3-566/1

3-566/1

Belgische Senaat

ZITTING 2004-2005

14 DECEMBER 2004


Evaluatie van de hervorming van de politiediensten


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE ZAKEN EN VOOR DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW LEDUC


INHOUD


  1. Inleiding
  2. Hoorzitting met de Commissie ter begeleiding van de politiehervorming op lokaal niveau
    1. Inleidende uiteenzetting
    2. Gedachtewisseling
  3. Hoorzitting met de heer H. Fransen, commissaris-generaal van de federale politie
    1. Uiteenzetting door de heer Fransen
    2. Vragen van de senatoren
    3. Antwoorden van commissaris-generaal Fransen
  4. Hoorzitting met de heer P. Dewael, vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken
  5. Hoorzitting met het Vast Comité van toezicht op de politiediensten
    1. Inleidende uiteenzetting door de heer Vandoren, voorzitter van het Comité P
    2. De gegevens die het Comité P ontvangt
    3. De interne politie-inspectie
    4. Informatiebeheer
    5. Globale analyse van de politiehervorming
    6. Gedachtewisseling
  6. Aanbevelingen van de commissie
  7. Stemmingen
    Bijlage 1
    Bijlage 2
    Bijlage 3
    Bijlage 4

I. INLEIDING

Dit verslag past in wat stilaan een traditie is geworden binnen de commissie voor de Binnenlandse Zaken en Administratieve Aangelegenheden van de Senaat. Reeds drie legislaturen volgt zij systematisch de politiehervorming op. Hierbij kan worden verwezen naar het verslag nr. 1-700/1 — « Evaluatie van de politiediensten » — van de heren Caluwé en Happart, dat nog dateert van voor de politiehervorming. Tijdens de vorige legislatuur werden de bevindingen van de commissie opgenomen in het verslag nr. 2-1188/1 — « De hervorming van de politiediensten » — van de dames Nagy en Thijs en van de heer Wille.

Het verslag is gebaseerd op een aantal hoorzittingen :

— met de commissie ter begeleiding van de politiehervorming op lokaal niveau (9 december 2003);

— met de commissaris-generaal van de federale politie, de heer H. Fransen (9 maart 2004);

— met de vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken, de heer P. Dewael (23 maart 2004);

— met het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten (11 mei 2004).

Zoals gebruikelijk heeft de commissie, op grond van haar bevindingen, op het einde van dit verslag een aantal aanbevelingen geformuleerd.

II. HOORZITTING MET DE COMMISSIE TER BEGELEIDING VAN DE POLITIEHERVORMING OP LOKAAL NIVEAU

Op 9 december 2003 heeft de commissie een hoorzitting gehouden met de commissie ter begeleiding van de politiehervorming op lokaal niveau (1) en dit naar aanleiding van het tussentijds evaluatieverslag dat deze in oktober van dat jaar aan de regering heeft voorgelegd

II.1. Inleidende uiteenzetting

De heer De Ruyver, voorzitter van de commissie, herinnert eraan dat deze werd opgericht bij koninklijk besluit van 21 maart 2003. Zij heeft haar tussentijds verslag op 15 oktober 2003 overgemaakt aan de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken.

De commissie heeft na een grondige analyse een zestiental pijnpunten geïdentificeerd en hierover in consensus aanbevelingen gedaan.

1. Het financieringsmechanisme, de sociale dotatie, de overdracht van de gebouwen, de gesco's en het boetefonds.

De heer John Robert, vertegenwoordiger van de « Union des villes et communes wallonnes » behandelt eerst het probleem van de financiering van de politiezones.

Het eerste probleem is dat het huidige financieringsmechanisme onvoldoende doorzichtig en toegankelijk is. De basisfinanciering en de bijkomende budgetten zijn een erg complex geheel.

Ten tweede wordt de berekeningswijze fel betwist door een groot aantal overheden en zijn er beroepen ingediend bij de Raad van State. Hij verwijst meer bepaald naar het beroep tegen de intrazonale verdelingsnorm, de fameuze 60/20/20-norm, die reeds tweemaal door de Raad van State werd vernietigd.

De commissie heeft de mogelijke oplossingen voor die problemen geanalyseerd en is tot de conclusie gekomen dat er een financieringswet nodig is, weliswaar gebaseerd op de KUL-norm, maar herberekend, genuanceerd en geactualiseerd.

Tevens moet een financieringsnorm bis worden voorzien voor een aantal specifieke en tijdelijke dotaties die aan een aantal zones gegeven werden in afwachting van het operationeel worden van het federaal veiligheidskorps. Die norm moet afzonderlijk in aanmerking worden genomen.

Deze financieringswet moet voldoen aan een aantal criteria zoals doorzichtigheid, grote objectiviteit en respect voor het gelijkheidsbeginsel. Bij de berekening van de financiering van de politiezones moet rekening worden gehouden met de specifieke toestand van de gemeenten, al was het maar om vervolgens de financiële toestand van de zone in haar geheel te bepalen. In het huidige mechanisme wordt al te vaak geen rekening gehouden met de interne heterogeniteit van de zones.

Ook moet rekening worden gehouden met de inspanningen die sommige gemeenten in het verleden hebben geleverd en met de reglementering die in die tijd als berekeningsbasis werd gebruikt.

Het algemene effect van die herberekening moet gebaseerd zijn op de huidige begrotingsmiddelen. Een verhoging van die middelen mag evenwel niet worden uitgesloten, mocht dat nodig blijken.

De commissie wenst dat de deskundigen de invoering van het basisfinancieringsmechanisme in de komende maanden kunnen blijven onderzoeken, en daarbij wetenschappelijke ondersteuning krijgen die door de FOD Binnenlandse Zaken wordt gefinancierd.

De heer Mark Suykens, vertegenwoordiger van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, sluit zich aan bij wat de heer Robert heeft gezegd. De commissie beveelt dus aan om in de loop van 2004 een financieringswet te maken.

Tegelijk zouden er overgangsmaatregelen moeten genomen worden om te vermijden dat in de periode tussen de huidige financiering en de definitieve financieringswet allerlei mechanismen in werking zouden treden die nadien weer moeten worden bijgepast. Zo wordt voorgesteld om voor 2004 de federale dotatie van 2003 te behouden, geïndexeerd weliswaar en met inbegrip van de extra voorzieningen voor onder meer Brussel, de aanvaardbare meerkosten, ... Daarmee wordt er ook druk uitgeoefend om in 2004 tot een wetgeving te komen.

Vervolgens behandelt de heer John Robert de sociale dotaties.

Naast de basisdotatie is er de sociale dotatie die overeenkomt met de werkgeversbijdragen op de wedden, premies en vergoedingen van de 7 359 rijkswachters die naar de politiezones werden overgeheveld.

Hoewel het de bedoeling is dat de sociale dotatie op dezelfde wijze verdeeld wordt als de basisdotatie, beveelt de commissie aan om tenminste voor de sociale dotatie 1 — de bijdragen op de wedden van de overgehevelde ex-rijkswachters — het mechanisme voor 2004 tijdelijk te bevriezen en de overstap naar het mechanisme zoals het thans geldt voor de basisdotatie, die oorspronkelijk binnen een termijn van zes jaar gepland was, op te geven en de voorkeur te geven aan de natuurlijke afvloeiing via pensionering van de gewezen rijkswachters. Dat impliceert dat men twee afzonderlijke rekeningen behoudt tot alle gewezen rijkswachters met pensioen zijn. De middelen zullen dus over een langere periode worden gespreid, om te vermijden dat de zones op korte termijn in de problemen raken. Op sociale dotatie 2 daarentegen — de werkgeversbijdragen op de toelagen, premies en vergoedingen van de overgehevelde ex-rijkswachters — zal het huidige mechanisme worden toegepast, dat geen enkele invloed heeft op de financiering van de zones.

Wat de financiering betreft, zijn er, aldus de heer Mark Suykens, nog drie andere problemen :

1. Voor de overdracht van de gebouwen heeft de Ministerraad op 9 mei 2003 koninklijke besluiten genomen maar die zijn tot nu toe nog niet gepubliceerd. Nochtans is dat erg belangrijk voor de zones want zij moeten voor de opmaak van hun begroting 2004 wel weten welke waarde hun gebouwen hebben en welke overdracht van middelen zij kunnen inschrijven in hun begroting. Daarom dringt de commissie aan op een snelle publicatie van deze koninklijke besluiten en dat de procedures worden gestart om met de zones tot concrete afspraken te komen. Dat is een erg belangrijk aspect voor de financiering van de zones, de zones hebben immers het recht de overdracht te aanvaarden ofwel er beroep tegen aan te tekenen.

2. Ten tweede, is er het boetefonds. In het akkoord met de verenigingen van steden en gemeenten van 11 juni 2003 is uitdrukkelijk opgenomen dat er extra middelen naar de zones zouden vloeien via een verkeersboetefonds en dat op basis van convenanten die met de zones zouden worden afgesloten omdat zij nu veel toezicht moeten uitoefenen op de verkeerswegen. De commissie heeft ook vastgesteld dat de lokale politie grote inspanningen, middelen en personeel levert voor de verkeersveiligheid op het terrein.

Het verkeersboetefonds is opgenomen in de wet van 7 februari 2003 maar er zijn nog geen uitvoeringsbesluiten genomen. Daarom beveelt de commissie aan om op korte termijn werk te maken van de implementatie van de noodzakelijke koninklijke besluiten, en vooral van de convenanten die ermee samenhangen, om de bijhorende middelen naar de zones te transponeren. In afwachting van die regeling zou er in ieder geval een overgangsregeling moeten komen zodat de zones de nodige middelen krijgen voor de nu al geleverde inspanningen. Hoe langer men wacht met het verkeersboetefonds, hoe langer het duurt eer die middelen naar de zones komen, hoewel ze noodzakelijk zijn om de extra inspanningen inzake verkeersveiligheid te financieren.

3. Tenslotte betekent de omzetting van de gesubsidieerde contractuele betrekkingen (gesco's) in statutaire betrekkingen uiteraard een zware meerkost voor de zones omdat de gesco-subsidies wegvallen. De normale werkgeversbijdrage moeten worden betaald en de zones zullen in principe zelfs verplicht zijn om opnieuw gesco's aan te werven. Dit leidt dus tot serieuze meerkosten voor de zones.

Een van de moeilijkheden zijn de tegenstellingen inzake bevoegdheden tussen het federale niveau en de gewesten. Daarover heeft reeds een interministeriële conferentie plaatsgehad maar dit heeft tot geen resultaten geleid.

Daarom dringt de commissie aan dat op zeer korte termijn een nieuwe Interministeriële Conferentie zou worden gehouden om de gesco-problematiek samen met de gewesten structureel te regelen.

2. De werking van de sociale secretariaten, de Centrale Dienst voor de vaste uitgaven (CDVU) en de bijzondere rekenplichtigen

De heer Fernand Koekelberg, de vertegenwoordiger van de minister van Binnenlandse Zaken, verklaart dat subwerkgroepen een aantal kritieken, klachten, vragen om uitleg hebben onderzocht over de federale dienstverlening op het stuk van management, geldelijke rechten en plichten van de personeelsleden en met betrekking tot het vastleggen van de boekhoudkundige verplichtingen van de lokale werkgevers en van de bijzondere rekenplichtigen. De commissie heeft aandacht besteed aan de kritiek over de algemene werking van de centrale diensten, maar ook aan de actuele problemen die dringend moeten worden opgelost.

Rekening houdend met het eenheidsstatuut van de politie en met de mobiliteit van het personeel, heeft de wetgever de verantwoordelijkheid voor die verplichtingen aan centrale organen willen geven : het sociaal secretariaat van de eengemaakte politie en de centrale dienst van de vaste uitgaven.

Het eerste is ermee belast de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de eengemaakte politie, ongeacht of het om politiebeambten gaat of niet, correct toe te passen. Het tweede is ermee belast het bezoldigingsrecht te berekenen en een reeks boekhoudkundige documenten die door diverse wetgevingen worden geëist, op te maken en uit te reiken.

De commissie heeft vastgesteld dat het voor het sociaal secretariaat van de eengemaakte politie aanvankelijk niet altijd gemakkelijk is geweest zijn verplichtingen na te komen. Het heeft de politiezones heel wat vervelende controles opgelegd. Er werden heel wat vragen gesteld soms steeds opnieuw, wat vaak op onbegrip stuitte bij de politiezones of de lokale autoriteiten. De commissie heeft ook problemen vastgesteld inzake de toegankelijkheid van het sociaal secretariaat. Het was dus duidelijk dat er een communicatieprobleem bestond tussen het sociaal secretariaat en zijn potentiële klanten.

De centrale dienst van de vaste uitgaven (CDVU) heeft zich moeten aanpassen aan de verplichtingen, eigen aan het op lokale niveau, waarmee hij helemaal niet vertrouwd was. De commissie heeft dus vastgesteld dat er aanvankelijk een probleem was om van aanpak te veranderen.

De commissie heeft ook kunnen vaststellen dat de CDVU aan een acuut gebrek aan middelen lijdt, zowel inzake personeel als inzake materieel. Het gaat nochtans echt om basismaterieel. De regering heeft, door contacten tussen de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Financiën, het nodige gedaan om de dienst te voorzien van het personeel en het materieel dat hij nodig heeft.

Los van de problematiek in verband met de werking van de centrale organen en hun verhouding tot de bijzondere rekenplichtigen, zijn er de problemen in verband met het statuut van de bijzondere rekenplichtigen, die de commissie op het spoor is gekomen.

Verscheidene bijzondere rekenplichtigen hebben meegedeeld dat ze problemen hadden omdat noch hun concrete verplichtingen, noch hun concrete taken door de wet zijn vastgelegd en hun statuut al evenmin. Er rijzen dan ook essentiële vragen : Wat met hun bezoldiging ? Wat gebeurt er bij een arbeidsongeval ? Wat met hun verplaatsingskosten ? Er is ongetwijfeld een leemte in de wet die moet worden opgevuld.

Voor de bijzondere rekenplichtigen van het Vlaams Gewest zijn er specifieke problemen : in het Vlaams Gewest is het theoretisch onmogelijk een beroep te doen op rekenplichtigen van het gewest voor de functie van bijzonder rekenplichtige in een zone met verscheidene gemeenten.

Na die beschouwingen formuleert de commissie volgende aanbevelingen.

Eerst en vooral stelt men vast dat het systeem dat twee jaar geleden werd ingevoerd, moet worden geperfectioneerd en efficiënt moet worden gemaakt. De kinderziekten ervan hebben al te lang geduurd. Om het communicatieprobleem op te lossen tussen het sociaal secretariaat en de lokale overheden moeten op de twee niveaus, het sociaal secretariaat en de zones, contactpersonen worden aangewezen die duidelijk geïdentificeerd zijn en die specialisten terzake zijn, die gemakkelijk een oplossing kunnen vinden. Op die manier vervalt men niet in een mechanisme waarbij mensen van het kastje naar de muur worden gestuurd zonder dat er ooit een concreet antwoord op hun vraag komt.

Het is ook belangrijk om er bij de centrale dienst van de vaste uitgaven op aan te dringen dat er voor het vereiste personeel wordt gezorgd en dat die dienst met de nodige middelen — vooral computers — wordt uitgerust. Anders kan hij zijn rol niet spelen.

Voor de bijzondere rekenplichtigen ten slotte is een wetgevend optreden vereist. Hun statuut en hun opdrachten moeten in een wet worden vastgelegd en de mogelijkheden voor het kiezen en aanwijzen van die bijzondere rekenplichtigen moeten worden uitgebreid. Het specifieke probleem van het Vlaams Gewest moet zo snel mogelijk worden opgelost, zoniet zullen een aantal zones van de ene dag op de andere zonder bijzonder rekenplichtige vallen.

