3-141

3-141

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 22 DECEMBER 2005 - OCHTENDVERGADERING

(Vervolg)

Wetsontwerp betreffende het Generatiepact (Stuk 3-1484) (Evocatieprocedure)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Mevrouw Joëlle Kapompolé, rapporteur namens de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden, verwijst naar haar schriftelijk verslag. Mevrouw Christel Geerts, corapporteur namens de commissie voor de Sociale Aangelegenheden, verwijst naar het schriftelijk verslag.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD), corapporteur namens de commissie voor de Sociale Aangelegenheden. - De Senaat werkt al bijna een jaar rond de problematiek van de vergrijzing. Het studiewerk van de werkgroep Vergrijzing is uitgemond in een groot rapport. De consensus die zich in de Senaat aftekende, was wellicht grondiger dan wat vandaag in het Generatiepact is bereikt. Ik ben ervan overtuigd dat het debat en de feitelijke gegevens die in de werkgroep werden verzameld en verwerkt, hebben bijgedragen tot het Generatiepact en hun sporen in de politieke besluitvorming hebben nagelaten. Als rapporteur maak ik van de gelegenheid gebruik om de leden van de werkgroep Vergrijzing lof toe te zwaaien.

We hebben ook de voorbije maand, vóór de Kamer het pact goedkeurde, ruimschoots de tijd genomen om samen met de ministers en sommige experts het Generatiepact grondig te bespreken. We hebben dus niet gewacht op de zeer kleine marge die ons de voorbije dagen werd gegund.

We hebben het generatiepact in de commissie met een zeer grote meerderheid goedgekeurd, wat niet wegneemt dat we ook enkele kanttekeningen hebben gemaakt. Als de commissie meer tijd had gekregen, had de Senaat een meer verstrekkend pact kunnen uitwerken.

De heer Jan Steverlynck (CD&V). - Het Generatiepact is alleen maar een aanzet in de goede richting. Het biedt geen antwoord op de dalende concurrentiekracht van onze ondernemingen en op de precaire financiële situatie van de sociale zekerheid. Ook komt het nauwelijks tegemoet aan de noodzaak om de werkzaamheidsgraad in ons land op te krikken. Het Generatiepact biedt veel te weinig en komt veel te laat.

De concurrentiekracht van onze ondernemingen gaat aanhoudend achteruit. Vele barometers wijzen in dezelfde negatieve richting. De industriële productie in ons land kende de grootste daling in vijftien jaar. Het afgelopen jaar liep ze maar liefst met 7,7 procent terug. We zijn nu de slechtste leerling van de Europese klas. Zo steeg de industriële productie in Duitsland met 4,3%. De overschotten op de lopende rekening verminderen zienderogen. De handelsbalans evolueert ongunstig. Het exportoverschot bedraagt slechts 1,2%, tegenover 4% vroeger. In vergelijking met de ons omringende landen stijgen de loonkosten te snel, aldus de Centrale Raad voor het bedrijfsleven in zijn rapport. De al belangrijke loonhandicap ten opzichte van onze belangrijkste handelspartners wordt daardoor alsmaar groter. De economische groei is ondermaats. Dat geldt ook voor de participatiegraad en het aantal starters.

België bekleedt dan ook een weinig benijdenswaardige positie in de internationale rankings. Onder meer de slechte wetgeving die vaak met terugwerkende kracht in werking treedt, boezemt de investeerders weinig vertrouwen in. De wijze waarop de onbeschikbaarheidsvoorwaarde uit de wet over de notionele interest verdween, spreekt boekdelen. Pas als de premier bij de promotie van de nieuwe wet in Azië vaststelt dat de investeerders uiterst negatief op die voorwaarde reageren, wordt de wet aangepast.

Landen met een betrouwbare overheid presteren economisch beter. De kwaliteit van openbare instellingen is immers in toenemende mate een factor voor bedrijven om vestiging en investering te overwegen. Het wordt dan ook hoog tijd dat de overheid beseft dat kwalitatieve wetgeving het ondernemingsklimaat positief ten goede komt. Stabiliteit in de regelgeving is cruciaal voor het ondernemingsleven en dus voor de werkgelegenheid; retroactieve wetgeving is totaal uit den boze.

Naar de begroting verwijzen heeft ook al geen zin. Zowel het Rekenhof als de Nationale Bank hebben vragen bij de budgettaire aanpak. Hierop kom ik evenwel terug bij de bespreking van de programmawet.

Met het Generatiepact heeft België volgens Ivan Van de Cloot, econoom van ING België, een twintigste van de af te leggen weg achter de rug. Het Generatiepact zal de participatiegraad op de arbeidsmarkt met slechts 0,3% doen stijgen. Andere meer diepgaande maatregelen zijn noodzakelijk. CD&V stelt in dit verband drie maatregelen voor.

Ten eerste, moet de economische groei toenemen en arbeidsintensiever worden. CD&V wil de verlaging van de arbeidslasten vooral richten op de laagste inkomen, waar het jobeffect het grootst is, en op de hogere inkomens, om de kenniseconomie te versterken. Een versnippering van de lastenverlichtingen leidt alleen tot scheeftrekkingen op de arbeidsmarkt.

Ten tweede, wil CD&V komen tot een sociale zekerheid die arbeidsvriendelijk wordt gefinancierd. Daarom zijn we voorstander van de geleidelijke invoering van een tweepijlerssysteem, waarbij gezondheidszorgen en kinderbijslagen worden gefinancierd door algemene middelen en de sociale bijdragen aan pensioenen, werkloosheidsuitkeringen en andere inkomensvervangende uitkeringen worden toegewezen. Op die wijze worden ook verschillen tussen sociale categorieën inzake gezondheidszorgen en kinderbijslagen weggewerkt en komt er meer beroepsmobiliteit op de arbeidsmarkt. De beslissing van de federale regering om alleen over te gaan tot een herschikking van de overheidsontvangsten op korte termijn heeft enkel het verzekeren van een tijdelijk evenwicht van de sociale zekerheid tot doel.

Ten derde, is CD&V van oordeel dat de voorstellen van de paarse regering inzake het loopbaaneindedebat nauwelijks een antwoord bieden op de grote uitdagingen is. Het Generatiepact focust te veel op de bruggepensioneerden, die maar 7% uitmaken van de groep van 50- tot 64-jarigen. De maatregelen van de federale regering moeten worden aangevuld met extra impulsen om mensen buiten de stelsels van vervroegde uittreding aan te moedigen langer te werken. De in het pact opgenomen pensioenbonus is te beperkt en maar van toepassing vanaf 62 jaar.

CD&V stelt daarom een eindeloopbaanbonus voor of een `zilversprong', die een krachtige fiscale impuls geeft om langer beroepsactief te blijven. Het gaat om een drastische vermindering van de personenbelasting - een eindeloopbaanbonus - die van toepassing is op alle werkenden ouder dan 58 jaar of met een loopbaan van veertig jaar. De gemiddelde belastingvoet, inclusief de persoonlijke socialezekerheidsbijdragen, vermindert van 48 naar 24%. De VLD verklaarde in commissie het idee van de zilversprong genegen te zijn. Begin volgend jaar zullen we een voorstel ter zake indienen en hopen op de steun van de VLD te kunnen rekenen.

Ik vind het verkeerd de discussie toe te spitsen op louter enkele jaren langer werken. Een mentale ommekeer is vereist, maar langer werken betekent niet noodzakelijk harder werken. Er zou meer aandacht moeten gaan naar het werkbaar maken van het werk en naar maatregelen voor een betere combinatie van arbeid en gezin. De CD&V pleit voor economie op mensenmaat, wat betekent dat meer maatregelen moeten worden genomen om gedurende de hele beroepsloopbaan meer ontspannen te kunnen werken.

Het institutioneel kader van ons land laat onvoldoende toe het sociaal-economisch beleid van de deelstaten te richten op ieders specifieke kenmerken. Vooral de economische structuren en de arbeidsmarkt zijn te veel uit elkaar gegroeid. Indien we economisch willen groeien en onze sociale bescherming betaalbaar willen houden, moeten de belangrijkste sociaal-economische hefbomen van het beleid worden overgeheveld van de federale staat naar de deelstaten. Concreet hebben we het over de inkomensvorming en het beleid ter zake, het werkgelegenheidsbeleid, alle onderzoek en ontwikkeling en de vennootschapsbelasting. Op die manier kan Vlaanderen zijn economische vleugels breed uitslaan en Wallonië zijn economische ambities waarmaken. In afwachting van de overheveling van deze hefbomen, stellen we voor om van start te gaan met de responsabilisering van de regio's op het vlak van gezondheidszorgen en werkloosheidsuitkering.

Mme Olga Zrihen (PS). - Le dossier soumis à examen comprend plusieurs volets. Le groupe socialiste relève clairement que les enjeux du moment ne se limitent pas aux questions de fin de carrière. D'autres aspects sont essentiels : le financement de la sécurité sociale, la revalorisation des allocations sociales et des pensions et leur liaison au bien-être, ainsi que l'emploi des travailleurs les plus âgés et celui des plus jeunes.

Pour 2006, certaines estimations avançaient un déficit de la sécurité sociale de 1,2 milliard. Nous constatons avec satisfaction que les mesures ont été prises pour assurer l'équilibre du système tout en garantissant des avancées sociales, telles que la liaison au bien-être. Nous pouvons d'autant plus nous en réjouir que le poids qui pèse sur le facteur travail est enfin quelque peu rééquilibré. Ce sont en effet des moyens structurels nouveaux qui sont prévus, dont le poids ne pèsera pas exclusivement sur les travailleurs ou encore sur le pouvoir d'achat de tout un chacun.

Pour le groupe socialiste, il s'agit bien d'un acquis majeur et d'une avancée notable. On introduit une contribution des revenus qui, jusqu'ici, ne participaient pas au financement de notre sécurité sociale et, j'insiste, de manière structurelle.

On le sait, les négociations relatives au Pacte de solidarité entre les générations ont été longues et difficiles. Notre modèle de concertation reste un exemple pour nos pays voisins même si, sur certains points précis du dossier, il conviendra d'évaluer régulièrement en profondeur les mesures relatives à l'emploi des jeunes, des femmes et des personnes handicapées, en tenant compte des inquiétudes des travailleurs, exprimées par les mouvements sociaux de ces dernières semaines.

Pour ce qui concerne le volet important consacré à la formation, le groupe socialiste se réjouit que les obligations des partenaires sociaux soient renforcées. En outre, les efforts de formation seront mesurés régulièrement. S'ils ne sont pas suffisants, un rattrapage sera organisé dans les secteurs concernés, à défaut de quoi les secteurs verseront 0,05% de la masse salariale dans le Fonds pour le financement du congé éducatif.

