden dossier met betrekking tot de aanvrager, raadplegen op de zetel van die dienst.

De voorzitter van de kamer heeft het recht zich door de Raad van State alle nuttige inlichtingen te doen verschaffen met betrekking tot de vaststelling van de in artikel 9bis, 1º bedoelde termijn.

Art. 9sexiesdecies. — De eindbeslissing van de Regularisatiecommissie moet met redenen zijn omkleed en de volgende vermeldingen bevatten :

1º de namen van de leden van de kamer van de Regularisatiecommissie die zitting heeft gehouden, alsook van de op de zitting aanwezige secretaris;

2º de namen, de voornamen, het land van herkomst, de geboorteplaats en -datum van de aanvrager, alsook de datum waarop hij de aanvraag heeft ingediend;

3º het adres van de verblijfplaats van de aanvrager op de datum van de beslissing;

4º de datum van de beslissing;

5º in voorkomend geval, de identiteit van de advocaat of van de derde die de aanvrager heeft bijgestaan, alsook de identiteit van de tolk.

De beslissing wordt ondertekend door de voorzitter van de kamer en door de op de zitting aanwezige secretaris.

Art. 9septiesdecies. — De beslissingen van de Regularisatiecommissie worden binnen twintig werkdagen volgend op de datum van verschijning van de aanvrager ter kennis gebracht van de minister.

Ze worden binnen dezelfde termijn betekend aan de aanvrager.

Art. 9octiesdecies. — Wanneer de Regularisatiecommissie een gunstige beslissing neemt, verleent de minister met toepassing van artikel 13 een verblijfsvergunning van onbepaalde tijd, behalve aan de in artikel 9bis, 5º, bedoelde vreemdelingen, die een tijdelijke verblijfsvergunning voor één jaar ontvangen.

Vóór het verstrijken van die termijn moet de in artikel 9bis, 5º, bedoelde vreemdeling het secretariaat van de Regularisatiecommissie het bewijs verschaffen dat hij de bepalingen van zijn sociaal-economisch bijdrageproject heeft nageleefd.

Zijn verblijfsvergunning zal dan voor onbepaalde tijd worden verleend.

Zo de in artikel 9bis, 5º, bedoelde vreemdeling gegronde redenen had om zijn sociaal-economisch bijdrageproject niet na te leven, brengt hij die bij aangetekende brief ter kennis van de Regularisatiecommissie, die in voorkomend geval een beslissing neemt over de toekenning van een verblijfsvergunning van onbepaalde tijd. ». ».

Verantwoording

De indieners stellen voor een Regularisatiecommissie op te richten dan wel de bij de wet van 22 december 1999 ingestelde commissie over te nemen, om kennis te nemen van de regularisatieaanvragen. Daarbij wordt die commissie evenwel beslissingsbevoegdheid verleend voor de aanvragen die voldoen aan één van de vijf in amendement nr. 2 gedefinieerde criteria.

Net als de bij de wet van 22 december 1999 ingestelde Regularisatiecommissie, bestaat de bij dit amendement in uitzicht gestelde commissie uit een secretariaat en kamers, waarvan het aantal en de taalrol bij ministerieel besluit worden vastgesteld.

Het secretariaat, dat is samengesteld uit administratieve ambtenaren, voert een eerste selectie van de aanvragen door. Het neemt regularisatiebeslissingen in de dossiers waarvoor het meent dat de aanvragers prima facie onder de toepassing van de wet vallen. In alle andere gevallen zendt het secretariaat het dossier, voor een beslissing, door naar de kamers.

Elke kamer is samengesteld uit een magistraat of een gewezen magistraat dan wel uit een lid of een gewezen lid van een administratief rechtscollege, een advocaat of een vertegenwoordiger van een erkende niet-gouvernementele organisatie die haar activiteiten in het domein van de mensenrechten uitoefent.

De collegiale samenstelling van de kamers van de Regularisatiecommissie, alsook het verloop van de procedure waarin werd voorzien (bezorging van het dossier, verschijning van de aanvrager en diens advocaat enzovoort) beogen in de eerste plaats de rechten van de verdediging in acht te nemen, alsook de onpartijdigheid in de behandeling van de dossiers te waarborgen.

De Regularisatiecommissie kan kom af maken met de huidige werkwijze, waarbij één enkele ambtenaar de dossiers behandelt. Als een commissie uit drie personen bestaat, kan de objectiviteit veel beter worden gewaarborgd dan wanneer zij slechts één persoon telt.

Dat de aanvrager, met de bijstand van zijn advocaat, persoonlijk mag verschijnen en de personen die een beslissing moeten nemen over zijn aanvraag, mondeling te woord kan staan, is een verbetering ten aanzien van de bestaande regeling, waarbij de diensten schriftelijke dossiers behandelen, zonder de aanvrager ooit te zien.

De bij de wet van 1999 ingestelde Regularisatiecommissie heeft het goed gedaan :

— dankzij haar is een rechtspraak ontstaan die de behandeling van de dossiers door het secretariaat heeft bespoedigd;

— naast de paar honderd dossiers die de voorbije vijf jaar door het parket in beslag werden genomen, heeft de Regularisatiecommissie jaarlijks duizenden dossiers behandeld.

Nr. 4 VAN MEVROUW DURANT

Art. 4ter (nieuw)

Een artikel 4ter invoegen, luidende :

« Art. 4ter. — Elke aanvraag tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning die sinds drie jaar op grond van artikel 9, derde lid, van dezelfde wet van 15 december 1980 werd ingediend en waarover op de dag van de inwerkingtreding van deze wet nog geen beslissing was genomen, geeft aanleiding tot een gunstige beslissing.

De aanvragen die vóór de inwerkingtreding van deze wet werden ingediend, worden automatisch naar de Regularisatiecommissie doorverwezen. ».

Isabelle DURANT.

Nr. 5 VAN DE HEER DELPÉRÉE

Art. 6

Het voorgestelde artikel 10, § 1, eerste lid, aanvullen als volgt « 8º de bloedverwanten in opgaande lijn van een erkend vluchteling van meer dan 18 jaar oud, die te zijnen laste zijn en met hem samenwonen ».

Verantwoording

Het amendement heeft tot doel het recht op gezinshereniging voor erkende vluchtelingen nauwer te doen aansluiten bij het recht van het gezin van de Belg, dat is verankerd in artikel 40 van de wet van 15 december 1980.

Nr. 6 VAN DE HEER DELPÉRÉE

Art. 6

In het voorgestelde artikel 10, § 2, het vijfde lid doen vervallen.

Verantwoording

Wat de andere gezinsleden betreft (echtgenoot, partner, minderjarige kinderen) bepaalt het wetsontwerp dat, als de minister het bij een gemotiveerde beslissing eist, ze het bewijs zouden moeten leveren van toereikende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen, als de gezinshereniging mogelijk is in een ander land, waarmee de vreemdeling bij wie men zich voegt of diens familielid een bijzondere band heeft. Dit punt, dat a priori een uitzondering lijkt, zou wel de regel kunnen worden, aangezien de betrokken personen per definitie van vreemde nationaliteit zijn en bijgevolg altijd een band hebben met een ander land. Bovendien strekt het begrip « toereikende en stabiele bestaansmiddelen » tot uitsluiting van bepaalde soorten arbeidsovereenkomsten die nochtans ruim ingang beginnen te krijgen (uitzendarbeid enzovoort). Men weet ook niet of de stabiele aard van de inkomsten een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur veronderstelt, wat een buitensporige voorwaarde zou zijn.

Het amendement strekt ertoe die voorwaarde inzake toereikende bestaansmiddelen weg te laten.

Nr. 7 VAN DE HEER DELPÉRÉE

Art. 8

Het voorgestelde artikel 10ter, § 1, eerste lid, vervangen als volgt :

« Het in artikel 10bis van de wet bedoelde gezinslid van een student en het gezinslid van de vreemdeling die voor een beperkte duur in België mag verblijven, moet zijn aanvraag indienen bij de Belgische diplomatieke of consulaire vertegenwoordiger die bevoegd is voor zijn woon- of verblijfplaats in het buitenland. In de volgende gevallen kan hij zijn aanvraag echter indienen bij het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats :

1º indien hij al in een andere hoedanigheid toegelaten of gemachtigd werd tot een verblijf van meer dan drie maanden in het Rijk en indien hij vóór het einde van deze toelating of machtiging alle in § 2 bedoelde bewijzen overlegt;

2º indien hij tot een verblijf van maximaal drie maanden is gemachtigd en vóór het einde van deze machtiging alle in § 2 bedoelde bewijzen overlegt;

3º indien hij zich bevindt in uitzonderlijke omstandigheden die hem verhinderen terug te keren naar zijn land om het op grond van artikel 2 vereiste visum te vragen bij de bevoegde Belgische diplomatieke of consulaire vertegenwoordiger en alle in § 2 bedoelde bewijzen overlegt, evenals een bewijs van zijn identiteit. ».