Het is zaak de wet op de geïntegreerde politie bij te sturen om de keuzemogelijkheden met betrekking tot bijzondere rekenplichtigen uit te breiden. Misschien dient men een gewestelijke of federale pool te maken van bijzondere rekenplichtigen, waarop de politiezones van het hele land een beroep kunnen doen.

3. De informatiehuishouding : het Arrondissementele Informatiekruispunt (AIK), de nationale gegevensbank, het radiocommunicatienetwerk, de dispatchingcentrales, het CIC en Astrid

De heer Dirk Van Nuffel, vertegenwoordiger van de vaste commissie van de lokale politie, stelt dat het AIK een informatiekruispunt zal worden. Het wordt zowel door de federale, door de lokale politie als door de gerechtelijke overheid erkend als een onmisbare schakel in de politionele informatiehuishouding.

De commissie stelt vast dat het AIK veel duidelijker in de verf moet worden gezet als een soort van infodesk voor de burgemeesters. De informatie die het AIK genereert en die belangrijk kan zijn voor burgemeesters — bestuurlijke informatie of beleidsvoorbereidende informatie — komt niet rechtstreeks via het AIK bij de burgemeester terecht. Ze loopt in de praktijk meestal via de lokale politie en via de zonechef. Daarom moet er een inspanning worden gedaan om ook burgemeesters te overtuigen van het nut van het AIK.

Een zeldzaam AIK uitgezonderd, is er de voorbije maanden een impasse vastgesteld rond de bestaffing van de AIK's en meer bepaald inzake de bijdragen van de lokale politiekorpsen in die bestaffing.

Die impasse kan worden doorbroken met een zestal vrij concrete aanbevelingen.

Ten eerste, mits een degelijke opleiding, is het perfect mogelijk om meer burgerpersoneel in te zetten op het AIK. Dat is een belangrijk gegeven, willen wij politiemensen meer naar werkelijk operationele taken oriënteren.

Ten tweede, eerder dan zich vast te pinnen op de stelling dat er 614 fulltime personeelsequivalenten nodig zijn om de 28 AIK's te bemannen, moet men per arrondissement nagaan welke dienstverlening het AIK moet verstrekken en met welke intensiteit dat moet gebeuren. Pas daarna kan een concrete personeelsbehoefte worden vastgelegd.

Ten derde, niet het aantal personeelsleden op het AIK is belangrijk, maar wel hun kwaliteit. Voor de politiezones is het bovendien belangrijk dat het ter beschikking gestelde personeel de voeling en betrokkenheid met het lokale niveau, met het eigen korps en met het terrein niet verliest. Dat is precies de meerwaarde van lokale politiemensen in het AIK. Dit kan worden gewaarborgd door de leden van de lokale politie — het is om het even of het gaat om operationeel of CALog-personeel — parttime te laten werken rond informatiehuishouding binnen het eigen korps en parttime op het AIK. Als men daarentegen zou overgaan tot fulltime detacheringen, dan zouden die beperkt in de tijd moeten zijn.

Ten vierde, de gegevens die vanuit de lokale korpsen worden ingebracht in het AIK en in de algemene nationale gegevensbank, moeten juist ingevoerd zijn. Ze moeten zorgvuldig gevalideerd worden om kwaliteitsvol te zijn. Dat is de verantwoordelijkheid van elke politiezone en in die politiezone van de functionele beheerders. Daarvan is er ongeveer een nodig voor de informatieverwerking van een vijftigtal politiemensen op het terrein.

Die activiteit in de politiezones wordt nu erkend als een wezenlijke bijdrage in het informatiebeheer van de geïntegreerde politie en dus als een wezenlijke bijdrage vanuit het lokale niveau aan de AIK's.

Ten vijfde, de ratio zou moeten zijn dat 1 op de 4 personeelsleden in het AIK afkomstig is uit de politiezones van het betrokken arrondissement. Welke zones daadwerkelijk personeel ter beschikking stellen — al dan niet via een beurtrol — kan het voorwerp uitmaken van interzonale afspraken.

Als zesde en laatste aanbeveling met betrekking tot het AIK moeten er dringend uitvoeringsbesluiten komen op de artikelen 96 en 96bis van de wet op de geïntegreerde politie waarin de organisatorische en statutaire gevolgen van de detachering van lokaal personeel worden vastgelegd. Dat zal veel onduidelijkheid wegwerken, zowel bij eventuele gegadigden voor detachering als bij de korpsleidingen en niet in het minst bij de lokale politieoverheden.

Die laatste aanbeveling geldt trouwens ook voor de tewerkstellingen in de centra voor informatie en communicatie (CIC's). Rond die provinciale centra en de introductie van ASTRID, de nieuwe digitale radiotechnologie, liggen de zaken wel wat gevoeliger en ingewikkelder.

De problemen zijn genoegzaam bekend.

Er is de technische bedrijfszekerheid van ASTRID, die om een reeks redenen vandaag nog niet het niveau haalt van de bestaande analoge radionetwerken, terwijl het nochtans om een zeer geavanceerde en beloftevolle technologie gaat.

Er is de kostprijsvergelijking tussen de huidige radionetwerken en radiotoestellen en de ASTRID-configuraties.

Dat was een zeker punt van discussie toen nog niet was aangekondigd dat eventuele meerkosten door de federale begroting zouden worden gedragen, wat dus nu in het regeerakkoord is vermeld.

Een derde probleem zijn de vertragingen in de opstart van de CIC's omdat de computers eerst met heel wat informatie moeten worden gevoed. De informatie vanuit het lokale niveau sijpelt maar met mondjesmaat door omdat vanuit de politiezones onvoldoende personeel ter beschikking wordt gesteld om die informatie te verwerken.

Ook is er een probleem met de financiering van de CIC's en dan vooral van de personeelskosten. Het koninklijk besluit van 26 juni 2002, dat een lineaire personeelsverdeling van 50 % federale en 50 % lokale politiemensen voorschrijft, wordt duidelijk door de lokale overheden en de lokale politie aangevochten.

Er is, ten slotte, de uitdrukkelijke wens van een aantal middelgrote en grotere politiezones om zichzelf ook in de toekomst lokaal te blijven dispatchen. Daarnaast bestaat binnen de kleinere zones de vrees dat het dienstenpakket van het CIC onvoldoende ruim zou zijn.

Met een aantal vraagstukken van hoofdzakelijk technische en financiële aard is de commissie in dit tussentijds rapport nog niet klaar. Belangrijk is dat er een consensus is bereikt over een aantal krachtlijnen bij de organisatie van de CIC's en omtrent een aantal principes waarop de respectievelijke personeelsinbreng vanuit de federale en lokale politie moet gebeuren.

De meer conceptuele krachtlijnen zijn de volgende.

Ten eerste, alle politiezones zullen voor dringende oproepen om politiehulp en ook voor zogenaamde in de tijd uitstelbare interventies een beroep doen op dat ene provinciale CIC. Het gaat dus eigenlijk grosso modo om de 101-functie van vandaag.

Ten tweede, de kleinere zones zullen zowel voor de call taking als voor de dispatching een beroep doen op het CIC, net zoals ze vandaag meestal nog kunnen rekenen op de C-com's — de communicatiecentra die de federale politie er vandaag nog op arrondissementeel niveau op nahoudt. In elk geval moet de full service die vandaag geleverd wordt door die C-com's de minimumservice zijn die het CIC morgen zal leveren.

Het derde uitgangspunt is dat de grotere zones, die dat wensen, in staat moeten worden gesteld om op locatie, met eigen personeel, voor de dispatching van al hun eenheden in te staan.

Ten vierde, tussen de minimale optie — alleen call taking door het CIC en de maximale optie, waarbij zowel de call taking als de dispatching door het CIC wordt verzekerd, zijn alle mogelijke tussenvormen en combinaties realiseerbaar.

Wat echter niet wenselijk wordt geacht, is dat op een tussenniveau nog dispatchings zouden blijven bestaan.

Ook wat de bestaffing van de CIC's betreft, bevat het rapport een aantal principiële aanbevelingen.

Ten eerste, en naar analogie van wat we gezegd hebben over de AIK's, moet in elke provincie eerst worden uitgemaakt wat de vragen en behoeften van de politiezones zijn en welke dienstverlening het CIC uiteindelijk zal moeten leveren. Pas dan kan de gewenste personeelscapaciteit worden vastgelegd. Dat kan dus van provincie tot provincie en van CIC tot CIC verschillen.

Ten tweede blijft in principe de verhouding van 50 % federale en 50 % lokale personeelsinbreng bestaan. Lineaire verdeelsleutels kunnen echter best niet nationaal worden opgelegd en worden het beste aan het provinciale niveau overgelaten. De lokale inbreng kan opnieuw, net zoals bij de AIK's, het voorwerp zijn van interzonale akkoorden.

Als derde aanbeveling, over de personeelsinbreng, moet de personeelscapaciteit van de bestaande C-com's en van de bestaande 101-diensten in eerste instantie, ongeacht of het gaat om lokaal of federaal politiepersoneel, overgaan naar de CIC's.

Als vierde aanbeveling moeten de politiezones die zelf zullen dispatchen, geen personeel afstaan voor de bestaffing van de CIC's.

Als vijfde en laatste aanbeveling moet, op wat langere termijn dan voor de AIK's, gradueel minder politiepersoneel en meer Calog-personeel worden ingezet.

4. Interzonale samenwerking, rol van dirco, de federale dienstverlening

De heer Marc Garin, van de politiezone Mons-Quévy, legt uit dat de tussenniveaus fundamenteel zijn voor de werking van de geïntegreerde politie. Men heeft het vaak over lokale politie en federale politie, maar er zou meer moeten worden nagedacht over het begrip « geïntegreerde werking ».

De commissie stelt vast dat de interzonale samenwerking in de eerste plaats afhangt van de individuele korpschefs en daarna van andere parameters zoals de grootte van de zones, het aantal zones in een arrondissement en de nabijheid van grote en kleine politiezones. Zij stelt ook vast dat die samenwerking weliswaar niet onmiddellijk tot stand kwam maar een zekere impuls kreeg via de ministeriële omzendbrief PLP27.

De commissie is zich ook bewust van het feit dat de volledige autonomie van de zones geen meerwaarde betekent voor de geïntegreerde werking van een nieuwe politie.

Wat dat tussenniveau en de exacte rol en de werking van de bestuurlijk directeur-coödinator (de zogenaamde « dirco » betreft), stelt de commissie vast dat de dirco een essentieel element is in de dynamiek van de geïntegreerde werking omdat hij die werking, hoofdzakelijk in de niet-operationele zaken, vergemakkelijkt en ondersteunt. Aanvankelijk had men kunnen denken dat de dirco een essentiële rol zou spelen in operationele zaken, maar in werkelijkheid is zijn rol veel groter in niet-operationele zaken. Op enkele uitzonderingen na — die zijn er helaas ook — stel de commissie vast dat de korpschefs positief staan tegenover de dirco. De commissie is echter van oordeel dat de functie van dirco niet institutioneel moet worden verankerd bij de provinciegouverneur, zoals vroeger gevraagd werd. Deze laatste zal beschikken of beschikt nu soms al over een verbindingsofficier. Deze verbindingsofficier zal zich toeleggen op de veiligheidsproblemen waarmee de gouverneur, maar mag zich niet inlaten met de voorrechten van de dirco.

De commissie stelt ten slotte vast dat de Directie van de relaties met de lokale politie (DRL) er in grote mate voor zorgt dat de federale politie de lokale politie steunt en meer in het bijzonder wat betreft de strategische aspecten van het beheer van de lokale politiekorpsen.

Maar de lokale politiekorpsen koesteren nog veel verwachtingen op het stuk van de niet-operationele steun van de federale politie, vooral op het vlak van de materiële middelen, de medische controle en de huidige onoverzichtelijke tuchtregeling.

De vooruitgang die de federale politie heeft geboekt, moet nog vertaald worden in meer duidelijkheid. Het volstaat niet om aan de zones te zeggen « dat men erover nadenkt », maar er moeten duidelijke antwoorden gegeven worden op de volgende vragen : « Op welke steun kunnen wij rekenen ? Binnen welke termijn en tegen welke prijs kunnen wij erop rekenen ? » Eens te meer stelt men vast dat de dirco een sleutelpositie inneemt in het geheel.

Hoe luiden de aanbevelingen van de commissie ?

De interzonale samenwerking, operationeel of niet, moet worden aangemoedigd. Voorbeelden daarvan zijn de interne auditcontrole en het bureau voor slachtofferhulp.

De zones uitbreiden zonder eerst te zorgen dat deze interzonale samenwerking tot stand komt, kan het huidige evenwicht verstoren.

De interzonale samenwerking moet uitgebreid worden tot de federale politie. Men spreekt wel van interzonale samenwerking, maar in feite gaat het om een driehoekige samenwerking. De federale politie moet ook bij deze samenwerking worden betrokken via de directeur-coördinator, de hoeksteen van het geheel, die zelf als dirco op de steun van de centrale diensten van de federale politie moet kunnen rekenen.

Op nationaal niveau moet de directie van de betrekkingen met de lokale politie een nog actievere rol kunnen spelen dan die welke ze nu speelt bij het stimuleren van de verschillende vormen van plaatselijke en federale samenwerking. Dit kan gebeuren door een databank, en een bank van denkpistes en opgedane ervaringen ter beschikking te stellen die voor de politiezones van nut kunnen zijn.

De commissie beveelt aan de rol van de dirco als tussenschakel duidelijker te omschrijven door zijn mandaat uit te breiden, onder andere op het gebied van ondersteuning en operationele samenwerking. De commissie denkt bijvoorbeeld aan de veelbesproken informatiekruispunten per arrondissement, en aan de provinciale ASTRID-dipatchings.

Hij moet absoluut bevrijd worden van het hiërarchische keurslijf dat hem momenteel — vooral op niet-operationeel gebied — verhindert om efficiënter op te treden ten gunste van het veld en de politiezones, die hij beter dan wie ook bij de federale politie kent.

De commissie blijft echter zeer gehecht aan het beginsel dat alleen de zaken waarin de dirco een meerwaarde kan bieden, via hem zouden verlopen.

De commissie beveelt dus aan dat het personeelsbestand waarover de dirco beschikt, ten minste zou worden gehandhaafd en dat de dirco onder het rechtstreekse gezag van de commissaris-generaal zou worden geplaatst, en niet van één van de vijf huidige directeurs-generaal (die directeur is van de bestuurlijke politie).

De commissie dringt erop aan dat de taken die opgedragen worden aan de verbindingsofficieren bij de provinciegouverneurs vooral de bevoegdheden van de dirco niet doorkruisen.

Wat de federale ondersteuning betreft, steunt de commissie het uitdrukkelijk verzoek van de zones om de door de directie van de betrekkingen met de lokale politie verschafte ondersteuning te handhaven en zelfs uit te breiden.

De commissie stelt vast dat de kwalitatieve ondersteuning van de federale politie verder moet worden ontwikkeld in de vorm van een contract voor de levering van diensten dat is opgesteld op grond van een diepgaande analyse van de noden en verwachtingen van de politiezones.

Ook moet de federale politie bepaalde investeringen en vormen van ondersteuning, in het bijzonder op het gebied van telematica, beter coördineren. Wat is bijvoorbeeld het nut van drie verschillende oproepsystemen in één enkele geïntegreerde politie ?

Ten slotte benadrukt de commissie dat ongeacht de door de federale politie verschafte steun, de actoren in het veld de aard, de termijnen en de prijs van die ondersteuning in real time moeten kennen teneinde deze gegevens in de beheersstrategie van de betrokken zone te verwerken.

