3-1684/1

3-1684/1

Belgische Senaat

ZITTING 2005-2006

2 MEI 2006


Wetsvoorstel tot opheffing van artikel 77 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen

(Ingediend door de heer Jean Cornil en mevrouw Sfia Bouarfa)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel heeft tot doel artikel 77 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen op te heffen.

Deze bepaling, die onder meer werd gewijzigd door de wetten van 29 april 1999 en 10 augustus 2005, bestraft eenieder die wetens en willens een persoon die geen onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie helpt het grondgebied van een lidstaat binnen te komen, of aldaar te verblijven, dan wel erdoor te reizen. Deze bepaling is niet van toepassing indien de hulp voornamelijk om humanitaire redenen verleend wordt.

Artikel 77bis van de wet van 15 december 1980, eveneens gewijzigd door de wet van 10 augustus 1980, verbiedt de mensensmokkel en bestraft het ertoe bijdragen dat een persoon die geen onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie het grondgebied van een lidstaat binnenkomt, erdoor reist of aldaar verblijft. De handeling moet verricht zijn met het oog op een vermogensvoordeel om als misdrijf aangemerkt te worden.

De wijzigingen van deze twee bepalingen, aangebracht door de wet van 10 augustus 2005, beoogden de omzetting van de richtlijn van de Raad van de Europese Unie van 28 november 2002 tot omschrijving van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf, en van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 28 november 2002 tot versterking van het strafrechtelijk kader voor de bestrijding van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf.

De indieners van het onderhavige wetsvoorstel vragen de opheffing van artikel 77 van de wet van 15 december 1980 om twee redenen : de huidige context van groeiende criminalisering van maatschappelijk werkers en burgers die hulp verlenen aan mensen zonder papieren zonder de bedoeling er een vermogensvoordeel uit te halen, en het identieke toepassingsgebied van de artikelen 77 en 77bis, waardoor artikel 77 overbodig is geworden.

De indieners benadrukken dat een opheffing van artikel 77 geenszins de wettelijke instrumenten ter bestrijding van de mensensmokkel en -handel zal verzwakken. Zij bevestigen nogmaals dat dit soort criminaliteit systematisch bestreden moet worden.

Context van de bestraffing van de hulp aan personen die illegaal in het land verblijven

De noodzakelijke en prioritaire strijd tegen de mensensmokkel en -handel kan niet ten koste gaan van een deel van de burgers die geïntimideerd, gestigmatiseerd of bestraft worden om de enige reden dat zij onbaatzuchtig hulp verlenen aan personen die illegaal in België verblijven.

Deze criminalisering van personen die mensen zonder papieren helpen in het kader van een wettelijk erkende arbeidsrelatie (maatschappelijk werkers) of om redenen van burgerlijke solidariteit is de laatste weken sterk toegenomen, na de verklaringen van de minister van Binnenlandse Zaken in de Gazet van Antwerpen van 7 januari 2006. Daarin waarschuwt hij dat wie hulp of onderdak biedt aan personen die illegaal in het land verblijven, voortaan bestraft zal worden.

Deze verklaringen zijn onjuist, aangezien uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 10 augustus 2005 heel duidelijk blijkt dat het niet strafbaar stellen van hulp aan illegalen die voornamelijk om humanitaire redenen verleend wordt, « zo ruim mogelijk [moet] worden begrepen en [...] alle niet-economische en niet-criminele doelstellingen [moet] omvatten ». [...] In dat verband moet erop worden gewezen dat in België, wanneer de beklaagde een rechtvaardigingsgrond aanvoert en zijn bewering niet kennelijk ongegrond is, het openbaar ministerie de onjuistheid ervan moet aantonen. [...] De vervolgde partij moet dus niet aantonen dat zij om humanitaire redenen gehandeld heeft. »

De verklaringen van de minister van Binnenlandse Zaken van 7 januari 2006 zijn bovendien laakbaar, omdat zij aansturen op het intimideren van maatschappelijk werkers die in contact komen met personen die illegaal in ons land verblijven (medewerkers van de OCMW's of hulpverenigingen voor asielzoekers) en van burgers wier enige beweegreden, de ondersteuning van en de solidariteit en verbondenheid met mensen zonder papieren is. In dit laatste geval gaat het bijvoorbeeld om personen die vandaag materiële (onderdak, voedsel), psychologische of juridische hulp bieden aan de mensen zonder papieren in de Sint-Bonifatiuskerk in Elsene. De maatschappelijke hulpverleners, de verenigingen en diegenen die het als hun plicht beschouwen dit soort hulp te verlenen aan mensen zonder papieren hebben terecht geschokt gereageerd op de verklaringen van de heer Dewael. Een petitie met als titel « Non à la criminalisation de l'aide aux sans-papiers ! », die georganiseerd werd door CNCD-11.11.11, de Liga voor de Mensenrechten, de MRAX, de PAC, Point d'Appui en de CIRE, werd in twee maanden tijd door 10 000 mensen ondertekend. Ook verschillende gemeenten hebben initiatieven in die zin genomen. De OCMW-raden van Luik en Elsene hebben bijvoorbeeld een motie goedgekeurd die iedere vervolging of stigmatisering verwerpt van OCMW-personeel dat hulp verleent aan illegalen.

