3-1578/1 | 3-1578/1 |
23 FEBRUARI 2006
I. INLEIDING
De tien jongste jaren is de regio van de Grote Meren het toneel geweest van menselijke rampen en politieke omwentelingen zonder voorgaande : er werden vier staatshoofden vermoord (twee in Burundi, een in Rwanda en een in Kongo), er vielen een miljoen doden in Rwanda, 500 000 in Burundi, 3 500 000 in Kongo, terwijl de conflicten, elk met hun eigen dynamiek, het vertrouwen tussen de drie landen, die toch natuurlijke partners blijven, diep heeft geschonden. Die oorlogsjaren hebben reeds wankele economieën letterlijk vernietigd, waardoor nagenoeg de volledige bevolking in de diepste armoede werd gedompeld.
Het vredesakkoord van Pretoria, dat in december 2002 werd ondertekend, bracht in 2003 de aanvang van een overgangsperiode, die een einde moest maken aan de burgeroorlog en de oorlog in de regio, die de DRK gedurende bijna vijf jaar heeft verscheurd. De actualiteit herinnert er ons voortdurend aan hoe broos dat vredesproces is, maar we moeten toch vaststellen dat de overgang het mogelijk heeft gemaakt een einde te maken aan het extreem gewelddadige klimaat dat tot dan toe de regio overheerste (1) . Het aannemen van de nieuwe Grondwet van 18 december jongstleden moet die trend versterken en het tevens mogelijk maken algemene verkiezingen in de DRK te organiseren tegen 30 juni 2006. Rwanda en Burundi hebben hun politieke overgang na het houden van presidents- en parlementsverkiezingen, respectievelijk in augustus 2003 en september 2005 beëindigd. Ze zijn dus officieel in een fase van politieke normalisering gekomen.
In die context van stabilisering van de regio hebben verscheidene spelers, waaronder België, het idee opgevat de Communauté Economique des Pays des Grands Lacs (CEPGL) nieuw leven in te blazen als vitale aanvulling van het vredes- en overgangsproces dat in die landen bestaat. Op 11 juli 2004 vergaderen de ministers van Buitenlandse Zaken van de DRK, Rwanda en Burundi op uitnodiging van de toenmalige Belgische minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel in het Egmontpaleis in Brussel om er te discussiëren over de wijze waarop de Communauté Economique eventueel opnieuw van start kon gaan. Hiertoe hebben ze met name besloten een Commission d'Évaluation et de Relance des mécanismes et instruments existants de la CEPGL op te richten om operationele voorstellen te doen in het raam van een agenda en een tijdpad die duidelijk vastgelegd zijn.
De problematiek van de nieuwe start van de CEPGL werd ook aangekaart op de Conférence Internationale sur la Région des Grands Lacs en er werd ook een rapport over opgesteld in oktober 2005.
In dezelfde lijn hebben de werkzaamheden van AWEPA aanbevolen om de CEPGL opnieuw te dynamiseren, in het bijzonder in de « Verklaring van Kigali » van april 2005 en de « Verklaring van Kinshasa » van november 2005.
Bovendien heeft de Belgische minister van Buitenlandse Zaken Karel De Gucht op de vergadering van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (27 januari 2006, 5359e zitting) over de toestand rond de Grote Meren het stabiliserend effect van de economische samenwerking in de regio beklemtoond en onderstreept dat de CEPGL een integrerende factor kan worden voor de bevolking van de DRK, Rwanda en Burundi. De Europese Commissie ten slotte beklemtoonde wat de regio betreft het feit dat vrede en stabiliteit enerzijds en economische ontwikkeling anderzijds nauw met elkaar verbonden zijn : het ene is niet mogelijk zonder het andere.
Dat rapport wil een basis zijn voor het debat op de parlementaire conferentie van de Grote Meren, die van 24 tot 28 februari eerstkomend in Kigali zal plaatsvinden, met Rwandese, Kongolese, Burundese en Belgische parlementsleden. Het hoofdthema wordt de nieuwe start van de regionale samenwerking onder de landen van de regio.
Het eerste deel van deze nota strekt ertoe een algemeen overzicht te geven van het probleem van de wedergeboorte van de CEPGL. In het tweede deel worden er ook aanbevelingen gedaan. We beklemtonen evenwel dat dit rapport moet worden beschouwd als een eenvoudige bijdrage van België tot de nieuwe start van de CEPGL. Het gaat in geen geval om voorschriften voor de landen van de regio.