5. De gehypothekeerde capaciteit, het gevangenentransport en het toezicht in de justitiepaleizen

De heer Roland Van Reusel, vertegenwoordiger van de Vaste commissie van de locale politie, zet uiteen dat de Hycap — de gehypothekeerde capaciteit — in feite het vroegere systeem van de marseenheden van de ex-rijkswacht vervangt. Dat systeem heeft de vroegere gemeentepolitie nooit gekend. Volgens de wet moeten op grond van ministeriële omzendbrieven sommige federale politietaken door de lokale politie worden uitgevoerd.

Na verschillende deskundigen gehoord te hebben, stelt de commissie zeven zaken vast.

Sommige zones vragen teveel Hycap-versterking zonder dat ze onderzoeken of die wel nodig is.

Tijdens de de eerste vier maanden van 2003 werd 42 % van de Hycap ingezet tijdens voetbalmanisfestaties, 21 % voor de bescherming van gebouwen zoals ambassades, de Shape of de NAVO, 7 % tijdens stakingen in de gevangenissen en 7 % bij epidemieën zoals de gekkekoeienziekte bijvoorbeeld.

Wat de commissie ook vastgesteld heeft, en in Brussel kan men erover meespreken, is dat 33 % van de nationale Hycap-versterking werd ingezet in Brussel omdat daar talrijke manifestaties en Europese topontmoetingen plaatsvinden. Vandaar de noodzaak om het personeelsbestand van de Brusselse zones zo snel mogelijk aan te vullen.

De statische en permanente opdrachten tot bescherming van federale gebouwen die thans door de lokale politie worden uitgevoerd, moeten door de federale politie worden overgenomen, zoals vermeld in de toelichting bij de wet.

Vijfde vaststelling : Hycap dient geografisch te worden ingeperkt.

Zesde vaststelling : de naleving van het politiestatuut belemmert het Hycap-gebeuren. Men moet dus redelijk snel een soepelere dienstorganisatie uitwerken.

Laatste vaststelling : de algemene reserve van de federale politie besteedt veel capaciteit aan het begeleiden van geldtransporten en in mindere mate aan het transport van gedetineerden.

Wat zijn de voorstellen van de commissie terzake ?

De permanente en statische taken moeten door de federale politie worden overgenomen, zoals staat in de toelichting bij de wet. De algemene reserve van de federale politie zal dus moeten worden versterkt.

De tweede aanbeveling heeft betrekking op de tenuitvoerlegging van die Hycap. Eerst en vooral is het normaal dat de zone waarin een evenement plaatsvindt de meeste krachten inzet. Vervolgens bevelen wij aan dat voor aangekondigde en te plannen evenementen (voetbal, carnaval van Aalst of Binche, ...) er een interzonale samenwerking tot stand komt met compensatie tussen de zones, niet noodzakelijk in dezelfde aangelegenheden, in samenwerking met de dirco-diensten. De derde stap heeft betrekking op de algemene reserve. Er moet rekening mee worden gehouden dat in die algemene reserve steeds een ultieme, inzetbare reserve beschikbaar moet blijven. Ten slotte moet de Hycap pas in laatste instantie ingezet worden, en in de eerste plaats op arrondissementsniveau.

De derde aanbeveling betreft de berekening van de prestaties van de gehypothekeerde capaciteit, in de eerste plaats ten opzichte van het werkelijke personeelsbestand, met inbegrip van de politiehulpdiensten, wat thans niet het geval is, maar ook ten opzichte van de verschillende soorten van mobiliteit binnen de zones. De tweede berekening heeft betrekking op een kredietlijn die om de drie maanden aangepast wordt ten opzichte van het personeelsbestand van de algemene reserve. Hoe meer versterking bij de algemene reserve, hoe minder Hycap.

De commissie stelt derhalve voor om de dwingende richtlijn MFO2bis en MFO5 te herzien.

Ten slotte snijdt de heer Van Reusel het probleem aan van het veiligheidskorps.

Momenteel voeren de lokale politie en, in mindere mate, de federale politie, bewakingsopdrachten uit in de hoven en rechtbanken en tijdens het vervoer van gevangenen. Voor de lokale politie is dat een zware belasting. Intussen werd het veiligheidskorps bij wet opgericht en werden er onlangs verschillende koninklijke besluiten genomen.

Voor het land worden 158 en voor Brussel worden 160 personen aangeworven en gevormd. De eersten beginnen reeds met hun stage.

De commissie stelt vast dat de budgettaire middelen voorhanden zijn en beveelt de minister van Justitie aan de tenuitvoerlegging van deze maatregelen te voltooien om zo 318 politiemensen in het land vrij te maken.

Ten slotte wijst de heer Brice De Ruyver er op dat he laatste punt het verhogen van de operationele inzetbaarheid betrof.

Als men de som maakt van de diverse voorstellen, is de commissie er absoluut van overtuigd dat door een combinatie van maatregelen de door de regering vooropgestelde 2 500 bijkomende operationele manschappen op het terrein haalbaar is. De onderhandelingen met de syndicaten zullen ertoe leiden dat inzake dienstregeling, arbeidsorganisatie en versoepeling van het statuut, capaciteitswinst wordt geboekt.

Voor tal van essentiële onderdelen van de politiehervorming, de AIK's, de CIC's, de technopreventieve adviseurs, moeten men kunnen terugvallen op het Calogpersoneel. Als men erin slaagt om de Hycap terug te dringen, kan een enorme capaciteitswinst op die drie punten worden gerealiseerd. Dan is er ook meer interzonale samenwerking mogelijk en zal ook dat ongetwijfeld capaciteitswinst opleveren voor de diverse onderdelen van de politiefuncties.

II.2. Gedachtewisseling

Bij het horen van de vaststellingen en aanbevelingen krijgt de heer Moureaux de indruk dat de berg een muis gebaard heeft. Het verslag staat een licht gewijzigd status quo voor.

Volgens hem moet men bij het analyseren van de politiehervorming uitgaan van de filosofie die ten grondslag ligt aan het stelsel dat men heeft willen invoeren, namelijk een politiestelsel dat voor het hele grondgebied identiek is.

Mettertijd wordt dat stelsel steeds onbegrijpelijker en het wordt steeds moeilijker er een eenvormig systeem in te zien. Geleidelijk aan zou alles op dezelfde manier behandeld moeten worden, maar de aanbevelingen van de begeleidingscommissie lijken ertoe te leiden dat de toestand erop achteruit gaat.

Hij vindt bijgevolg dat de begeleidingscommissie te voorzichtig is geweest in haar besluiten.

Het zou interessant zijn alle nieuwe opdrachten op te sommen die sinds de hervorming aan de politiezones opgelegd zijn. Zal daar ooit een einde aan komen ? Is de federale politie zo onmachtig geworden dat zij zich alleen nog met de grote gerechtelijke onderzoeken kan bezighouden ?

De begeleidingscommissie had de verdeling van de opdrachten en van de middelen over het federale en het lokale niveau moeten onderzoeken. Als de lokale politie opdrachten moet uitvoeren die vroeger op federaal niveau werden uitgevoerd, moeten daarvoor de nodige middelen ter beschikking worden gesteld.

Men vraagt aan zones om opdrachten te vervullen die zeer moeilijk zijn wanneer het zones met verschillende gemeenten zijn. Hij denkt bijvoorbeeld aan de technopreventie.

Wat de communicatiemiddelen betreft, vraagt hij zich af wie dit alles zal betalen. Het ASTRID-systeem werd ontwikkeld zonder dat men zich ooit heeft afgevraagd wie de uitvoering ervan zal betalen.

De interzonale samenwerking hangt inderdaad van de individuen af, maar ook van de staat waarin de verschillende zones verkeren. Samenwerking veronderstelt zones die in staat zijn om elk hun deel van de overeenkomst uit te voeren.

Wat de dirco's betreft, vraagt de heer Moureaux of het gezond is om een deel van de verantwoordelijkheid aan de provinciegouverneurs over te laten. Men heeft een nieuwe functie ingevoerd zonder de oude af te schaffen. Dat leidt tot tegenstrijdige richtlijnen. In plaats van één dalende lijn van de minister van Binnenlandse Zaken via de dirco's tot de zones, blijven de provinciegouverneurs een rol spelen. Dat lijkt hem niet erg rationeel.

Hij meent dat de commissie op dat vlak een vereenvoudiging had kunnen voorstellen.

De aanbevelingen waar hij achter staat betreffen de gehypothekeerde capaciteit. Als men de algemene reserve versterkt, zal er minder beslag gelegd worden op de HyCap.

Wat betreft de tuchtregeling heeft hij de indruk dat men de korpschefs machteloos wil maken. Hij vindt dat de tuchtregeling de korpschefs enig gezag moet verlenen.

De heer De Ruyver meent dat het disciplinair statuut tot problemen leidt. Dit is in elk geval een onderwerp dat de begeleidingscommissie nog grondig wil onderzoeken.

Wat het gebrek aan durf van het verslag betreft, wijst hij er toch op dat de heer Moureaux actief heeft deelgenomen aan de akkoorden van maart en juli 2002. Hij weet dus hoe moeilijk de discussie over bepaalde punten was.

In dit verslag is over een aantal van die punten, met dezelfde partners, een consensus bereikt, wat toch een niet geringe verdienste is.

Het is absoluut noodzakelijk een overgangsregime te voorzien. De situatie is in de verschillende zones zo heterogeen dat sommige in een onmogelijke situatie dreigen te verzeilen zonder de nodige overgangsmaatregelen.

Inzake de financiering is de gelijkschakeling voorzien tegen 2005. De sociale dotatie is nog een knelpunt. De kleine zones die relatief veel rijkswachters hebben gekregen komen voor een onmogelijke situatie te staan als de federale regeling uniform zou worden toegepast.

De begeleidingscommissie is het er mee eens dat er een te grote overdracht is van opdrachten naar het lokale niveau. In eerste instantie moet er op een eenduidige manier worden gewerkt vanuit het sociaal secretariaat. Er moet een einde komen aan de federale bureaucratie die een enorme belasting betekent voor het lokale niveau.

Wat ASTRID betreft, wijst hij er op dat de regering heeft beslist om tussen te komen in de meerkost. Daardoor is de discussie over de meerkost van de apparatuur ontmijnd. In ASTRID is zoveel geïnvesteerd dat er geen alternatief is dan het verder te zetten.

Betreffende het intermediair niveau en de rol van de DirCo's, is de situatie in Brussel anders dan in kleine zones waar de rol van de DirCo's zeer belangrijk is. Vandaar dat zijn rol niet op het niveau van de gouverneur moet gesitueerd worden omdat hij daar te ver zit van het lokale niveau en hij niet de rol kan spelen die hij samen met de DirJu moet vervullen. Hij moet derhalve op het arrondissementeel niveau blijven, ook met het oog op het aanvoeren van bestuurlijke informatie in de AIK.

De heer De Ruyver wijst er ook op dat de rol van de gouverneurs verschilt in het Noorden en het Zuiden van het land. In het Noorden van het land speelt de gouverneur traditioneel een veel grotere rol in de veiligheidsproblematiek dan in het Zuiden van het land.

De inspanningen inzake Hycap zijn niet alleen voor Brussel belangrijk. Hoe sneller wij er in slagen een oplossing te vinden voor de onderbezetting van de Brusselse politie, hoe sneller de Hycap kan worden afgebouwd.

Mevrouw Defraigne is het niet eens met de kritiek van de heer Moureaux. Zij vindt niet dat het verslag zo vergoelijkend is.

De begeleidingscommissie heeft 16 pijnpunten aangestipt, met aanbevelingen om er iets aan te doen. Zij vindt het evident dat zo'n grootschalige hervorming op korte tijd niet zonder moeilijkheden uitgevoerd kan worden.

Eerst en vooral zou zij willen weten wat de commissie concreet bedoelt met een financieringswet.

Ten tweede wil zij weten hoe de commissie de aanpassing van de KUL-normen in deze nieuwe financieringswet ziet. Hoe zal men bepaalde parameters, zoals de aanwezigheid van een gevangenis op het grondgebied van een zone, in rekening brengen ?

Ten slotte wil zij weten wanneer het ASTRID-systeem in werking zal treden. Zij stelt bijvoorbeeld vast dat het in Luik nog steeds niet operationeel is.

De heer De Ruyver antwoordt dat een aantal onderwerpen van de begeleidingscommissie een erfenis zijn van het akkoord met de verenigingen van de steden en gemeenten. Zo is voor de CIC en de AIK afgesproken dat de begeleidingscommissie een beslissing zou nemen. Eind 2002 waren er 134 zones die verklaarden dat ze financiële en/of operationele problemen hadden. Dit heeft ertoe geleid dat de begeleidingscommissie een aantal pijnpunten die hiermee verband houden heeft moeten behandelen.

Iedereen heeft binnen de begeleidingscommissie de kans gekregen om een aantal problemen voor te leggen. Op dit ogenblik zijn er 16 weerhouden en telkens zijn de personen gehoord die hierover een analyse konden geven. Op die manier heeft de begeleidingscommissie telkens geprobeerd om gepaste aanbevelingen te formuleren.

Wat de financieringswet betreft, wijst de heer De Ruyver er op, dat dit is overeengekomen in het akkoord van juli 2002. De bijkomende federale dotatie vloeit voort uit een beslissing van de ministerraad van 6 december 2002 om een oplossing te bieden voor de zones met problemen.

De begeleidingscommissie heeft vastgesteld dat een aantal parameters van de KUL-norm onvoldoende tot uiting kwamen in de huidige financiering. Het betreft o.a. de aanwezigheid van gevangenissen of justitiepaleizen. Daarmee is rekening gehouden in de bijkomende federale dotatie.

Er is echter een ander probleem, dat van de intrazonale verdeling. De Raad van State heeft de 60-20-20-regel verbroken. Deze regel was een noodmaatregel. Idealiter komen de zones tot een akkoord over de inbreng van elke partner in een meergemeentenzone. Wanneer dit niet lukte viel men terug op de 60-20-20-regel.

Een aantal zones past die regel toe. Het probleem is dat de federale overheid dat het geld aan die zone geeft niet ten goede komt aan de gemeente die de overlast heeft van een gevangenis. Zolang men niet op intrazonaal niveau tot een akkoord komt zal dit probleem blijven bestaan. Vanuit het federale niveau kan men geen oplossing bedenken of opleggen voor alle problemen die binnen een zone kunnen rijzen.

Voor ASTRID adviseert de heer De Ruyver om te informeren wat de ervaring is van de provincie Henegouwen waar het systeem recent is opgestart.

De heer Garin herinnert eraan dat ASTRID een techniek is waarmee mensen in het veld met elkaar kunnen communiceren. Dat systeem zal overal gebruikt kunnen worden zodra de masten opgericht zijn. Daarnaast zullen er provinciale dispatchingcentra bestaan. Die centra zijn in heel het land opgeleverd, behalve in Luik. Dat hangt af van de planning van de federale politie. Tussen de oplevering en de gebruikneming kan gemakkelijk een jaar verstrijken.

Als korpschef stelt hij vast dat de federale politie het systeem slechts langzaam in gebruik neemt. De politiezones zijn potentiële klanten, maar alleen de federale politie beschikt over de nodige know-how.

Mevrouw Thijs stelt vast dat er een grondige analyse is gemaakt maar vraagt of de aanbevelingen van de begeleidingscommissie pertinent genoeg zijn. Wat gaat er gebeuren met de opvolging van de aanbevelingen van de begeleidingscommissie ?

Deze Senaatscommissie heeft steeds veel aandacht besteed aan de KUL-norm. Zij vraagt dat er beter rekening zou gehouden worden met de specifieke noden van landelijke streken.

In het geheel van het verslag heeft zij een luik over de opleiding gemist. Zij pleit ervoor dat de opleiding in de verschillende politiescholen meer eenvormig zou worden gemaakt. Ook de pedagogische en inhoudelijke capaciteiten van de lesgevers zijn belangrijk.