Il aurait été inconcevable dans ce débat de ne pas prévoir en parallèle des discussions conduisant à prendre des mesures concrètes en faveur de l'emploi des jeunes. Cet aspect du Pacte emporte pleinement notre approbation et nous serons évidemment attentifs à l'évolution du soutien à l'alternance, aux engagements « Rosetta » prévus dès 2006 dans les services publics, à l'activation de l'allocation d'attente, aux mesures de réduction du coût de travail des jeunes percevant un salaire modeste.

Parmi les points du dossier soumis à examen, le groupe socialiste tient à souligner les mesures consacrées au crédit-temps. Son accès est en effet élargi en fin de carrière. Nous notons avec satisfaction que l'accès à ce crédit-temps à 4/5 a été élargi pour les plus de 55 ans et que la limitation à 5% du personnel est supprimée.

En outre, toujours dans ce chapitre du crédit-temps, des dispositions ont été prises pour répondre aux inquiétudes des travailleurs et travailleuses qui prennent du temps pour notamment veiller à l'éducation des enfants. À cet égard, il aurait été souhaitable que la question des périodes assimilées soit abordée de manière plus significative pour les travailleurs à temps partiel. Nous y resterons extrêmement attentifs car, on le sait, les femmes sont principalement concernées : elles sont souvent appelées à travailler à temps partiel sans qu'il s'agisse d'un choix. En Wallonie, 41% des femmes travaillent à temps partiel, contre 6% des hommes.

Chacun admettra aussi que les restructurations et les licenciements collectifs constituent des drames sociaux. Le gouvernement a décidé de revoir les dispositifs de restructuration d'entreprises en mettant la priorité sur l'accompagnement des travailleurs en vue de leur permettre de retrouver un emploi. Ainsi, pour chaque restructuration, une cellule d'emploi sera créée, il sera tenu compte des réalités régionales en évitant tout chevauchement entre l'obligation pour l'employeur de créer une cellule et les outils régionaux existant déjà.

Cependant, il est fondamental de ne pas faire perdre à ces cellules le sens des missions pour lesquelles elles ont été développées. Il faut donc éviter des mesures coercitives ou contraignantes qui iraient à l'encontre de ces missions premières. Ce point a fait l'objet d'un débat lors des travaux à la Chambre où la majorité a déposé un amendement allant dans le bon sens. En outre, nous partageons l'idée que ce dispositif devra être complété par un accord de coopération.

Le groupe socialiste note également avec intérêt que de nouvelles réductions de charges seront ciblées et appliquées là où elles seront les plus efficaces en termes de création d'emplois : sur les bas salaires des jeunes en 2006 et sur les travailleurs âgés de plus de 50 ans dès 2007.

Sous la précédente législature, plusieurs pas décisifs ont été franchis dans le sens de la liaison au bien-être des allocations sociales, un point fondamental pour de nombreux concitoyens. Une étape essentielle vient encore d'être finalisée : les moyens financiers nécessaires seront mis à disposition de ce mécanisme afin qu'il soit pleinement d'application dès 2008. Nous nous en réjouissons d'autant plus que pour 2006 et 2007, des moyens supplémentaires seront également débloqués pour permettre des mesures de corrections sociales supplémentaires telles que le relèvement des pensions les plus basses, l'amélioration de l'aide d'une tierce personne accordée aux bénéficiaires d'allocations d'invalidité ainsi que l'amélioration du système des allocations familiales majorées.

Le groupe socialiste restera attentif à la concrétisation du pacte de solidarité entre les générations par les arrêtés d'application. Mon groupe votera ce projet de loi qui est le fruit d'un compromis démontrant que le dialogue social devra encore jouer pleinement son rôle central à l'avenir dans la mise en oeuvre de ce pacte entre partenaires.

M. Berni Collas (MR). - Je souhaite réagir aux propos de M. Steverlynck qui a brossé un tableau trop sombre dans son analyse macroéconomique de notre pays. Il ne faut pas oublier la création d'emplois nets assez importante au cours des dernières années. En outre, nous réalisons pour la sixième fois consécutive un budget en équilibre, même s'il y a eu des mesures one shot. À cet égard, nous sommes parmi les meilleurs élèves au niveau européen. Je reconnais volontiers qu'il existe un problème de compétitivité par rapport à nos pays voisins et que nous avons un handicap concernant l'évolution salariale. À moyen terme, ces questions devront faire l'objet d'un débat de fond.

Quant au Pacte de solidarité entre les générations, c'est un pas dans la bonne direction. Nous nous réjouissons particulièrement du très large appui sociétal sur lequel ce pacte est fondé.

M. Luc Paque (Indépendant). - Les différentes thématiques abordées dans le pacte de solidarité entre les générations visent à concrétiser la réforme des carrières qui était annoncée par le gouvernement. Cette réforme veille à assurer le maintien de notre système de pensions et de soins de santé. Le gouvernement a fait le choix de prendre toute une série de mesures courageuses comme celles visant à allonger les carrières.

Il est important de rappeler que les dispositions du pacte de solidarité portent sur l'ensemble de la carrière. En effet, le financement de notre sécurité sociale provient de l'activité économique produite par le taux d'emploi.

Je ne vais bien évidemment pas reprendre l'ensemble des mesures du pacte et relancer un débat qui a déjà eu lieu en commission ou à la Chambre, mais je me limiterai à mettre certains points en évidence.

Le pacte prévoit des réductions de cotisations pour les travailleurs âgés ainsi que pour les jeunes travailleurs. Il est en effet opportun de prévoir des mesures pour ces groupes cibles en vue de relever leur taux d'emploi.

Plusieurs articles du pacte prévoient la possibilité de mettre en place, dans les entreprises, des barèmes de rémunération spécifiques qui dérogent aux barèmes normalement applicables en vue de favoriser une meilleure rémunération des jeunes confrontés à un barème basé sur l'âge, de favoriser l'emploi des chômeurs âgés qui coûtent plus cher, ainsi que d'améliorer les conditions de travail des travailleurs âgés. Nous nous réjouissons qu'une telle expérience soit initiée dans le pacte.

Le groupe MR se félicite de constater que les indépendants n'ont pas été oubliés, de nombreuses mesures issues du pacte de solidarité étant prévues en leur faveur.

Ainsi, le bonus pension mis en place dans le pacte en vue d'inciter davantage de personnes à continuer de travailler vise non seulement les travailleurs salariés, mais également les indépendants. Cette mesure est positive et devrait inciter à la poursuite de la carrière.

Ensuite, est prévue une révision du malus pension existant encore pour les seuls indépendants. C'est ainsi qu'à partir du 1er janvier 2007, la pénalisation par année d'anticipation de la prise de la pension sera réduite en fonction de l'âge atteint au moment de cette prise de cours et sera supprimée pour les indépendants qui cessent leur activité après 44 ans de carrière, quel que soit leur âge. C'est une avancée significative par rapport au régime actuel puisque le malus est progressivement réduit en fonction de l'âge auquel la retraite est prise et, de plus, grâce à la réduction du nombre d'années de carrière. On se rapproche dès lors du statut des salariés, mais nous souhaitons poursuivre dans le sens d'une suppression de cette discrimination entre les statuts.

Enfin, des dispositions en matière de liaison au bien-être, qui imposent au gouvernement de se prononcer tous les deux ans sur les moyens financiers qu'il veut affecter à cette politique, sont prévues également au bénéfice des indépendants.

Le pacte met en place une mesure que le groupe MR soutient depuis longtemps, à savoir une information sur le montant de la future pension. Cette mesure est certainement utile étant donné que beaucoup de personnes surestiment encore le montant de leur future pension.

En ce qui concerne les jeunes, le pacte permet d'assimiler les contrats d'apprentissage et les conventions d'insertion socioprofessionnelle à la notion d'occupation sous contrat de travail et de les faire bénéficier ainsi de droits à la pension pour ces périodes. C'est une mesure encourageante pour les jeunes qui veulent se lancer dans la vie professionnelle.

Nous nous réjouissons du refinancement structurel de l'INASTI, selon la clé de répartition 90-10. Les indépendants bénéficieront, à l'avenir, de 10% de l'ensemble des montants affectés en guise de refinancement de la sécurité sociale des travailleurs salariés.

Ce genre de mesure, qui contribue à la revalorisation du statut social des travailleurs indépendants, coupe court aux anciennes caricatures trop souvent utilisées pour parler des travailleurs non salariés.

La mesure préconisée permettra enfin de se rappeler que les indépendants et les titulaires de professions libérales sont des travailleurs à part entière, comme les salariés et les appointés.

Je me réjouis de voir aussi réalisé le financement de la sécurité sociale par un mode alternatif.

Il nous semble parfaitement équitable que l'on cesse de financer la sécurité sociale uniquement avec les revenus du travail et que l'on fasse aussi appel, comme ce sera le cas désormais, aux ressources fiscales tirées des revenus mobiliers.

Mon groupe appuie d'autant plus cette réforme qu'elle permet d'éviter le recours à une cotisation sociale généralisée, laquelle, n'en déplaise à ceux qui souhaitent son instauration, présente l'inconvénient d'atteindre une fois encore les revenus du travail.

Pour toutes ces raisons, le groupe MR soutiendra le pacte sans aucune réserve.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - We hebben in de Senaat en vooral in de commissie die ik voorzit, heel veel tijd besteed aan de discussies in de aanloop naar het Generatiepact. Jammer genoeg hebben we bij de bespreking van het ontwerp zelf heel wat druk van de regering gevoeld om snel te werken, al was die druk nog veel groter bij de bespreking van de programmawet en de wet houdende diverse bepalingen. Ik ga er dan ook vanuit dat heel weinig leden echt weten wat die beide ontwerpen, waarover we vandaag en morgen moeten stemmen, precies inhouden. Gelukkig ligt dat voor het Generatiepact enigszins anders.

Volgens de meest recente cijfers is 15,6% van de loontrekkenden in de Vlaamse privé-sector ouder dan 50. Het goede nieuws is dat hun aantal met 4,5% gestegen is en dat de stijging sterker is dan voor de gemiddelde activiteitsgraad, die met 1,1% is toegenomen. Het slechte nieuws is dat het aandeel van 50-plussers bedroevend laag blijft, beschamend laag in vergelijking met andere Europese landen. Samen met mevrouw Geerts was ik vorig jaar op een colloquium in Groot-Brittannië, waar landen van Amerika tot Europa hun cijfers in verband met de vergrijzing naast elkaar legden. Ik heb daar meer dan eens met rode wangen gezeten.