Verantwoording

Het nieuwe artikel 12bis regelt in detail de nadere regels voor de indiening van de aanvragen om verblijfsvergunning door een vreemdeling die verklaart dat hij in een van de in artikel 10 van de wet bedoelde gevallen verkeert. Artikel 10ter zou hetzelfde moeten doen voor de vreemdelingen die zich in de in artikel 10bis bedoelde gevallen bevinden. Zoals artikel 10ter, § 1, geformuleerd is en zonder objectieve rechtvaardiging, voorziet het echter niet in exact dezelfde nadere regels inzake de indiening van de verblijfsaanvraag voor de gezinsleden van een vreemdeling met een beperkt verblijfsrecht, met inbegrip van het studentenverblijf, als die welke artikel 12bis bepaalt voor de in artikel 10 bedoelde gevallen en meer bepaald de gezinsherenigingen ten aanzien van de vreemdelingen met een onbeperkte verblijfvergunning. Artikel 12bis voorziet immers in twee wijzen van indiening van de aanvraag : bij het Belgisch consulaat in het land van herkomst of in België bij het gemeentebestuur van de verblijfplaats. Een vreemdeling die zich in een van de onderstaande situaties bevindt, mag van die tweede wijze van indiening gebruik maken :

1º houder zijn van een recht van verblijf van meer dan drie maanden om een andere reden;

2º houder zijn van een recht van verblijf van minder dan drie maanden;

3º zich bevinden in uitzonderlijke omstandigheden die hem verhinderen terug te keren naar zijn land van herkomst om het vereiste visum te vragen. Artikel 10ter bepaalt daarentegen dat de aanvraag om verblijfsvergunning wordt ingediend volgens de nadere regels bepaald bij artikel 9 of 9bis. Het nieuwe artikel 9 heeft echter betrekking op de indiening van de aanvraag om verblijf bij de Belgische diplomatieke post in het land van herkomst, en artikel 9bis betreft de in België ingevolge uitzonderlijke omstandigheden ingediende verblijfsaanvraag. De situatie waarbij de vreemdeling al houder is van een vergunning voor een verblijf van korte duur of van meer dan drie maanden om een andere reden en waarbij hij de mogelijkheid zou moeten hebben om vóór het verstrijken van zijn verblijfsrecht zijn aanvraag om gezinshereniging in te dienen bij de gemeente waar hij verblijft, wordt ten onrechte over het hoofd gezien. Het amendement sterkt er derhalve toe artikel 10ter te verduidelijken en de wijze van indiening van de aanvraag om gezinshereniging ten aanzien van vreemdelingen met een beperkte verblijfsvergunning gelijk te schakelen met die ten aanzien van de gezinsleden die houder zijn van een onbeperkte verblijfsvergunning.

Het amendement strekt er dan ook toe artikel 10ter te verduidelijken.

Nr. 8 VAN DE HEER DELPÉRÉE

Art. 27

Het voorgestelde artikel 48/5 aanvullen met een § 4, luidend :

« § 4. Een gegronde vrees voor vervolging kan gebaseerd zijn op gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden nadat de verzoeker het land van herkomst heeft verlaten.

Een gegronde vrees voor vervolging kan gebaseerd zijn op activiteiten van de verzoeker sedert hij het land van herkomst heeft verlaten, met name wanneer wordt vastgesteld dat de activiteiten die aan die aanvraag ten grondslag liggen, de uitdrukking en de voortzetting vormen van overtuigingen of strekkingen die de betrokkene in het land van herkomst aanhing. ».

Verantwoording

De aldus toegevoegde § 4 heeft betrekking op de « vluchteling ter plaatse ».

Het lot van de « vluchtelingen ter plaatse » wordt geregeld bij artikel 5 van richtlijn 2004/83/EG en bij het handboek betreffende de procedures en criteria van het Hoog Commisariaat van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen (UNHCR) (blz. 23, nrs. 94 e.v.).

Volgens de richtlijn kan een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op het lijden van ernstige schade gebaseerd zijn op gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden nadat de verzoeker het land van herkomst heeft verlaten.

De asielinstanties kennen het begrip « vluchteling ter plaatse » goed en er bestaat in België heel wat rechtspraak over.

Het ware raadzaam het begrip « vluchteling ter plaatse » op te nemen in het wetsontwerp, door punt 3 van artikel 5 van de richtlijn niet over te nemen. Overeenkomstig dat punt is internationale bescherming uitgesloten indien het risico van vervolging gegrond is op omstandigheden die de verzoeker zelf heeft veroorzaakt nadat hij het land van herkomst heeft verlaten. Die uitsluiting van bescherming staat immers haaks op de lezing die in het handboek betreffende de procedures en criteria wordt gegeven aan het Verdrag van Genève en waarin expliciet staat te lezen dat iemand « vluchteling ter plaatse » kan worden wanneer hij zelf verantwoordelijk is voor de omstandigheden die tot zijn situatie hebben geleid, bijvoorbeeld omdat hij contact heeft met reeds als dusdanig erkende vluchtelingen of omdat hij politieke opinies kenbaar heeft gemaakt in het land waar hij verblijft (zie het handboek betreffende de procedures en criteria van het UNHCR, blz. 24, nr. 96).

De vraag of er al dan niet sprake is van kwaad opzet, kan nog worden onderzocht in het kader van de verificatie van de bewijsvoering en de geloofwaardigheid van de beweringen van de betrokkene, zoals bij alle andere aanvragen.

Een dergelijke invulling strookt met de bestaande rechtspraak van de Vaste Beroepscommissie voor Vreemdelingen (VBCV, 11 februari 2005, nr. VB/04-1405W10 113, RDE, 2005, nr. 132, blz. 80).

De via dit amendement toegevoegde § 4 neemt de tekst over van de punten 1 en 2 van artikel 5 van voormelde

Nr. 9 VAN DE HEER DELPÉRÉE

Art. 4

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 4. — In dezelfde wet wordt een artikel 9bis ingevoegd, luidende :

« Art. 9bis. — De artikelen 9ter tot 9terdecies zijn van toepassing op de aanvragen tot regularisatie van het verblijf ingediend door een vreemdeling die effectief in België verblijft en die op het tijdstip van de aanvraag :

1º ofwel ernstig ziek is en in zijn land van herkomst onvoldoende toegang heeft tot de nodige zorg en behandelingen.

Onder ernstige ziekte wordt verstaan, de aandoening die, zonder behandeling of medische verzorging, de dood van een persoon kan veroorzaken, zijn levensverwachting kan inkorten, tot een psychische of een fysieke handicap kan leiden of waarvan de behandeling noopt tot een vermeerdering van de zorg en de controles of tot een zware therapie, of die door een arts als ernstig wordt aangemerkt.

De toegang tot de passende zorg en behandelingen in het land van herkomst wordt ontoereikend geacht indien die zorg en behandelingen niet cumulatief beschikbaar, toegankelijk, aanvaardbaar en kwaliteitsvol zijn, dat wil zeggen wanneer :

a) de continuïteit in de behandeling niet gewaarborgd is;

b) de beschikbaarheid geen rekening houdt met beslissende gezondheidsaspecten;

c) de zorg en behandelingen niet cumulatief :

1. zonder onderscheid toegankelijk zijn voor elke rechtsonderhorige van de Staat;

2. fysiek toegankelijk zijn;

3. economisch toegankelijk zijn;

4. toegankelijk zijn op het vlak van de informatie over de zorg en behandelingen;

2º ofwel, indien hij alleenstaande is :

a) een verblijf van 5 jaar of meer kan bewijzen;

b) een van de volgende bewijzen leveren :

1) over inkomsten beschikken uit een reguliere activiteit,

2) dan wel een belofte van indienstneming

3) of een geloofwaardig plan voor een zelfstandige activiteit kan overleggen;

c) het bestaan van een woonplaats kan bewijzen;

d) relevante sociale bindingen kan bewijzen.