II. CEPGL : OPRICHTING, INSTELLINGEN EN DOELSTELLINGEN
De CEPGL, die werd opgericht op 20 september 1976, wordt gevormd door drie landen van de regio van de Grote Meren, te weten de DRK, Burundi en Rwanda. Ze heeft haar zetel in Gisenyi, zusterstad van Goma (aan de overkant van het Kivumeer).
Het is de institutionele voortzetting van de veiligheidsakkoorden van de Tripartite, die in 1966 tussen diezelfde landen werden gesloten om het klimaat van instabiliteit te verhelpen die op hun onafhankelijkheid volgde.
De statuten van de CEPGL vermelden vier doelstellingen :
— de veiligheid van de Staten en hun bevolking verzekeren, zodat niets de orde en de rust aan hun respectieve grenzen komt verstoren;
— de start en de ontwikkeling van activiteiten van gemeenschappelijk belang bedenken, definiëren en stimuleren;
— de handel en het verkeer van mensen en goederen stimuleren en opvoeren;
— nauw samenwerken op sociaal, economisch, commercieel, wetenschappelijk, cultureel, politiek, militair, financieel, technisch, toeristisch gebied en meer bepaald inzake gerecht, douane, gezondheid, energie, vervoer en telecommunicatie.
Om de CEPGL te doen werken hebben de lidstaten bepaalde instellingen, gespecialiseerde organen en gemeenschappelijke ondernemingen opgericht. De instellingen van de regionale gemeenschap zijn de volgende :
— de conferentie van de Staatshoofden : het hoogste beslissingsorgaan van de gemeenschap, ze oriënteert het algemene beleid op alle gebieden van de samenwerking;
— de raad van ministers en staatscommissarissen : is belast met het bevorderen van alle acties om de doelstellingen te verwezenlijken;
— het permanent uitvoerend secretariaat : heeft onder andere als taak projecten van gemeenschappelijk belang uit te werken en ze voor te leggen aan de lidstaten met concrete voorstellen in verband met de vestiging van industrieën, rekening houdend met gemeenschappelijke criteria, wederzijdse voordelen en het handelsvolume dat die industrieën voortbrengen; volgt ook de realisatie van projecten in uitvoering, formuleert voorstellen om eventuele aanpassingen te wijzigen, wijst op oplossingen;
— de technische arbitragecommissie.
Tijdens haar bestaan heeft de CEPGL ook gespecialiseerde instellingen en gemeenschappelijke bedrijven opgericht :
— het Institut de la recherche agronomique et zootechnique (IRAZ) : zijn voornaamste taak bestaat in onderzoek op landbouwkundig en zoötechnisch gebied en de deelname aan de uitvoering van gemeenschappelijke projecten, met als doel het bevorderen van de zelfvoorziening inzake voedsel van de lidstaten;
— de Banque de Développement des États des Grands Lacs (BDEGL) : heeft als voornaamste taak het verzamelen van fondsen om projecten te financieren die de economische integratie en de ontwikkeling van de regio bevorderen;
— de Société internationale pour l'Electricité des Grands Lacs (SINELAC) : is belast met de exploitatie van de gemeenschappelijke waterkrachtcentrale van Ruzizi II, en met de verkoop van de geproduceerde energie aan de drie lidstaten via hun nationale elektriciteitsmaatschappijen;
— de Organisation de la CEPGL pour l'Énergie des Grands Lacs (EGL) : staat in voor de samenwerking tussen de lidstaten in de energiesector en voor de planning, het bestuderen en de uitvoering van projecten.
De basisbeginselen van de CEPGL zijn gebaseerd op die van de Europese Unie en de Benelux : vrij verkeer van personen, goederen, kapitaal en diensten en een vestigingsrecht in de drie landen; het openstellen van de grenzen tussen de lidstaten en een gemeenschappelijk douanebeleid ten opzichte van derde landen; de ontwikkeling van infrastructuur, verkeer, banken, ...; de convergentie en de harmonisering van het economisch, sociaal en landbouwbeleid.
III. BALANS VAN DE CEPGL EN ZIJN GEMEENSCHAPPELIJKE BEDRIJVEN
De stroeve werking van de CEPGL gedurende bijna twee decennia heeft met verschillende factoren te maken. Eerst had de economische gemeenschap al snel geen middelen omdat de lidstaten de bijdragen niet betaalden. Vervolgens zijn er verschillende incidenten geweest (schending van de veiligheidsovereenkomsten en verlies van wederzijds vertrouwen), waardoor soms buitengewone vergaderingen van de Staatshoofden nodig waren om de samenwerking weer op gang te brengen.
