3-90

3-90

Belgische Senaat

Handelingen

WOENSDAG 22 DECEMBER 2004 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Ontwerp van programmawet (Stuk 3-966) (Evocatieprocedure)

Ontwerp van wet houdende diverse bepalingen (Stuk 3-967)

Algemene bespreking van het onderdeel Sociale Aangelegenheden

De heer Wouter Beke (CD&V). - Tweeduizend en vier is het jaar geworden van de open brief. Het werd feestelijk ingezet door het SP.A-ministersduo Frank Vandenbroucke en Johan Vande Lanotte, het kreeg een vervolg in oktober en het werd afgesloten met de open brief van premier Verhofstadt. In normale democratieën is het gebruik van een open brief om een politiek statement te doen, een instrument van de oppositie. Terwijl de meerderheid de macht in handen heeft en alle instrumenten ter beschikking heeft om het beleid te realiseren, moet de oppositie zich noodgedwongen bedienen van het parlementaire debat om haar punt te maken. Maar wanneer dit parlementaire debat gefnuikt wordt en de parlementaire oppositie haar boodschap niet kan verkondigen, kan ze haar toevlucht nemen tot instrumenten als de open brief. Daarnaast wordt de open brief nogal vaak gebruikt door wat men noemt de `buitenparlementaire oppositie', waarmee men verwijst naar grote groepen, verenigingen, organisaties en individuen die gebruik maken van een open brief om toch gehoord te worden of om, bij gebrek aan een parlementair debat toch een belangrijke statement te doen. Eén van de eerste figuren die er gebruik van maakte was Émile Zola, die op 13 januari 1898 naar aanleiding van het proces tegen Alfred Dreyfus, een open brief richtte aan de Franse president onder de titel `J'accuse'.

Het systeem van de open brief is na de Tweede Wereldoorlog ook veelvuldig gebruikt in Duitsland ten tijde van de große Koalition tussen socialisten en christen-democraten, waarbij in het parlement eigenlijk geen oppositie meer aanwezig was omdat de twee grote stromingen elkaar toen in de meerderheid gevonden hadden. De buitenparlementaire oppositie maakte gebruik van open brieven in de Duitse gerenommeerde kranten om haar beklag te doen over het gevoerde beleid.

Nadien hebben verschillende prominenten de open brief gebruikt om maatschappelijke wantoestanden of het beleid aan te klagen.

In ons land is de open brief nu verheven tot officieel instrument van paars. Liberalen zowel als socialisten nemen hun toevlucht tot de open brief. Waarom? Waarom heeft een meerderheid een open brief nodig om een maatschappelijk statement te doen? Volstaat de regeringsverklaring dan niet meer? Volstaat een State of the Union niet meer? Volstaan wetten en besluiten niet meer om mensen duidelijk te maken wat men wil? Waarom wil men dingen schrijven in plaats van dingen te doen? Waarom neemt de regering haar toevlucht tot een instrument dat in feite de parlementaire of de buitenparlementaire oppositie toebehoort? Is de regering dan zo onvermogend geworden dat ze niet meer weet waar het naartoe moet met het beleid en het dan maar op een andere manier probeert?

Driemaal hebben wij dit jaar een J'accuse gekregen, driemaal een open brief die een aanklacht was en een oproep om het anders aan te pakken. Driemaal een open brief van de meerderheid.

Ik citeer uit de eerste brief van Frank Vandenbroucke en Johan Vande Lanotte van 3 januari 2004: "2004 hoeft geen verloren jaar te worden. Met grondige beleidsvoorbereiding kan 2004 een scharnierjaar worden waarin we beslissende keuzes maken voor de toekomst. Inzake werkgelegenheid zitten we in ons land niet op het goede spoor. De Belgische werkgelegenheidsgraad ligt sterk beneden het Europees gemiddelde". Verder schrijven de twee eerbiedwaardige ministers op professorale toon: "Er is geen tijd meer te verliezen, want de uitdagingen komen snel op ons af". De ministers stellen zelfs een tijschema voor: tegen juni 2004, zes maanden geleden dus, kan al het materiaal klaarliggen. Op basis daarvan kunnen we een meerjarenplan 2005-2007 opstellen, zeiden de ministers, waarin we voor elk spoor, pensioenen, werk, e.a. aangeven wat strikt noodzakelijk en wat wenselijk is.

Beide ministers besluiten: "Als we willen wordt 2004 zo een scharnierjaar waarin we op basis van een grondige beleidsvoorbereiding, beslissende maatschappelijke keuzes kunnen maken." Dit was 3 januari 2004: een indrukwekkende analyse. De nagel op de kop. Met een machiavellistische handigheid wordt de oppositie door de meerderheid de mond gesnoerd: maak de kritiek van de oppositie tot de uwe en leg zo de oppositie het zwijgen op. Kortom, sterk. De meerderheid neemt de agenda in handen en de oppositie is verplicht te volgen. Bravo.