Het wetsontwerp komt dus geen dag te vroeg. Toch hoorden we de afgelopen maanden zeggen dat de premier nooit een deadline had mogen stellen en dat er te weinig tijd was voor overleg. Volgens ons is die kritiek om twee redenen onterecht. Ten eerste wordt volkomen onterecht de indruk gewekt dat de regering het overleg met en tussen de sociale partners geen eerlijke kans zou hebben gegeven en dat dit dossier pas na de vakantie op de tafel is beland. Wij weten beter. De waarheid is dat het vorig jaar al de bedoeling was een wet op tafel te leggen.

Ten tweede is het overleg niet afgelopen. Laten we eerlijk zijn. Zonder deadline was er vandaag wellicht geen pact geweest. Uit de reactie van sommige vakbonden blijkt duidelijk dat elke maatregel die ook maar eventjes raakt aan brugpensioenen of andere vervroegde uittredingsmaatregelen op een njet stuit.

Dat de regering net nu ook het verwijt krijgt dat ze met dit wetsontwerp te ruime delegaties vraagt, is verwonderlijk. Dat is de pot die de ketel verwijt dat hij zwart ziet en ik kijk daarbij vooral naar de collega's van CD&V. Ik herinner me zeer goed dat ik tien jaar geleden als kersvers parlementslid aan de regering-Dehaene volmachten moest geven en ik herinner me ook zeer goed welk debat we daarover voerden. Voor sommigen is die tijd blijkbaar al uit hun geheugen gewist. Bovendien moeten de delegaties een extra inbreng van de sociale partners bij het invullen van het pact mogelijk maken.

Ook over de term `pact' is heel wat te doen geweest en sommigen willen hem niet gebruiken. Het pact werd nooit geconcipieerd als een pact met de sociale partners. In mijn ogen was het altijd bedoeld als een pact tussen de verschillende generaties, die echt moeten samenwerken om de budgettaire gevolgen van de vergrijzing - die op zich natuurlijk geen probleem is - op te vangen.

De discussie over de vergrijzing werd aangezwengeld door een brief van toenmalig minister Vandenbroucke. Die brief gaf aanleiding tot een reeks studies die uitmondden in een vrij ruime consensus, ook in de Kamer, over het feit dat de budgettaire kost van de vergrijzing dringend moest worden aangepakt.

Omdat ik begaan was met de problematiek van onze sociale zekerheid en vooral met de solidariteit tussen de generaties heb ik meer dan een jaar geleden, samen met collega Noreilde, een reeks wetsvoorstellen ingediend. Het was onze bedoeling de ontwrichting door de vergrijzing van de babyboomers in te perken. Door hun massale uittreding uit de arbeidsmarkt zullen we op middellange termijn oudere arbeidskrachten broodnodig hebben. De arbeidsmarkt zal immers krapper worden. We mogen overigens al die kennis en ervaring niet langer verloren laten gaan. We hebben daar in de werkgroep vergrijzing ellenlange discussies over gehouden. Mensen die gemiddeld tachtig jaar worden, kunnen we niet langer tot dertig jaar inactiviteit veroordelen. De berekeningen van de studiecommissie voor de vergrijzing zijn overduidelijk. De kosten van de vergrijzing zullen tegen 2030 3,4% van het BBP bedragen. Om die op te vangen, moeten we niet alleen de staatsschuld verder verlagen en de begroting in evenwicht houden, maar ook de uitgavengroei in de gezondheidszorg die nu 4,5% is, verlagen tot 2,8% en daarenboven de werkgelegenheidsgraad verhogen tot minimum 68%. Die basisgegevens moeten we steeds opnieuw voor ogen houden. Mensen moeten langer aan het werk worden gehouden; dat was voor ons het uitgangspunt van de hele discussie. De vakbonden, en vooral de FGTB, hebben het debat terzelfder tijd willen opentrekken naar de jongeren en de sociale zekerheidsproblematiek en verengen tot het symbooldossier van de brugpensioenen, het kroonjuweel van de vervroegde uittreding. Ondertussen werden de werkwilligen op een aantal stakingsmomenten getrakteerd. Die zijn intussen wel weggemoffeld, maar we kunnen ons niet van de indruk ontdoen dat voor sommigen de voornaamste bekommernis is minder lang werken. In de werkgroep vergrijzing van de Senaat hebben we de problematiek van de vergrijzing uitvoerig bestudeerd. Het politieke debat over het generatiepact hebben we proactief gevoerd. Helaas hadden sommige fracties niet de politieke moed om de ambitieuze, maar desalniettemin realistische aanbevelingen mee vorm te geven en goed te keuren. Dat blijft een smet op het blazoen van onze commissie.

Zo had het Generatiepact meer aandacht kunnen hebben voor de genderdimensie die we in onze aanbevelingen wel naar voren hebben geschoven, en voor de problematiek van de overheidssector. Wellicht zullen we na de stemming van het wetsontwerp de komende maanden de discussie daarover toch nog verder kunnen zetten.

Graag wou ik vandaag even toetsen of de bekommernissen die aan de basis lagen van onze wetsvoorstellen een antwoord hebben gekregen in het wetsontwerp. Voor gewone senatoren, die niet tot een compromis moeten komen zoals de regering, en die geen rekening moeten houden met een vakbond, die in belangrijke mate de hand vasthoudt bij het uitwerken van de maatregelen, is het vanzelfsprekend gemakkelijker regels te formuleren om ouderen aan te trekken tot de arbeidsmarkt, ze te responsabiliseren en om de uitstoot van oudere werknemers te bemoeilijken. Na alle discussies die we hebben gehad, zou ik vandaag misschien een aantal van onze eigen voorstellen amenderen. Een jaar geleden was het vooral onze bedoeling het debat mee op gang te brengen.

We hebben ons daarbij gebaseerd op het derde Europese werkgelegenheidsrichtsnoer, dat drie zaken vooropstelt. Een leeftijdsonafhankelijk opleidingsbeleid moet aan ouderen eenzelfde toegang bieden tot bijscholing en permanente opleiding. België scoort namelijk in vergelijking met de andere Europese landen opvallend slecht inzake het globale opleidingsniveau, maar vooral voor de ouderen. Ten tweede moeten fiscale en sociale hervormingen oudere werknemers ertoe aanzetten hun beroepsactiviteit voort te zetten. Ten derde moet meer flexibiliteit een geleidelijke uitstap mogelijk maken.

Die drie denksporen vinden we ook terug in het Generatiepact. Voor het leeftijdsonafhankelijk opleidingsbeleid verwijs ik naar de opleidingsengagementen, gekoppeld aan een vereenvoudigde sociale balans en aan de individuele beroepsopleiding voor ouderen. Het pact bevat ook fiscale en sociale hervormingen om ouderen langer aan het werk te houden. Ik denk aan de progressieve lastenverlaging voor ouderen, de werkhervattingstoeslag, de pensioenbonus en de fiscale gunsttarieven voor de tweede pensioenpijler.

Inzake de pensioenbonus heeft de regering duidelijk de basisidee van het VLD-wetsvoorstel overgenomen dat wie langer werkt niet alleen meer moet verdienen tijdens zijn carrière, maar ook een beter pensioen moet krijgen. We wilden het gewicht van de effectieve arbeidsperiodes tussen 60 en 65 jaar bij de berekening van het pensioen met een factor 1,25 verhogen. De regering beperkt de bonus tot wie nog werkt op zijn 62 jaar of tot wie nog werkt na een loopbaan van 44 jaar. Wij vinden de keuze voor 62 jaar vrij arbitrair en twijfelachtig. Wellicht was 61 jaar een betere keuze geweest omdat velen al op hun zestigste met pensioen gaan in het kader van de flexibele pensioenleeftijd. Gelet op de lage activiteitsgraad van de 55-plussers kunnen we ons de vraag stellen wie er op zijn 62 nog aan de slag is en van de maatregel zal kunnen genieten. De meesten hebben dan waarschijnlijk al lang afgehaakt. Het aantonen van een loopbaan 44 jaar is nog moeilijker en voor een nog kleinere groep weggelegd. De pensioenbonus bestaat overigens al voor de ambtenaren en heeft daar niet veel succes. Ik hoop oprecht dat de voorgestelde pensioenbonus meer effect zal sorteren, omdat hij ingebed is in een geheel van maatregelen dat de beroepsactiviteit aanmoedigt en vervroegde uittreding bemoeilijkt, zij het heel voorzichtig.

De maatregelen inzake de afbouw van de brugpensioenen en de Canada Dry-regelingen hebben de voorbije maanden iets te veel en te exclusief de aandacht getrokken. Ik verheel niet dat wij verder hadden willen gaan. We stelden trouwens ook voor de gelijkgestelde periodes bij de bepaling van de loopbaanvereisten voor het conventioneel brugpensioen af te schaffen voor wie nieuw in het stelsel intreedt. Daar is gebleken dat dit denkspoor een nog veel groter taboe is. Het is zelfs onbespreekbaar. Toch blijf ik ervan overtuigd dat we over het systeem van de gelijkgestelde periodes een grondig debat moeten voeren, als we het hele systeem betaalbaar willen houden en als we in het kader van het tweede generatiepact maatregelen willen invoeren om een meer ontspannen carrière mogelijk te maken.

De regering heeft nu een regeling uitgewerkt met dezelfde doelstelling en maakt daarbij vooral de Canada Dry-regelingen minder aantrekkelijk. We zien uit naar de precieze voorwaarden en naar het effect op het vervroegd uittreden. Het zou daarom goed zijn al deze maatregelen geregeld te evalueren.

Vooral de verplichte begeleiding bij herstructurering heeft veel emoties losgemaakt. `Men onderschat de psychologische vernedering en de emotionele wonden bij mensen die door herstructureringen en rationalisaties hun werk verliezen,' heet dat in vakbondsjargon.

Ook wij delen echter de bekommernis om hen die slachtoffer worden van herstructureringen, met de nodige zorg op te vangen.

Zoals we ook al in de commissie hebben betoogd, kan het niet dat het helpen uitkijken naar een nieuwe job wordt beschouwd als een dubbele bestraffing. Daarom steunen wij de regering die door beperkte sanctionerende maatregelen oudere werknemers die zich bij een herstructurering niet constructief opstellen in de zoektocht naar een andere job, wil responsabiliseren.

Hardvochtig zijn wij VLD'ers niet. Ook wij vinden immers dat voor sommige zware beroepen vervroegde uittreding mogelijk moet blijven. Daarover wordt trouwens nog verder overleg gepleegd met de vakbonden.