De Burundese crisis en vervolgens de Rwandese genocide stortten de CEPGL evenwel in een diepe crisis, die is uitgemond in een vergadering van de Staatshoofden in november 1994. Op die buitengewone top, die de Gemeenschap nieuw leven moest inblazen, werden twee beslissingen genomen :
— het opstellen van veiligheidsmechanismen aan de grenzen;
— de administratieve reorganisatie van het secretariaat en de gespecialiseerde instellingen om de activiteiten aan te zwengelen in sectoren die voorrang genieten (handel, landbouw, industrie, energie, milieu, wetenschappelijk onderzoek, transport en communicatie, en verkeer van personen). Die herstructurering leidt tot een vermindering van het aantal ambtenaren met 80 %.
In 1996 werden alle akkoorden geschorst wegens de schending van de Zaïrese territoriale soevereiniteit door de troepen van de Alliance des Forces Démocratiques pour la Libération du Congo (AFDL) en de Armée Patriotique Rwandaise (APR).
Sindsdien is de CEPGL volledig lamgelegd. De laatste top van Staatshoofden dateert van november 1994, en het voorzitterschap van de Gemeenschap, dat normaal gezien elk jaar wisselt, wordt sinds 1992 waargenomen door de DRK. Ook de Ministerraad en de andere instellingen werken niet meer.
Hoewel de CEPGL alle activiteiten heeft stopgezet, hebben de gemeenschappelijke bedrijven uiteenlopende evoluties meegemaakt :
— de SINELAC is de enige CEPGL-instelling die normaal functioneert. Tussen 1991 en 2001 heeft het gemiddeld respectievelijk 45 %, 17 % en 21 % van de nationale elektriciteitsproductie geleverd aan het gekoppeld net van de CEPGL dat Rwanda, Burundi en de DRK van stroom voorziet. De SINELAC wordt nu echter geconfronteerd met onbetaalde rekeningen van de nationale bedrijven van de lidstaten voor hun verbruik van elektriciteit uit de centrale Ruzizi II;
— sinds 1996 zijn de activiteiten van de EGL aanzienlijk afgenomen wegens de sociaal-politieke crisis in de regio van de Grote Meren. Bovendien kampt het bedrijf vandaag met enorme financiële problemen en kan het dus niet langer normaal functioneren. De lidstaten hebben sinds 1989 geen bijdragen meer gestort. Desondanks blijft de EGL actief in enkele domeinen zoals de planning van projecten, de follow-up van de activiteiten van het Comité de Pilotage des Projets Ruzizi III en de hoogspanningslijn Rwegura (Burundi) — Kigoma (Rwanda). Cruciaal hierbij is dat de EGL andere financieringsbronnen moet zien te vinden;
— de IRAZ zet haar onderzoek voort om te zorgen voor de voedselvoorziening en het voedingevenwicht in de regio. Door de crisis zijn echter programma's opgeschort en werd het personeel afgeslankt. Eind september 2003 werd nog onderzoek verricht voor vijf programma's, waarvan de voornaamste de bananenteelt betreft, en de in vitro-teelt van aardappelen, maniok en taro. Volgens een studie die door Nederland werd gecoördineerd, zou de IRAZ vandaag echter alleen nog aan Burundese klanten diensten aanbieden;
— de BDEGL staat momenteel stil. Het moet zijn kapitaal opnieuw opbouwen, dat teloorgegaan is in de schuldvorderingen van de Office de gestion de la dette publique de la RDC (OGEDEP). Ook zouden interne mistoestanden geleid hebben tot het stopzetten van de activiteiten van de bank.
IV. HET HEROPSTARTEN VAN DE CEPGL : HINDERNISSEN EN MOGELIJKHEDEN
Verschillende factoren bemoeilijken het heropstarten van de CEPGL :
1 — spanningen ten gevolge van schendingen van de landsgrenzen, de samenwerkings- en de veiligheidsovereenkomsten. Dit is de voornaamste hindernis in deze onstabiele regio, waar conflicten regelmatig weer oplaaien. Voor de DRK is de territoriale soevereiniteit trouwens een absolute voorwaarde om de Economische Gemeenschap weer op te starten;
2 — het niet naleven van de eigendomsrechten en de regels voor het beheer van de natuurlijke rijkdommen van de Kongolese ondergrond kan ook het heropstarten verhinderen. Rebellenbewegingen azen immers voortdurend op deze aanzienlijke rijkdommen;
3 — tijdens de onlusten in Oost-Kongo hebben de verschillende groeperingen een deel van de Kongolese economie in beslag genomen door mijnen te ontginnen en Kongolese overheidsbedrijven te plunderen of te versjacheren. Deze geschillen moeten opgelost worden om vreedzame betrekkingen in de regio mogelijk te maken;
4 — de redenen voor de teloorgang van de CEPGL : onder andere het gebrek aan participatie van de bevolking en de privésector, het feit dat de Gemeenschap te snel is opgericht en de oprichting van talrijke nieuwe Afrikaanse economische gemeenschappen.