Tien maanden later is er opnieuw een brief. Op 19 oktober sloeg Vandenbroucke opnieuw toe. De professor-politicus trekt aan de alarmbel: "Het Zilverfonds dreigt een lege doos te worden. Het beleid van de voorbije jaren met vele kleine zoete maatregelen, maar weinig structurele ingrepen en zelden een zure maatregel, heeft niet gerendeerd." Nadat hij eerst zijn college Van den Bossche op een weinig fraaie manier kapittelt, veegt hij minister Demotte de mantel uit: "Over de noodzakelijke aanpassingen van de gezondheidszorg kan ik kort zijn: van aanpassingen in de gezondheidszorg aan de prioriteiten van een vergrijzende samenleving is weinig sprake. Budgettair staan we voor een ontsporing." Meteen bombardeerde Frank Vandenbroucke zich tot de scherpste oppositieleider tegen paars.

Om het jaar af te sluiten, is er opnieuw een open brief. Ditmaal van de regeringsleider, van premier Verhofstadt himself: het moet uit zijn met de confrontatie en alle neuzen moeten in dezelfde richting wijzen. De sociaal-economische agendapunten die Vandenbroucke en Vande Lanotte op 3 januari 2004 op tafel gelegd hebben, neemt de premier op 21 december 2004, 351 dagen later, opnieuw op. De eindeloopbaan en vergrijzing, meer mensen aan de slag en meer mensen langer aan de slag, staan op het menu voor 2005. Er gingen 351 dagen verloren.

Werd 2004 een scharnierjaar zoals Vandenbroucke en Vande Lanotte hebben aangekondigd? Neen, het werd een verloren jaar. Zelden heeft een regering zichzelf zo meegesleept, intern moe en verdeeld, geërodeerd als de regering dit jaar. Iedereen uit de loopgraven, lijkt dan ook veeleer een wat vroege nieuwjaarsbrief van een premier ter attentie van zijn coalitiepartners, dan van een staatsman ter attentie van zijn natie.

Het jaar 2004 werd wel een scharnierjaar op het politieke vlak: paars is dood en de actieve welvaartsstaat is dood. Er is geen tijd meer te verliezen, orakelden de socialistische eminenties, maar we hebben 351 dagen verloren. Nu is duidelijk geworden dat de mayonaise niet meer pakt, om het in de termen van de meerderheid te zeggen. De kippen kakelen nog wel, maar leggen geen eieren meer zodat de mayonaise niet meer kan worden gered.

Steve Stevaert verklaarde eind oktober: "Ik vind dat ministers geen brieven moeten schrijven." Ik denk dat hij gelijk heeft. Ministers en zeker de eerste minister moeten besturen en regeren in de plaats van gefrustreerd voor zich uit te staren en zich door zijn coalitiepartners politiek te laten castreren.

Wij hebben de indruk dat: "It is the duty of the opposition to oppose and not to propose" werd omgevormd tot: "The majority opposes and the opposition proposes". We hebben in de commissie verschillende amendementen ingediend inzake werkgelegenheid en pensioenen. Geen een werd door de meerderheid aangenomen. Ook niet het amendement dat nochtans een loutere uitvoering was van de verkiezingsbelofte van premier Verhofstadt in 2003, namelijk de afschaffing van de solidariteitsbijdrage voor de pensioenen. We hebben constructieve voorstellen ingediend inzake de overlevingspensioenen. We hebben voorgesteld de werkloosheids- en de uitkeringsvallen weg te werken door mensen met een overlevingspensioen hun inkomen te laten aanvullen met loon. Op die manier kan de activiteitsgraad worden verhoogd.

Vooral de activiteitsgraad van vrouwen, waarvan in Lissabon is afgesproken dat hij in 2010 60% moet bedragen, zou hierdoor kunnen worden opgekrikt. Dit voorstel zou kunnen leiden tot een win-winsituatie, met een substantiële verhoging van de grensbedragen voor de cumulatie van een overlevingspensioen met een job, wat de activiteitsgraad in deze groep zou kunnen doen toenemen. Het zou er ook toe kunnen leiden dat een extra inkomen wordt gegenereerd waarvan sociale bijdragen kunnen worden afgehouden en waarop belastingen worden betaald.

Met het extra inkomen neemt ook het risico op bestaansonzekerheid af. De betrokkenen zullen er beter in slagen arbeid en gezin te combineren en kinderopvang zal voor hen misschien betaalbaar worden. Het extra inkomen zal ook worden omgezet in bijkomende consumptie waardoor de economie kan aantrekken. Onrechtstreeks kan het dus tot een verhoging van de werkgelegenheid leiden.