Verder meent ze dat er te weinig aandacht wordt besteed aan de aanwerving van vrouwen en allochtonen omdat dit voor een deel de uitstraling van de politie bepaalt.

Zij wijst er op dat Antwerpen nog de enige gemeente is die een eigen politieschool heeft. Dit is een compleet anachronisme en de vraag is of de stad deze last moet blijven dragen.

Tijdens de vorige legislatuur heeft de Senaatscommissie in haar verslag opgemerkt dat veel taken van de politie kunnen worden uitgeoefend door burgers. Daardoor zou er operationele capaciteit vrijkomen. Er is heel veel geïnvesteerd in de politie maar de return voor de samenleving is beperkt.

De zones kunnen beroep doen op de Algemene Reserve (DAR). In de laatste programmawet is evenwel bepaald dat de federale overheid die gelden kan afhouden van de dotatie aan de zones.

Ten slotte, wat het veiligheidskorps betreft, zijn er op dit ogenblik 50 aanwervingen. Waar denkt men de overige 250 personeelsleden te halen ?

Mevrouw Leduc stelt weliswaar vast dat er inderdaad minder politiemensen op straat zijn maar in verschillende zones is het effectief ingrijpen van de politie en de resultaten die men boekt, wel degelijk zichtbaar zijn.

Wat de vraag van de Algemene Reserve betreft, wijst de heer De Ruyver er op dat bepaalde zones de laatste twee jaar een punctuele versterking hebben gekregen van de DAR. Zo heeft de zone Hoogstraten, die een gevangenis en een asielcentrum heeft op het grondgebied, extra financiële middelen en personeel gekregen. Het geld dat zij gekregen heeft voor die specifieke meertaken dient om een deel van de kosten te drage van het personeel dat door de DAR werd ter beschikking gesteld. Het is de bedoeling dat dit in de toekomst structureel wordt opgevangen in het financieringsmechanisme door een performantere KUL-norm.

Dit is een probleem dat als een rode draad door het verslag loopt (Hycap, DAR, Brussel, CALOG ...). De aanbevelingen hebben betrekking op een geheel van maatregelen die er moeten toe leiden dat de operationaliteit van de politiemensen verhoogt.

De gevolgen van de politiehervorming laten zich reeds voelen in de criminaliteitsbestrijding.

Op dit ogenblik worden Albanese bendes van mensenhandelaren opgerold in samenwerking met kleine korpsen. Deze kleine korpsen hebben nu, in tegenstelling tot vroeger, hun eigen recherche die 7 à 10 % van hun capaciteit uitmaakt. In gerechtelijke termen is de slagkracht van de lokale politie dus aanzienlijk verhoogd. Uiteraard is die evolutie niet zichtbaar op straat maar ze laat zich voelen door het terugdringen van een aantal criminele fenomenen (carjackings, homejackings, inbraken door rondzwervende benden, ...).

Mevrouw Thijs heeft gelijk dat zij de aanwerving aankaart. Dit is zeker een element dat bij de volgende evaluatie zal worden onderzocht.

Wat de opleiding betreft, bestaan er grote spanningen tussen de provinciale scholen en de centrale diensten. Zeker is dat een standaardisering van de opleiding nodig is. Het feit dat Antwerpen van haar politieschool af wil is een recent gegeven dat bij deze discussie moet betrokken worden.

Wat de aandacht voor de landelijke gemeenten betreft, wijst de heer De Ruyver er op dat de solidariteitsmechanismen tussen financieel krachtige zones en armere zones, tussen stedelijke en landelijke zones niet worden losgelaten. Wel moeten die mechanismen verfijnd worden. Aan het licht is gekomen dat in de meergemeentenzones grote verschillen bestaan op het vlak van inspanningen in het verleden. Deze lat moet worden gelijk getrokken.

De heer Verreycken vraagt dat de opstellers van het verslag een verklarende woordenlijst bij hun verslag zouden willen voegen. Na een oppervlakkige lezing heeft hij 32 afkortingen gevonden waarvan hij de betekenis moet opzoeken.

In het hoofdstuk « financiering » wordt geopperd dat de financieringswet het gelijkheidsbeginsel moet respecteren. In de aanbevelingen leest hij echter dat om « historische » redenen bepaalde disproportionaliteiten altijd zullen blijven bestaan.

Moet hij begrijpen dat de gemeentes die altijd een beroep deden op de rijkswacht in de toekomst altijd meer geld moeten krijgen dan de andere ? Heeft een dergelijke overweging een communautaire bijklank of is er een andere oorzaak voor die aanbeveling ?

Wat ASTRID betreft, staat er in het verslag dat het systeem minstens dezelfde kwaliteit moet nastreven als de bestaande systemen. Als dat het geval is dan had men niets moeten veranderen. Het uitgangspunt moet zijn dat ASTRID veel beter moet zijn. Het argument dat het zoveel heeft gekost dat we niet meer terug kunnen vindt hij onaanvaardbaar. Tevens wenst hij te vernemen waarom ASTRID in Luik nog niet is opgestart.

In het verslag melden de experten dat het systeem niet duurder is, terwijl de gebruikers stellen dat dat wel het geval is. De begeleidingscommissie neemt geen standpunt maar stelt alleen dat dit nog verder moet onderzocht worden. Graag had hij vernomen wie er gelijk heeft. Dat lijkt hem iets sterker als conclusie.

Voor de CIC vermeldt het verslag dat er per provincie een geïndividualiseerde benadering vereist is. Met deze aanbeveling heeft hij een probleem. De regel is een 50/50-verdeling van de kosten. Door deze norm te verlaten kan er evengoed 90 % ten laste vallen van de federale overheid en slechts 10 % voor de lokale politie. Dit zet de deur open voor praktijken waaraan door de politiehervorming een einde moest komen.

De problemen van de CDVU zijn alomvattend. Het verslag maakt duidelijk dat al deze problemen reeds eind 2001 bekend waren. Als er na drie jaar nog steeds geen oplossing is voor deze problemen dan plaatst hij daar toch grote vraagtekens bij. Heeft de regering het advies van de begeleidingscommissie gevolgd en wordt hieraan verholpen in de programmawet ?

Over de omzendbrief PREV19, die betrekking heeft op de investeringen van zelfstandigen en KMO's in de beveiliging van hun onderneming, beveelt de commissie aan om die op te schorten. Betekent dit dat deze personen deze investeringen niet langer fiscaal kunnen aftrekken ? Als dit het geval is dan kan hij onmogelijk akkoord gaan met deze aanbeveling. Het lijkt hem dat de beveiliging van zelfstandigen en KMO's noodzakelijk is.

De heer Verreycken meent dat het verslag een advies dient te bevatten over maatregelen die meer politiemensen op straat kunnen brengen. Hij verwijst in dat verband naar de noodzakelijke vermindering van de afschuwelijke papierberg. Om een formulier aan te vragen moet men op dit ogenblik een ander formulier invullen. Door dergelijke idiotieën af te schaffen zouden veel meer politiemensen zich met politiewerk kunnen bezig houden.

Ook meent hij dat het politiepersoneel zeer dringend een vorming zou moeten volgen inzake individuele vriendelijkheid. Sommige burgers worden onbeleefd aangesproken en hun klachten worden soms gewoon weggelachen.

Ook de opleiding kan verbeterd worden. Is het niet mogelijk om de opleiding die wordt gegeven in de verschillende politiescholen meer op elkaar af te stemmen, te verbeteren en meer op de praktijk te richten ?

Ten slotte vraagt hij wat kan worden gedaan om politiemensen meer te motiveren door, bijvoorbeeld het gezagsargument te benadrukken. Op dit ogenblik worden politieagenten uitgelachen en als pispaal gebruikt. Is er geen enkele mogelijkheid om hun gezagspositie te versterken ?

De heer De Ruyver antwoordt dat de verschillende korpschefs veel aandacht besteden aan de klantvriendelijkheid. Dit varieert echter sterk binnen de verschillende korpsen en is vaak een kwestie van cultuur. Hetzelfde geldt voor de gezagshandhaving.

Hij is het er ook mee eens dat de papierberg moet worden aangepakt.

Het systeem van de techno-preventieve adviseurs moet enigszins worden aangepast en om die reden wordt een herwerking voorgesteld van de circulaire PREV 19. Er zijn meer dan 500 techno-preventieve adviseurs opgeleid. De begeleidingscommissie wenst, in het bijzonder voor winkeliers en zelfstandige ondernemingen die kwetsbaar zijn voor specifieke vormen van criminaliteit, het behoud van de fiscale aftrek maar wil tegelijk een wildgroei voorkomen waarbij de adviseurs een verlengstuk worden van private beveiligingsondernemingen.

De begeleidingscommissie wil dat bepaalde kwaliteitsstandaarden worden vastgelegd en dat de overheid die standaarden bewaakt. Daarom heeft het Vast secretariaat voor de Preventie en Veiligheid standaarden ontwikkeld die door die adviseurs zullen worden gebruikt. De bedoeling is om een doorbraak te forceren inzake de verzekerbaarheid van bepaalde zelfstandige ondernemingen, in het bijzonder de juweliers.

De begeleidingscommissie streeft dus naar bepaalde veiligheidsnormen. Dit is van groot belang voor het lokaal veiligheidsbeleid. De techno-preventieve adviseurs werken momenteel meestal voor de gemeenten terwijl het de bedoeling is dat zij werken voor de totaliteit van de zone.

Binnen de CDVU zijn er inderdaad nog steeds problemen. Op een bepaald ogenblik is gebleken dat de CDVU niet meer kon volgen op het vlak van de inbetalingstelling. Een subcommissie volgt deze problematiek dagelijks op. In de programmawet is nog niets opgenomen maar de regering wil dit probleem prioritair oplossen omdat anders het financieel beheer van de politiehervorming in het gedrang komt.

Voor ASTRID komt de federale overheid tussen in de meerkost van de apparatuur. Om te beletten dat de kosten te hoog oplopen is er een commissie die de functionele noden van een zone onderzoekt op het vlak van apparatuur. De begeleidingscommissie is ervan overtuigd dat er een meerkost is, alleen wil zij weten hoeveel die exact bedraagt.

Het personeel van de C-com's gaat naar de CIC's. De C-com's kunnen pas verdwijnen als de CIC's operationeel zijn om te beletten dat er hiaten ontstaan in de dienstverlening aan de zones.

De heer Brotcorne snijdt het probleem aan van de financiering van de overname van de vroegere rijkswachtgebouwen door de politiezones. De vorige minister van Binnenlandse Zaken had de gemeenten verzekerd dat ze zich daarover geen zorgen hoefden te maken.

Vandaag blijkt dat niet te kloppen en zullen sommige gemeenten grote kosten moeten maken indien ze gebruik willen maken van de vroegere rijkswachtgebouwen.

De heer Brotcorne stelt vast dat in het ontwerp van koninklijk besluit is bepaald dat men geen rekening houdt met de waarde van de grond. Kan de commissie dat bevestigen ?

Zijn tweede vraag gaat over het veiligheidskorps. De minister van Justitie heeft bevestigd dat dat korps niet gewapend zal zijn. Ze heeft evenwel meegedeeld dat er bij personeelsgebrek steeds een beroep zal worden gedaan op de politiekorpsen. Is dergelijke oplossing niet strijdig met het doel van de oprichting van dat korps, namelijk de politiediensten te ontlasten ?

De heer De Ruyver antwoordt op de vraag aan de overgedragen gebouwen dat sommige zones zeer oude gebouwen hebben gekregen, andere zeer nieuwe. In sommige zones zijn er zeer veel gebouwen, in andere bijna geen. Bij de berekening heeft men rekening gehouden met zowel waar de zone recht op heeft in functie van het aantal overgedragen rijkswachters als met de waarde van de gebouwen. Dit heeft tot gevolg dat er zones zijn die bovenop de gebouwen nog geldmiddelen krijgen en andere zones die gedurende twintig jaar zullen moeten betalen. Deze oefening was nodig om een zeker evenwicht te bewaren zonder dat de lat in alle gevallen volledig gelijk kon worden gelegd.

De opmerking van de heer Brotcorne dat het veiligheidskorps niet leidt tot een volledige ontlasting van het gevangenentransport door de politiediensten is juist maar het principe is dat het veiligheidskorps steun verleent aan de zones die een gevangenis of een justitiepaleis op hun grondgebied hebben. Het gevangenentransport is en blijft evenwel een politietaak van de zone waarin deze liggen. Aangezien er nog maar een fractie van het veiligheidskorps is aangeworven blijft de inbreng van de zones groot. Op dit ogenblik blijft er een budgettaire ruimte voor de aanwerving van 318 personen wat tot een aanzienlijke taakverlichting zal leiden van de politie. Dit belet niet dat de federale politie zal moeten blijven instaan voor risicotransporten en dat voor de bewaking in de justitiepaleizen de lokale politie zal moeten bijspringen als het nodig is.

De heer Moureaux meent dat er te weinig allochtonen worden aangeworven. Hij meent dat één van de grote problemen van onze politiekorpsen is dat we geen politie hebben die representatief is voor de bevolking. Het zou heel nuttig zijn dat men dergelijke agenten had voor bepaalde taken (bijvoorbeeld voor buurtonderzoek).

Dat zou in het belang van de openbare veiligheid een prioriteit moeten zijn.

Hij is het ermee eens dat de hervorming een aantal interessante resultaten heeft opgeleverd, maar het grote publiek ziet dat anders. In zijn zone wijten verscheidene burgemeesters alle problemen aan de politiehervorming.

De politieke wereld moet toch toegeven dat de hervorming zwakke punten heeft, met name inzake communicatie en doorverwijzing na telefonische oproepen.

Hij stelt vast dat er nog steeds geen hervormingscultuur bestaat, noch in de politieke wereld, noch bij de politie zelf. Men heeft de neiging alle problemen aan de hervorming te wijten.

De politiehervorming heeft echter ontegensprekelijk resultaten opgeleverd. Voor het eerst beschikken de zones nu over gerechtelijke brigades.

Het essentiële probleem van de hervorming is dat de politie onvoldoende personeel heeft om een « community police » tot stand te brengen. Hoewel die wordt aangekondigd als één van de doelstellingen van de hervorming, blijft het ontbreken daarvan voor hem het grote zwakke punt. De mensen moeten worden gerustgesteld en de mensen zien geen toename van de politie op straat.

De hamvraag voor hem blijft dus hoe die « community police » zal worden georganiseerd.

De heer Verreycken verneemt wel dat er voor de problemen van de CDVU een subcommissie is opgericht maar stelt vast dat er drie jaar nadat de problemen zijn vastgesteld er nog geen oplossing is gevonden voor de problemen waarmee die dienst kampt. Is het niet nodig dat de CDVU een resultaatsverbintenis wordt opgelegd ?

Wat het Comité P en de controle op de gezagsfunctie van de politie betreft, wijst de heer Verreycken erop dat er op dit ogenblik door de overheid gesubsidieerde VZW's bestaan die elke jongere suggereren om onmiddellijk tegen elk optreden van de politie klacht neer te leggen wegens mishandeling en racisme. In veel geval gaat het gemeentebestuur onmiddellijk over tot een schorsing van de betrokken politieagent waardoor die in het vervolg wel twee keer zal nadenken voor hij nog optreedt. Het gezag van de politie wordt dus niet bevestigd door de andere overheden.

Tevens wenst hij nog een vraag over de mogelijke communautaire breuklijnen op het vlak van financiering en inzake de bestaffing van de CIC's.

De heer De Ruyver antwoordt dat er niet zozeer een communautaire scheidingslijn inzake financiering bestaat. Wel is er een scheidingslijn tussen zones die in het verleden wel en zones die in het verleden niet voldoende geïnvesteerd hebben omwille van de aanwezigheid van de rijkswacht. Die landelijke zones bestaan zowel in het noorden als in het zuiden van het land. Hij stelt vast dat de grote steden in het zuiden evengoed zwaar hebben geïnvesteerd in de veiligheid.