3º ofwel, indien hij het ouderlijk gezag uitoefent over een of meer minderjarigen :

a) een verblijf van 5 jaar of meer kan bewijzen;

b) kan bewijzen dat de minderjarige(n) over wie hij het ouderlijk gezag uitoefent, 2 jaar of meer school heeft (hebben) gelopen;

c) het bestaan van een woonplaats kan bewijzen;

d) relevante sociale bindingen kan bewijzen. ».

Nr. 10 VAN DE HEER DELPÉRÉE

Art. 4bis (nieuw)

Een artikel 4bis invoegen, luidende :

« Art. 4bis. — In dezelfde wet worden de artikelen 9ter tot 9quinquiesdecies ingevoegd, luidende :

« Art. 9ter. — Er wordt een Vaste Commissie voor regularisatie ingesteld die bestaat uit, enerzijds, kamers die elk een magistraat of een oud-magistraat of nog een lid of gewezen lid van een administratieve rechtbank, een advocaat, en een vertegenwoordiger van een erkende niet-gouvernementele organisatie die actief is op het vlak van de mensrechten tellen en, anderzijds, uit een secretariaat.

Bij wege van een koninklijk besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad wordt de wijze bepaald waarop de leden van de Vaste Commissie voor regularisatie worden aangewezen, alsmede haar procedure- en werkingsregels en haar taalkader.

De Vaste Commissie voor regularisatie beslist over de regularisatieaanvragen.

Art. 9quater. — De aanvraag tot regularisatie wordt per aangetekend schrijven toegezonden aan de burgemeester van de plaats waar de aanvrager verblijft.

Art. 9quinquies. — De in artikel 9bis bedoelde vreemdelingen die naar het oordeel van de minister een gevaar betekenen voor de openbare orde of de nationale veiligheid zijn van de toepassing van de in de artikelen 9ter tot 9quinquiesdecies bedoelde regularisatieprocedure uitgesloten.

De in artikel 9bis bedoelde vreemdelingen die naar het oordeel van de minister, bij wie de aanvraag aanhangig is gemaakt door de Vaste Commissie voor regularisatie, kennelijk bedrog hebben gepleegd bij de procedure van hun asielaanvraag zijn van de toepassing van de in de artikelen 9ter tot 9quinquiesdecies bedoelde regularisatieprocedure uitgesloten.

Art. 9sexies. — De burgemeester van de plaats waar de aanvrager verblijft, bezorgt hem een ontvangstbewijs voor de overeenkomstig artikel 9quater ingediende regularisatieaanvraag en zendt ze, binnen acht dagen volgend op de ontvangst, over aan de Vaste Commissie voor regularisatie.

Art. 9septies. — De burgemeester van de plaats waar de aanvrager verblijft, zendt, binnen een maand volgend op de ontvangst van de aanvraag, een sociaal verslag over dat alle met betrekking tot deze aanvraag dienstige elementen omvat waarvan hij kennis heeft.

Wanneer de in artikel 9bis bedoelde vreemdeling bij het indienen van zijn aanvraag niet alle in artikel 9octies vereiste stukken heeft neergelegd, beschikt hij over een termijn van een maand vanaf het indienen van zijn aanvraag om zijn dossier te vervolledigen. De burgemeester moet de aanvullende stukken onmiddellijk overleggen aan de Vaste Commissie voor regularisatie.

Art. 9octies. — Het bij de aanvraag gevoegde dossier moet volgende elementen omvatten :

1º een bewijsstuk waaruit blijkt dat de aanvrager bekend is :

a) hetzij bij een bestuur of een openbare dienst, zoals de Dienst Vreemdelingenzaken, een politiedienst, een gemeentebestuur of een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;

b) hetzij bij een instelling, zoals een ziekenhuis of een school;

2º de naam, voornamen, geboorteplaats en -datum, nationaliteit, burgerlijke staat en samenstelling van het gezin van de aanvrager;

3º een kopie van de vereiste identiteits- en reisdocumenten, met name het paspoort dat eventueel is voorzien van een visum of, bij ontstentenis daarvan, elk ander document aan de hand waarvan de identiteit van de aanvrager kan worden vastgesteld;

4º de vermelding van de verblijfplaats van de aanvrager en de vermelding van het adres waar hij woonplaats moet kiezen in het kader van de procedure;

5º voor de in artikel 9bis, 1º, bedoelde vreemdeling, een medisch attest, dat alleen mag worden overgezonden aan de beoefenaars van de geneeskunde die de Vaste Commissie zullen bijstaan;

6º voor de in artikel 9bis, 2º en 3º, bedoelde vreemdeling, een bewijs dat hun aanwezigheid in België teruggaat tot meer dan zes jaar;

7º voor de in artikel 9bis, 3º, bedoelde vreemdeling die vergezeld is van een minderjarige, een bewijs dat de minderjarigen over wie hij het ouderlijk gezag uitoefent meer dan 2 jaar school hebben gelopen;

8º voor de alleenstaande vreemdeling, een bewijs dat hij een reguliere activiteit uitoefent, dan wel een afschrift van een belofte van indienstneming of van zijn plan voor een zelfstandige activiteit. ».

Art. 9novies. — § 1. Wanneer het secretariaat van de Vaste Commissie voor regularisatie vaststelt dat het bij de aanvraag gevoegde dossier volledig is, en dat prima facie blijkt dat de aanvrager aan de regularisatievoorwaarden voldoet, brengt dat secretariaat een gunstig advies uit.

§ 2. Wanneer het secretariaat van de Vaste Commissie voor regularisatie vaststelt dat het bij de aanvraag gevoegde dossier volledig is, maar stukken bevat die aanleiding kunnen geven tot betwisting, wordt de aanvraag na een procedure op tegenspraak aanhangig gemaakt bij een kamer van de Vaste commissie voor regularisatie.

§ 3. Wanneer het secretariaat van de Vaste Commissie voor regularisatie vaststelt dat het bij de aanvraag gevoegde dossier volledig is, maar dat prima facie blijkt dat de aanvraag toch niet kan leiden tot een gunstig advies, wordt de aanvraag na een procedure op tegenspraak aanhangig gemaakt bij een kamer van de Vaste Commissie voor regularisatie.

Art. 9decies. — De aanvraag wordt onderzocht binnen een termijn van 6 maanden te rekenen van de verzending van de in artikel 9quater bedoelde aanvraag, dan wel van het in artikel 9septies bedoelde volledige dossier met daarin de bij de aanvraag gevoegde stukken.

Bij ontstentenis van een antwoord binnen die termijn wordt de beslissing geacht gunstig te zijn. De Vaste Commissie voor regularisatie zendt ze over aan de minister, die een verblijfsvergunning van onbeperkte duur afgeeft.

Art. 9undecies. — Behalve voor de maatregelen tot verwijdering die gemotiveerd zijn door de openbare orde of de nationale veiligheid, of tenzij de aanvraag kennelijk niet beantwoordt aan de in artikel 9octies bedoelde voorwaarden, zal niet feitelijk worden overgegaan tot verwijdering in de tijdspanne die verloopt tussen de indiening van de aanvraag en de dag waarop een beslissing wordt genomen met toepassing van artikel 9novies.

Art. 9duodecies. — De beslissingen van de Vaste Commissie voor regularisatie worden binnen twintig werkdagen na de dag waarop de aanvrager voor de commissie is verschenen, ter kennis gebracht van de minister.

Ze worden binnen dezelfde termijn ter kennis gebracht van de aanvrager.

Art. 9terdecies. — Wanneer de Vaste Commissie voor regularisatie een gunstige beslissing neemt, geeft de minister een verblijfsvergunning van onbeperkte duur af, behalve aan de in artikel 9bis, 2º, b), 2) en 3) bedoelde vreemdelingen, die een tijdelijke verblijfsvergunning van één jaar krijgen.

Voordat die termijn verstrijkt, moeten de in artikel 9bis, 2º, b), 2) en 3) bedoelde vreemdelingen aan het secretariaat van de Vaste Commissie voor regularisatie het bewijs leveren dat zij de bepalingen in acht hebben genomen welke zijn vervat in hun attesten van indienstneming of in hun plannen voor een zelfstandige activiteit.

Hun vergunningen zullen dan voor onbeperkte duur worden afgegeven.