Toch bestaan er factoren die een heropleving kunnen bevorderen :
1 — het bestaan van subregionale samenwerkings- en integratieakkoorden;
2 — het bestaan van het onroerend patrimonium van de CEPGL;
3 — de steun van sommige ontwikkelingspartners voor het heropstarten van de CEPGL.
V. HET STANDPUNT VAN DE RECHTSTREEKSE EN ONRECHTSTREEKSE REGIONALE ACTOREN
In deze afdeling worden kort de standpunten uiteengezet van de verschillende betrokkenen bij de heropleving van de economische samenwerking in de regio.
Verscheidene redenen verklaren de speciale belangstelling van Rwanda voor een nieuwe start van de CEPGL. In eerste instantie wil dat land zijn energieprobleem oplossen en is het bijgevolg een hevig voorstander van een nieuwe dynamiek voor de SINELAC — en daarbij aansluitend van de EGL. Tevens wil Rwanda nog steeds toegang tot de markten van Oost-Kongo om hun diensten te leveren. Dat land heeft te kampen met overbevolking, beschikt over weinig rijkdommen en de hooggelegen gebieden zijn moeilijk te verbouwen. Bovendien zijn sommige van zijn rijkdommen, zoals het aardgas van het Kivu-meer, ook eigendom van de DRK. De ontginning ervan vereist dus een vorm van samenwerking.
In Burundi zijn de geografische omstandigheden dezelfde als in Rwanda en het land heeft dezelfde energieproblemen. Interessant is evenwel dat het, net als zijn Rwandese buur, zijn beleid inzake subregionale integratie steeds meer naar het oosten richt. Beide landen maken overigens deel uit van de lidstaten van de ESA (wat voor de DRK niet het geval is), de organisatie die de EU erkent als gesprekspartner om te onderhandelen over een EPA.
In de DRK is een deel van de bevolking gekant tegen het idee van een hervatting van de regionale samenwerking wegens de volledige straffeloosheid waarin misdadigers sinds de oorlog leven. Zij vrezen ook voor de onwettige exploitatie van de Kongolese rijkdommen. Anderen, meer bepaald in de Kongolese economische sector, zijn er niet tegen gekant, maar onder bepaalde voorwaarden, zoals de territoriale integriteit van het land, de vrede, en het slagen van het overgangsproces naar de democratie in de DRK.
Zuid-Afrika is betrokken bij het vredesproces in de Grote Meren (onder meer door het sturen van een vredesmacht). Het is een belangrijke handelspartner in de regio, en is betrokken bij verschillende infrastructuurprojecten (bijvoorbeeld het herstel van de elektriciteitsnetten Inga 1 en 2).
Kenya, Tanzania en Oeganda, Oost-Afrikaanse landen die lid zijn van de EAC (East African Community), zien niet noodzakelijk voordelen in een heropleving van de CEPGL. Oeganda in het bijzonder wil niet opzij geschoven worden en wenst verder deel te nemen aan de ontginning van de Kongolese natuurlijke rijkdommen.
De Europese Unie heeft meermaals opgeroepen tot het heropstarten van de activiteiten van de CEPGL, en meent dat de politieke voorwaarden daarvoor thans vervuld zijn. Sinds 2002 heeft de Unie voor de regio meer dan een miljard euro vrijgemaakt. Zij heeft onder meer geïnvesteerd in domeinen als het bestuur, de verkiezingen (149 miljoen euro voor de DRK), en de heropbouw van de basisinfrastructuur en diensten (bijvoorbeeld het herstel van de Routes nationales 12 en 13 in de DRK). De EU heeft op 12 oktober 2005 ook een nieuwe Strategie voor Afrika uitgewerkt, op initiatief van de commissaris voor ontwikkeling en humanitaire hulp, Louis Michel. De strategie bepaalt welke initiatieven de EU-lidstaten en de Europese Commissie kunnen ondernemen om de inspanningen van Afrika inzake de Millenniumdoelstellingen van de Verenigde Naties te steunen ? Ten slotte is het belangrijk erop te wijzen dat het initiatief om de CEPGL nieuw leven in te blazen samenloopt met het ontwikkelingsbeleid van de Unie (akkoorden van Cotonou), dat er precies op gericht is om de regionale integratie in subsaharisch Afrika te bevorderen door het onderhandelen van Economische Partnerschapsakkoorden (EPA).