Dat het aanmoedigen van oudere werknemers om langer te werken, de kansen van jongeren beknot, blijft een hardnekkige dooddoener maar wordt door geen mens meer geloofd. De eerste CAO's over het brugpensioen in 1974 hadden inderdaad de vervanging van ouderen door jongeren tot doel. Dertig jaar later spreken de cijfers echter voor zich: zowel de activiteitsgraad van de jongeren als die van de ouderen ligt in ons land te laag. Intussen weet iedereen dat werk werk creëert.

De verstrakking van de houding tegenover het brugpensioen is niet gelijk te stellen met het raken aan een algemeen sociaal recht. De verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd zou dat misschien wel geweest zijn, maar daarnaar vraagt in ons land niemand, in tegenstelling tot wat in Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië gebeurt.

In het licht van de ingrijpende maatregelen die de jongste jaren in die drie landen zijn genomen, waar de sociale partners overigens ook een strem hadden, kunnen we in ons land hoogstens spreken van een fluwelen evolutie en geenszins van een revolutie. Het blijft overigens sterk de vraag of het brugpensioen wel een geschenk is. Niets draagt meer bij tot het welzijn van een gezin dan een goede baan en een stabiel inkomen. Al te vaak beseft men pas te laat dat brugpensioen ook betekent dat men koopkracht moet inleveren en dat zwartwerk dan vaak de enige uitweg biedt.

Ook inzake flexibiliteit bevat dit ontwerp een reeks positieve maatregelen. Uit een opiniepeiling van Manpower, waarbij wel wat vraagtekens kunnen worden geplaatst, blijkt duidelijk een trend: werknemers zijn best bereid om langer te werken op voorwaarde dat ze dat op een flexibele manier kunnen doen. Ook gisteren werden nog cijfers geciteerd over de vreselijk samengeperste loopbanen in ons land. In het tweede generatiepact zullen we ons daarover verder moeten beraden. Het eerste generatiepact geeft daartoe overigens al enkele aanzetten.

Eén van de belangrijkste aanbevelingen van de werkgroep Vergrijzing was het werken aan een mentaliteitswijziging bij werknemers en werkgevers. Daarom is het noodzakelijk dat al wie verantwoordelijkheid draagt in de samenleving, vooral ten opzichte van de jongere generaties, een eendrachtig signaal geeft. Precies daarom wil ik vandaag nogmaals herhalen hoezeer ik de houding van de vakbonden betreur.

Collega's van CD&V, om dezelfde reden betreur ik dat u zich te lang afzijdig hebt gehouden. Op de valreep hebt u een alternatief voorgesteld. Al weet ik niet of dat voorstel de naam alternatief wel waardig was. Een krantenartikel van 12 oktober spreekt daarover boekdelen: `Het is trouwens een illusie dat iemand in dit debat, na twee jaar van rapporten en commissies, nog eens het warm water zou kunnen uitvinden. Zonder het zelf te willen leverde oppositiepartij CD&V daarvan het bewijs. Die onthulde gisteren dan toch haar eigen sociaal-economisch programma, vreemd genoeg na het overleg en na de beslissingen. En wat blijkt: zet naast de CD&V een coalitiepartner die er de scherpste kantjes van afvijlt en je komt dicht in de buurt van wat Verhofstadt gisteren kwam vertellen.'

Dit ontwerp gaat over veel meer dan over oudere werknemers. Het onderdeel over langer werken blijft het belangrijkste, maar we steunen ook de maatregelen die als doel hebben meer jongeren aan het werk te helpen. Wij delen de bezorgdheid inzake de hoge werkloosheid bij jongeren. We steunen dan ook de maatregelen rond bijvoorbeeld de startbonus voor jongeren die zich als zelfstandige willen vestigen, de fiscale maatregelen voor de stageplaatsen, het verdubbelen van het aantal federale startbanen, de individuele beroepsopleiding voor pas afgestudeerden, de activering van de wachtuitkering en de tutoraatsbonus. Ook voor dit pakket maatregelen moeten heel wat inspanningen door andere bevoegdheidsniveaus worden gedaan. Immers, het kernprobleem blijft, zeker in Vlaanderen, dat de opleiding enerzijds en de vraag van de arbeidsmarkt anderzijds niet op elkaar zijn afgestemd.

De regering heeft in dit wetsontwerp ook in één miljard euro nieuwe lastenverlagingen voorzien. Uiteraard juicht de VLD dat toe. Wij geloven immers dat lastenverlagingen noodzakelijk zijn en blijven, want ook onze buurlanden zitten niet stil. VBO-kringen waarschuwen voor een ontsporing van onze loonkosten met 2,1%, wat kan leiden tot een verlies van meer dan 20.000 arbeidsplaatsen. Sommigen blijven vraagtekens plaatsen bij die waarschuwing, maar wij zijn er vast van overtuigd dat ze gegrond is. Dat de werkgevers op hun beurt voor hun financiële verantwoordelijkheid worden geplaatst via de tewerkstellingscellen, de outplacementplicht of extra heffingen voor de Canada Dry-regeling is voor ons billijk.

Het feit dat onze fractie zich zal uitspreken voor dit Generatiepact, betekent geenszins dat we er geen bedenkingen bij hebben. Het werk is nog niet af. Heel wat van de maatregelen uit het Generatiepact moeten nog uitvoering krijgen. Dat is het geval voor het scholingsbeding, de aanpassing van de wet Renault, de mogelijkheid van een werknemer om vanaf veertig jaar een beroep te doen op een externe dienst voor de verdere planning van zijn loopbaan, evenals van de toekenning van een compensatie aan de oudere werknemers die een inkomensverlies lijden omdat ze op vrijwillige basis binnen de onderneming overschakelen van zware naar minder belastende arbeid. Ook daarbuiten is nog werk aan de winkel: de inactiviteitsvallen verder wegwerken, de introductie van telewerk, de wetgeving op de uitzendarbeid volledig herzien, het systeem van de dienstencheques uitbreiden, het activeringsbeleid voor werkzoekenden ernstig opvolgen. Dat zijn maar enkele van de maatregelen waarvoor we aandacht vragen.

Het volgende debat kondigt zicht dus al aan. De VLD heeft steeds als leidprincipe aangehouden dat arbeid moet lonen, niet alleen tijdens de loopbaan, maar ook voor de opgebouwde pensioenrechten. Ook op het vlak van pensioen moet de werknemer, de zelfstandige of de ambtenaar die langer aan de slag is geweest, worden beloond voor die inspanning. Vandaag zien we vaak het omgekeerde: wie op brugpensioen is vanaf 58 jaar, bouwt pensioenrechten op tot zijn vijfenzestigste en zal wellicht van een beter pensioen kunnen genieten dan wie gewerkt heeft tot 63 jaar en dus twee jaar pensioenrechten opgeeft. Dit is niet billijk. De regering nam gelukkig ook enkele positieve maatregelen inzake de pensioenen. Voor het eerst wordt daarbij expliciet aandacht besteed aan de vaak lage pensioenen van de vrouwen, die vaak onderbroken loopbanen kennen en veel deeltijds hebben gewerkt. Dit leidt tot ongunstige pensioenbreuken, zodat vrouwen nogal eens uit de boot vallen voor het minimumpensioen. De regering wil nu een halftijds minimumpensioen mogelijk maken voor vrouwen die minstens dertig jaar halftijds hebben gewerkt. Wij stellen ons wat vragen over die zogenaamde generositeit. Natuurlijk is iets beter dan niets. De helft van zeer weinig is echter nog veel minder. Zal die maatregel zoden aan de dijk brengen? De vrouwen op wie de maatregel betrekking heeft zijn ofwel gehuwd met iemand met een volledig pensioen, en dan zal het voordeliger gezinspensioen de voorkeur krijgen, ofwel zijn ze alleenstaand en dan zal ongetwijfeld de inkomensgarantie voor ouderen het pensioen leefbaar moeten houden.

Die maatregel helpt de vrouwenemancipatie dus niet veel vooruit. Misschien moeten we vrouwen stimuleren om thuis nog meer de discussie aan te gaan over de beslissing wie zijn carrière even terugdraait. In dat kader is het goed dat de minister beslist heeft om meer informatie te verstrekken over de gevolgen van sommige beslissingen op het pensioen. De maatregelen lossen evenmin de problemen van de combinatie arbeid en gezin niet op. Daarvoor moet er nog veel meer arbeidsflexibiliteit komen. De VLD zal die discussie in de komende maanden mee voeren. Het bedrag van de toegelaten arbeid voor gepensioneerden zal volgend jaar met 15% worden opgetrokken en het jaar daarop met 10%. Dat staat niet in de wet omdat het bij koninklijk besluit is geregeld, maar het is voor de VLD wel belangrijk. De in ons wetsvoorstel voorgestelde volledige afschaffing van het cumulverbod is nog niet gerealiseerd maar komt toch wat dichterbij.

De regering heeft een oplossing uitgewerkt voor de cumulatie van overlevingspensioenen met een ziekte- en invaliditeitsuitkering of met een werkloosheidsuitkering. We hebben daarover in de commissie, naar aanleiding van de voorstellen van collega's, al vaak van gedachten gewisseld. De beperking tot één jaar vinden we een verdedigbare oplossing, maar we zijn minder te vinden voor de optie waarbij de som van pensioen en uitkering tot een bepaald bedrag wordt beperkt. We vrezen immers dat sommige mensen hierdoor nog minder geneigd zullen zijn om te gaan werken dan vandaag. Mensen met een hoog overlevingspensioen en mensen met een beter betaalde job zullen hiervan slachtoffer zijn. We betreuren dat. Dit generatiepact moet immers aanzetten tot meer werken.

De VLD steunt ook de welvaartsaanpassingen voor de uitkeringen. Sommigen vinden die regeling te ontoereikend, maar volgens ons biedt het wetsontwerp een stevig kader voor de toekomst. Er zal om de twee jaar een bijkomende inspanning worden gedaan, die telkens aanleiding zal geven tot een debat. De prioriteiten zullen in overleg met de sociale partners worden vastgelegd.