Indien de in artikel 9bis, 2º, b), 2) en 3) bedoelde vreemdelingen gewettigde redenen hebben waarom ze hun plan voor een sociaal-economische bijdrage niet in acht hebben genomen, laten zij zich bij aangetekend schrijven daarop voorstaan bij de Vaste Commissie voor regularisatie, die in voorkomend geval een verblijfsvergunning van onbeperkte duur afgeven.

Art. 9quaterdecies. — Van rechtswege wordt tot een verblijf van meer dan drie maanden in het Rijk toegelaten, de vreemdeling die op 1 januari 2006 :

a) hetzij de verklaring heeft afgelegd als bedoeld in de artikelen 50 en 51, zonder een uitvoerbare beslissing te hebben ontvangen binnen een termijn van vier jaar, die wordt teruggebracht tot drie jaar voor de gezinnen met minderjarige kinderen die in België verblijven;

b) hetzij een verzoek tot herziening heeft ingediend als bedoeld in de artikelen 64, 65 en 66, zonder dat over dat verzoek een beslissing werd genomen binnen een termijn van vier jaar te rekenen van de indiening van het verzoek, waarbij die termijn wordt teruggebracht tot drie jaar voor de gezinnen met minderjarige kinderen;

c) hetzij een aanvraag tot regularisatie heeft ingediend overeenkomstig de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk, zonder dat over die aanvraag een beslissing werd genomen na een procedure van vier jaar te rekenen van de datum waarop de aanvraag werd ingediend, dan wel wanneer die aanvraag werd afgewezen na een procedure van meer dan vier jaar, waarbij die termijn wordt teruggebracht tot drie jaar voor de vreemdeling die het ouderlijk gezag uitoefent over een of meer minderjarigen.

Art. 9quinquiesdecies. — De aanvragen tot regularisatie overeenkomstig artikel 9, derde lid, worden voor onderzoek bezorgd aan de Vaste Commissie voor regularisatie, indien er, op de dag van de inwerkingtreding van deze wet, geen beslissing over is genomen overeenkomstig de omzendbrief van 15 december 1998 over de toepassing van artikel 9, derde lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. ».

Verantwoording

Dit amendement streeft twee doelstellingen na :

1. een zogenaamde eenmalige, conjuncturele regularisatieoperatie, die er in de eerste plaats op gericht is de aanzienlijke achterstand bij de huidige asielinstanties weg te werken, zodat ervoor wordt gezorgd dat de nieuwe bij de verwachte wet opgerichte asielinstanties niet van bij de oprichting worden overstelpt. Deze operatie kan worden beschouwd als een overgangsmaatregel van de op stapel staande hervorming van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;

2. een op de toekomst afgestemde, structurele regularisatieprocedure, die duidelijke en vaste criteria vastlegt in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Het beheer van beide soorten regularisatie wordt toevertrouwd aan een commissie voor regularisatie waarvan de organisatie en de werking bijna identiek zijn aan die waarin is voorzien bij de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk en bij het koninklijk besluit van 5 januari 2000 betreffende de samenstelling en de werking van de Commissie voor regularisatie en houdende de uitvoering van de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk.

Nr. 11 VAN DE HEER DELPÉRÉE

Art. 5bis (nieuw)

Een artikel 5bis invoegen, luidend :

« Art. 5bis. — In dezelfde wet wordt een artikel 9quater ingevoegd, luidende :

« Art. 9quater. — Elke niet-begeleide minderjarige vreemdeling als bedoeld in de programmawet I van 24 december 2002 in verband met de voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, is van rechtswege gemachtigd meer dan drie maanden op het grondgebied van het Rijk te verblijven, tot uitspraak wordt gedaan over een duurzame oplossing, in overeenstemming met zijn belang.

De jeugdrechtbank, die daartoe op verzoekschrift wordt aangezocht door de voogd, of, zo die niets onderneemt, door de minderjarige zelf, spreekt zich over de duurzame oplossing uit binnen vijftien dagen na de indiening van het verzoekschrift en na het kind te hebben gehoord, alle nuttige informatie te hebben ingewonnen en, inzonderheid, de voorstellen te hebben aanhoord die de voogd heeft gedaan overeenkomstig artikel 11, § 1, van de programmawet I van 24 december 2002 in verband met de voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen.

Binnen één maand nadat de voogd de beschikking van de jeugdrechtbank heeft meegedeeld, spreekt de minister zich uit over de vestigingsaanvraag van de minderjarige.

Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad stelt de Koning de nadere voorwaarden vast met betrekking tot het onderzoek van de aanvraag tot verblijf die overeenkomstig dit artikel werd ingediend. » ».

Verantwoording

De verblijfstoestand van de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen (NBMV's) die geen asiel hebben aangevraagd of wier asielaanvraag werd afgewezen, wordt momenteel geregeld bij de circulaire van 15 september 2005, die de minister van Binnenlandse Zaken of diens gemachtigde een absolute discretionaire bevoegdheid verleent. Die circulaire behelst de mogelijkheid een aankomstverklaring te verstrekken aan de NBMV's die geen asiel hebben aangevraagd of wier asielaanvraag werd afgewezen.

Op basis van die verklaring kan, nog steeds volgens de circulaire, de Dienst Vreemdelingenzaken in bepaalde gevallen een bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister (BIVR) afgeven. Om op dat BIVR aanspraak te maken, moeten de betrokkenen echter een nationaal paspoort kunnen voorleggen, maar dat paspoort is zeer moeilijk te verkrijgen en er worden amper uitzonderingen op dat principe toegestaan. Daardoor blijven heel wat NBMW's van dat BIVR verstoken en moeten zij het stellen met de aankomstverklaring of, erger nog, met een bevel tot terugleiding dat aan hun voogd werd bezorgd. Zo komt het dat veel van die minderjarigen in België blijven zonder te beschikken over een verblijfsdocument — zelfs geen voorlopig. Die situatie is voor hen zeer zwaar om te dragen, aangezien hun toekomst en perspectieven onzeker blijven. Die feitelijke toestand doet hun kansen op integratie, scholing en een concreet toekomstproject danig slinken.

Het aan een niet-begeleide minderjarige vreemdeling opgelegde verbod om het grondgebied te betreden, leidt ertoe dat hij van zijn vrijheid wordt benomen in een aan de grens gelegen, gesloten centrum. Die werkwijze is strijdig met de internationale verdragen waartoe België zich heeft verbonden. Alle niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, die door de Dienst Voogdij naar behoren als dusdanig zijn bestempeld, moeten worden gemachtigd om het grondgebied te betreden en om voorlopig in België te verblijven, totdat in hun belang een duurzame oplossing is uitgewerkt. Dat vooruitzicht is in overeenstemming met de overeenkomst die werd gesloten tussen de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke integratie, Grootstedenbeleid Gelijke kansen, welke ertoe strekt alle niet-begeleide minderjarige vreemdelingen die door de Dienst Voogdij naar behoren als dusdanig zijn bestempeld, op te vangen in een observatie- en oriëntatiecentrum.

Het is van belang dat de beslissing met het oog op een duurzame oplossing wordt genomen door een instantie die tot taak heeft zich over het belang van de minderjarige uit te spreken, zonder voorrang te verlenen aan de facetten welke inherent zijn aan een migratiebeleid, dat daar niets mee te maken heeft. Die taak ligt bij de jeugdrechter, die al lang gewend is geschillen met inachtneming van dat criterium te beslechten (in gezinsaangelegenheden, inzake jeugdbijstand of wat de jeugdbescherming betreft). Die beslissing zal worden genomen na tegen elkaar de voor- en nadelen te hebben afgewogen van een terugkeer naar het land van herkomst, van een gezinshereniging in een derde land en van een verblijfsvergunning van onbeperkte duur in België. Tot een duurzame oplossing in het land van herkomst kan alleen maar worden besloten op voorwaarde dat naar behoren is uitgemaakt welke de wettelijke vertegenwoordigers van de minderjarige zijn, alsmede dat die vertegenwoordigers duidelijk en ondubbelzinnig ermee hebben ingestemd de jongere op te vangen, dat de opvangomstandigheden bevredigend worden geacht, en dat de veiligheid en gezondheid van de minderjarige ter plaatse gewaarborgd zijn. Evenzo kan alleen maar onder dezelfde voorwaarden tot een gezinshereniging in een derde land worden besloten.