België, historisch verbonden met de landen van de Grote Meren, meent dat de CEPGL een drijvende kracht kan zijn voor een nieuwe regionale vrede en dat de terugkeer van de stabiliteit in de regio nieuwe investeringen zou aantrekken. België beschikt ook over een knowhow die nuttig aangewend kan worden voor een heropleving van de CEPGL.
De Afrikaanse Unie heeft een niet onbelangrijke rol gespeeld in de versterking van de vrede en de veiligheid in de regio. In nauwe samenwerking met de secretaris-generaal van de Verenigde Naties heeft zij het initiatief genomen voor de eerste top van de Internationale Conferentie over de Grote Meren, in Dar-es-Salam in november 2004. Wat betreft het heropstarten van de CEPGL, moet onderzocht worden hoe dit initiatief kan passen in het Nieuwe Partnerschap van de ontwikkeling van Afrika (NEPAD), dat de Afrikaanse Unie nu steunt. Belangrijk hierbij is dat integratie en regionale samenwerking beginselen zijn die ten grondslag liggen aan de NEPAD.
Een terugkeer tot de stabiliteit in de regio zal China zeker aansporen om zijn samenwerking met de landen van de Grote Meren te verruimen. China is in Afrika ontegensprekelijk een machtige handelspartner aan het worden. In jaren 90 zijn de handelsbetrekkingen tussen dat land en het continent met 700 % toegenomen en sinds het eerste Chinees-Afrikaans Forum in 2000 in Peking werden meer dan een veertigtal akkoorden gesloten, waardoor de totale waarde van het handelsverkeer in vier jaar tijd verdubbeld is (meer dan 20 miljard dollar eind 2004). China wordt binnenkort waarschijnlijk de derde handelspartner van Afrika, na de Verenigde Staten en Frankrijk en voor het Verenigd Koninkrijk.
VI. AANBEVELINGEN BETREFFENDE HET HEROPSTARTEN VAN DE CEPGL
In dit besluit worden de volgende drie kwesties behandeld : ten eerste, de beginselen die de grondslag moeten vormen van het proces van regionale integratie; ten tweede, de stuwende krachten voor een heropleving van de CEPGL; ten slotte, de initiatieven die België zou moeten nemen om de economische en sociale ontwikkeling van de Staten van de Grote Meren te bevorderen.
A. Basis van het regionaal integratieproces
De hoofddoelstellingen van het aanzwengelen van de CEPGL moeten het bevorderen van de economische groei van de regio en de bevrediging van de basisbehoeften van de bevolking zijn en het herstel van het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten ervan.
De verwezenlijking van dergelijk project impliceert niet alleen het aanboren van de enorme mogelijkheden van de regio, als daar zijn de grondstoffen in de mijnen, de energievoorraden (olie, gas, elektriciteit, ...) en de toeristische mogelijkheden, maar ook het uitwerken van regionale beleidsvormen ter stimulering van de nieuwe industrieën en financiële stabiliteit via het controleren van de handel en het kapitaalverkeer, om aldus een geleidelijke integratie van de regio in de wereldeconomie tot stand te brengen.
Op lange termijn kan de diepgaande integratie van die landen de volgende economische gevolgen hebben : toenemende investeringen, schaalvergroting, een afleidingseffect (dat wil zeggen de invoer uit de lidstaten zal worden gestimuleerd ten koste van de andere invoer), alsook de overgang van handel van het « interregionale » type naar het « intraregionale ».
Alleen de lidstaten van de CEPGL zijn echter bevoegd om die ambitieuze weg in te slaan. Tevens kan elke overhaasting om tot een eventuele economische eenmaking te komen het hele proces in gevaar brengen.
Het is daarom aangewezen, rekening houdend met het klimaat van wantrouwen dat de laatste tien jaar tussen de Staten van de regio heeft geheerst, de CEPGL aanvankelijk te gebruiken als een institutionele overlegmogelijkheid in de subregio, met als doelstelling enerzijds projecten van gemeenschappelijk belang op sociaal en economisch gebied te verwezenlijken en anderzijds de vrede en de veiligheid in de regio te consolideren. Beide punten kunnen immers de aanzet voor een nieuwe start van de CEPGL geven.