De VLD hoopt dat we dit systeem zullen gebruiken om de uitkeringen van de mensen die wegens ziekte of ouderdom niet meer kunnen werken, welvaartsvast te maken. Zij die een leven lang gewerkt hebben en van een laag pensioen genieten of die invalide geworden zijn, krijgen nu uitzicht op een betere uitkering. We beseffen immers dat onze uitkeringen, in vergelijking met andere landen, niet hoog zijn. Ze zijn echter wel royaal in de breedte en in de lengte. We moeten vooral proberen om minder mensen afhankelijk te maken van een uitkering, zodat we meer ruimte krijgen om die uitkeringen welvaartsvast te maken. Daarom willen we voorzichtiger zijn met de uitkeringen die de periode tussen twee jobs moeten overbruggen. We vragen dat steeds voldoende loonspanning wordt gehouden met degenen die wel een job hebben. We vragen dat ook rekening wordt gehouden met de voordelen van de federale overheid en de andere overheden die verbonden zijn met het statuut van werkloze, want het is juist de combinatie van die uitkeringen en de daaraan verbonden voordelen die het voor velen aantrekkelijker maakt om inactief te blijven in plaats van actief op zoek te gaan naar een job. Dat is gekoppeld aan de discussie die we al jaren voeren over de financiering van de sociale zekerheid. Minister Demotte heeft gisteravond laat in de commissie nog met veel verve het financieringssysteem van de sociale zekerheid onder de loep genomen en zijn standpunt terzake verdedigd. Sinds jaren wordt onze sociale zekerheid mee gefinancierd met een overheidsdotatie, en de jongste jaren ook meer en meer met alternatieve financieringen die gestaag zijn toegenomen. Zo komen we geleidelijk aan tot een financiering van sommige takken van de sociale zekerheid met algemene middelen in plaats van met bijdragen.

Ook via deze wet gaat de regering meer in de richting van een alternatieve financiering.

De VLD is in elk geval blij dat nieuwe financieringsbronnen werden aangeboord om zo de lasten op arbeid te kunnen verlagen en onze concurrentiepositie ten opzichte van de buurlanden te kunnen handhaven. Voor een aantal sectoren is financiering uit algemene middelen overigens verantwoord en evident. Kinderbijslagen en gezondheidszorg bijvoorbeeld komen ten goede aan de volledige bevolking. Het is dan ook normaal dat de financiering ervan niet eindeloos wordt afgewenteld op werknemers en zelfstandigen. Het is wel de vraag of we ver genoeg gegaan zijn. Wellicht konden we vandaag niet verder en moeten we dat in de toekomst wel doen. Wij blijven in ieder geval vragende partij om verder na te denken over een financieringsregeling met twee pijlers, met alle gevolgen die daaraan verbonden zijn voor het beheer van het systeem.

Als ik het generatiepact vergelijk met de voorstellen die wij in het verleden hebben ingediend, kan ik een positieve balans opmaken. De regering heeft het merendeel van onze bekommernissen overgenomen, al is ze voor sommige punten niet ver genoeg gegaan. De VLD zal het generatiepact volmondig goedkeuren en wil in de Senaat verder blijven debatteren over de politiek van de vergrijzing en een meer ontspannen loopbaan.

Mevrouw Anke Van dermeersch (VL. BELANG). - Onze arbeidsmarkt moet dringend worden hervormd om de gevolgen van de vergrijzing op te vangen. Daarover is iedereen het hier eens. Met de wijze waarop dat gedaan wordt, zijn we het niet allemaal volledig eens. Ik had grote verwachtingen ten aanzien van dit generatiepact. Jammer genoeg ben ik een ontgoocheling rijker en een illusie armer geworden. Het generatiepact dat volgens de paarse regering moet resulteren in een hogere activiteitsgraad, waardoor we de gevolgen van de vergrijzing beter zouden kunnen opvangen, werd in de Kamer enthousiast goedgekeurd door de paarse meerderheid en dat zal straks ook in de Senaat het geval zijn.

Ik vind het echter maar een slag in het water; het water beweegt even, maar fundamenteel zal er niet zoveel veranderen. De tekst waarover we straks stemmen, zal het niet mogelijk maken om effectief het hoofd te bieden aan de gevolgen van de vergrijzing en om de activiteitsgraad op te krikken. De tientallen voorstellen zijn echter niet allemaal slecht, want ze vormen alleszins een aanzet. Uiteraard is elke belastingverlaging een stap in de goede richting; uiteraard is het goed dat er meer stageplaatsen gecreëerd worden voor jongeren; uiteraard is het een goede zaak dat paal en perk wordt gesteld aan de Canada Dry-regeling. Ook de nieuwe benadering van herstructurering met tewerkstellingscellen is een goed begin om werknemers opnieuw te integreren op de arbeidsmarkt. Het valt mij echter op dat de regering voor maar liefst een derde van deze maatregelen op andere instellingen rekent, zoals de Nationale Arbeidsraad, de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, de gewesten, de gemeenschappen en ten slotte ook op de ondernemingen. We kunnen ons dan ook afvragen in hoeverre deze maatregelen effectief zullen worden gerealiseerd. Er moet ook nog veel worden geregeld via koninklijke en ministeriële besluiten. Ik ben daar geen voorstander van, want daardoor wordt het Parlement buitenspel gezet en wordt de democratische controle op de wetgeving serieus beperkt. Krachtens de Grondwet heeft de wetgever overigens de taak essentiële beleidskeuzes vast te leggen. Volgens mij is dat niet voldoende het geval in het generatiepact.

Het Generatiepact is vooral een spijtige zaak omdat de grote hervormingen die onze samenleving nodig heeft niet worden doorgevoerd. We moeten immers de komende jaren zorgen voor een economische groei. Die moeten we dan nog proberen om te zetten in jobs. Dat is geen gemakkelijke opgave. Structurele hervormingen zijn dan ook broodnodig om dit te kunnen bereiken. Juist op dit vlak blijf ik met dit Generatiepact op mijn honger zitten.

Onze economische groei kan misschien hoger uitvallen dan in de ons omringende landen, dat hopen we althans, maar dat is zeker geen garantie op meer jobs. De man in de straat heeft dit spijtig genoeg ook al begrepen: 42% van de mensen verwacht dat er in 2006 niet veel zal veranderen. Dit blijkt uit het jaarlijkse marktonderzoek van TNS Dimarso. De Belgische zwartkijkerij is vooral te wijten aan de economie. Mensen vrezen nog meer sociale onrust, in de olieprijzen verwachten ze geen verbetering en de Europese uitbreiding boezemt hen angst in. Dat zijn allemaal geen goede factoren voor de economische groei. De burger voelt dat aan en de creatie van nieuwe jobs staat of valt met het vertrouwen in de economie van die burger.

Wat helpt een outplacement als er geen jobs zijn voor ouderen en wat helpt een tewerkstellingscel als men moet vaststellen dat er geen nieuwe jobs kunnen aangeboden worden? Als er geen nieuwe jobs zijn, zullen er misschien wel minder bruggepensioneerden zijn en minder Canada Dry's, maar gewoon ook meer oudere werklozen. Het grootste gebrek van dit Generatiepact is het gebrek aan een globale toekomstvisie met daarop geënte structurele maatregelen. Wat wil de regering bereiken met dit samenraapsel van maatregelen? In welke mate wil men de bruggepensioneerden in aantal verminderen? Binnen welk tijdsbestek wil men de activiteitsgraad bij ouderen opkrikken en hoe hoog wil men hem opkrikken? Hoeveel jongeren wil men bijkomend aan de slag? Wat zal het instrumentarium zijn op basis waarvan men zelf zal bepalen op men al dan niet op de goede weg is? Hoe past dit alles in die globale visie van de regering?

We zijn van mening dat er dringend geremedieerd moet worden aan het feite dat België van alle OESO-landen de grootste fiscale en parafiscale druk heeft: 54,2%. We moeten dringend die loonwig in ons land verkleinen. We moeten de fiscale en parafiscale druk op arbeid substantieel verminderen en we moeten zorgen dat een ondernemingsklimaat gecreëerd wordt dat massaal jobs tot stand brengt. Het ondernemingsklimaat is zeer belangrijk voor de groei van de economie en de creatie van jobs. Jobs die dan kunnen ingevuld worden, niet alleen door slachtoffers van herstructureringen of door bruggepensioneerden of oudere werknemers, maar ook gewoon door elk van die andere bijna 500.000 werklozen. Ook die mensen zitten veelal nog altijd te wachten op een job.

Een ander belangrijk element waarom oudere werknemers stelselmatig aan de kant worden geschoven, is het feit dat ze te duur zijn. Dat horen we overal in onze samenleving. De loonspanning tussen een oudere en een jongere werknemer is veel te hoog in ons land. Dan wordt gauw een jongere werknemer geprefereerd boven een oudere. In België verdient een oudere werknemer 175% van het loon van een jongere. Dat is 10% hoger dat het Europese gemiddelde. Iedereen is er zich van bewust dat er hier een fundamenteel probleem stelt. Daadkrachtige beslissingen zijn er naar mijn mening op dat vlak niet gekomen. Men beperkt zich tot het opzetten van een aantal wat ik experimenten zou noemen. Dat is totaal onvoldoende. Ook wat dit betreft is het Generatiepact een gemiste kans want de loonkost voor oudere werknemers is juist de oorzaak van het dumpen van die mensen bij herstructureringen.

Verder hebben wij een belangrijke kritiek op het uitblijven van de defederalisering van de arbeidsmarkt. Meer en meer opiniemakers en analisten zeggen hierover met grote eensgezindheid hetzelfde als wat onze partij al zeer lang zegt. Een unitaire arbeidsmarkt en een unitair economisch beleid heeft geen enkele kans op een positief resultaat omdat het unitair is en dat is het probleem. De beleidsinstrumenten horen thuis in de handen van de gewesten om een adequaat beleid te kunnen voeren, dat afgestemd is op de zeer specifieke noden van de deelstaten.

Bij deze Generatiepactwet kan ik enkel besluiten dat het vooral gaat om een oefening, een paar experimenten, die de huidige regering in staat moet stellen om tot de finish door te gaan in 2007. Ik vind het maar een allegaartje van maatregelen waaronder er wel goede zitten, maar het blijft een allegaartje met voor ieder wat wils, zelfs voor de oppositie en daarom zullen wij ons onthouden. Deze wet is bovendien een slecht staaltje van wetgevingstechniek: nog voor over de wet in de Kamer werd gestemd moet hij al aangepast worden door amendementen van de regering. Dat is geen goede manier van werken. Ik denk dat de burger vooral de indruk moet krijgen dat er degelijk werk wordt verricht, maar spijtig genoeg is dat niet zo.

De heer Wouter Beke (CD&V). - Het woord `generatiepact' staat niet in het nieuwe Groot woordenboek der Nederlandse taal. Generatie en pact staan er wel in, maar de samenstelling dus niet. Nog volgens Van Dale is een pact een verbintenis tussen minstens twee personen of een overeenkomst of een afspraak, zoals een pact met de duivel of de vijand.