Nr. 12 VAN DE HEER DELPÉRÉE

Art. 75bis (nieuw)

In hoofdstuk II een artikel 75bis invoegen, luidende :

« Art. 75bis. — In dezelfde wet wordt een artikel 74-9 ingevoegd, luidende :

« Art. 74-9. — Geen enkele minderjarige in de zin van het Verdrag van 20 november 1989 inzake de rechten van het kind mag met toepassing van een bepaling van deze wet worden geplaatst of in hechtenis genomen. De minderjarigen mogen in geen geval op grond van een bepaling van deze wet van hun ouders worden gescheiden. ». ».

Verantwoording

Dit amendement strekt ertoe in het wetsontwerp de inhoud op te nemen van een voorstel van resolutie nr. 2269-001 tot instelling van een verbod op het vasthouden van minderjarigen in gesloten centra.

In 1999 heeft het Centre de guidance van de ULB op verzoek van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel onderzoek verricht naar de situatie van de kinderen die in gesloten centra waren opgesloten (Deskundigenverslag in de zaak Awada vs. Belgische Staat, opgesteld door het Centre de guidance van de ULB, 24 september 1999).

De conclusies van dat onderzoek waren onverbiddelijk : het is onaanvaardbaar een kind op grond van de administratieve situatie van zijn ouders op te sluiten; een dergelijke handelwijze kan worden gelijkgesteld met « psychologische mishandeling ». Meer in het bijzonder staan in dat verslag talrijke symptomen opgesomd die bij de kinderen in kwestie werden vastgesteld : bedwateren, eczema, depressiviteit enzovoort. Volgens het onderzoek waren al die symptomen uitsluitend te wijten aan de leefomstandigheden in de gesloten centra. Voorts werd aangetoond hoezeer de identiteit van de betrokken gezinnen werd aangetast door de opgelopen tegenslagen, het schuldgevoel en het gebrek aan toekomstperspectieven. Het onderzoek concludeerde dat die opsluiting onvermijdelijk een weerslag zou hebben op de ontwikkeling van de kinderen.

Nochtans mag de terzake vigerende wetgeving opsluiting slechts toestaan ingeval er een doelstelling mee wordt beoogd die conform is met artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van november 1950, wat wil zeggen dat slechts tot opsluiting mag worden overgegaan met het oog op verwijdering van het grondgebied.

Nr. 13 VAN DE HEER DELPÉRÉE

Art. 28

Het voorgestelde artikel 49, § 1, aanvullen met het volgende lid :

« Onder voorbehoud van uitdrukkelijke tegengestelde bepaling zijn de vreemdelingen toegelaten voor een verblijf van onbeperkte duur. ».

Verantwoording

Over het algemeen voorziet het wetsontwerp in een omkering van het vigerende beginsel, volgens hetwelk de « machtiging tot verblijf wordt verleend voor een onbepaalde duur, tenzij zij uitdrukkelijk een limiet stelt wegens bijzondere omstandigheden ». Het wetsontwerp bevat immers de bepaling : « Behalve indien dit uitdrukkelijk anders wordt voorzien, wordt de machtiging tot verblijf verleend voor een beperkte tijd (...) » (art. 13). Om in het licht van het nieuwe artikel 13 dus de rechtszekerheid te waarborgen, zou hetzij, overeenkomstig de parlementaire voorbereiding, in artikel 49 van de wet uitdrukkelijk moeten worden gepreciseerd dat de vreemdeling toegelaten wordt voor een verblijf van onbeperkte duur in België, hetzij artikel 13 de precisering moeten bevatten dat de vreemdelingen toegelaten zijn voor een verblijf voor onbeperkte duur, tenzij een bepaling in het tegengestelde voorziet. Die laatste oplossing ware in overeenstemming met artikel 29 (49/ 2), waarin is gepreciseerd dat de « genieter van de subsidiaire beschermingsstatus (...) tot een verblijf van beperkte duur in het rijk [wordt] toegelaten. ».

Francis DELPÉRÉE.

Nr. 14 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

Art. 4

Dit artikel vervangen als volgt :

« In dezelfde wet wordt een artikel 9bis ingevoegd, luidende :

« Art. 9bis. — § 1. Onverminderd andere elementen kunnen weerhouden worden voor de toekenning van de machtiging tot verblijf,

1º indien de vreemdeling die de erkenning van de hoedanigheid van vluchteling heeft aangevraagd na een termijn van drie jaar geen uitvoerbare beslissing heeft ontvangen door een tekortkoming van de overheid. De overheid brengt de vreemdeling na het verstrijken van deze termijn op de hoogte van deze mogelijkheid tot aanvragen van de machtiging tot verblijf.

2º indien de vreemdeling lijdt aan een ziekte die een reëel risico inhoudt voor zijn leven of fysieke integriteit of een reëel risico inhoudt op een onmenselijke of vernederende behandeling in zijn land van herkomst wanneer er geen of onvoldoende toegang is tot een adequate behandeling is in zijn land van herkomst of het land waar hij verblijft.

De vaststelling van bovenvermeld risico en van de mogelijkheden van behandeling in het land van herkomst of het land waar hij verblijft, gebeurt door een ambtenaar-geneesheer die daaromtrent een advies verschaft. De vreemdeling dient hiervoor alle nuttige inlichtingen aangaande zijn ziekte over te maken.

§ 2. In toepassing van dit artikel wordt de aanvraag voor de toekenning van de machtiging tot verblijf ingediend bij de minister of diens gemachtigde.

§ 3. de vreemdeling bedoeld in § 1 moet in België het centrum van zijn affectieve, sociale en economische belangen gevestigd hebben.

De vreemdeling bedoeld in § 1 die naar oordeel van de minister een gevaar betekent voor de openbare orde of de nationale veiligheid, is van de toepassing van dit artikel uitgesloten.

De vreemdeling bedoeld in § 1 die bij zijn aanvraag in toepassing van dit artikel kennelijk bedrog hebben gepleegd bij de procedure van hun asielaanvraag, is van de toepassing van dit artikel uitgesloten.

§ 4. De minister motiveert zijn beslissing die hij in uitvoering van dit artikel neemt en brengt de vreemdeling hiervan op de hoogte. ». »

Verantwoording

Zie toelichting bij wetsvoorstel nr. 50-2490/001.

Nr. 15 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

(Subsidiair amendement bij amendement nr. 14)

Art. 4

Het ontworpen artikel 9bis, § 1, eerste lid, vervangen door volgende bepaling :

« § 1. In buitengewone omstandigheden en op voorwaarde dat de vreemdeling over een identiteitsdocument beschikt, kan de machtiging tot verblijf worden aangevraagd bij de minister of diens gemachtigde. Indien de minister of diens gemachtigde de machtiging tot verblijf toekent, zal de machtiging tot verblijf in België worden afgegeven. »

Verantwoording

De aanvraag tot het bekomen van een verblijfsvergunningen die in het Binnenland worden ingediend, moeten via de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling verblijft aan de minister of diens gemachtigde worden overgemaakt. Hierdoor ontstaat bij de vreemdeling de indruk dat de burgemeester enige rol speelt in het al dan niet toekennen van de verblijfsvergunning. In werkelijkheid speelt de burgemeester slechts de rol van doorgeefluik. Er is geen enkele reden waarom de gemeentebesturen in deze procedure moeten betrokken worden. Voortaan zouden de aanvragen dan ook rechtstreeks bij de minister of diens gemachtigde kunnen worden ingediend, wat bovendien ook heel wat minder administratief werk zou betekenen.

Nr. 16 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

Art. 5

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 5. — In dezelfde wet wordt een artikel 9ter ingevoegd, luidende :

« Art. 9ter. — Een tijdelijke machtiging tot verblijf kan door de minister verleend worden onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.

De beperkingen waarvan sprake in het eerste lid, houden verband met :

1º indien de vreemdeling om redenen buiten zijn wil om, niet uit België kan vertrekken

2º indien de nationaliteit van de vreemdeling ter discussie wordt gesteld door het land van herkomst en er met dat land geen terugnameakkoord werd afgesloten.

De tijdelijke machtiging tot verblijf wordt verleend voor een periode van ten hoogste vijf jaar.

De minister motiveert zijn beslissing die hij in uitvoering van dit artikel neemt en brengt de vreemdeling hiervan op de hoogte. ». »

Verantwoording

Zie toelichting bij wetsvoorstel nr. 50-2490/001.

Nr. 17 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

Art. 5bis (nieuw)

Een artikel 5bis invoegen, luidende :

« Art. 5bis. — In dezelfde wet wordt een artikel 9quater ingevoegd, luidende :

« Art. 9quater. — Een machtiging tot verblijf wordt toegekend aan de niet-begeleide minderjarige vreemdeling tot hij de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.