B. Mogelijkheden voor een nieuwe start van de CEPGL
i. Consolidatie van vrede en veiligheid
De CEPGL kan in de eerste plaats een blijvend kader vormen voor de dialoog en de onderhandelingen voor de landen rond de Grote Meren en bijdragen tot het wederzijdse vertrouwen tussen de partners. Zo kan zij de samenwerking tussen de lidstaten rond de veiligheid aan de gemeenschappelijke grenzen stimuleren. In die optiek kan ze een beroep doen op de bestaande instrumenten voor conflictpreventie en -management voor de regio.
ii. Programma's van gemeenschappelijk belang
Energie : is het middel om de CEPGL nieuw leven in te blazen en wordt door de regionale partners als een prioritair dossier beschouwd. Dat is gebleken op de vergadering van de ministers bevoegd voor energie van Burundi, de DRK en Rwanda op 5 december 2005 in Kigali, Rwanda. In een gezamenlijk communiqué hebben die ministers hun verlangen te kennen gegeven de samenwerking op het gebied van de energie opnieuw op gang te brengen en hun inspanningen voort te zetten voor de ontwikkeling van de hydro-elektriciteit uit gemeenschappelijke middelen, in overleg met de andere buurlanden. Ze hebben tevens onderstreept dat de productiecapaciteit van elektriciteit dringend moet worden opgetrokken, door de bestaande installaties te herstellen en/of bedrijfszeker te maken, alsook door nieuwe installaties te bouwen. In die optiek zijn ze het eens geworden over :
— de nieuwe start van de activiteiten van de CEPGL en zijn Institutions spécialisées, vooral de Energie des Grands Lacs (EGL);
— het herstellen van de volgende bestaande installaties : de waterkrachtcentrales van Ruzizi I, II en van Budana (Bunia);
— het initiatief van Rwanda een thermische centrale op methaangas te bouwen aan het Kivumeer, die in de eerste proeffase 35 MW zal produceren;
— het houden van de Algemene Vergadering van de SINELAC van 20 tot 22 december 2005 in zijn zetel in Bukavu (DRK).
We vermelden naast de conclusies van die vergadering ook nog dat de SINELAC een programma heeft opgestart voor de bouw van een nieuwe centrale, Ruzizi III, met een vermogen van 82 MW. De studie van Tractebel voorziet in een budget van 145 miljoen euro.
Belangrijk is dat aan België uitdrukkelijk gevraagd is om het herstel van Ruzizi 2 te financieren (8 miljoen euro). Er worden nog andere projecten onderzocht waaraan België zou kunnen bijdragen, zoals de bouw van de centrale Ruzizi III of de exploitatie van metaangas in het Kivu-meer. Andere geldschieters zouden er ook bij betrokken kunnen worden.
De sectoren vervoer en communicatie zijn vanzelfsprekend essentieel voor een versnelling van de regionale samenwerking. Hierbij zouden de projecten onderzocht moeten worden waarvoor een gezamenlijke aanpak mogelijk is, zoals het vervoer via de weg, het spoor, de waterwegen en de lucht, en de telecommunicatiesector.
Landbouw : die sector biedt nog heel wat mogelijkheden, die nog onvoldoende worden ontwikkeld, zoals : de suiker- (in Burundi) en de zuivelsector (in Noord-Kivu en in Rwanda). Ook gemeenschappelijke exploitatie inzake hout, koffie, thee, water, ecologisch toerisme valt te overwegen. Ook de visvangst is ten slotte een belangrijke economische sector : Burundi en de DRK hebben samen een enorm visbestand in het Tanganyikameer. Op institutioneel gebied lijkt het ook essentieel het IRAZ nieuw leven in te blazen. Oorspronkelijk was het doel van dat instituut de gemeenschappelijke landbouw- en veeteeltprojecten te bestuderen, maar vandaag werkt het met subsidies van de Burundese regering en dus alleen nog voor een exclusief Burundese cliënteel. In die context suggereren velen het huidige IRAZ te transformeren in een regionaal netwerk, waarbij de steun aan de nationale instellingen voor landbouw- en veeteeltonderzoek verzekerd wordt, om hun onderlinge afstand te verkleinen.
De banksector : het heropstarten van de activiteiten van de BEDGL werd overwogen om het uitvoeren van de economische programma's in de regio te vergemakkelijken. Daartoe werden verschillende oplossingen voorgesteld (2) . Over dat initiatief bestaat er echter geen eensgezindheid. Immers, sommigen menen dat het heropstarten van die bank vrij veel geldmiddelen zou vergen om het passief aan te zuiveren. Zij vragen zich af welk nut het heeft om een nieuw financieel instrument op te richten omdat er reeds twee bestaan. Op dat punt merken ze op dat de drie landen reeds deel uitmaken van regionale of subregionale structuren met eigen financiële instellingen.
De uitvoering van een regionaal huisvestingsbeleid, van een genderbeleid en de bestrijding van HIV/AIDS kunnen eveneens de regionale integratie bevorderen.