Wat de bestaffing van de CIC's betreft, herinnert de heer De Ruyver eraan dat in de huidige C-com's de nodige knowhow zit. Daar zitten soms federale politieambtenaren die die job verder willen uitoefenen. Per provincie wordt de situatie onderzocht om de competentie te houden waar ze reeds aanwezig is. In de provincie Antwerpen vraagt de federale politie, bijvoorbeeld, om de CIC's te kunnen bestaffen omdat ze dat al jaren doet. Als dit een redelijke vraag is moet deze kunnen gehonoreerd worden. Dit is wat bedoeld wordt met een gedifferentieerde oplossing.

III. HOORZITTING MET DE HEER H. FRANSEN, COMMISSARIS-GENERAAL VAN DE FEDERALE POLITIE

Op 9 maart 2004 heeft de commissie een hoorzitting gehouden met de heer H. Fransen, commissaris-generaal van de federale politie.

III.1. Uiteenzetting door de heer Fransen

De heer Fransen bevestigt dat er de laatste weken veel kritiek is geuit over de werking van de federale politie : Dit vloeit onder andere voort uit de uitspraken van Onderzoeksrechter Vandermeersch op een Franstalige TV-zender en in de Franstalige pers. Ook Bryce De Ruyver heeft deze negatieve perceptie bevestigd en heeft daarenboven verklaard dat de top van de federale politie niets onderneemt om de situatie te verhelpen.

Dergelijke uitspraken konden niet zonder reactie blijven vanwege de verantwoordelijken van de federale politie. Om die reden heeft de leiding van de federale politie een brief gericht aan de Eerste Minister, de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie waarbij zij dringend om een onderhoud verzocht.

Op 18 februari heeft dit onderhoud plaatsgehad.

Spreker komt terug op de knelpunten van de politiehervorming.

A. De pijnpunten van de politiehervorming

1. Teveel bureaucratie en administratieve rompslomp

Dat de federale politie geconfronteerd wordt met teveel papier is juist. Het is daarentegen onjuist dat de top van de federale politie niets onderneemt om dit probleem op te lossen. Er bestaan drie soorten administratieve verplichtingen :

— verplichtingen met een strategische doelstelling;

— verplichtingen als gevolg van operationele taken;

— de zuivere administratieve verplichtingen die vaak voortvloeien uit het statuut.

Spreker heeft in dat verband een omstandig dossier uitgewerkt over de administratieve vereenvoudiging, met de concrete resultaten en de plannen voor de toekomst.

2. De concrete gevolgen van de politiehervorming

In dit verband wil de heer Fransen benadrukken dat het onjuist is te beweren dat de top van de federale politie een éénheidspolitie nastreeft. Hij betwist dit ten stelligste aangezien hij de uitgangspunten van het Octopus-akkoord steeds heeft gesteund. In een land zoals België moet er een federale pijler zijn gekoppeld aan een sterke lokale verankering van de politie. De huidige politiestructuur sluit bijgevolg het best aan bij de realiteit van ons land. Wel is het van groot belang dat iedereen beseft dat hij deel uitmaakt van een groter geheel en bijvoorbeeld bereid is mee te werken aan het Hycap-systeem en de voeding van de nationale gegevensbank.

De moeilijkheden zijn de volgende :

a) De nationale gegevensbank (ANG)

De informatiedoorstroming lag aan de basis van de politiehervorming. De ontwikkeling van een nationale database was zeer moeilijk, omdat men moest vertrekken van verschillende computersystemen.

De lokale zones moeten echter ook het belang begrijpen van een goede voeding van de nationale gegevensbank. Een investering in systeembeheerders en opleidingen zal noodzakelijk zijn. De technische en functionele apparatuur is nu voorhanden : in 193 van de 196 politiezones is het Integrated System for the Local Police (ISLP) geïnstalleerd met als gevolg dat zij de nationale gegevensbank kunnen voeden. 189 politiezones staan al zelf in voor de voeding van de nationale gegevensbank en voor de validering van de kwaliteit van de gegevens die ze inbrengen.

Het is overduidelijk dat de voeding van deze nationale gegevensbank ook zeer interessant is voor de lokale politie. Op die manier krijgen de zones een volledig overzicht van de veiligheidsproblematiek op elk niveau en per zone.

De voeding van deze algemene nationale gegevensbank en de validering van de gegevens veronderstellen echter dat alle zones bereid zijn om in het systeem te investeren.

b) Het eenheidsstatuut

Dit is één van de grootste problemen van de politiehervorming, aangezien men vertrokken is van totaal verschillende statuten : 584 gemeentelijke politiekorpsen met uiteenlopende statuten; het statuut van de rijkswacht was, wat de lonen betreft, het ongunstigste in vergelijking met dat van de GP en de gemeentepolitie. Men heeft moeten harmoniseren om tot een eenheidsstatuut te komen. Er werd gekozen voor een gelijkschakeling met het gunstigste statuut.

c) De organisatie van de arbeidstijd

Zij moet worden herzien om tot meer flexibiliteit te komen. Dat is een punt in het regeerakkoord. De vakbonden verzetten zich echter duidelijk : het is altijd moeilijk verworven rechten af te bouwen.

De heer Fransen denkt dat men misschien op een dag een functiegebonden loon zal moeten instellen (waarbij rekening wordt gehouden met het gewicht van de functie in de geïntegreerde politie). Op die manier zal er geen sprake meer zijn van vergoedingen voor overwerk, nachtarbeid en weekendwerk.

d) ASTRID (digitaal communicatienetwerk) en de Communicatie- en Informatiecentra (CIC)

ASTRID is een belangrijk element van de hervorming. Maar in hoeverre zullen de lokale zones er aan deelnemen, aangezien ASTRID zeer duur is ?

Dat netwerk zal voor een betere communicatie tussen beide politieniveaus zorgen en voor een betere communicatie met de civiele veiligheidsdiensten. De federale overheid moet voor een financiering zorgen.

e) De arrondissementele informatiekruispunten (AIK's)

Ook hier is er het probleem van de deelname van de lokale politiekorpsen.

Dit wordt momenteel, zoals voorgesteld door de Commissie De Ruyver, op arrondissementeel niveau onderzocht.

3. Samenwerking tussen federaal en lokaal niveau

Er is een probleem in verband met de gehypothekeerde capaciteit, de « hycap » (de steun van de federale politie aan de lokale politie of de versterking uit een andere lokale politiezone). Voor de topvergaderingen in Brussel wordt, wanneer de lokale politie versterking wil, een beroep gedaan op de andere politiezones en op de federale politie (algemene reserve). Het regeerakkoord bepaalt overigens dat de algemene reserve zal worden versterkt.

Een belangrijk pijnpunt betreft het feit dat de zones verantwoordelijk zijn voor de politiezorg op hun territorium. Het gebeurt vaak dat een politiezone niet beschikt over het nodige personeel om alle gebeurtenissen op haar territorium baas te kunnen : een typisch voorbeeld hiervan zijn de voetbalwedstrijden. Deze wedstrijden slorpen 40 % van de gehypothekeerde capaciteit op.

Om dit gebrek aan personeel op te lossen zijn verschillende vormen van versterking mogelijk :

— via de algemene reserve (DAR) van de federale politie

De DAR bestaat uit 820 mensen onderverdeeld in drie grote eenheden :

1) Een eenheid beveiligingsopdrachten met haar eigen opdrachten (290 man), bijvoorbeeld intercities, de nationale gevangenentransfers, soms de bewaking van de ambassades (57 fulltime equivalenten per dag in Brussel).

2) Een eenheid openbare orde (258 man) (levert onder andere het dagelijkse piket in de week van 26 man).

3) Eenheid cavalerie (190 ruiters).

Dit is steun die door de federale politie aan de lokale zones kan worden geleverd. Deze eenheden zijn soms zeer gespecialiseerd : de cavalerie, bijvoorbeeld, is getraind in het begeleiden en kanaliseren van hooligans.

— via de DARbis

Dit is een speciale eenheid binnen de algemene reserve, speciaal opgebouwd voor detacheringen (op dit ogenblik zijn er meer dan 700 detacheringen tegen betaling naar de deficitaire politiezones).

Deze federale versterking volstaat soms echter niet. Wanneer een Europese top in Brussel wordt georganiseerd, waar 3 000 à 4 000 politiemensen voor nodig zijn, is het overduidelijk dat de algemene reserve ruimschoots onvoldoende is.

Dan blijft er de mogelijkheid om een beroep te doen op :

— de gehypothekeerde capaciteit

Die kan gedefinieerd worden als de vraag die gericht is aan de 196 politiezones om een deel van hun capaciteit indien nodig af te staan aan een andere zone, wanneer het personeel van de betrokken zone niet voldoende is. Het systeem van de gehypothekeerde capaciteit zorgt vaak voor frustraties binnen de zones. Maar gelet op de huidige politiecapaciteit is het onmogelijk om van het systeem af te stappen. De politiediensten maken immers deel uit van een groter geheel. Het regeerakkoord voorziet uitdrukkelijk dat het beroep op de gehypothekeerde capaciteit in de mate van het mogelijke moet worden verminderd door een versterking van de algemene reserve. Dit zal mogelijk zijn door burgerpersoneel voor CALOG-functies waardoor een 250-tal politiemensen naar de algemene reserve overgeheveld zullen kunnen worden.

Het zal echter nooit mogelijk zijn de gehypothekeerde capaciteit totaal uit te sluiten : Er kunnen zich steeds crisissituaties (prerevolutionaire periodes zoals België ze heeft gekend in 1961, bij de Koningskwestie in 1951) voordoen waarbij een beroep moet gedaan worden op alle zones.

Daarenboven moet worden benadrukt dat er meer dan 27 000 operationele agenten bij de 196 lokale politiezones zijn, terwijl de federale politie momenteel niet eens over 10 000 operationele personeelsleden beschikt.

Hoe kan men dan ook redelijkerwijze eisen dat er 2 500 personeelsleden van de federale politie zouden overstappen naar de lokale politie ?

Om dat aan te tonen gaat spreker over tot de bespreking van de organisatie van de federale politie in 5 algemene directies en hun respectieve opdrachten. Hieruit zal ook blijken dat er inmiddels ook veel vooruitgang is geboekt bij de federale politie (zie bijlagen bij dit verslag).

B. Organisatie van de federale politie

De federale politie bestaat uit vijf algemene directies.

1. Operationele algemene directies

Algemene directie gerechtelijke politie

De algemene directie gerechtelijke politie (4 000 mensen) is voortgekomen uit de fusie van de vroegere BOB's (ongeveer 1 000 man), een deel van de brigades (350) en het personeel van de gerechtelijke politie (ongeveer 1 600). De resultaten van deze directie zijn beter dan de resultaten die vroeger werden geboekt door de BOB's en de gerechtelijke politie afzonderlijk. Naast de spectaculaire resultaten inzake car- en homejacking zijn er ook resultaten inzake diefstallen gewapenderhand (met 6 % gedaald).

Soms wordt kritiek geuit op de centrale diensten (500 man). Nochtans zouden deze goede resultaten niet behaald zijn zonder deze centrale diensten. Zij passen het concept van de Intelligence Led Policing toe (de informatie verworven via een goed werkende informatiecyclus stuurt de operaties aan).

De gerechtelijke zuil verleent ook steun aan de lokale zones door middel van de labos maar de vaststellingen zelf gebeuren meestal door de lokale politie. Zij heeft echter haar eigen gespecialiseerde opdrachten en werkt daarom bijna uitsluitend voor de federale politie.

Algemene directie operationele ondersteuning

De zuil operationele ondersteuning telt ongeveer 1 200 personeelsleden. In deze zuil zijn ongeveer 500 personeelsleden opgenomen in speciale eenheden : het vroegere speciale interventie eskadron en de POSA pelotons. Het is ook dankzij deze speciale eenheden dat er spectaculaire resultaten zijn geboekt in de strijd tegen de criminaliteit. Zij staan ook in voor de toepassing van de bijzondere opsporingstechnieken (afluistercentrale, offensieve observaties en aanhouding van gevaarlijke criminelen). Zij hebben derhalve zeer specifieke opdrachten en kunnen weinig steun bieden aan het lokale niveau (tenzij bv. bij gijzelingen o.a.).

De rest van de algemene directie werkt voor de geïntegreerde politie (zie verder).

Algemene directie bestuurlijke politie

Deze algemene directie houdt zich bezig met de bestuurlijke politie. Deze directie bestaat hoofdzakelijk uit :

— de algemene reserve en anderzijds,

— de directie van de verbindingswegen (2 500 man). Deze directie houdt zich bezig met de politie van de verkeerswegen, spoorwegen, havens en luchthavens. Zij hebben dus ook een zeer specifieke opdracht;

— de directie van de beschermingsopdrachten : bescherming van de koninklijke paleizen, de SHAPE, buitenlandse opdrachten ...

In deze algemene directie is het dus vooral de algemene reserve die steun kan bieden aan het lokale niveau. De rest van de directie heeft haar eigen gespecialiseerde opdrachten.

2. Niet-operationele algemene directies

Algemene directie Personeel (1 000 man).

Algemene directie Materieel (1 000 mannen waarvan nu nog 442 politiemensen).

Het zijn deze directies die voor de grootste uitdaging staan : het vervangen van operationelen in administratieve en logistieke bedieningen en tegelijkertijd de ondersteuning blijven garanderen. Inmiddels zijn er binnen de federale politie reeds 337 personeelsleden rechtstreeks « gecalogiseerd » en 385 andere personeelsleden verschoven naar operationele bedieningen.

De directie materieel telt vandaag nog 442 politiemensen maar zal tegen 2009 slechts 18 politiemensen tellen. De rest van de 1 000 personeelsleden zal dan moeten bestaan uit burgers.

Dit alles moet gebeuren met budgettaire neutraliteit. Deze algemene directies staan bijgevolg voor een bijzonder grote uitdaging. Zij moeten samen nog om en bij de 700 ambten omschakelen en vervangen door burgerpersoneel en tezelfdertijd de dienstverlening blijven garanderen.

3. De calagisering van de federale politie

De heer Fransen wenst spreker nog een belangrijke opmerking te formuleren : het regeerakkoord vermeldt nergens dat de 2 500 fulltime equivalenten waarmee de lokale politie terecht zou moeten versterkt worden (tegen het einde van de regeerperiode) integraal vanuit de federale politie moeten komen. Het regeerakkoord spreekt wel van een versterking van de algemene reserve « DAR » en het oprichten van een mobiliteitspool.

De federale politie is overigens volop bezig met de calogisering van het personeel. In totaal zullen er, tussen het begin van de hervorming en 2009, 1 742 personen verschoven zijn van administratieve bedieningen naar operationele bedieningen.

Er wordt telkens verwezen naar de audit waaruit zou gebleken zijn dat 37 % van het personeel administratief werk verricht. Deze audit is echter gebaseerd op een zeer precaire steekproef van oktober 2001(de federale politie was volop in opbouw). Spreker wijst erop dat de politie ondertussen een nieuw capaciteitsmeetinstrument heeft geïmplementeerd, de PPP (Planning & Programmering van de Prestaties) : voor de totaliteit van de federale politie in 2003 blijkt dat het administratief werk door minder dan 12 % van de personeelsleden wordt uitgevoerd.

Het PPP-systeem zal nog verfijnd worden en biedt het grote voordeel dat men duidelijk kan meten welke de prestaties zijn. Elk personeelslid moet immers zijn dagelijkse uren invoeren en detailleren aan welk soort taken zijn werktijd werd besteed. Het PPP-systeem laat ook toe om de verloven, de nachturen, het weekendwerk enz. op te volgen en te beheren.

Momenteel is er eveneens, bij de federale politie een absenteïsme van 8,33 % wegens gezondheidsredenen. Dit is minder dan in sommige buurlanden.