Onder niet-begeleide minderjarige vreemdeling wordt elke persoon verstaan die jonger dan 18 jaar lijkt te zijn of verklaart dat hij jonger is dan 18 jaar, en die zich in één van de volgende situaties lijkt te bevinden :

— niet begeleid zijn door een persoon die krachtens de nationale wet van de minderjarige het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefent, en

— onderdaan zijn van een land dat geen lid is van de Europese Economische Ruimte (E.E.R.), en

— de erkenning van de hoedanigheid van vluchteling hebben gevraagd of niet voldoen aan de voorwaarden voor de toegang tot het grondgebied en het verblijf die zijn vastgelegd door deze wet. ». »

Verantwoording

De niet-begeleide minderjarige vreemdeling die in ons land aankomt, wordt in de praktijk gemachtigd tot verblijf tot hij de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. Tevens zal in toepassing van Titel XIII, Hoofdstuk 6 « Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen » van de programmawet van 24 december 2002, een voogd aangeduid worden. Tot op vandaag is het verlenen van deze tijdelijke verblijfstitel bij omzendbrief geregeld. Een wettelijke verankering van dit principe is echter gerechtvaardigd. Om dit te bekomen stellen indieners de invoeging van een nieuw artikel 9quater voor in de vreemdelingenwet.

Nr. 18 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

Art. 6

In het voorgestelde artikel 10, § 2, tussen het derde en vierde lid een nieuw lid invoegen, luidende :

« De vreemdeling die toegelaten of gemachtigd is tot een verblijf van onbeperkte duur in het Rijk of gemachtigd is om er zich te vestigen bedoeld in § 1, eerste lid, 4º en 5º en die vervoegd wordt, beschikt over toereikende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen ten behoeve van zichzelf en van zijn familieleden om te voorkomen dat zij ten laste van de openbare overheden vallen. »

Verantwoording

De Europese richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging bepaalt duidelijk in artikel 7, 1. c) dat de lidstaten voorwaarden kunnen stellen met betrekking tot stabiele en regelmatige inkomsten voor de vreemdeling die wordt vervoegd en zijn gezinsleden. Het ontwerp van de regering komt hier voor bepaalde categorieën vreemdelingen aan tegemoet (de vreemdelingen bedoeld in art. 10, § 1, 2º en 3º). Er is echter geen reden om dit niet aan alle vreemdelingen op te leggen die in ons land worden vervoegd.

Nr. 19 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

Art. 19bis (nieuw)

Een artikel 19bis invoegen, luidende :

« Art. 19bis. — Artikel 40, § 6 van dezelfde wet wordt vervangen door :

« § 6. Tenzij deze wet anders bepaalt worden eveneens met de EG-vreemdeling gelijkgesteld mits zij zich met hem vestigen of komen vestigen en voor zover zij voldoen aan de integratievoorwaarden zoals opgelegd door de bevoegde overheid :

1º de echtgenoot van een Belg, voor zover de twee betrokken personen de volle leeftijd van éénentwintig jaar hebben bereikt en voor zover het een eerste huwelijk van de Belg met een vreemdeling betreft dat aanleiding heeft gegeven tot gezinshereniging;

2º zijn bloedverwanten in neerdalende lijn of die van zijn echtgenoot, die ten hunnen laste zijn en voor zover zij de volle leeftijd van achttien jaar niet hebben bereikt;

3º zijn bloedverwanten in opgaande lijn of die van zijn echtgenoot, indien zij in het land van herkomst de nodige gezinssteun ontberen. Het recht op verblijf van de echtgenoot van een Belg en hun familieleden bedoeld in het eerste lid wordt geweigerd indien :

1º de huisvesting waarover het gezin beschikt niet voldoet aan de voorwaarden die door de Koning worden bepaald;

2º de Belg niet beschikt over stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om hemzelf en zijn gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te doen op het stelsel voor de sociale bijstand. De Koning bepaalt de aard en de regelmaat van deze inkomsten. ». »

Verantwoording

Het ontwerp van de regering voorziet in de omzetting van de Europese richtlijn 2003/86 met betrekking tot de mogelijkheden van gezinshereniging voor niet-EU onderdanen. Hierdoor wordt de problematiek van de gezinshereniging slechts gedeeltelijk aangepakt. In heel veel gevallen — en dit dreigt met de eenzijdige maatregelen van het ontwerp nog te vergroten — doet men pas aan gezinshereniging nadat de Belgische nationaliteit is verworven. Voor Belgen verandert er aan de regeling gezinshereniging door het voorliggend ontwerp niets. De indieners zijn dan ook van mening dat een sluitend beleid naar misbruiken inzake gezinshereniging ook maatregelen naar mensen met de Belgische nationaliteit moet inhouden. Uit het antwoord van de minister op een mondelinge vraag van volksvertegenwoordiger Lanjri (mondelinge vraag 11977 — Kamer van volksvertegenwoordigers 12 juni 2006) blijkt duidelijk dat het gros van de aanvragen voor gezinshereniging in toepassing van artikel 40 zijn. Tussen mei 2005 en mei 2006 werden 31 342 dossiers gezinshereniging ingediend. 24 738 dossiers waren in toepassing van art. 40, terwijl slechts 6 520 aanvragen op basis van art. 10 waren. Het amendement wijzigt dan ook art. 40, § 6 van de vreemdelingenwet en legt een aantal bijkomende voorwaarden op die vergelijkbaar zijn met de voorwaarden die ook door het gewijzigde artikel 10 van de vreemdelingenwet door dit ontwerp, worden voorzien. Indieners zijn tevens van mening dan gezinshereniging moet gepaard gaan met de integratie van de nieuwkomers. Aan hen wordt dan ook de verplichting opgelegd om aan de integratievoorwaarden te voldoen die door de bevoegde overheid aan deze mensen wordt gesteld. Uit steeds meer studies blijkt immers dan een goede integratie van nieuwkomers deze mensen en de hele samenleving ten goede komt. Het opleggen van deze verplichting wordt ook voorzien onder artikel 7 van de Europese richtlijn 2003/86/EG.

Nr. 20 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

Art. 6

Het voorgestelde artikel 10 aanvullen met een § 5, luidende :

« § 5. De in § 1, eerste lid, 4º, 5º, 7º bedoelde vreemdelingen moeten voldoen aan de integratievoorwaarden zoals opgelegd door de bevoegde overheid. »

Verantwoording

Bij het bepalen van de integratievoorwaarden moet bijzondere aandacht besteed worden aan diegenen die het meest risico lopen om niet of onvoldoende in contact te komen met de Belgische samenleving. Dit is zeker het geval voor wie hier komt in het kader van gezinshereniging.

Het is essentieel dat álle vrouwen en mannen die hier komen in het kader van gezinshereniging zo snel mogelijk na hun aankomst verplicht worden een « inburgeringtraject » te volgen. Ze moeten de streektaal leren en kennis kunnen nemen van alle mogelijkheden, rechten en plichten die zij hier hebben. Om aan nieuwkomers, al dan niet gezinsherenigers maximale kansen te bieden op inschakeling in de Belgische samenleving, moeten we streven naar een snellere erkenning van buitenlandse diploma's en getuigschriften. De definitieve verblijfsvergunning kan dan ook maar afgeleverd worden indien de vreemdeling aan de integratievoorwaarden voldoet. De federale overheid dient dan ook met de verschillende gemeenschappen van ons land een overeenkomst af te sluiten om deze integratievoorwaarden uit te werken. De mogelijkheid voor lidstaten van de Unie tot het opleggen aan de nieuwkomer van integratieverplichtingen wordt expliciet opgenomen in de Europese richtlijn 2003/86/EG.

Nr. 21 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

Art. 15

In het voorgestelde artikel 16 de woorden « voorzover de vreemdeling voldoet aan de in artikel 14 gestelde voorwaarden » schrappen.

Verantwoording

De controle of de vreemdeling voldoet aan de in artikel 14 gestelde voorwaarden is een taak voor de minister of zijn gemachtigde.

Nr. 22 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

Art. 42

In de ontworpen bepaling de woorden « De minister of diens gemachtigde » vervangen door de woorden « De Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen ».