Het Generatiepact is geen overeenkomst tussen de verschillende generaties, die vijandig tegenover elkaar zouden staan. De generaties werden immers niet of onvoldoende bij de totstandkoming van het pact betrokken. Dat is althans de mening van VLD-voorzitter Bart Somers, die nog voor de inkt van het voorliggende pact droog was, op een tweede generatiepact aandrong.

Het generatiepact is ook geen akkoord tussen sociale partners. Zoals mevrouw Van de Casteele al stelde, wordt 96 maal een bevoegdheid aan de Koning gedelegeerd. Dat is een probleem omdat het hier in tegenstelling tot vroegere wetten niet om een volmachtwet gaat. De Raad van State onderschrijft onze kritiek en stelt: `Diverse delegatiebepalingen beantwoorden niet aan de vereiste dat de essentiële elementen vooraf door de wetgever moeten worden vastgesteld.' Het is een vrijbrief voor de regering om op 96 punten het pact eenzijdig in te vullen. Het gaat echt om een afspraak met de duivel.

Zes jaar lang werd de Belgen voorgehouden dat ze in Plopsaland leefden en dat ons land onder leiding van Guy Verhofstadt werd voortgestuwd in de vaart der volkeren. Liberalen, socialisten en groenen vonden de actieve welvaartsstaat uit en de toekomst was verzekerd. Iedereen kon op z'n twee oren slapen. De gepensioneerden konden op het Zilverfonds rekenen. Met de actieve welvaartsstaat zouden 200.000 jobs worden gecreëerd. Voor de sociaal zwakkeren was er de maximumfactuur. België zou een modelstaat worden en het zou een Copernicaanse wending meemaken.

Recent las ik een studie van de KULeuven over de Copernicushervorming en over het beleid daaromtrent van de afgelopen zes jaar. Ik lees enkele citaten: `Concepten als virtuele matrices tonen niet de meerwaarden. ... Voorgestelde maatregelen voor een nieuwe verhouding tussen politiek en administratie hebben een grote zichtbaarheid, een grote communicatie, maar geen draagvlak. ... Er is veel en veel te eenzijdig een beroep gedaan op externe consultants. ... De selecties van topambtenaren hebben nooit de schijn van de politisering kunnen overstijgen. ... De twee trekkers waren Vlamingen, terwijl men het gebrek aan veranderingscapaciteit en management in Wallonië heeft onderschat. ... De macht van de PS en de socialistische vakbond als mobiliserende factor van weerstand is sterk onderschat.'

De `Copernicusrevolutie' heeft miljarden gekost aan consultancy. De minister weet wat over consultants wordt gezegd: They fly on the ship, they shit on the desk and then they fly away. Na zes jaar blijft er inderdaad wel wat shit over. Zes jaar lang perceptie, zes jaar lang mooie verhaaltjes, zes jaar lang geruststellende berichten, zes jaar lang gratis. Dan opeens, na de zomer van 2004, komt het slechte nieuws: we waren helemaal niet voorbereid op de toekomst. Het Zilverfonds was helemaal niet het grote antwoord op de toekomstige pensioenuitdagingen. De 200.000 banen zouden er niet komen. Veertigduizend chronisch zieken zouden in de toekomst in de kou blijven staan omdat het zorgforfait hen wordt ontnomen. Dan hoor ik dat de regering zegt dat de Nederlandse regering hardvochtig is.

Heel dit verhaal doet me denken aan de grot van Plato. Mensen zitten in een onderaards hol dat boven over de volle breedte een ingang heeft. Ze zitten er van kindsbeen af vastgeketend met achter zich een brandend vuur. Boven hun hoofd lopen mensen. Zelf zien ze alleen maar een muur en een schimmenspel. De voorbije zes jaar hebben we alleen maar een schimmenspel gezien: het schimmenspel van het goede nieuws en van de zekere toekomst. In 2004 besefte de regering dat dit verhaal niet vol te houden was. Het vuur werd gedoofd en de ketens losgemaakt. De mensen hebben gezien dat het schimmenspel op de muren met de premier als meesterschimmenspeler, geen realiteit was. De mensen zijn bang geworden voor de realiteit die hen geen zekerheid meer kan bieden.

Honderdduizend mensen komen op straat en voeren actie. We kunnen ze begrijpen. Wie na zes jaar geruststellende berichten verneemt dat langer en meer zal moeten worden gewerkt om zijn verworvenheden te kunnen behouden, is onvermijdelijk ontgoocheld.

Minister Van den Bossche heeft met groot dédain gesproken over het beleid in Nederland. Zij beschuldigde de in grijs streepjespak geklede middle-aged bestuurders uit het Noorden van hardvochtigheid. Ik heb de cijfers eens nagetrokken. In België bedraagt het leefloon voor twee gehuwden of samenwonenden 820 euro, in Nederland 1.150 euro. De werkloosheidsuitkering voor een Belgische alleenstaande - die beperkt is in de tijd - bedraagt maximaal 975 euro, in Nederland 1.050 euro. De kinderbijslag bedraagt in het hardvochtige Nederland 255 euro, in België nauwelijks 75 euro. De spanning tussen de bruto loonkosten en de totale loonmassa beloopt in Nederland 85%, in België 68%. De belastingdruk bedraagt in Nederland echter maar 39,3% tegenover 46,6%. Niet mis voor een hardvochtig land als Nederland.

De eerste minister verklaarde in 2003 maar één grote prioriteit te hebben: werk, werk en nog eens werk. Van deze legislatuur zou gebruik worden gemaakt om werkgelegenheid te creëren.

De twaalf kernlanden van de Europese Unie hebben gemiddeld 1% extra werkgelegenheid gecreëerd tussen 2000 en 2004. België steekt daar schril tegen af met maar 0,77%. Het verschil tussen de gemiddelde groei van de werkgelegenheid in Europa en België bedraagt niet minder dan 46.000 jobs. Hetzelfde geldt voor de tewerkstellingsgraad.

Ook het onder controle houden van de begroting is een paars adagium. Reeds zeven jaar horen we dat de begroting onder controle is, dat we op beide oren mogen slapen, aangezien ons land in goede handen is. Dank, applaus, iedereen tevreden...

De afscheidswoorden van vice-eerste minister Vande Lanotte waren nog niet vervlogen of het `gebricoleer' van de regering werd duidelijk. Wekenlang werden we geconfronteerd met interne discussies over de belastingen en de Beveks. Eén week voor 2006 komt een nieuwe aap uit de mouw en wil de regering voor ongeveer een half miljard pensioenfondsen overnemen. Bij de NMBS gaat het overigens maar over fictieve pensioenfondsen, die de overheid de volgende jaren zwaar zullen belasten. Gisteren vroeg ik de regering of ze weet wat ze de volgende decennia zal moeten betalen ingevolge het overnemen van deze pensioenfondsen. Dat ze daarop geen antwoord kan geven, verontrust me. In plaats van te surfen naar sites met foto's van saaie kleinburgerlijke heren, zou ze beter surfen naar de website van de OESO en vergelijkende studies ter hand nemen.

De senatoren hebben zich voorbereid op het Generatiepact. Onder het voorzitterschap van mevrouw Geerts werden negentien bijeenkomsten gehouden, waarvoor zalen werden verwarmd, koffie aangevoerd en 35 experts in allerlei domeinen uitgenodigd. De werkgroep Vergrijzing stelde aanbevelingen op die ook in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden aan bod zijn gekomen, waar werd overeengekomen snel te anticiperen. Met haar non-verbale communicatie naar de PS heeft mevrouw Van de Casteele daarnet een steen geworpen. De meerderheidspartijen wilden immers niet dat de aanbevelingen van onze reflectiekamer officieel het levenslicht zagen, wat ik betreur. Desalniettemin werp ik een bloem naar de leden van de werkgroep, naar mevrouw Geerts en de anderen die de aanbevelingen hebben uitgewerkt.

Maar ik gooi ook de bloempot naar de meerderheid, die de aanbevelingen volledig heeft begraven. Ze mochten het licht niet zien. Wij hebben ze echter de voorbije dagen opnieuw bovengehaald en omgezet in concrete amendementen op het Generatiepact. Niet om een politiek spelletje te spelen, maar omdat deze aanbevelingen onze bekommernissen en onze kritieken op het Generatiepact weerspiegelen: het is te eenzijdig gericht op het loopbaaneinde en er ontbreken fundamentele elementen. Buiten mevrouw Van de Casteele heeft niemand van de meerderheid ook maar enige moeite gedaan om het debat erover aan te gaan, ook al hadden ze zelf aan het schrijven van de aanbevelingen meegewerkt. De aanbevelingen werden helemaal onderin de lade gestopt in de hoop dat niemand ze nog zou zien. Dat is bijzonder jammer.

Met onze amendementen willen we de doeltreffendheid van de maatregelen nagaan. Ze hebben betrekking op sensibilisering, zorgen ervoor dat de tijdens de loopbaan verworven competenties kunnen worden gevaloriseerd, zorgen voor de ontwikkeling van een controlesysteem, zodat de belemmeringen voor brugpensioen niet leiden tot een toename van het aantal zieke of oudere werklozen, en geven een verlaging van de sociale bijdragen aan de ondernemer die, volgens het principe van de skill pooling, 50-plussers aanwerft van een onderneming die zijn werknemers ter beschikking stelt. Zeer concrete voorstellen dus waarover in de werkgroep een politieke consensus bestond, maar die door partijtucht en interne discussies in de meerderheidsfracties het licht niet mochten zien.

Het past in dit vergrijzingsdebat even de uitspraak van de Amerikaanse generaal MacArthur in herinnering te brengen: `Oud wordt men niet door de leeftijd die men heeft, maar door de idealen die men verloochent.' Door niet eens het debat te willen aangaan over de amendementen die voortkomen uit de aanbevelingen, zijn sommigen de voorbije dagen wel heel oud geworden.

Volgens mevrouw Van de Casteele had CD&V geen alternatief. In de plaats van haar krant te lezen had ze beter ons alternatief bekeken. Wij hebben wel degelijk een alternatief met maatregelen die veel verder gaan dan wat vandaag op tafel ligt, maar daarom niet meer kosten.

Wij willen de zaak opentrekken tot een debat over een loopbaanbeleid in plaats van ze te verengen tot een eindeloopbaandebat. Eigenlijk staan we daarmee niet alleen. Nog voor de inkt droog was zei ook de VLD dat het Generatiepact onvolledig en onvolkomen is en dat er een aanvulling moet komen. Precies dat vragen wij al van in het begin.

