3-1005/2

3-1005/2

Belgische Senaat

ZITTING 2004-2005

15 FEBRUARI 2005


Wetsontwerp tot wijziging van artikel 57/12 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE ZAKEN EN VOOR DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW TALHAOUI


I. INLEIDING

Dit verplicht bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 51-1449/1).

Oorspronkelijk werd het ingediend als een ontwerp dat diende te worden behandeld volgens de procedure voorzien in artikel 78 van de Grondwet (optioneel bicameraal). Tijdens haar vergadering van 2 december 2004 heeft de Parlementaire Overlegcommissie het ontwerp echter geherkwalificeerd zodat het ontwerp overeenkomstig artikel 77 van de Grondwet moet worden behandeld (verplicht bicameraal).

Het ontwerp werd op 27 januari 2005 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 123 tegen 3 stemmen.

Het werd op 28 januari 2005 overgezonden aan de Senaat.

De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 1 februari 2005.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN

Voor de uiteenzetting van de minister wordt verwezen naar de uiteenzetting die is opgenomen in het verslag van de bespreking in de commissie van de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt van de Kamer van volksvertegenwoordigers (stuk Kamer, nr. 51-1449/3).

III. ALGEMENE BESPREKING

Mevrouw Talhaoui wenst te weten hoeveel beroepsmagistraten thans in de Vaste Commissie zijn aangesteld. Sinds 1989 is er immers een stelselmatige verhoging geweest. Indien men in de toekomst werkt met alleenzetelende magistraten, betekent dit dat dit aantal toch behouden moet worden om de achterstand in te halen ?

De minister merkt op dat de kaders voorzien in een pariteit van telkens acht magistraten, zowel voor de Franstalige als voor de Nederlandstalige procedures.

De facto is er een probleem geweest met het Franstalig kader in die mate dat er twee vacatures langer vacant gebleven zijn. Dit probleem is inmiddels opgelost : het bestaande kader zal volledig zijn ingevuld. Het is vanzelfsprekend dat het huidige kader zal behouden blijven waardoor de productiviteit moet stijgen.

Ook zal ondersteuning verleend worden door, nog aan te werven juristen die de rechtspraak moeten voorbereiden. De Ministerraad heeft hiervoor een toelating verleend maar deze aanwerving is niet opgenomen in het voorliggend wetsontwerp. Deze aanwervingen moeten eveneens leiden tot een verhoging van de productiviteit van de magistraten zonder dat de kwaliteit van de rechtspraak in het gedrang komt.

De heer Destexhe is er niet van overtuigd dat de voorgestelde methode de goede is. Hoewel iedereen het erover eens is dat de achterstand moet worden weggewerkt, is de werkwijze die in de wet wordt voorgesteld gevaarlijk, aangezien zij de door een rechtsstaat geboden garanties uitholt.

Men had beter het principe van de kamer met drie rechters kunnen behouden, aangezien dit de nodige garanties biedt. Kon dit niet voor de minister ? Wat gebeurt er in het voorgestelde systeem met de elementaire rechtswaarborgen ?

De minister vindt dat er ten opzichte van de fundamentele rechten geen enkele risico bestaat, aangezien de commissie, in zeer complexe dossiers of wanneer een afwijking van de vaste rechtspraak wordt overwogen, na beslissing van de voorzitter zitting kan houden met drie magistraten.

Het principe van de alleenzetelende rechter bestaat reeds in verschillende rechtbanken, de Raad van State, bijvoorbeeld. De facto is het trouwens nu reeds zo dat een dossier in de Vaste Beroepscommissie wordt onderzocht en voorbereid door één magistraat.

Deze werkwijze is trouwens ook gebruikelijk bij de hoven van beroep : één raadsheer bereid het dossier voor en brengt verslag uit bij zijn collega's. Ook de arresten worden geschreven door één van de drie raadsheren.

In asieldossiers zijn er daarenboven bijzonder veel beroepen die als doel hebben de procedure zo lang mogelijk te rekken. Uit die lange procedure hoopt men rechten te puren op grond van artikel 9, lid 3, van de wet van 15 december 1980 betreffend de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Veel beroepen zijn dus weinig complex en slechts ingediend om tijd te winnen. Ze vergen geen deliberatie door drie magistraten.

Wat de kwaliteit betreft, die als essentieel wordt beschouwd, merkt de minister op dat er voor de aanwerving van de magistraten zeer strikte criteria zijn opgesteld. Als men de situatie in België vergelijkt met die in andere landen van de Europese Unie, mag men trots zijn op de kwaliteit van onze asielprocedure.

Mevrouw Bouarfa stelt vast dat de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen sinds de inwerkingtreding ervan al talloze keren gewijzigd is. Sommige wijzigingen hebben de wet verbeterd, andere hebben hem ingeperkt.