C. De rol van België in de nieuwe start van de ontwikkeling van de regio
Het optreden van ons land in de regio van de Grote Meren moet zich rond de drie volgende aspecten concentreren : enerzijds de vrede en de overgangsprocessen in de regio blijven consolideren; anderzijds de Staten van de regio betere voorwaarden waarborgen om hun economische zaken te behartigen; ten slotte helpen bij de sociaal-economische ontwikkeling van de regio.
i. Vrede en veiligheid aan de grenzen zijn een noodzakelijke voorwaarde voor de wederopbouw van de regio. In die optiek vragen wij de Belgische regering :
— op duurzame wijze elke hulp afhankelijk te maken van de eerbiediging van de territoriale integriteit van alle landen van de regio;
— te ijveren voor de implementatie van de aanbevelingen van het VN-panel over Oost-Kongo, in het bijzonder de oprichting van een monitoringsmechanisme voor de wapenhandel naar de regio. Via dit mechanisme moet men ook de link tussen de wapenhandel en de exploitatie van diamant, goud en coltan kunnen onderzoeken;
— de uitvoering te blijven steunen van plannen voor ontwapening, demobilisatie en reïntegratie (DDR) en voor repatriëring en hernieuwde vestiging (DDRRR) in de Grote Meren, om de demobilisatie van de kindsoldaten, de rebellengroepen en de milities te waarborgen, alsook hun wederopname in het burgerleven;
— het opvoeren van de efficiëntie van de MONUC (Mission des Nations unies au Congo) te bevorderen;
— steun te bieden aan de diverse processen van overgang naar de democratie in de regio;
— de consolidatie van de rechtsstaat en het herstel van de hele administratie in de landen van de Grote Meren te ondersteunen.
ii. Om de Staten van de regio te verzekeren van de gunstigste voorwaarden voor het voeren van hun economische zaken, bevelen we de Belgische regering aan :
— bij de bilaterale (Club van Parijs en andere) en multilaterale schuldeisers (IMF, Wereldbank en Afrikaanse Ontwikkelingsbank) te pleiten voor de kwijtschelding van de schuld van de DRK, Rwanda en Burundi. (3) De uitvoering van een dergelijke maatregel moet gekoppeld worden aan efficiënte middelen om de corruptie te bestrijden en aan het aanwenden van de fondsen om de millenniumdoelstellingen in die landen te bereiken. Men moet er ook op waken dat het kwijtschelden van de schuld geen vrijgeleide is voor het creëren van een nieuwe schuldenberg;
— op bilateraal vlak zijn inspanningen op het vlak van schuldkwijtschelding ten opzichte van de DRK, Rwanda en Burundi voort te zetten met inachtneming van diezelfde voorwaarden;
— op Belgisch en op internationaal niveau onderzoeken te vergemakkelijken om de bevolking van de regio het geld terug te geven dat onrechtmatig werd verworven en werd belegd bij buitenlandse banken;
— erop toe te zien dat de standpunten die de Belgische regering inneemt bij de Internationale Financiële Instellingen (Wereldbank, IMF) coherent zijn met de millenniumdoelstellingen die zij beloofd heeft te ondersteunen in de regio van de Grote Meren. Het is meer bepaald noodzakelijk dat de Belgische regering de sociaal-economische weerslag van de macro-economische maatregelen en de structurele aanpassingsmaatregelen in de Documents stratégiques de réduction de la Pauvreté (DSRP), die door de DRK, Rwanda en Burundi onder de bescherming van de Wereldbank en het IMF zijn aangenomen, diepgaand onderzoekt.
iii. Om een duurzame economische en sociale ontwikkeling van de regio te bevorderen en herinnerend aan de verzoeken die de Senaat in verband met de DRK, Burundi en Rwanda reeds heeft aangenomen, bevelen we de Belgische regering speciaal aan (4) :
— in haar samenwerkingsbeleid met de Staten van de regio voorrang te geven aan de humane ontwikkeling, dat wil zeggen aan de ontwikkeling gericht op de bevrediging van de prioritaire behoeften van de bevolking op het gebied van voedselbevoorrading, gezondheid, onderwijs en opleiding, waarbij de klemtoon op de armste of kwetsbaarste categorieën van de bevolking dient te liggen;
— investeringen in de infrastructuur van de regio te ondersteunen;
— de heropleving in de regio van spaar- en kredietcoöperatieven te bevorderen, evenals van de ziekenfondsen;
— een actief beleid te voeren om Belgische bedrijven te ondersteunen die in de regio wensen te investeren;
— erop toe te zien dat de steun van de Belgische regering aan ondernemingen die actief zijn in de regio van de Grote Meren, een maatschappelijk en ecologisch verantwoord ondernemerschap bevordert;
— in het raam van haar samenwerking met de landen van de regio speciaal aandacht te besteden aan de microkredieten;
— samen met de EU, de Wereldbank en de regeringen van de regio een kredietsysteem te ondersteunen om de KMO's een nieuwe start te geven;
— op Europees niveau en op internationaal niveau hulp te zoeken voor de wederopbouw van de regio;
— het herstel te ondersteunen van de beschadigde ecosystemen;
— de ontwikkelingssamenwerking met de landen van de Grote Meren gepaard te laten gaan met een aantal criteria, met name het uitvoeren van een beleid van good governance, respect voor de mensenrechten, heropbouw en verzoening, bevorderen van de menselijke en territoriale integriteit, respect voor de democratische beginselen en de uitbouw van een onafhankelijk gerechtelijk apparaat;
— het verenigingsleven in de DRK, Rwanda en Burundi te steunen en gezamenlijke driehoeksacties van NGO's, Universiteiten, werkgeversorganisaties, vakbonden en sociale bewegingen van die drie landen te stimuleren.