4. Dienstverlening naar de geïntegreerde politiestructuur

De heer Fransen benadrukt dat sommige eenheden van de federale directies 70 à 80 % van hun tijd voor het geïntegreerde politiesysteem werken.

Dit is onder andere het geval van de Dienst Telematica : deze dienst staat bv. achter het ISLP Admin-systeem (Integrated System Local Police Administratie).Dit systeem wordt in de komende weken uitgetest in 5 verschillende politiezones : dit systeem maakt het mogelijk om een groot stuk van de activiteiten te plannen en te beheren. Dankzij de ISLP Admin zal ook het zonaal veiligheidsplan kunnen gevolgd worden. Het is dus een belangrijk instrument voor administratieve vereenvoudiging. Op termijn zal de ISLP Admin tot de 196 politiezones worden uitgebreid.

Op federaal niveau werd een aanvraag van 5 miljoen euro per jaar ingediend om over het EPIS (Enterprise Police Integrated System) systeem te kunnen beschikken. Dit werd echter niet toegekend. Voor haar personeelsbeheer beschikt de federale politie bijgevolg enkel over een oud systeem dat minder performant is dan dat op lokaal niveau (ISLP Admin).

Ook de algemene directies logistiek en personeel werken quasi integraal ten voordele van de geïntegreerde politie. Dit blijkt uit een omstandige nota van de directeur van de zuil personeel, dewelke aan de Eerste minister werd overgemaakt : rekrutering, selectie, opleiding, mobiliteit, het beheer en de interpretatie van het eenheidstatuut ...

De algemene directie logistiek heeft wat haar betreft logistieke overeenkomsten ondertekend met 183 van de 196 politiezones. Deze directie biedt bijvoorbeeld steun inzake aankoop van voertuigen en andere producten. In principe moet deze steun gefactureerd worden : er is echter een achterstand van 5 miljoen euro in deze betaling.

Ook op het gebied van de detachering moet er een aanzienlijke achterstand worden vastgesteld voor wat betreft de betaling van deze prestaties voor 2003 : daarom werd er nu een apart begrotingsfonds voor gecreëerd. Spreker benadrukt nog dat voor het eerste trimester van 2004 méér dan 700 personeelsleden werden gedetacheerd naar de lokale deficitaire zones.

5. Het mandaatsysteem

Wat betreft de vervroegde evaluatie zoals voorgesteld door de minister van Binnenlandse Zaken wijst de heer Fransen er op dat het systeem van de geïntegreerde politie gesteund is op het principe van de mandaten. Hij vindt dat de federale politie, proportioneel gezien, veel te veel mandaten heeft : ongeveer 100 mandaten voor 12 500 personeelsleden, (Calog-personeel inbegrepen). De lokale politie heeft 196 mandaten van korpschef voor 27 000 personeelsleden en 3 500 Calog-personeelsleden. Het zou nuttig zijn het aantal mandaten van de federale politie terug te schroeven.

De mandaten lopen over 5 jaar, éénmaal verlengbaar voor 5 jaar. Het statuut bepaalt dat een tussentijdse evaluatie mogelijk is in de loop van het derde jaar. Het derde jaar is echter al voorbij.

Dit belet niet dat een evaluatie gevraagd kan worden in de loop van het 4e of 5e jaar van het mandaat.

Het statuut bepaalt ook dat de verlenging van het mandaat gevraagd moet worden ten vroegste één jaar voor de afloop van het mandaat en uiterlijk 8 maanden voor de aanvang van het nieuwe mandaat. De deadline voor de mandatarissen van de federale politie is april 2005.

De aangekondigde vervroegde evaluatie is bijgevolg verwonderlijk omdat de mandatarissen binnen een klein jaar de verlenging moeten vragen van hun mandaat, maar daarentegen niet verwonderlijk omdat de minister van Binnenlandse Zaken ze reeds had aangekondigd tijdens de vergadering van 18 februari 2004 bij de Eerste minister. De vervroegde evaluatie betreft enkel de 5 directeurs-generaal, de 5 adjunct-directeurs generaal en de commissaris-generaal.

III.2. Vragen van de senatoren

De heer Wille meent dat, wanneer een minister om een vervroegde evaluatie verzoekt, dit betekent dat meent dat een aantal zaken niet evolueren zoals gewenst. Hoe is de werkrelaties tussen de heer Fransen, de top van de federale politie en het kabinet van de minister van Binnenlandse Zaken ? Wat is het probleem dat de top van de federale politie en de minister niet op éénzelfde golflengte kunnen werken ?

De heer Fransen meent dat de tussentijdse vervroegde evaluatie zoals aangekondigd door minister Dewael niet noodzakelijk een vertrouwensbreuk betekent. Het moet gezien worden in het licht van de kritiek die de laatste weken geformuleerd werd door de heren Vandermeersch en De Ruyver. De minister wordt geconfronteerd met veel kritiek over de politiehervorming en één van de mogelijkheden die hij heeft — en terecht gebruikt — is de zaken te laten onderzoeken door een evaluatiecommissie. Spreker zal trouwens een lijvig rapport over de administratieve vereenvoudiging bezorgen aan de minister : de situatie is veel genuanceerder dan ze lijkt. Niet alles is zwart : er zijn over de 3 laatste jaren zeer goede resultaten geboekt.

Voor spreker is er dus geen sprake van een vertrouwensbreuk tussen de minister en de top van de federale politie.

Mevrouw Leduc stelt, naar aanleiding van de uiteenzetting van de heer Fransen, vast dat de federale politie blijkbaar meer met zichzelf bezig is dan met het werk dat ze moet leveren op het terrein. Zij is de mening toegedaan dat er bij de lokale politie daadwerkelijke positieve resultaten worden geboekt, wat niet het geval is voor de federale politie. Een hervormingsproces heeft uiteraard zijn tijd nodig maar de burger hoort alleen maar kritiek en merkt tot op heden geen resultaten.

Mevrouw Thijs heeft verschillende vragen.

1. Er wordt reeds lang over het ASTRID project wordt gesproken. In Gent is het ASTRID-systeem reeds effectief maar in de andere zones wordt telkenmale gezegd dat er in dat verband nog geen richtlijnen zijn overgemaakt. Wanneer zal het project dan volkomen afgerond zijn ?

2. Zij verneemt vandaag dat de algemene reserve met 250 man zal versterkt worden. Gaat het om een interne verschuiving of gaan er nieuwe personeelsleden worden aangeworven ?

3. Betreffende de opleiding van het politiepersoneel vraagt spreekster zich af of het niet aangewezen is een éénvormige opleiding te geven in de politiescholen over het ganse land. Op dit ogenblik is dit niet het geval. Elke politieschool beslist momenteel op eigen houtje welke opleiding ze zal geven.

4. Een laatste vraag betreft de leden van de ex-BOB : zij klagen over het feit dat ze slechts statutair zijn aangesteld en niet over dezelfde werkzekerheid en loopbaanmogelijkheden beschikken dan de ex leden van de gerechtelijke politie. In welke mate wordt er aan dit probleem gewerkt ?

De heer Van Peel stelt vast dat de heer Fransen, als trouw en loyaal ambtenaar vanzelfsprekend zegt dat er geen vertrouwensbreuk is tussen de minister en hem. De veiligheidsadviseur van de eerste minister en de minister van Binnenlandse Zaken zelf hebben de afgelopen weken hun kritiek op de top van de federale politie echter niet gespaard. Deze kritiek was ad hominem, wat bepaald incorrect is tegenover mensen die zich niet op dezelfde manier kunnen verdedigen. De essentie van die kritiek had betrekking op het teveel aan papieren rompslomp en bureaucratie en het gebrek aan operationaliteit van de federale politie.

Uit de uiteenzetting van de heer Fransen blijkt dat een groot deel van de problematiek wordt veroorzaakt door het gecompliceerd statuut, de wetgeving op de politie en het reglementair kader, elementen waar de operationele leiding niets aan kan veranderen. In de kritiek moet derhalve een onderscheid worden gemaakt tussen wat wordt veroorzaakt door het falen van de operationele leiding- wat wordt gesuggereerd door de regering- en wat wordt veroorzaakt door het wettelijk en reglementair kader waarbinnen de leiding moet werken.

Het is duidelijk dat het onmogelijk is om te werken in een klimaat waarin de operationele leiding van de federale politie door de politieke leiding op de korrel wordt genomen. Die kritiek is niet van dien aard om het vertrouwen in de federale politie te verhogen, wat bijzonder spijtig is voor de mensen die daar het beste van hun krachten aan wijden.

De heer Brotcorne herinnert eraan dat één van de hoofdredenen van de hervorming van de politiediensten de zeer slechte informatiedoorstroming tussen de verschillende politiekorpsen was. Om die reden werd een algemene gegevensbank gecreëerd. De lokale politiekorpsen moeten inspanningen leveren om die gegevensbank met kwaliteitsvolle data te voeden.

Het verbaast hem dat die gegevensbank nog steeds niet operationeel is — normaal had dat de prioriteit der prioriteiten moeten zijn.

Het Octopusakkoord voorzag ook in de aanmaak van lokale databanken : de arrondissementele informatiekruispunten (AIK's). Het verbaast hem dat die AIK's evenmin operationeel zijn. Hij leidt daaruit af dat de wil om de AIK's te voeden er niet is. Dat leidt tot talrijke moeilijkheden voor de administratieve of gerechtelijke verwerking van de informatie.

Hij stelt ook vast dat de regering nog steeds geen uitvoeringsbesluiten heeft genomen voor de toepassing van de artikelen 96 en 96bis van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, waardoor personeel structureel kan worden gedetacheerd naar de AIK's. Sommige magistraten verklaren onomwonden dat de informatiedoorstroming slechter is dan voor de hervorming. Waarom geeft men daar niet meer voorrang aan ?

De tweede opmerking van de heer Brotcorne gaat over het feit dat de hervorming de gerechtelijke pijler binnen de geïntegreerde politie een vorm van autonomie moest garanderen. Hij stelt vast dat die autonomie er niet is en dat men juist alles doet om ze niet toe te staan. Bepaalde magistraten klagen het feit aan dat ze bepaalde onderzoeken niet meer rechtstreeks onder controle hebben.

De heer Brotcorne herinnert eraan dat de gerechtelijke pijler geen enkele vertegenwoordiger heeft in de begeleidingscommissie van de hervorming van de politiediensten, terwijl er wel vertegenwoordigers zijn van andere diensten. Hij stelt ook vast dat er vaker wordt gepraat over het versterken van het mandaat van de DirCo, ten nadele van de directie gerechtelijke politie. Hij vraagt zich dan ook af in hoeverre men bezig is af te wijken van de basisfilosofie van de hervorming van de politiediensten, namelijk het versterken van de gerechtelijke pijler.

De heer Collas deelt mee dat de politiehervorming in de zones van het Duitstalige gebied algemeen als positief wordt ervaren. De integratie van de politie in de zones wordt als geslaagd beschouwd en de samenwerking tussen het lokale en federale niveau wordt positief geëvalueerd. Er blijven een aantal pijnpunten en één ervan is de administratieve overbelasting. Voor de politiehervorming duurde het opstellen van een proces-verbaal ongeveer 13 tot 20 minuten. Thans loopt dit op tot veertig minuten. Als dit de boodschap is van de mensen op het terrein dan moet er resoluut gewerkt worden aan een vereenvoudiging om de inzetbaarheid van de politiemensen op het terrein te verhogen.

Uit zijn contacten met de lokale politie bleek ook dat het systeem ASTRID, waarvan niemand de noodzaak en het nut betwijfelt, enerzijds belangrijke kosten meebrengt en dat het anderzijds ook veel eist inzake vorming.

Een derde luik betreft het sociaal secretariaat. De heer Collas zou willen vernemen of er nog steeds een achterstand bestaat inzake de afwikkeling van de administratieve en sociale dossiers.

Mevrouw Bouarfa dat het belangrijk is het functioneren van de leiding van de federale politie te evalueren, vooral na een grootscheepse operatie zoals de hervorming van de politiediensten. De politieke overheid draagt een bepaalde verantwoordelijkheid ten opzichte van de bevolking en moet oplossingen aanreiken.

De commissie « Verwilghen » heeft vooral gewezen op het gebrek aan coördinatie tussen de rijkswacht en de andere politiediensten op het gebied van de informatiedoorstroming. De commissaris-generaal heeft uitgelegd dat zijn diensten voor de informatiedoorstroming tussen de federale politie en de lokale politiekorpsen zorgen. Ze heeft echter niet goed begrepen wat de concrete samenwerkingsvormen tussen beide niveaus zijn. Moet de ondersteuning van het lokale niveau door het federale worden beschouwd als uitzonderlijk, en bedoeld voor uitzonderlijke omstandigheden ?

Ze onderstreept dat die ondersteuning noodzakelijk is en wenst te vernemen welke andere vormen van ondersteuning er bestaan.

Wat de mensenhandel betreft, wil mevrouw Bouarfa weten welke samenwerking er bestaat tussen de federale politie en de Dienst Vreemdelingenzaken, alsook met de politie van andere landen, meer bepaald met de politiediensten van de Oost-Europese landen die binnenkort lid worden van de Europese Unie.

De minister van Binnenlandse Zaken had het over de deontologische code van de politie toen hij voor deze commissie over de politiehervorming kwam spreken. Ze heeft de reactie van de politievakbonden op een deontologische code niet goed begrepen. Wanneer men over een deontologische code praat, is dat omdat er problemen zijn. In een aantal zones, bijvoorbeeld in Brussel, verlopen de zaken niet altijd normaal. Met een deontologische code zou men kunnen optreden op het ogenblik waarop de onregelmatigheden zich voordoen.

De heer Wille meent inderdaad dat het niet abnormaal is dat de minister van Binnenlandse Zaken en de veiligheidsadviseur van de eerste minister zich bezighouden met de dossiers waarvan blijkt dat er moeilijkheden zijn. Het is hun politieke verantwoordelijkheid om een oplossing te vinden.

Hij kan derhalve de houding van de heer Van Peel niet goedkeuren, die, in aanwezigheid van de heer Fransen, probeert een wig te drijven tussen de minister van Binnenlandse Zaken, en de top van de federale politie. Dit is overigens niet nodig. Uit het feit dat er een voortijdige evaluatie gevraagd wordt, kan men niet sluiten dat de regering reeds haar besluit genomen heeft. Het is overigens niet de regering die de evaluatie zal doen.

De heer Van Peel wijst erop dat de minister van Binnenlandse Zaken zelf in een krantenartikel van vandaag zegt dat hij de commissaris-generaal een en ander persoonlijk kwalijk neemt. Hij meent dus niet dat hij die vertrouwensbreuk uitvindt, hij kan alleen maar vaststellen dat de minister meent dat hij zijn kritiek op de commissaris-generaal via de krant moet ventileren. Persoonlijk vindt hij dat niet correct.

De heer Vandenhove meent dat dit ook vandaag niet aan de orde is. Als het verslag van de commissie klaar is, zal hij dit aan de minister voorleggen zodat hij kan reageren op de analyse van de heer Fransen.

De heer Wille merkt op dat hij precies omdat de kritiek niet binnenskamers wordt gehouden, gevraagd heeft of er tussen de top van de federale politie en de minister van Binnenlandse Zaken ofwel groeiende eenheid van visie is dan wel toenemende meningsverschillen zijn.

Bij de politiehervorming zijn er bijzonder veel middelen besteed aan personeel en weddes, wat moeilijk ligt bij het toppersoneel van andere publieke diensten. Mogelijk leidde dit tot een tekort aan middelen voor de uitvoering van de politiehervorming op het terrein. Hij wenst van de heer Fransen te vernemen of er op het vlak van investeringen en logistiek voldoende middelen zijn om de hervorming tot een goed einde te brengen.