We hebben dit voorstel samen met vele andere in de commissie als amendement ingediend als een constructieve bijdrage om een verhoging van de activiteitsgraad - het doel van de schrijvers van de open brieven - te bereiken. Het werd echter zelfs niet ernstig besproken in de commissie. Voor een nieuw parlementslid als ik was dit een ontgoochelende vaststelling.

De toestand is hopeloos, maar niet ernstig. De regering heeft immers opnieuw een excuus. In januari beriep ze zich op de politieke en de sociale verkiezingen, nu verwijst ze naar het sociaal overleg. The proof of the pudding is in the eating. Het overleg gaat de verkeerde kant op. Het moment van de waarheid breekt aan. Er werden beloften gedaan; halen we de 200.000 extra banen die de eerste minister beloofde?

Om een grondig overzicht te bemoeilijken werden op de verschillende websites de cijfers over werkgelegenheid en werkloosheid verwijderd. Toch maken we de oefening. In november telde ons land 594.167 werkzoekenden. Dit zijn er 46.823 of 8,6% meer dan vorig jaar. De nationale werkloosheidsgraad is opgelopen tot 12,8%, een vol procent meer dan vorig jaar. Onder de 46.823 nieuwe werklozen zijn er 20.708 oudere werklozen en PWA'ers. Zelfs als we die uit de berekening laten is de werkloosheid nog altijd met 26.115 eenheden aangegroeid. Eigenlijk moeten ook de dienstenchequesjobs hierbij worden geteld omdat het hier gaat om omgezette PWA-jobs die bijna volledig worden gesubsidieerd. Voor een kostprijs van 21 euro betaalt de gebruiker een bijdrage van nog geen 5 euro. De jobs zijn dus voor meer dan 76% gesubsidieerd.

België doet het inzake werkloosheid slechter dan het Europese gemiddelde. In Frankrijk en Duitsland, landen die inderdaad nog slechtere cijfers voorleggen, stabiliseren de cijfers, in België gaan we er nog op achteruit.

De CD&V-fractie heeft in de commissie verschillende alternatieven voorgesteld. We hebben onze kwali-tijdskaart opnieuw ter sprake gebracht, een systeem dat ertoe strekt arbeid en gezin beter te combineren en waarbij de verschillende systemen van tijdskrediet, waaruit niemand nog wijs raakt, in een totaalconcept worden geïntegreerd. Dit concept zou kunnen bijdragen tot een verhoging van de activiteitsgraad en tot het bereiken van de doelstellingen van Lissabon. We hebben echter geen gehoor gevonden. We dienen dit amendement vandaag opnieuw in.

We hebben ook een voorstel ingediend tot regeling van het statuut van de vrijwilliger. We houden de minister aan haar belofte om dit voorstel snel in de commissie te bespreken en een zinvolle regeling uit te werken. Om de minister aan haar belofte te herinneren dienen we dit voorstel vandaag in de vorm van een amendement opnieuw in.

Na drie open brieven, drie publieke schuldbekentenissen en drie mooie intentieverklaringen, mogen we toch verwachten dat de regering eindelijk haar ei legt.

Niets is minder waar. De programmawet, de mozaïekwet om het wat lyrischer uit te drukken, of de vuilbakwet om het wat juister te zeggen, bevat geen enkele structurele hervorming inzake werkgelegenheid. Er wordt wat gemorreld aan het Ervaringsfonds. Er wordt een overbodige wettelijke basis ingevoerd voor een heffing op de Canada Dry-regeling. Overbodig, want volgens de sociale partners kan dat al met het bestaande wettelijke arsenaal en had men dus al kunnen ingrijpen. Er wordt een werkbonus voorgesteld. Dat is op zich niet zo nieuw en de bijdrage ervan tot de werkgelegenheid nog moet worden bewezen. Van echte, grondige, structurele maatregelen geen spoor. Wait and see. Een jaar ging verloren. Een lente, een zomer, een herfst. Een Afrikaans spreekwoord zegt: wie in de zomer geen hout sprokkelt, heeft het in de winter koud. Wel, het is koud en het zal nog kouder worden, als er niet dringend sociaal-economische maatregelen komen.

De actieve welvaartsstaat is niet actief. Hij creëert vandaag geen welvaart meer en is tot niets meer in staat. Het is een lege doos, een actieve uitstelstaat. 2004 moest een scharnierjaar worden, maar werd een schurend scharniertje. 2004 moest het jaar van het collectieve leiderschap worden, maar was op federaal niveau de abdicatie van het leiderschap. Dat klagen wij aan. Om het met Zola te zeggen: Nous accusons.