Men mag niet vergeten dat de immigratie is stopgezet in 1974 en dat zij sindsdien beperkt is tot de gezinshereniging. Sommigen gaan zelfs tot het uiterste om ook de gezinshereniging af te schaffen.

Volgens spreekster is er nood aan een echt inhoudelijk debat over de wet van 15 december 1980 en over alle kwesties hieromtrent, en niet zozeer aan steeds nieuwe wijzigingen die losstaan van elkaar.

De gezinshereniging wordt niet op dezelfde manier gezien in het noorden als in het zuiden van het land. Zolang er geen versoepeling komt voor de afgifte van visa wanneer iemand een familielid wil bezoeken bij ernstige ziekte of na een overlijden, zullen er veel aanvragen voor gezinshereniging binnenkomen omdat dit dan het enige overblijvende alternatief vormen. België is dus zelf en helemaal alleen verantwoordelijk voor de grotere immigratie via het kanaal van de gezinshereniging.

Dit alles maakt dat men zich beter eens ernstig over de wet van 15 december 1980 zou buigen, om er alle aspecten van te bestuderen.

In verband met de wijziging die wordt voorgesteld in het hier voorliggende wetsvoorstel, is het duidelijk dat iedereen weet dat er een grote achterstand is, waarvan 2/3 aan Franstalige kant. Zal het werken met alleenzetelende magistraten de procedures sneller doen verlopen ? Hoe zal die magistraat — vermits hij alle dossiers zal behandelen — de taalgebonden verschillen aanpakken, rekening houdend met de uiteenlopende perceptie in het noorden en het zuiden ?

Mevrouw Talhaoui vraagt of de rechtszoekende — of zijn advocaat — zelf kan verwijzen naar een kamer van drie magistraten dan wel of dit de exclusieve bevoegdheid is van de voorzitter van de Vaste Beroepscommissie.

Mevrouw Pehlivan meent dat over de bijkomende aanwerving van een twintigtal juristen om de achterstand in de asieldossiers te verwerken enige onduidelijkheid bestaat : men heeft vaak de indruk dat het gaat om een nieuwe regularisatiecampagne.

Zijn deze twintig juristen reeds aangeworven ? Binnen welke termijn hoopt men de achterstand in de asieldossiers in te halen ?

De heer Delpérée schaart zich achter het ter bespreking voorliggende wetsvoorstel.

In onze huidige Rechtsstaat wordt het systeem met de alleenzetelende magistraat reeds toegepast bij de Raad van State, voor de geschillen inzake de vreemdelingenrechten.

Het zou dan ook buitensporig en zelfs bespottelijk zijn te oordelen dat het systeem van de alleenzetelende magistraat indruist tegen de principes van de democratische staat. Iedereen is bijvoorbeeld opgetogen over het werk van de alleenzetelende vrederechters. Waarom kan het hier dan niet even goed ?

Wat tenslotte de aanwerving van de juristen betreft, wordt er een gelijkaardige formule toegepast bij de Raad van State en die werkt perfect. Het systeem maakt het mogelijk de dossiers te ontwarren en in orde te brengen.

De heer Destexhe stelt vast dat de meeste vorderingen in verband met vreemdelingenrechten door de Raad van State verworpen worden. Zou het niet eenvoudiger zijn om deze mogelijkheid tot beroep gewoon af te schaffen ?

Mevrouw Jansegers wenst te weten volgens welke taalkundige verdeelsleutel de bijkomende juristen zullen worden aangeworven. Stemt ze overeen met de verdeling van de rechters ? Wat zijn de aanwervingvoorwaarden ?

De minister begrijpt dat veel vragen worden gesteld komen bij de behandeling van een wetsontwerp dat betrekking heeft op de vreemdelingenwet. Een aantal zullen echter niet kunnen beantwoord worden omdat ze buiten de ratio legis van het voorliggend wetsontwerp vallen.

De problemen in verband met asielrecht, visumbeleid en gezinshereniging zullen worden bestudeerd wanneer een aantal Europese richtlijnen in intern recht worden omgezet. Er worden door de regering verschillende wetsontwerpen voorbereid en die zullen leiden tot een algemene discussie over de wet van 15 december 1980.

De gevoeligheden verschillen misschien tussen het Noorden en het Zuiden van het land maar het is vooral essentieel dat België een Europese logica onderschrijft. Er moet een einde komen aan het fenomeen van « asielshopping ». Dit veroorzaakt veel problemen in ons land, met een inflatie van de asielaanvragen. Wat asiel betreft moet het opbod tussen de Europese lidstaten stoppen en dit kan alleen maar door de systemen op Europees niveau te harmoniseren. Langzaam maar zeker evolueren we in de goede richting, ook voor wat betreft de familiehereniging.