II. STEMMINGEN
De aanbevelingen worden eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Dit verslag werd eenparig goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.
De rapporteurs, | De voorzitter, |
Pierre GALAND. Annemie VAN de CASTEELE. | François ROELANTS du VIVIER. |
(1) DRK : In het Oosten van Kongo hebben de Rwandese Hutu-opstandelingen van het FDLR hun belofte van maart 2005, dat ze in vrede zouden terugkeren, niet gehouden en blijven ze betrokken bij moordpartijen. In Noord-Kivu hebben de opstandelingen van generaal Laurent Nkunda op 18 januari 2006 verscheidene plaatsen in het Rutshuru-gebied aangevallen. In Noord-Katanga hebben Mai-Mai onderling en met het Kongolese leger gevochten, wat de verplaatsing heeft veroorzaakt van meer dan 280 000 inwoners van de provincie. In Ituri ten slotte vallen ondanks de aanwezigheid van de Mission de l'Organisation des Nations unies en République Démocratique du Congo (MONUC), 4 000 à 5 000 strijders regelmatig de plaatselijke bevolking, de internationale troepenmacht en de humanitaire helpers aan. In Burundi is de veiligheidssituatie er in de provincies Bubanza en Bujumbura Rural niet op verbeterd in de loop van december, omdat de gevechten tussen de Force de Défense nationale (FDN) en de rebellenbeweging FNL werden voortgezet. Bij die gevechten werden verscheidene burgers gedood en talrijke mensen gewond.
(2) Het deel van het betaalde en vrijgemaakte kapitaal van de BDGEL bedraagt 33 miljoen BTR. Een regeling van de schuld van de OGEDEP van de DRK aan deze bank zou overwogen moeten worden zodat hij zijn kapitaal weer kan opbouwen. De Wereldbank en andere ontwikkelingspartners zouden hierin geïnteresseerd zijn. Professor Couvreur, opsteller van het verslag over deze bank, stelt anderzijds voor dat men een middel vindt om de schuld van de OGEDEP over te laten nemen, bijvoorbeeld voor 25 % van de nominale waarde ervan, door een consortium van ontwikkelingspartners die aldus schuldeiser van de DRK zou worden.
(3) Belgische Senaat, De betrekkingen van België met Centraal-Afrika : Burundi, Zitting 2003-2004, 18 mei 2004, Verslag namens de Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging uitgebracht door mevrouw Thijs, 3-256/1, Belgische Senaat, De betrekkingen van België met Centraal-Afrika : Rwanda, Zitting 2003-2004, 18 mei 2004, Verslag namens de Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging uitgebracht door de heer Hostekint, Belgische Senaat, De betrekkingen van België met Centraal-Afrika : de Democratische Republiek Kongo, Zitting 2003-2004, 18 mei 2004, Verslag namens de Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging uitgebracht door mevrouw de Bethune en de heer Galand.
(4) De OESO stelt (2000) : « la mise en œuvre intégrale de l'initiative [PPTE] ne se traduira pas par une diminution de la valeur nominale de la dette, car les allégements prendront pour l'essentiel la forme de remises d'intérêts et de dons destinés à financer le service de la dette, et non de réductions directes de l'encours de cette dette ». De UNCTAD merkt op (2000) : « les espoirs que l'on fonde actuellement sur la mise en œuvre de l'initiative renforcée en faveur des pays pauvres très endettés (PPTE) ne sont pas réalistes. L'allègement de la dette envisagé ne suffira pas à rendre celle-ci supportable à moyen terme (...); par ailleurs, l'ampleur de l'allègement de la dette et la manière dont il interviendra n'auront pas d'effets directs majeurs sur la réduction de la pauvreté ».