De antwoorden van de minister op parlementaire interpellaties hieromtrent hebben de verwarring alleen maar groter gemaakt. Hoewel hij aangeeft dat « de uitzondering om humanitaire redenen in feite betrekking heeft op alle niet-economische en niet-criminele redenen », voegt de minister eraan toe : « De verplichting om misdrijven te melden aan het parket is [...] een verplichting voor ambtenaren. Dat neemt niet weg dat ook particulieren dat kunnen melden. [...] ik vind dat het toch wel getuigt van burgerzin » (1) .

Identiek toepassingsgebied als artikel 77 van de wet van 15 december 1980

Artikel 77 van de wet van 15 december 1980 heeft geen enkel juridisch nut aangezien artikel 77bis van dezelfde wet betrekking heeft op dezelfde gevallen, en hetzelfde doel beoogt. Bovendien ontstaat hierdoor, gelet op de hierboven beschreven context, juridische verwarring bij de maatschappelijk werkers en de burgers.

Zoals aangegeven bestraft artikel 77 eenieder die « wetens en willens een persoon die geen onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie helpt het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie [...] binnen te komen of aldaar te verblijven, dan wel erdoor te reizen [...] ». Artikel 77bis verbiedt dan weer « het ertoe bijdragen [...] dat een persoon die geen onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie [...] binnenkomt, erdoor reist of aldaar verblijft, zulks in strijd met de wetgeving van deze Staat, met het oog op het direct of indirect verkrijgen van een vermogensvoordeel ».

De terminologie is identiek voor de drie omschreven daden (« binnenkomen », « verblijven », « erdoor reizen »). Het enige verschil tussen de twee bepalingen ligt in het opzet waarmee de daad gepleegd wordt : artikel 77 is niet van toepassing indien de hulp voornamelijk om humanitaire redenen verleend wordt, terwijl artikel 77bis niet van toepassing is indien het niet de bedoeling is direct of indirect vermogensvoordeel te verkrijgen. De toelichting bij de wet van 10 augustus 2005 bepaalt echter ondubbelzinnig wat de woorden « voornamelijk om humanitaire redenen » betekenen : « alle niet-economische en niet-criminele doelstellingen ».

De toepassingsgebieden van de artikelen 77 en 77bis zijn dus identiek. Wij zien immers niet in welke gevallen die vallen onder artikel 77, niet onder artikel 77bis zouden vallen, aangezien ieder ander voordeel dan het verkrijgen van een vermogensvoordeel noodzakelijkerwijze tot het toepassingsgebied behoort van de uitzondering waarin artikel 77 voorziet (« humanitaire redenen »).

Het enige verschil van betekenis tussen de twee bepalingen zijn de straffen : artikel 77 legt een gevangenisstraf op van acht dagen tot één jaar en/of een geldboete van 1 700 tot 6 000 euro, terwijl artikel 77bis zwaardere straffen oplegt : gevangenisstraf van één jaar tot vijf jaar, en geldboete van 500 tot 50 000 euro. Van de twee bepalingen met een identiek toepassingsgebied heft het onderhavige voorstel die met de lichtste straf op.

De indieners van dit wetsvoorstel hebben twee doelstellingen voor ogen, die samenhangen met de twee hierboven besproken uitgangspunten :

— een duidelijke en geruststellende boodschap te brengen aan maatschappelijk werkers en burgers die mensen zonder papieren om niet-economische redenen willen helpen, gelet op het klimaat van toenemende stigmatisering en criminalisering waarmee zij te maken hebben;

— de rechtszekerheid te bevorderen en een einde te maken aan de wettelijke verwarring waarvan sommigen gebruik maken, door een bepaling op te heffen die eenzelfde toepassingsgebied heeft als een andere bepaling die zwaardere straffen oplegt (artikel 77bis).

Jean CORNIL.
Sfia BOUARFA.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 77 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, vervangen door de wet van 10 augustus 2005, wordt opgeheven.

13 maart 2006.

Jean CORNIL.
Sfia BOUARFA.

(1) Antwoord van de heer Patrick Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken, op een mondelinge vraag van de heer Jean Cornil over « het criminaliseren van de hulp aan illegalen » (Senaat, 3-934) en op een vraag van mevrouw Talbia Belhouari over « de bestraffing van diegenen die hulp verlenen aan mensen zonder papieren » (Kamer, commissie Binnenlandse Zaken, 11 januari 2006, nr. 9697).