De communautaire dimensie ontbreekt helemaal in het Generatiepact. Nochtans dachten we op dat punt in ex-vice-premier en huidig SP-voorzitter Vande Lanotte een sparringpartner te vinden. Ik citeer uit zijn intentieverklaring: `Als we willen dat iedere werkzoekende in zijn eigen omgeving de beste ondersteuning krijgt, dan moeten we de werkgelegenheidsbevoegdheden in hun geheel naar de gewesten verhuizen. Ook daar moeten we sterk gedecentraliseerd per subregio en aangepast aan de lokale realiteit werken. Dit houdt in dat de regelgeving inzake werkloosheidsuitkering, brugpensioen, tijdskrediet, uitzendarbeid en terbeschikkingstelling, arbeidsvergunningen, betaald educatief verlof en het leerlingenwezen integraal naar de gewesten moet worden gebracht. De gewesten kunnen dan autonoom vorm geven aan hun eigen beleid in overleg met de sociale partners.'

Dat is interessant, maar om het met de woorden van de Franse president Pompidou te zeggen: `Een stuk hout wordt nog geen vis als het jaren in het water ligt'. Bevoegdheden worden nog niet naar de deelstaten overgeheveld als men er jaren over spreekt. Daar is een beetje politieke moed voor nodig. De Vlaamse socialisten hebben een kans gemist om te bewijzen dat ze de daad bij het woord willen voegen.

We moeten inderdaad werk maken van een grotere responsabilisering van de deelstaten. De deelstaten moeten mee financieel verantwoordelijk worden voor de werkloosheids- en de gezondheidsuitgaven. Dat betekent voor ons niet dat er verschillende ethische principes zouden gelden in de solidariteit tussen de gemeenschappen en de solidariteit binnen de gemeenschappen. Daar de beleidsbeslissingen van de deelstaten de kostprijs van de solidariteit beïnvloeden, is het niet meer dan normaal dat de deelstaten financieel medeverantwoordelijk worden.

Deze wetgeving is een gemiste kans omdat ze uitgaat van de illusie van één arbeidsmarkt in België. We hebben in België echter geen unitaire arbeidsmarkt. Hoewel Vlaanderen 58% van de bevolking op arbeidsleeftijd heeft, zorgt het voor 61,5% van de werkgelegenheid en 7% van de werkloosheid. Wallonië heeft daarentegen 32% van de bevolking op arbeidsleeftijd, maar staat in voor 29,6% van de werkgelegenheid en 16% van de werklozen. In Vlaanderen bedraagt het aantal uitkeringstrekkers 53,5% of is er een ondervertegenwoordiging van 5%; in Wallonië 37% of een oververtegenwoordiging van 5%. De werkgelegenheidsgraad in Vlaanderen bedraagt 63,5%; in Wallonië nauwelijks 55%. Deze cijfers tonen aan dat er geen gemeenschappelijke arbeidsmarkt is en dat er dus ook geen gemeenschappelijk arbeidsbeleid mogelijk is.

Een aantal aspecten die nu ook in het Generatiepact vervat zitten, moeten naar de deelstaten worden overgeheveld. Ik denk aan de startbonus, de tutoraatsbonus, de vormingsplannen voor de knelpuntberoepen en het activerend deel van de begeleidingsplannen voor de organisatie en de aanpak van de tewerkstellingscel. In het kader van een effectieve trajectbegeleiding is het uiteindelijk noodzakelijk dat de stelsels volledig tot de bevoegdheid van de deelstaten kunnen horen. De bepalingen in het Generatiepact gaan echter weer uit van een unitaire, federale aanpak. Voor ons is het dan ook bij de uitwerking en de voorbereiding van die maatregelen van cruciaal belang dat de deelstaten de regie over de toepassing van ervan effectief kunnen behouden.

Het Generatiepact negeert een belangrijkere en in omvang grotere groep dan de bruggepensioneerden, namelijk de werknemers die tussen vijftig en vierenzestig jaar zijn en die overwegen om te stoppen met werken. We hebben een concreet alternatief voorgesteld met de zilversprong: een krachtige fiscale maatregel die werknemers die veertig jaar gewerkt hebben of ouder zijn dan achtenvijftig jaar, kan stimuleren om te blijven werken.

Een ander aspect is over de financiering van de sociale zekerheid. We zijn het er in Vlaanderen over eens dat de organisatie en de financiering van de sociale zekerheid best op twee pijlers kunnen gestoeld zijn. We vinden echter geen aanzetten terug. Dat is een gemiste kans.

Om zoveel mogelijk arbeidsplaatsen veilig te stellen en nieuwe, blijvende jobs te scheppen moet de loonkostenvermindering er komen. Ze moet kaderen in langetermijnafspraken tussen de sociale partners over de inkomensmatiging en gericht zijn op de lastenverlaging voor de laagste en de hoogste lonen. Vice-premier Van den Bossche sprak met grote meewarigheid over Nederland. De akkoorden van Wassenaar tussen de sociale partners hebben echter wel gezorgd voor het Poldermodel en voor een sociaal-economisch beleid waarvan vele landen, ook België, nog iets kunnen leren.

Zes jaar lang is de mensen een schimmenspel voorgehouden. Zes jaar lang is de mensen een illusie voorgehouden. Zes jaar lang heeft de regering de mensen vastgebonden aan het goede-nieuwsverhaal, waartegen niemand iets kon inbrengen. Vandaag zijn de ketens verbroken. Het vuur dat het schimmenspel mogelijk maakte, is gedoofd. De mensen zijn uit de grot geklauterd en stellen vast dat de realiteit minder fraai is dan hen altijd is voorgehouden. Het is goed dat de regering dat eindelijk erkent. Na de gesloten en open brieven en na de nieuwjaarsbrieven is dat al iets, maar het is lang niet voldoende. Er zijn nog te veel tekortkomingen.

Plato schrijft in zijn allegorie van de grot nog: `Het is onze taak het goede en de waarheid te zien en die weg omhoog te klimmen. We moeten verhinderen dat men opnieuw afdaalt in de grot en zich wentelt in onverschilligheid en onwetendheid.' Dat is onze taak als politici: misschien niet het goede, maar op zijn minst de waarheid te zien en de weg omhoog te beklimmen, zodat we ons niet hullen in onverschilligheid en onwetendheid. Dat kunnen we de mensen, zowel de huidige hardwerkende tweeverdieners als de komende generaties niet aandoen.

Het Generatiepact doet me denken aan generaal Gordon, die bij de verovering van Sudan in Khartoem stierf. Koningin Victoria vroeg eerste minister Gladstone waarom er geen versterkingen werden gestuurd om de generaal te bevrijden. Gladstone antwoordde dat de regering wel degelijk inspanningen had verricht. Waarop koningin Victoria reageerde met `Yes, prime minister, but it's too little and too late'. Waarom heeft onze eerste minister niet vroeger beleidsversterkend gewerkt met het oog op de grote uitdaging van de toekomst, de vergrijzing, Waarom komt de regering pas na zes of zeven jaar met dit pact? Voor ons is het too little and too late.

M. Philippe Mahoux (PS). - Je voudrais dire à M. Beke qu'en ce qui concerne les pensions et la sécurité sociale, notre point de vue est tout à fait différent de celui du CD&V, notamment en ce qui concerne leur approche communautaire de cette problématique. C'est tout à fait normal puisque nous ne faisons pas partie des mêmes formations politiques et que nous avons tous le droit d'affirmer nos positions vis-à-vis d'un dossier aussi important.

Nous avions donc proposé que tous les partis politiques puissent s'exprimer à la fin des travaux du sous-groupe vieillissement. Or, il semble que vous ne souhaitiez pas que cela se fasse de cette manière et que vous vouliez absolument une synthèse. En plus du compromis trouvé au sein du gouvernement - les points de vues des différents partis qui constituent la majorité n'y sont pas a priori identiques -, vous vouliez que l'on aboutisse à un compromis au sein de notre assemblée parlementaire.

Soyons réalistes. Nous avons des positions différentes en ce qui concerne les fins de carrière. Le travail réalisé par le groupe de travail « vieillissement » permettra à chacun d'éclairer ses positions à la lumière des différences évidentes d'options des différents partis politiques et des experts entendus.

Il ne s'agit nullement de ne pas se référer au travail très important et très utile qui a été accompli, mais bien de le valoriser comme il doit l'être.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Mijn collega's Steverlynck en Beke hebben in hun grondige uiteenzetting de houding van de CD&V-fractie tegenover het generatiepact al ruim toegelicht. Ik kan me dan ook beperken tot het feit dat het generatiepact de vrouwen grotendeels vergeten is.

Het standpunt dat ik wil toelichten is ook dat van Vrouw & Maatschappij, de vrouwenbeweging van CD&V.

Het arbeidsmarktbeleid is niet langer terug te brengen tot een aanpak van `one size fits all'. Vrouw & Maatschappij bekritiseert dat er in het generatiepact haast geen aandacht gaat naar de specifieke positie van vrouwen op de arbeidsmarkt.

Het generatiepact toont aan dat de paarse regering andermaal de kans mist om, zoals in Scandinavië, een globale visie te ontwikkelen op een levensloopbaan tot 65 jaar met uitgebreide formules van tijdskrediet, ouderschapsverlof en loopbaanvermindering. In Scandinavië leidt die aanpak alvast tot meer werkende vrouwen. In het generatiepact gaat er echter geen of onvoldoende aandacht naar specifieke maatregelen die de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt kunnen bevorderen.

Daarom pleiten wij voor initiatieven op het vlak van de combinatie van arbeid en gezin, op het vlak van de herintreding op de arbeidsmarkt en voor aandacht voor de specificiteit van vrouwelijke loopbanen.

Het pact is blind voor de combinatie van arbeid en gezin. Dat vrouwen nog altijd meer opdraaien voor gezinstaken wordt gestaafd door allerhande onderzoeksresultaten. Zo passen vrouwen hun loopbaan aan vóór hun vijftigste, mannen doen dat meer daarna. Van werknemers die tijdskrediet opnemen is 72 procent vrouw. Zesenzeventig procent van de werknemers die hun loopbaan onderbreken voor de opvang van een zieke, is vrouw. Het moederschap plaatst vrouwen in een specifieke positie, maar dat zou hen geen parten mogen spelen.