De heer Fransen pleitte ervoor om op termijn naar een functionele bezoldiging te streven. Het verbaast hem derhalve dat de gewezen leden BOB, die precies dezelfde opdrachten uitvoeren als de leden van de voormalige gerechtelijke politie, van een gelijkaardige bezoldiging worden uitgesloten. Voor de leden van deze beperkte groep is een functionele bezoldiging blijkbaar niet mogelijk.

De heer Vandenhove stelt vast dat de cijfers die door de heer Fransen worden gegeven helemaal niet overeenstemmen met de cijfers die in het regeerakkoord zijn opgenomen.

In het regeerakkoord wordt bepaald dat er bij de lokale politie 2 500 extra mensen op straat ingezet zullen kunnen worden. Vandaag trekt de minister van Binnenlandse Zaken dit cijfer op tot 3 150. De heer Fransen bevestigt wat hijzelf reeds enkele weken geleden heeft gesteld. Hij ziet niet in hoe de minister tot dergelijke cijfers komt. Ofwel vergist hij zich ofwel wenst hij een tabel met een overzicht over wie wanneer van de federale politie naar de lokale politie overgaat.

Hij is het volledig eens met het belang dat de heer Fransen hecht aan de nationale gegevensbank en de noodzaak van informatie-uitwisseling. De kritiek van de lokale politie op de federale politie is misschien deels te wijten aan het feit dat de federale politie te weinig naar buiten komt met concrete gegevens. Hij wenst echter te vernemen welke de timing is voor de concrete realisatie van de nationale gegevensbank en wanneer men zal beschikken over betrouwbare criminaliteitscijfers op nationaal niveau. Hij meent dat de situatie op dit vlak is verslechterd in vergelijking met de periode van vóór de politiehervorming.

III.3. Antwoorden van commissaris-generaal
Fransen

1. Administratieve vereenvoudiging

De heer Fransen is het niet eens met de opmerkingen van Mevrouw Leduc. De federale politie is helemaal niet bezig met zichzelf, de eerste doelstelling van de federale politie is het bereiken van operationele resultaten.

Mevrouw Leduc had hem in eerste instantie echter gevraagd wat de pijnpunten waren van de politiehervorming. Een van die pijnpunten is precies de administratieve vereenvoudiging op de verschillende domeinen.

Uit zijn antwoord mag men echter niet afleiden dat de federale politie enkel met zichzelf bezig is, integendeel, het zijn de resultaten op het terrein die tellen. Om die reden is hij trouwens van plan om vanaf dit jaar een jaarverslag uit te brengen waarin die resultaten worden opgenomen. Op die manier ontstaat een referentiepunt dat kan worden gebruikt om te vergelijken in de volgende jaren.

De resultaten die de gerechtelijke zuil, bijvoorbeeld, heeft behaald, zijn zeer spectaculair en die werden bereikt door de samenwerking tussen de centrale diensten, de gedeconcentreerde diensten in de gerechtelijke arrondissementen en, zeer vaak, de lokale politie.

Op dit ogenblik lopen er bijvoorbeeld twee onderzoeken in samenwerking met de lokale politie tegen Albanese bendes die verantwoordelijk zijn voor 1 000 inbraken.

Uiteraard is dit het hoofddoel van de politie : zorgen voor meer veiligheid in het land. De politie is zich bewust van die hoofddoelstelling en wil precies daarom de strijd aanbinden met een teveel aan bureaucratie. Deze doelstelling zal trouwens nogmaals worden opgenomen in het Nationaal Veiligheidsplan 2004-2007.

2. Astrid

Wat Astrid betreft, wijst de heer Fransen erop dat de lange duur van de realisatie ervan een ander pijnpunt is. Deze duur heeft alles te maken met de kostprijs van het project. Op federaal niveau waren niet de nodige middelen voorzien om de lokale zones ertoe aan te zetten in het project in te stappen. Wat de eigenlijke functionering van Astrid betreft, wenst hij er toch op te wijzen dat er zeer grote tevredenheid is over het proefproject in Oost-Vlaanderen.

Het is de bedoeling om dit systeem uit te breiden tot alle andere provincies. Deze doelstelling is opgenomen in het regeerakkoord en de regering heeft onlangs beslist het project federale ondersteuning te verlenen zodat de implementatie versneld zal worden.

Intussen gaat de oplevering van de computergestuurde centrales voort. Het komt er nu op aan de centrales effectief te bemannen.

De gouverneur van Oost-Vlaanderen heeft vorige week aan de minister van Binnenlandse Zaken een dossier gestuurd dat het dienstenpakket van de CIC nauwkeurig omschrijft. Dit zal de zones ertoe aanzetten om in het project te stappen.

De heer Fransen meent dat tegen het einde van de huidige regeerperiode het Astrid-systeem effectief zal werken.

3. Personeelsbeheer

Wat de Algemene Reserve betreft, herinnert hij eraan (cf. supra) dat deze bestaat uit een vaste pool van 820 mensen die wordt onderverdeeld in drie grote groepen. De federale politie rekent erop dat deze pool wordt versterkt met 250 mensen.

Een grote vraag blijft de mobiliteitspool. Voor de bewaking van de ambassades moeten bijvoorbeeld dagelijks 57 voltijdsequivalenten (VTE) worden ingezet. Totnogtoe is er geen sprake van overheveling van mensen van De Post — daarvan was al eens sprake in april 2000. Het enige dat momenteel overwogen wordt, is de afvloeiing van een teveel aan militairen. Er is gevraagd of een aantal functies kunnen worden opengesteld in het administratief en logistiek korps van de federale politie voor deze militairen.

Voor het Veiligheidskorps hebben zich slechts een honderdtal militairen gemeld, waarvan er een goede vijftig verdeeld zijn over de zones. In Brussel is er echter nog geen enkele militair aangeworven voor het Veiligheidskorps. Hij wijst er ten slotte nog op dat dit dossier wordt opgevolgd door het ministerie van Justitie.

De CALOGISERING (« cadre administratif et logistique »), dit wil zeggen het weghalen van operationele krachten uit de administratieve en logistieke functies, is problematisch omdat het een budgettair neutrale operatie moet blijven. Dit kan alleen maar door toepassing van de regel dat twee operationele mensen evenveel kosten als drie mensen uit het CALog. Als er dus operationele krachten het CALog verlaten, hetzij door pensionering, hetzij door mobiliteit, hetzij omdat zij een agent in een operationele functie vervangen die zelf met pensioen gaat, kunnen zij niet alleen vervangen worden door burgerpersoneel maar kunnen er ook op termijn operationele agenten bijkomend worden ingezet.

Deze methode kan ook in de zones worden toegepast om meer operationeel personeel in te zetten.

Als men puur theoretisch 500 operationele agenten onmiddellijk uit het CALog zou kunnen halen en vervangen door 500 burgers, dan rijst nog het probleem dat er een enorme hoeveelheid know how verloren zou gaan — in sommige directies berust de kennis alleen bij de operationelen die er werken. Bovendien heeft men niet de middelen om die personen onmiddellijk te vervangen. Daarom moet een dergelijke operatie gespreid worden in de tijd.

Belangrijk zijn ook de randvoorwaarden. Één van de begeleidende maatregelen die met de syndicaten is afgesproken, is dat de operationelen die vóór 2 april 2007 met pensioen gaan, niet in aanmerking komen voor CALOGISERING. Het betreft een recht dat geldt voor 326 operationele krachten.

De berekening van de mogelijke pensioneringen van nu tot 2009 wijst uit dat er 499 operationele krachten in aanmerking komen op grond van het nieuwe statuut. Dit betekent echter niet dat die personen ook met pensioen zullen gaan. Een van de moeilijkheden voor het personeelsbeheer is dat er een vork is gecreëerd om met pensioen te gaan tussen 56 en 65 jaar. Er wordt bijvoorbeeld vastgesteld dat de gewezen rijkswachters die vroeger verplicht gepensioneerd werden op 56 jaar, nu een aantal jaren langer werken om tot een volledige loopbaan te komen en in elk geval vijf jaar anciënniteit willen opbouwen in het nieuwe statuut.

Deze regels van het politiestatuut bemoeilijken uiteraard het personeelsbeheer.

De federale politie is met andere woorden vragende partij om gebruik te kunnen maken van de mobiliteitspool met overtollig personeel uit verschillende openbare diensten. Hij kan alleen maar vaststellen dat die mobiliteitspool niet bestaat.

4. Opleiding

De algemene directie van het personeel streeft naar een eenvormige opleiding. Bij de politiehervorming heeft men er echter voor gekozen om de bestaande politiescholen niet af te schaffen. Het is derhalve niet meer dan normaal dat er nog sommige verschillen blijven bestaan inzake opleiding.

Op grond van de aan de gang zijnde evaluatie meent de heer Fransen dat er wellicht moet worden gekozen om voor de bestaande scholen een soort « baccalaureaat » te creëren waarbij in de verschillende scholen een zelfde eindexamen wordt afgenomen.

5. Inschaling ex-BOB

Het delicate evenwicht tussen de ex-BOB en de ex-GPP vergt enige uitleg. De GPP had maar twee kaders : een middenkader en een officierenkader. De nieuwe rekrutering van de GP vanaf 1992 was op het niveau 2bis, een hoger niet-universitair diploma. Bij de integratie van de GPP bleek dat zij met een groot aantal universitairen zat in haar middenkader, die werkten als speurder. Bij de rijkswacht was het rekruteringsniveau van niveau 2 voor het basis- en middenkader.

Bij de vroegere BOB bestond er een basiskader dat het speurderswerk deed, het middenkader leidde de teams en een beperkt officierenkader.

Het basiskader van de BOB deed dus hetzelfde als het middenkader van de GPP.

Hierbij dient te worden opgemerkt dat de BOB's uit een 1 000 mensen bestonden, op een totaal van 16 000 rijkswachters. Een rijkswachter bij de BOB stond echter op hetzelfde niveau als de andere basiskaders binnen de rijkswacht.

Bij de onderhandelingen die geleid hebben tot het eenheidsstatuut van 1 april 2001, is beslist om de leden van de BOB aan te stellen in het middenkader, in de graad van hoofdinspecteur. Hetzelfde gebeurde voor het middenkader van de BOB dat hetzelfde werk deed als de officieren van de GPP, in de graad van commissaris.

Na het arrest van het Arbitragehof, eisen de ex-leden van de BOB hetzelfde loon als die van de ex-GPP. Die eis heeft op zichzelf niets te maken met het arrest. Het is de herhaling van een eis uit 2001.

Het is in elk geval moeilijk om een voor alle partijen billijke oplossing te vinden. In vergelijking met het vroegere basiskader van de rijkswacht die niet tot de gerechtelijke zuil behoren, hebben de leden van de ex-BOB nu een voordeligere situatie. In vergelijking met het middenkader van de ex-GPP, die ten tijde van minister Wathelet een bijzonder voordelig statuut hebben gekregen, verkeren de leden van de BOB in een minder voordelige situatie. Doordat de ex-GPP geen basiskader had, heeft de gerechtelijke zuil thans een te groot midden- en officierenkader.

De personeelssterkte van de gerechtelijke zuil is een gezamenlijke beslissing van de twee bevoegde ministers die dateert van 16 november 2000. De personeelssterkte fluctueert door pensionering. Er zijn bijvoorbeeld ongeveer 70 personen die disponibiliteit hebben gevraagd voorafgaand aan hun pensioen. Deze personen behouden 80 % van hun wedde die blijft wegen op de begroting van de gerechtelijke zuil. Uiteraard ontstaat hierdoor zowel een budgettair probleem als een probleem inzake personeelsbeheer.

Weliswaar zullen op termijn zowel de ex-BOB als de ex-GPP met pensioen gaan, waardoor dit probleem vanzelf oplost. De heer Fransen wijst er evenwel op dat het nog lang zal duren voor de laatste jonge BOB's en GPP's met pensioen zijn. Bovendien rijst er een nieuw probleem. Er zal voor de nieuw aangeworven agenten een bezoldigingsverschil zijn in vergelijking met het oudere personeel omdat voor hen al de compenserende toelagen wegvallen. Daardoor ontstaan er nieuwe loondiscrepanties die in de toekomst tot problemen kunnen leiden.

De heer Fransen hoopt dat de regering een gepast evenwicht vindt wanneer zij gevolg wenst te geven aan het arrest van het Arbitragehof van juli 2003.

Het delicate evenwicht dat bij het vastleggen van het politiestatuut gevonden is, kan in het gedrang komen. Dan dreigt, zoals Mevrouw Leduc heeft gezegd, dat de politie weer vooral met zichzelf bezig zal zijn.

6. Informatiebeheer en -uitwisseling

De heer Fransen wijst op het grote belang van informatiebeheer en -uitwisseling. De federale politie beschouwt de ontwikkeling van een nationale gegevensbank als een topprioriteit. Het implementatieplan is gespreid over vier jaar en heet « Project Operationele Informatie » (POI). Op dat project wordt onder andere toegezien door een begeleidingscomité waarin alle partners vertegenwoordigd zijn.

De nieuwe nationale gegevens zal niet alleen « harde » (concrete) informatie bevatten, maar ook « zachte » (niet-concrete) informatie, zowel op het vlak van de gerechtelijke politie als op het vlak van de bestuurlijke politie. De databank zal ook alle gegevens inzake verkeer bevatten.

Het project zal in totaal ongeveer 12 miljoen euro kosten.

In verband met de arrondissementele informatiekruispunten (AIK), merkt de heer Fransen op dat de federale politie er werk van maakt. De federale politie heeft een systeem uitgewerkt om de kwaliteit van de AIK te meten (de « balance score card »). Dat dossier gaat de goede kant op. In december 2003 was de werking van twee AIK's op de 28 niet bevredigend. De werking van alle andere AIK's verloopt naar wens.

Het ontwerp van koninklijk besluit over de detachering wordt momenteel door het ministerie van Binnenlandse Zaken onderzocht. Dat ontwerp geeft gevolg aan een van de aanbevelingen van de « commissie-De Ruyver », en bepaalt dat personeel deeltijds naar de AIK's gedetacheerd kan worden. Aanvankelijk dacht men dat 614 personen nodig zouden zijn om de AIK's operationeel te maken. Van die 614 zouden er 169 van de verschillende politiezones komen, en 445 van de federale politie. Een groot deel van dat personeel is reeds op post. De commissie-De Ruyver heeft echter voorgesteld om in de gerechtelijke arrondissementen poolshoogte te gaan nemen en alle betrokken partijen daarbij te betrekken. Er werd dus aan de DIRCO en DIRJU gevraagd om met de verschillende zonechefs contact op te nemen om te bepalen welke capaciteit zij in de AIK's willen inzetten.

Met alle partners zullen driemaandelijkse vergaderingen over de AIK's gehouden worden.

De heer Fransen besluit daaruit dat de ontwikkeling van de AIK's positief verloopt.

Wat het aanvullen van de gegevens betreft, herinnert de heer Fransen eraan dat de nationale gegevensbank rechtstreeks aangevuld moet worden. Elk proces-verbaal dat in het nationale systeem opgenomen moet worden, wordt rechtstreeks ingevoerd (ISLP-systeem). De AIK's krijgen toegang tot die gegevensbank en krijgen de processen-verbaal die ze nodig hebben voor verder gebruik.

Een van de doelstellingen van de AIK's is dat verbanden gelegd kunnen worden tussen de dossiers van verschillende politiezones. De zonechefs hebben er dus alle baat bij om in de AIK's te investeren.

Op termijn zal die operatie voor alle zones heilzaam zijn. Daarom heeft hij zo gehamerd op de kwaliteit en de geldigverklaring van de nationale gegevensbank.