Verantwoording

De regering maakt met dit ontwerp een duidelijke keuze om de Dienst Vreemdelingenzaken buiten de asielprocedure te houden. De indieners van dit amendement staan volledig achter deze keuze. Op die manier wordt immers heel duidelijk dat er enerzijds de asielinstanties zijn die beslissen over de aanvragen tot het bekomen van het statuut van vluchteling of de subsidiaire bescherming, en anderzijds andere redenen om in ons land te verblijven, bijvoorbeeld voor de duur van een arbeidsovereenkomst of in het kader van een studentenvisum. Het principe om de minister of zijn gemachtigde bevoegd te maken voor het al dan niet in overweging nemen van een nieuwe asielaanvraag staat haaks op deze doelstelling. Indieners vinden het dan ook veel logischer dat nieuwe asielaanvragen door de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen worden beoordeeld.

Nr. 23 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE

Art. 44

In artikel 44 van het ontwerp worden volgende wijzigingen aangebracht :

A) In het 1º wordt een punt e) toegevoegd, luidende :

e) aan § 1 wordt een tweede lid toegevoegd, luidende :

« De beslissing van de Commissaris-generaal kan niet uitsluitend gemotiveerd worden op basis van de punten 1º tot en met 7º. »

B) Het 2º aanvullen met een punt e) toegevoegd, luidende :

e) aan § 2 wordt een tweede lid toegevoegd, luidende :

« De beslissing van de Commissaris-generaal kan niet uitsluitend gemotiveerd worden op basis van de punten 1º tot en met 5º. »

C) Het 3º aanvullen met een punt c), luidende :

c) aan § 3 wordt een tweede lid toegevoegd, luidende :

« De beslissing van de Commissaris-generaal kan niet uitsluitend gemotiveerd worden op basis van de punten 1º tot en met 3º. »

D) Het 4º aanvullen met een punt c), luidende :

« c) aan § 4 wordt een tweede lid toegevoegd, luidende :

« De beslissing van de Commissaris-generaal kan niet uitsluitend gemotiveerd worden op basis van de punten 1º tot en met 3º. ». »

Verantwoording

Het ontvankelijkheidsonderzoek, dat tot op vandaag door de Dienst Vreemdelingenzaken werd gevoerd, wordt door het voorliggend ontwerp aan de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen toebedeeld. Op basis van een aantal ontvankelijkheidscriteria kan de Commissairs-generaal een asielaanvraag of een vraag om subsidiaire bescherming afwijzen. Op zich is er tegen het hanteren van een ontvankelijkheidsonderzoek geen bezwaar, maar het blijft de vraag of het al dan niet voldoen aan de gestelde criteria bepalend moet zijn in het asielonderzoek of de aanvaag tot subsidiaire bescherming. Daarnaast wijst ook de Raad van State in haar advies 39.718/AV op de noodzaak om de vreemdelingenwet in overeenstemming te maken met de Europese richtlijn 2005/85/EG betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus. De algemene overweging nr. 22 van bedoelde richtlijn verplicht de lidstaten immers alle verzoeken op de inhoud — en dus getoetst aan de criteria van het Verdrag van Genève of de richtlijn 2004/83/EG inzake subsidiaire bescherming — te controleren. Indieners stellen dan ook voor om de ontworpen tekst van artikel 52 aan te passen in de zin van de richtlijn. De beslissing van de commissaris-generaal kan derhalve niet uitsluitend bepaald worden door het al dan niet voldoen aan de gestelde ontvankelijkheidscriteria.

Hugo VANDENBERGHE.

Nr. 24 VAN MEVROUW JANSEGERS EN DE HEER BUYSSE

Art. 6

In het voorgestelde artikel 10, § 1, eerste lid, 4º, eerste streepje en 5º de woorden « vierentwintig jaar ».

Verantwoording

In de huidige wetgeving is de minimumleeftijd van de buitenlandse echtgenoot en die van vreemdeling bij wie men zich komt voegen in het kader van de gezinshereniging vastgelegd op 18 jaar. Omdat de regering heeft vastgesteld dat gedwongen huwelijken ook na deze leeftijd nog schering en inslag zijn en het hierbij vooral gaat om jonge meisjes die in België werden opgevoed en die nog steeds afhankelijk zijn van hun ouders, heeft zij besloten de minimumleeftijd van de echtgenoot en van de vreemdeling bij wie men zich komt voegen, te verhogen tot 21 jaar.

Hetzelfde geldt in het kader van een wettelijk geregistreerd partnerschap.

De indieners menen dat deze leeftijdsverhoging niet ver genoeg gaat. Dit amendement strekt er dan ook toe de voorgestelde leeftijdsgrens van eenentwintig jaar te verhogen tot vierentwintig jaar, zoals ook in Denemarken van toepassing.

Nr. 25 VAN MEVROUW JANSEGERS EN DE HEER BUYSSE

Art. 6

In het voorgestelde artikel 10, § 1, eerste lid, 4º de laatste zin van het eerste streepje doen vervallen.

Verantwoording

De minimumleeftijd van echtgenoten, wiens huwelijksband al bestond van voor de komst van de vreemdeling bij wie men zich in België komt vervoegen, wordt op achttien jaar gehouden. Deze rechtvaardiging wordt evenwel niet door de richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging opgelegd. Waarom deze bepaling dan wel werd opgenomen, is de indieners van het amendement een raadsel. Het invoeren van de minimumleeftijd van 21 jaar, die in ons amendement nr. 1 op 24 jaar wordt gebracht, moest juist garanderen dat de echtgenoten een zekere maturiteit hebben en niet gedwongen kunnen worden tot een huwelijk. Maar wat indien het huwelijk, dat al bestond van voor de komst van de vreemdeling, een gedwongen huwelijk is ?

De indieners zijn van mening dat op algemene regel betreffende deze minimumleeftijd geen uitzonderingen dienen te worden gemaakt.

Nr. 26 VAN MEVROUW JANSEGERS EN DE HEER BUYSSE

Art. 6

In het voorgestelde artikel 10, § 1, tussen het tweede en derde lid een nieuw lid invoegen, luidend als volgt :

« Het eerste lid, 4º,5º en 6º, is niet van toepassing op de kinderen, indien het verblijf indruist tegen het eigen belang van deze kinderen. »

Verantwoording

Met dit amendement maken de indieners het onmogelijk om het verblijf van kinderen in het kader van de gezinshereniging toe te laten indien dit verblijf zou indruisen tegen de belangen van het betrokken kind. Het amendement strekt ertoe de belangen van het kind voorop te stellen door af te wegen of de lengte, aard, ... van het verblijf in België opweegt tegenover het verblijf in net land van herkomst. Zo moet rekening gehouden worden met het feit of het kind kwetsbaar kan zijn aan ernstige sociale problemen, waarmee het kind tijdens zijn verblijf kan worden geconfronteerd. De sociale problemen waarmee de familie die reeds in België verblijft wordt geconfronteerd, kan hierbij een indicator zijn. Ook de situatie in het thuisland, zoals opvoeding en onderwijs spelen een grote rol. Dit critérium wordt eveneens gehanteerd door de Deense Immigratie Dienst en komt het kind enkel ten goede.

Nr. 27 VAN MEVROUW JANSEGERS EN DE HEER BUYSSE

Art. 6

In het vvorgestelde artikel 10, § 3 vervangen als volgt :

« § 3. Wanneer een vreemdeling tot een verblijf in het Rijk toegelaten is, met toepassing van § 1, eerste lid, 4º en 5º, na de inwerkingtreding van deze bepaling, kunnen noch zijn echtgenoot, noch zijn kinderen zich beroepen op het recht om zich bij hem te komen voegen. »

Verantwoording

De derde paragraaf van het ontworpen artikel 10 heft het zogenaamde cascadeverbod, dat voorzien is in huidig artikel 10, derde lid, op en maakt het aldus mogelijk dat gezinsherenigers, in toepassing van § 1, eerste lid, 4º en 5º, in de hoedanigheid van echtgenoot of ongehuwde partner, op hun beurt kunnen genieten van een nieuwe gezinshereniging. Om te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van deze mogelijkheid, wordt aan de gezinsherenigers een wachttermijn van twee jaar opgelegd.

Ondanks de clausule met de tweejarige wachttermijn, zijn de indieners van mening dat dit het misbruik niet zal uitsluiten. Bovendien leidt deze regeling tot een bijkomende immigratie. Gezien een oplossing voor het vreemdelingenprobleem zich opdringt, druist deze bepaling volledig in tegen de publieke opinie. Met dit amendement willen de indieners het cascadeverbod behouden.