Het generatiepact is echter blind voor de combinatie van arbeid en gezin die vele vrouwen moeten maken. Vijftigplussers krijgen makkelijker toegang tot tijdskrediet. Ze moeten voortaan maar twee jaar anciënniteit hebben in plaats van vijf jaar om aanspraak te kunnen maken op dat stelsel. Zo worden ze zachtjes begeleid naar de uitgang van de arbeidsmarkt. Voor de spitsuurgeneratie, vrouwen én mannen tussen 25 en 50 die alles tegelijkertijd moeten zien te klaren, blijven de voorwaarden echter wat ze waren. Nochtans wekt de VLD de illusie zich sterk te maken voor die doelgroep. Waarschijnlijk heeft ze de kleine lettertjes van het generatiepact niet goed gelezen. Wie de opvoeding van kinderen wil inroepen als reden om tijdskrediet aan te vragen, moet er wel voor zorgen dat die kinderen jonger zijn dan acht jaar, alsof kinderen daarna geen begeleiding meer nodig zouden hebben. Wij willen dat de leeftijdsgrens opgetrokken wordt tot achttien jaar. Laat ouders zelf beslissen wanneer ze extra tijd willen opnemen voor hun kinderen.

In dit generatiepact zijn herintreedsters amper welkom. Op eigen initiatief of onder druk van omgevingsfactoren schuiven veel vrouwen hun job aan de kant om tijd te maken voor kinderen of om zorgtaken op te nemen. Ze hopen dat dit tijdelijk is. Een klimaat dat hen weer welkom heet op de arbeidsmarkt is vandaag echter ver te zoeken. Zo moet er meer waardering zijn voor hun maatschappelijke rol: de vaardigheden die zij opdoen door informele zorgarbeid en in het verenigingsleven - de zogenaamde `elders verworven competenties' - moeten zwaarder doorwegen bij sollicitaties en doorstromingskansen gedurende hun loopbaan. Financiële impulsen om zowel herintredende vrouwen als hun potentiële werkgevers te stimuleren, moeten doelgericht worden overwogen. Reglementaire bepalingen die herintreden minder aantrekkelijk maken, kunnen worden herzien. De herintreedsters zijn voor het generatiepact echter geen specifieke doelgroep.

De vrouwelijke loopbaan is anders. Het generatiepact maakt het mogelijk om periodes van inactiviteit als gevolg van `onvrijwillige deeltijdse arbeid' mee te tellen voor de pensioenberekening als zogenaamde `gelijkgestelde perioden'. Op dit punt weet het pact de klepel niet hangen. Drieënveertig procent van de werkende vrouwen werkt deeltijds. De combinatie van gezin en arbeid is hiervoor de belangrijkste reden, namelijk voor 57,7 procent. De onvrijwillige deeltijdse arbeid, omdat men geen voltijdse job vindt, maakt slechts 12 procent van de redenen uit. Vrijwillig tijd uittrekken voor gezin of voor zorgtaken moet dan ook in aanmerking worden genomen voor deze `gelijkgestelde perioden'.

Ook voor oudere vrouwen toont het pact weinig begrip. Vrouwen halen immers niet de voorgeschreven loopbaan van 38 jaar omdat zij hun carrière onderbreken voor de geboorte van hun kinderen en de opvoeding ervan. Ze krijgen op hun pensioenleeftijd niet eens het wettelijk minimumpensioen omdat ze minder verdienden dan mannen en vaker deeltijds werkten.

Het arbeidsmarktbeleid is niet langer terug te brengen tot een aanpak van `one size fits all.' Nochtans laat het generatiepact net op dit punt steken vallen: de bijzondere positie van vrouwen wordt onvoldoende in rekening gebracht. Dat is des te jammer in een jaar dat het honderdjarig bestaan van de vrouwenbeweging in België met luide trom werd gevierd. Zonder voldoende kennis van en fijngevoeligheid voor de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt is ieder beleid dat gericht is op het verhogen van de werkzaamheidsgraad bij voorbaat gedoemd om te mislukken.

De heer Peter Vanvelthoven, minister van Werk. - De jongste weken zijn we in de commissie, zij het vaak in de late uurtjes en in een hoog tempo, toch wat dieper kunnen ingaan op de technische opmerkingen van de senatoren. Ik zal mij nu beperken tot enkele algemene politieke beschouwingen bij de betogen van vandaag.

Ik heb mevrouw Van de Casteele horen pleiten voor de afschaffing van de gelijkgestelde periodes. De discussie hierover was aanvankelijk niet opgenomen in de discussie over het generatiepact. Bij de verfijning van het pact kwam dat punt wel ter sprake, maar het werd verwezen naar een bipartiete werkgroep met de sociale partners. De regering heeft alleszins besloten dat, als de sociale partners er niet uit geraken, vrouwen vanaf 1 januari 2008 dankzij een aanvullende bepaling op een soepeler manier van gelijkgestelde periodes gebruik zullen kunnen maken. Voor een beperkte periode van vijf jaar zullen de gelijkgestelde jaren namelijk worden vervangen door gelijkgestelde dagen.

Het pleidooi van mevrouw Van de Casteele voor de afschaffing van de gelijkgestelde periodes valt mijns inziens niet te rijmen met haar vraag naar een meer ontspannen loopbaan, want precies daarom wordt het deeltijdse tijdskrediet voor ouderschapsverlof, palliatieve zorg, opvoeding van kinderen en opleiding als een gelijkgestelde periode beschouwd. De afschaffing van de gelijkgestelde periode staat haaks op een meer ontspannen loopbaan.

Ik wil de polemiek met Nederland niet op de spits drijven, maar een aantal uitspraken van senator Beke verbazen mij een beetje. Hij heeft de lof gezwaaid van het Nederlandse poldermodel dat zou ontsproten zijn aan een groot akkoord met de sociale partners. Over het generatiepact hebben we weliswaar geen akkoord met de sociale partners bereikt, maar in Nederland bestaat vandaag wel een consensus om het poldermodel te verlaten. De Nederlanders nemen vandaag een reeks maatregelen die haaks staan op het beleid dat tot voor kort in overleg met de sociale partners werd gevoerd.

De heer Beke heeft twee voorbeelden aangehaald om te staven dat het in Nederland beter is. Het hogere kindergeld was er een van.

In België hebben wij echter gekozen voor een combinatie van kindergeld en van een verhoging van de fiscale vrijstelling. Naar aanleiding van de wijziging van het statuut van de grensarbeiders heb ik daarover een en ander geleerd. Grensarbeiders met een groot gezin die vroeger in België werden belast en nu in Nederland hebben nu een enorm fiscaal nadeel. Wie de sociale voordelen wil vergelijken, moet ook met de fiscale voordelen rekening houden. Die fiscale voordelen kunnen gezinnen met een grote kinderlast erg veel opbrengen. De heer Beke bewierookt het Nederlandse systeem ten onrechte, want ons stelsel is beter. Ik durf hopen dat hij geen pleidooi houdt voor de invoering van het Nederlandse stelsel, want dan moeten de fiscale voordelen voor gezinnen met kinderen worden afgebouwd.

De heer Beke verwees ook naar de werkloosheidsverzekering. De werkloosheidsuitkering is in Nederland inderdaad hoger dan in België, maar ook beperkt in de tijd. Als men twee systemen met elkaar vergelijkt, moet men oog hebben voor de voordelen van beide systemen. Ik zou graag weten of CD&V kiest voor het Nederlandse systeem en ze het betalen van werkloosheidsuitkeringen aan werklozen die onvrijwillig werkloos zijn wil behouden. Ik ben ervan overtuigd dat ons systeem veel socialer is. Wie in België ondanks veel inspanningen geen nieuwe job kan vinden, heeft recht op een werkloosheidsuitkering die wel lager is, maar niet beperkt in tijd.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). - Ik wil nog even iets verduidelijken. Ik heb inderdaad gezegd dat wij meer dan een jaar geleden een voorstel hebben ingediend om de gelijkgestelde periodes af te schaffen voor de nieuwe gebruikers van Canada Dry of brugpensioen, precies om het gebruik van die systemen te ontmoedigen. De minister zal het met mij eens zijn dat voor die gelijkgestelde periodes moet worden betaald. Dat geld valt niet zomaar uit de lucht. Ik heb trouwens ook gewezen op een andere discriminatie. Mensen met een langere loopbaan hebben soms een lager pensioen dan wie de kans heeft om via een brugpensioen of Canada Dry vroegtijdig uit te stappen. Dat is één van de redenen voor ons pleidooi voor de afschaffing ervan. Ik vraag een algemeen debat over het probleem van de gelijkgestelde periodes, niet omdat ik ze allemaal wil afschaffen, maar om een denkoefening te maken over de mogelijkheden die we hebben en die ons sociale zekerheidsstelsel betaalbaar houden. Ik vind dat verloven voor diensten aan de samenleving, bijvoorbeeld kinderopvang, per definitie gelijkgestelde periodes moeten zijn en dat iedereen met het oog op een meer ontspannen loopbaan recht moet hebben op een bepaald quotum gelijkgestelde periodes die hij voor eigen behoeften kan aanwenden. Nu zijn er echter geen prioriteiten en dreigen bepaalde mensen daarvan het slachtoffer te worden.

De heer Wouter Beke (CD&V). - Ik heb niet gepleit voor het overnemen van het Nederlandse systeem. Ik wou alleen duidelijk maken dat dergelijke zaken op een meer genuanceerde manier in beeld moeten worden gebracht.

Ik weet dat de werkloosheidsuitkering in Nederland beperkt is in de tijd. Uit de cijfers van de Nederlandse overheid blijkt echter dat men daar, ook als men na de werkloosheid in een ander systeem komt, uitkeringen krijgt die hoger zijn dan die van de Belgische werkloosheidsvergoeding. Het beeld dat wij hebben van het hardvochtige Nederland klopt dus niet.

Ik wil de wijze waarop men in Nederland de pensioenstelsels heeft gerealiseerd en de hoogte van de pensioenen daar wel eens vergelijken met de Belgische gegevens, maar dat zou ons te ver brengen. Daaruit blijkt alleszins dat wij in België niet te hoog van de toren moeten blazen en niet moeten zeggen dat we het voor sommige sociale voorzieningen en uitkeringen beter doen, want dat is niet het geval.

Ik heb inderdaad verwezen naar het akkoord van Wassenaar dat in 1982 tussen de sociale partners werd gesloten. Het was een verdienstelijke poging van de regering de sociale partners ertoe te brengen een gezamenlijke strategie uit te werken voor het generatiepact. Ik laat in het midden wie verantwoordelijk is voor het mislukken van die poging, maar we moeten in de toekomst op die manier proberen te werken. Er moeten, na sociaal overleg, ordentelijke afspraken worden gemaakt en zowel de regering als de werkgevers en werknemers moeten hun verantwoordelijk op zich nemen.

-De algemene bespreking is gesloten.