Het systeem van juristen-assessoren werkt uitstekend bij de Raad van State. Om die reden wordt een gelijkaardig systeem overwogen voor de Vaste Beroepscommissie. De pariteit van 28 magistraten wordt behouden maar zij zullen ondersteund worden door juristen. Een beheersplan zal eveneens worden opgelegd aan de Vaste Beroepscommissie.

Het volstaat immers niet om bijkomende magistraten aan te werven : in de hoven en rechtbanken is gebleken dat een personeelsuitbreiding niet noodzakelijk tot gevolg had dat de achterstand werd weggewerkt. Een rechtbank moet een beheersplan kunnen indienen. Dit heeft bij de gewone rechtbanken al zeer positieve gevolgen gehad.

De korpsoverste heeft dus een fundamentele taak : hij is verantwoordelijk voor de goede werking van zijn rechtbank.

Hetzelfde wordt voortaan verwacht van de Vaste Beroepscommissie.

Het is een feit dat er binnen de Vaste Beroepscommissie aan Franstalige kant een grotere achterstand is dan aan Nederlandstalige kant. De minister wenst daarom niet af te wijken van de pariteit maar is bereid om te overwegen dat de juristen-attachés bij prioriteit zou worden ingeschakeld daar waar de achterstand het grootste is. De verhoging van de productiviteit moet verzekerd worden.

De vraag van mevrouw Pehlivan heeft geen verband met de Vaste Beroepscommissie maar wel met de Dienst Vreemdelingenzaken. Het bijkomend juridisch personeel dat daar wordt aangeworven heeft als opdracht de stroom aanvragen op basis van artikel 9, lid 3, van de wet van 15 december 1980 onder controle te houden.

De minister vindt de afschaffing van de mogelijkheid tot beroep bij de Raad van State niet kunnen. Het gaat niet om een « tweede beroep ». Er bestaat een mogelijkheid tot beroep inzake de ontvankelijkheid, bij de Commissaris-generaal. Daarnaast bestaat er ook de mogelijkheid om beroep in te stellen bij de vaste Beroepscommissie, wanneer het gaat om beslissingen die door de Commissaris-generaal zijn genomen op basis van de inhoud van het dossier.

Bij deze laatste procedure vervult de Raad van State een rol die vergelijkbaar is met die van het Hof van Cassatie : de zaak wordt hem alleen voorgelegd wanneer het om problemen omtrent de vorm gaat.

Natuurlijk wordt er misbruik gemaakt van de procedure voor de Raad van State : de advocaten trachten de procedure te rekken, soms gedurende meerdere jaren, om daarna het langdurig verblijf op ons grondgebied als argument te kunnen gebruiken.

De minister verduidelijkt dat hij een onderhoud met de balies zal hebben over deze pure vertragingsprocedures.

Er is dus absoluut geen sprake van om de mogelijkheid tot beroep bij de Raad van State af te schaffen, maar het dient wel hervormd te worden. Dit zal het onderwerp worden van een latere discussie, nadat het wetsontwerp over deze problematiek is ingediend.

Om terug te komen op het wetsontwerp in verband met de vaste Beroepscommissie, verduidelijkt de minister nog dat de advocaten natuurlijk kunnen vragen dat het dossier van hun cliënt door drie magistraten wordt behandeld. Het is echter de voorzitter van de Commissie die beslist over de gegrondheid van dat verzoek.

Anders zouden de advocaten waarschijnlijk systematisch hun toevlucht willen nemen tot een behandeling door drie magistraten. De mogelijkheid tot een behandeling door drie magistraten blijft evenwel bestaan in de moeilijkste gevallen. Het Arbitragehof heeft overigens het « groene licht » gegeven voor een behandeling door een alleenzetelende magistraat in de Vaste Beroepscommissie.

Voor de aanwerving van de juristen-attachés zal de pariteitsregel niet gelden. Ze zullen worden ingezet in functie van de hoogste noden. Dit zal telkenmale moeten worden opgenomen in het beheersplan. Dit betekent echter niet dat ze perfect tweetalig moeten zijn.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING EN STEMMINGEN

De artikelen 1 tot en met 3, evenals het wetsontwerp in zijn geheel, worden telkens, en zonder verdere bespreking, eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.

Dit verslag werd éénparig goedgekeurd door de 12 aanwezige leden.

De rapporteur,
Fauzaya TALHAOUI.
De voorzitter,
Ludwig VANDENHOVE.

De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als de tekst van het door
de Kamer van volksvertegenwoordigers
overgezonden ontwerp
(zie stuk Kamer, nr. 51-1449/4)