Nr. 28 VAN MEVROUW JANSEGERS EN DE HEER BUYSSE

Art. 6

Het voorgestelde artikel 10, § 1, eerste lid, 5º doen vervallen.

Verantwoording

Het huidig ontwerp breidt de toepassing op gezinshereniging uit tot categorieën die tot op heden hiervoor niet in aanmerking kwamen. De regering past artikel 10 aan in de zin van de richtlijn 2003/86/EG, waarbij de vreemdelingen die door een overeenkomstig de Belgische wet of een buitenlandse wet een geregistreerd partnership verbonden zijn met de vreemdeling bij wie men zich komt voegen en die met die laatstgenoemde een naar behoren geattesteerde relatie van minstens een jaar onderhoudt, in het kader van de gezinshereniging een verblijf kunnen toegewezen krijgen.

Nochtans is deze uitbreiding uit hoofde van de richtlijn 2003/86/EG niet verplicht, maar wordt de lidstaat enkel de mogelijkheid geboden de gezinshereniging tot deze nieuwe categorie uit te breiden (artikel 4.3. van de richtlijn). De indieners van dit amendement zijn dan ook van oordeel dat deze uitbreiding van de gezinshereniging uit het ontwerp moet worden geschrapt, temeer het onderhouden van « een naar behoren geattesteerde duurzame en stabiele relatie » voor betwisting vatbaar is.

Nr. 29 VAN MEVROUW JANSEGERS EN DE HEER BUYSSE

Art. 6

In het voorgestelde artikel 10, § 2, derde lid, tussen de woorden « eerste lid, » en «  » de woorden « 4º, 5º en » invoegen.

Verantwoording

De bijkomende voorwaarden die door de regering worden opgelegd in het kader van de gezinshereniging beperken zich a) tot een bewijs dat de vreemdeling die vervoegd wordt beschikt over voldoende huisvesting om het familielid of de familieleden te herbergen en b) tot het beschikken over een ziektekostenverzekering die de risico's in België voor hem en zijn familieleden dekt, conform artikel 7.1. a) en b) van de richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging.

Nochtans maakt artikel 7.1. van deze richtlijn het de lidstaten eveneens mogelijk om aan de vreemdeling die vervoegd wordt, een bewijs te vragen van « stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om hemzelf en zijn gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat ». In het ontwerp wordt dit bewijs echter enkel opgelegd aan een alleenstaand gehandicapt kind, dat ouder is dan achttien jaar, en dat omwille van zijn handicap niet in zijn eigen behoeften kan voorzien. Hij moet bijgevolg kunnen bewijzen dat de vreemdeling, die hij gaat vervoegen, over toereikende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen beschikt.

Dit amendement strekt ertoe deze voorwaarde uit te breiden tot de familieleden van een vreemdeling die toegelaten of gemachtigd is tot een verblijf van onbeperkte duur in België of gemachtigd is om er zich te vestigen, zoals bepaald in artikel 10, § 1, eerste lid, 4º, en tot de vreemdeling die door middel van een geregistreerd partnerschap verbonden is met een vreemdeling die toegelaten of gemachtigd is tot een verblijf van onbeperkte duur in België of gemachtigd is om zich er te vestigen, zoals bepaald in artikel 10, § 1, eerste lid, 5º.

Nr. 30 VAN MEVROUW JANSEGERS EN DE HEER BUYSSE

Art. 7

In het voorgestelde artikel 10bis, § 2, tweede lid tussen de woorden « eerste lid, » en «  » de woorden « 4º,5º en » invoegen.

Verantwoording

De indieners verwijzen naar de verantwoording bij hun amendement nr. 6. Artikel 7 breidt de voorwaarde ook uit naar deze familieleden van een vreemdeling die gemachtigd werd in België te verblijven voor een beperkte duur wanneer zij een machtiging van verblijf aanvragen van meer dan drie maanden.

Nr. 31 VAN MEVROUW JANSEGERS EN DE HEER BUYSSE

Art. 12

In het voorgestelde artikel 13, § 1, derde lid, de laatste zin vervangen als volgt :

« Binnen deze periode moeten de vreemdelingen voldoen aan de door de overheid opgelegde integratievoorwaarden. Wanneer hieraan voldaan is, kan de toelating tot verblijf worden verlengd ».

Verantwoording

Artikel 7.2 van de richtlijn 2003/86/EG, dat bepaalt dat de lidstaten van onderdanen van derde landen kunnen verlangen dat zij overeenkomstig het nationale recht aan integratievoorwaarden voldoen, werd niet opgenomen in de wet. Nochtans is dit net een erg beiangrijke voorwaarde om hun verblijf kans op slagen te geven. Wie geen benul heeft van de rechten, plichten en gewoonten die vigerend zijn in onze samenleving, noch van de taal waar men zich gaat vestigen, kan dan ook geen onbeperkte verblijfsvergunning bekomen. Pas wanneer men het zogenaamde inburgeringtraject heeft gevolgd en binnen de termijn van drie jaar aan de integratievoorwaarden voldoet, kan het verblijf van beperkte duur worden verlengd.

Nr. 32 VAN MEVROUW JANSEGERS EN DE HEER BUYSSE

Art. 12

In het voorgestelde artikel 13, § 1, derde lid, de woorden « drie jaar » vervangen door « vijf jaar ».

Verantwoording

Het recht op verblijf dat wordt toegekend aan personen die genieten van de gezinshereniging wordt door het voorliggend artikel 13 beperkt gedurende een période van drie jaar na afgifte van het bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister aan de betrokkene of na de afgifte van het document dat de indiening van de aanvraag vaststelt. Na deze période van drie jaar wordt het verblijfsrecht ambtshalve onbeperkt, behalve wanneer de minister een einde stelt aan het verblijf omdat bijvoorbeeld niet langer wordt voldoen aan de voorwaarden.

De richtlijn 2003/86/EG bepaait evenwel dat deze période voorafgaand aan het toekennen van de zogenaamde autonome verblijfstitel uiterlijk vijf jaar mag bedragen, en uiteraard voor zover er aan de gezinsleden geen verblijfstitel is verleend om andere redenen dan gezinshereniging.

Dit amendement strekt er toe het recht op een onbeperkt verblijf pas ambtshalve toe te kennen voor vreemdelingen die genieten van de gezinshereniging na een verblijf voor beperkte duur gedurende een période van vijf jaar.

Nele JANSEGERS
Yves BUYSSE.

(1) Advies van de Raad van State van 25 oktober 1999; stuk Kamer 50-0234/001, blz. 25 : « De tijdelijke aard van het voorontwerp doet vragen rijzen omtrent de overeenstemming ervan met de grondwettelijke regels van gelijkheid en non-discriminatie. Het is immers de vraag of het verschil in de behandeling, krachtens het voorontwerp, van de vreemdelingen die binnen de termijn van drie weken gesteld in artikel 4 voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 2, en van de overige vreemdelingen, die pas na het verstrijken van diezelfde termijn aan diezelfde voorwaarden voldoen, steunt op gegevens die belangrijk genoeg zijn om een redelijke grond op te leveren voor de ongelijke behandeling waartoe de tijdelijke aard van het voorontwerp leidt. In de memorie van toelichting wordt ais reden voor de tijdelijke aard van de ontworpen wet en de ongelijkheid die daardoor kan ontstaan, opgegeven dat de catastrofale toestand, een erfenis van het verleden, moet worden rechtgezet. Die overweging is echter niet doorslaggevend genoeg om elk op ongelijkheid gebaseerd bezwaar te ontkrachten dat kan leiden tot de nietigverklaring van de wet die thans nog in de ontwerpfase verkeert. Om elk gevaar voor blootstelling aan zulke kritiek te voorkomen, zou er immers op moeten worden toegezien dat de vreemdelingen die nu uit de ontworpen wet geen voordeel kunnen halen later niet op hun beurt in een even betreurenswaardige situatie verzeilen als die welke de Regering met dit voorontwerp wil verhelpen. Dat is overigens de reden waarom in de memorie van toelichting wordt gesteld dat de regering erop zal toezien dat alle noodzakelijke maatregelen worden getroffen opdat de verwarde situaties uit het verleden zich niet opnieuw voordoen. ».

(2) Advies 39.718/AG van de afdeling wetgeving van de Raad van State van 21 februari 2006, blz. 20-21.

(3) Advies 39.718/AG van de afdeling Wetgeving van de Raad van State, 21 februari 2006, blz. 22.