Mme Sfia Bouarfa (PS). - Le projet de loi-programme soumis à l'examen de notre assemblée a retenu notre attention à de nombreux égards. C'est au nom du groupe PS que je m'exprimerai dans cette brève intervention. Je me limiterai à quelques mesures essentielles prises par les différents départements compétents pour notre commission des Affaires sociales.

Nous pouvons tout d'abord nous réjouir de quelques mesures annoncées en matière d'emploi. Le Fonds de l'expérience professionnelle voit son groupe cible élargi aux plus de 45 ans. Cette mesure est positive car nous sommes également convaincus que les initiatives en la matière doivent être prises avant l'apparition des problèmes. Il importe en outre de souligner que le système est dorénavant élargi à toutes les actions visant à maintenir les travailleurs âgés au travail et que les projets sectoriels bénéficieront aussi d'une subvention.

Des modifications techniques et une disposition fiscale sont apportées au bonus crédit emploi. Nous les approuvons car elles améliorent un système qui agit en faveur des travailleurs ayant un salaire peu élevé.

Quant à la suppression du contrôle communal des chômeurs, nous la soutenons, d'autant plus que nous avions déposé une proposition de loi en la matière lors de la précédente législature. Nous souhaitons que la disposition soit appliquée le plus rapidement possible, avant la date butoir du 31 décembre 2005, et qu'une solution puisse être concrétisée à brève échéance pour les travailleurs à temps partiel. Ce système hérité du passé est inefficace et coûteux pour les communes. Les développements de ma proposition de loi mettaient déjà en évidence l'importance de supprimer ce « pointage » au plus vite.

Parmi les compétences du ministre des Affaires sociales, j'épinglerai la présomption irréfragable de travail à temps plein des travailleurs pour lesquels les formalités sociales n'ont pas été respectées.

Les mesures envisagées en matière de lutte contre la fraude sociale rencontrent également notre approbation. Il s'agit essentiellement d'adaptations techniques à DlMONA. Nous ne pouvons pas rester inactifs alors que notre pays est en tête de liste à l'échelon européen en matière de fraude sociale. Je souhaite ardemment que des dispositions viennent renforcer la lutte contre la fraude fiscale, laquelle compromet l'avenir de notre sécurité sociale et de la solidarité entre les gens. Cette économie souterraine du travail au noir doit être combattue.

Des acquis importants sont contenus dans cette loi-programme. Je soulignerai les mesures prises en faveur du financement alternatif, le renforcement de la cotisation de solidarité sur les voitures de société et l'extension de la notion de rémunération à certaines indemnités complémentaires.

D'une manière plus générale encore, je me réjouis des mesures prises par le gouvernement pour assurer la perception correcte des cotisations de sécurité sociale. Cet élément est prioritaire si on veut assurer le bon fonctionnement de notre système de sécurité sociale. L'extension au secteur privé du système ONSSAPL, en cas de défaillance de l'employeur en matière de déclaration de sécurité sociale, rencontre également notre approbation. Il n'appartient pas en effet à l'ONSS de supporter le surcoût engendré par ce manquement de l'employeur.

De la même manière, le groupe PS soutient la disposition prévoyant la responsabilité solidaire des dettes de sécurité sociale en cas de modification de la personnalité juridique de l'employeur.

Une réforme des prépensions dites « Canada Dry » est également proposée. Il sera permis d'assimiler certaines indemnités complémentaires à la rémunération. Nous approuvons cette disposition car les Canada Dry font une concurrence déloyale au système de la prépension, même s'il faut rester prudent en la matière et continuer à mettre l'accent sur le rôle des partenaires sociaux.

La loi-programme lève, avec effet rétroactif, une incohérence en matière d'octroi des allocations familiales majorées, ce dont je me réjouis tout particulièrement. Il s'agit d'une avancée significative dans la reconnaissance de la notion d'orphelin à d'autres enfants que les enfants naturels.

Je tiens à rappeler que notre commission des Affaires sociales a reçu plusieurs ministres et qu'elle est donc compétente pour des matières très diverses. Pour ce qui concerne le secteur des indépendants, nous confirmons que la protection sociale de ces travailleurs est bien une de nos priorités. Nous avions d'ailleurs déposé une série de propositions de loi lors de la précédente législature. La loi-programme va dans le sens souhaité et nous veillerons à la mise en oeuvre des mesures annoncées.

Enfin, en ce qui concerne la politique menée en faveur du versement des montants de rattrapage dus aux hôpitaux, je note que le ministre s'est engagé, en commission de la Chambre, à ne pas mettre les communes et CPAS en difficulté.

Cette loi-programme vient renforcer notre système de protection sociale par des mesures, parfois très techniques, qui montrent notre préoccupation pour l'aspect humain. Le groupe PS votera donc cette loi-programme.