7. De gerechtelijke pijler

Wat betreft de onafhankelijkheid van de gerechtelijke pijler, herinnert de heer Fransen eraan dat dit de enige pijler is die in de wet op de politiehervorming een afzonderlijke organieke afdeling verkregen heeft in het kader van de begroting van de federale politie en van de geïntegreerde politiewerking. Ook voor alle andere algemene directies is voor deze optie gekozen.

De gerechtelijke pijler beschikt dus over een eigen organieke afdeling binnen de begroting van de federale politie. De directeur-generaal kan dat geld naar eigen inzicht besteden. Daardoor kan hij zijn prioriteiten vastleggen.

Er is bijvoorbeeld overeengekomen dat de gerechtelijke pijler als enige in aanmerking zou komen voor een intern CALog-proces. Het bovenvermelde cijfer van 1 318 betrekkingen die dankzij CALog vrijgemaakt zouden worden, houdt dus geen rekening met het resultaat van de gerechtelijke pijler.

De heer Fransen ontkent ook dat er een tendens zou bestaan om de DirCo meer bevoegdheden toe te kennen ten nadele van de DirJu. De DirCo heeft geen enkele gerechtelijke bevoegdheid. Hij moet alleen zorgen voor een goede samenwerking tussen de federale en de lokale politie op het vlak van de bestuurlijke politie, en voor de logistieke steun van de federale politie aan de lokale politie en de DirJu. De DirCo beschikt trouwens niet over veel personeel, terwijl de DirJu over ongeveer 3 000 manschappen gespreid over heel België beschikt.

8. De lokale politie

De heer Fransen deelt de positieve indruk die de heer Collas heeft wat betreft de politiezones. In vele zones is er sprake van een merkbare verbetering ten opzichte van de toestand vóór de hervorming. De tijd voor het opstellen van een proces-verbaal (40 minuten) is volgens hem te wijten aan een gebrekkige opleiding van de ISLP. Daarvoor is de zonechef verantwoordelijk.

Wat betreft de bewering dat de federale politie slechts in uitzonderlijke omstandigheden steun verleent aan de lokale politie, meent de heer Fransen dat die zeker onterecht is. Hij herinnert eraan dat als de federale politie eenheden uit de algemene reserve stuurt om te helpen bij de ordehandhaving binnen een zone, de coördinatie misschien uitgevoerd wordt door een directeur-coödinator. Het regeerakkoord benadrukt het belang van die tussenschakel. Die directeurs-coördinatoren spelen een vrij delicate rol, die naargelang van de zone kan verschillen.

De heer Fransen herinnert er ook aan dat de andere algemene directies ook aanzienlijke steun verlenen aan de lokale politie : de algemene directie operationele ondersteuning (gegevensbank, informatica), en de algemene directies personeel en materiële middelen.

9. Sociaal secretariaat

Wat betreft de achterstand op het vlak van het sociaal secretariaat, meldt de heer Fransen dat het dringendste probleem dat nog geregeld moet worden het dossier van de regularisaties van 2001 is. Er zijn ook problemen met de dienst vaste uitgaven. In de jongste ministerraad zouden er daaromtrent beslissingen genomen zijn.

10. Evaluatie van de leiding van de federale politie

De heer Fransen meldt dat hij geen bezwaar heeft tegen een evaluatie van de leiding van de federale politie. Een dergeljke evaluatie zal trouwens een einde maken aan alle kritiek die momenteel de ronde doet.

11. Mensenhandel

Wat betreft de mensenhandel moet er een onderscheid gemaakt worden tussen de mensensmokkel en de eigenlijke mensenhandel. De eeste heeft te maken met illegale immigratie, de tweede met seksuele of economische uitbuiting.

In het nationaal veiligheidsplan 2003-2004 gaat de aandacht vooral uit naar de smokkel van illegale immigranten — de winstgevende uitbuiting van de ellende van de armen. Een van de successen die via dat plan geboekt konden worden is het terugdringen van de illegale immigratie en van het aantal illegalen op doortocht naar het Verenigd Koninkrijk.

Ook in het nieuwe regeerakkoord is de mensenhandel een prioriteit en deze vorm van criminaliteit zal dus opgenomen worden in het volgende veiligheidsplan 2004-2007. Er zullen acties ondernomen worden in overleg met andere diensten (sociale inspectie, enz.). Ook voor het aspect seksuele uitbuiting zullen gezamenlijke acties ondernomen worden.

Wat betreft de samenwerking met de nieuwe lidstaten van de Europese Unie, herinnert de heer Fransen eraan dat bilaterale akkoorden inzake politionele samenwerking met al die landen gesloten zijn. België werkt ook samen met Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Nederland (dat het initiatief genomen heeft), in het kader van een proefproject voor de oprichting van een « joint investigation team » in de strijd tegen Bulgaarse prostitutienetwerken.

Men spreekt allang van een gedragscode. Over een ontwerp daarvan kan nu met de vakbonden onderhandeld worden. Dat ontwerp is vóór de start van de onderhandelingen in de kranten uitgelekt, wat voor de vakbonden een aanleiding was om de onderhandelingen stop te zetten.

12. Kostprijs van de politiehervorming

De heer Fransen erkent dat er bij de hervorming inderdaad teveel geld in bezoldiging is gestoken. Hij meent evenwel dat het erg moeilijk zou geweest zijn om de weddes van sommigen naar beneden te nivelleren. Bovendien zijn de premies van de verschillende statuten bij elkaar gevoegd — in totaal zouden het er een 54 zijn. In elk geval moet op dit vlak op termijn gestreefd worden naar een vereenvoudiging, uitgaande van een functionele verloning. Daarover moet een consensus mogelijk zijn met de syndicaten maar het zal erg moeilijk zijn om verworven rechten te doen afstaan.

13. Verhoogde inzetbaarheid van de lokale politie

De minister spreekt inderdaad van 3 150 politiemensen waarmee het lokale niveau zou worden versterkt. De heer Fransen meent dat het regeerakkoord zo moet worden begrepen dat er op het einde van de legislatuur 2 500 personen bijkomend zullen kunnen worden ingezet voor operationele taken. Die moeten echter niet noodzakelijk van de federale politie komen. Dit zou trouwens niet kunnen want dat zou impliceren dat de federale politie een aanzienlijk deel van haar 9 908 operationele agenten zou verliezen, en zelfs haar eigen kerntaken niet meer zou aankunnen.

Die 2 500 (of meer) moeten er komen door een pakket maatregelen.

Hij meent dat het streefcijfer van 2 500 o.a. zal gehaald worden door enerzijds operationeel personeel uit CALog-bedieningen vrij te maken en anderzijds door agenten van lokale politie minder in te zetten voor de gehypothekeerde capaciteit zodat ze meer inzetbaar zijn voor operationele taken binnen de zone.

Een vermindering van de inzet van de gehypothekeerde capaciteit kan gebeuren door de Algemene Reserve meer in te zetten maar ook door kritischer te zijn bij het aanvragen van politiesteun bij het organiseren van voetbalwedstrijden. 40 % van de gehypothekeerde capaciteit gaat naar de inzet bij voetbalwedstrijden. Indien we erin slagen om dat met 10 % naar beneden te brengen, dan zou dat de inzetbaarheid van de politie in haar geheel aanzienlijk verhogen.

De heer Fransen wijst er evenwel op dat de beslissing om meer politiesteun te vragen bij voetbalwedstrijden niet wordt genomen door de federale politie maar afhangt van een evaluatie van de lokale korpschef en uiteindelijk van de burgemeester van de plaats. De federale politie doet al het mogelijke om bijkomende politiemensen in te zetten van de Algemene Reserve en van gespecialiseerd personeel. Voor de rest wordt er een beroep gedaan op de gehypothekeerde capaciteit. Hij kan zich niet van de indruk ontdoen dat er soms teveel personeel wordt gevraagd om zich in te dekken voor het geval dat er toch een incident zou zijn.

De algemene directie van de bestuurlijke politie van de federale politie probeert hierover soms een debat aan te gaan met de lokale korpschef en de directeur-coördinator om het aantal manschappen te verminderen. Soms lukt dit maar de federale politie kan dit niet opleggen.

In de eerste drie maanden van 2003 ging 33 % van de gehypothekeerde capaciteit naar de Brusselse zones. Als men er dus in slaagt om de personeelssterkte van de Brusselse zones op peil te brengen, wat thans gebeurt door detachering van federale politieambtenaren (meer dan 500), dan zal men voor de toekomstige Brusselse ministerraden wellicht toekomen met de Algemene Reserve, aangevuld met een versterking vanuit Brussel zelf. Daardoor kan worden vermeden dat er in de toekomst een beroep moet worden gedaan op politiepersoneel vanuit andere zones.

Een derde pijnpunt voor de gehypothekeerde capaciteit zijn gevangenisstakingen : 7 % van de gehypothekeerde capaciteit. Een beperking van het stakingsrecht van gevangenisbewakers kan dit probleem grotendeels oplossen. Dit is evenwel een politieke beslissing waarin hij niet kan tussenkomen.

Het probleem van de gehypothekeerde capaciteit kan dus zowel langs de aanbodzijde, door een versterking van de Algemene Reserve, als langs de vraagzijde gunstig beïnvloed worden. Ook de aanvulling van de personeelsformaties in de lokale zones kan bijdragen tot de « 2 500 ».

Volgens de cijfers van 31 december van 2002 waren er 27 050 politiemensen in de verschillende zones. De goedgekeurde personeelsformaties bedragen echter meer dan 29 000. Als men er in slaagt om dit deficit op te vullen dan is er al veel opgelost.

Om die reden heeft hij aan de minister van Binnenlandse Zaken voorgesteld om de burgemeesters van de 196 zones ertoe aan te zetten zich te engageren voor de volgende vijf jaar. De rekruteringsdiensten kunnen geen vijfjarenplannen opstellen als zij niet weten dat er vanuit de zones de bereidheid en de capaciteit bestaat om hun personeelsformatie de volgende vijf jaar op te trekken.

Als daaraan ook een CALOGISERINGS-operatie wordt gekoppeld op het lokale vlak waardoor politiepersoneel vrijkomt en wordt vervangen door burgers in administratieve en logistieke functies, leveren de lokale zones een belangrijke bijdrage voor het bereiken van die 2 500 extra mensen op het einde van de legislatuur.

Ook door de toepassing van de nieuwe regeling inzake de arbeidstijdorganisatie wint de lokale politie. Op een totaal van 8 000 mensen die worden ingezet bij interventies, zou 5 % capaciteitswinst mogelijk zijn, dat wil zeggen 400 politiemensen die bijkomend kunnen worden ingezet.

De heer Fransen illustreert dit met het voorbeeld van de Algemene Reserve. De Algemene Reserve beschikt dagelijks over een piket van 26 man die kunnen worden ingezet ten voordele van de zones. Totnogtoe zijn dat vier ploegen per dag, dat wil zeggen 104 man per dag. Met de toelating van de minister gebeurt dit actueel met 3 ploegen zodat er per dag 26 man bespaard wordt.

Al die maatregelen leiden ertoe dat de regering haar belofte van 2 500 VTE ten bate van de lokale politie tegen het einde van de legislatuur zal kunnen waarmaken.

14. Algemene nationale gegevensbank

De Algemene Nationale Gegevensbank wordt gerealiseerd in een vierjarenplan. Prioriteit wordt gegeven aan de operationele informatiestroom (project PIO). Daarnaast wordt gewerkt aan de niet-operationele informatiestroom (administratie, logistiek, personeel). Ook dit wordt in een project uitgewerkt.

15. Politie-uniform

Op vraag van mevrouw Pehlivan over de timing voor het politie-uniform antwoordt de heer Fransen dat hij zich niet persoonlijk verantwoordelijk voelt voor het politie-uniform. Dit dossier werd door de vorige minister van Binnenlandse Zaken persoonlijk behandeld. Hij kan alleen maar vaststellen dat het uniform er nog niet is. Er mag echter niet over het hoofd gezien worden dat de concurrentieregels moeten worden nageleefd.

De bevoegde directeur-generaal heeft op vraag van de minister van Binnenlandse Zaken een tweesporenbeleid uitgewerkt met een timing. Enerzijds wordt de procedure van de openbare aanbesteding gevolgd. Anderzijds wordt de lokale politie de mogelijkheid geboden om zelf vanaf september uniformen te bestellen op grond van de normen die op het federale niveau zijn vastgelegd.

In elk geval zou bij het einde van het jaar moeten kunnen begonnen worden met de verdeling van de uniformen.

IV. HOORZITTING MET DE HEER P. DEWAEL, VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN

De heer Van Peel vraagt of er een vertrouwensbreuk is ontstaan tussen de minister van Binnenlandse Zaken en de top van de federale politie.

De minister antwoordt dat er geen vertrouwensbreuk is maar dat er best een vervroegde evaluatie van de politiehervorming wordt doorgevoerd. Hierbij zullen naast het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten ook externen worden betrokken.

De heer Verreycken heeft de indruk dat de politie meer aandacht besteedt aan haar bezoldiging dan aan het bestrijden van misdrijven.

De minister antwoordt dat er moet gestreefd worden naar een uniformiteit in het vergoedingssysteem. Over het statuut ten gronde zal eind 2004 overleg met de vakbonden worden gepleegd.

De heer Verreycken wijst erop dat het op dit ogenblik niet mogelijk is de criminaliteitscijfers van de APSD van de verschillende steden met elkaar te vergelijken. Men maakt immers gebruik van verschillende criteria. Hierdoor kan de criminaliteit tussen de steden naargelang het centrum of de rand ook niet worden vergeleken. Spreker vraagt of geen eenvormig registratiesysteem kan gehanteerd worden en of deze taak eventueel zal opgedragen worden aan de federale politie. Hij wenst te weten of ook de zogenaamde overlast op straat waarbij de burger te maken krijgt met fenomenen zoals « steaming » (vorm van afpersing waarbij jongerenbendes een persoon omsingelen en hem dwingen zijn bezittingen af te geven) in de criminaliteitscijfers wordt opgenomen.

De minister antwoordt dat elk arrondissement verantwoordelijk is voor het afleveren van criminaliteitscijfers maar de statistieken zullen geleverd worden door de directie van de nationale gegevensbank van de federale politie. Deze gegevensbank wordt nu gevoed op een eenvormige wijze door alle politiediensten dankzij een informatica- en registratiesysteem. De minister stelt evenwel dat het nog te vroeg is om beleidsconclusies uit dit systeem te trekken. Dit zal wellicht nog enkele jaren duren.

Die zogenaamde overlast is niet opgenomen in de criminaliteitscijfers omdat hierop een administratieve sanctie staat. Men heeft voorlopig een proces-verbaal nodig vooraleer een feit kan ingevoerd worden in een databank.

De heer Verreycken wenst de intenties te kennen van de minister omtrent een eventuele integratie van de veiligheid van de Staat in de FOD Binnenlandse Zaken. Dit zou volgens spreker leiden tot een meer logische structuur omdat een aantal opdrachten van de politie afkomstig zijn van de Staatsveiligheid.

Hij wil ook weten of men een doelgerichte administratieve vereenvoudiging binnen de politie wil doorvoeren.

De minister antwoordt dat de Staatsveiligheid behoort tot de bevoegdheid van de minister van Justitie. Hij kan echter wel onmiddellijk een beroep doen op de AGG (antiterroristische gemengde groep) die zowel onder zijn bevoegdheid valt als die van de minister van Justitie.

Ten slotte vraagt de heer Verreycken of het Belgisch ASTRID-systeem van communicatie compatibel is met de systemen gebruikt in onze buurlanden.

De minister antwoordt dat België de Europese norm volgt, de zogenaamde « tetranorm ». Er is wel een probleem van zendmasten wegens een onvolledige dekking in het Franstalig landsgedeelte waar de vergunningen nog niet allemaal zijn afgeleverd.

De heer Moureaux meent dat de « 2 500 bijkomende agenten op straat » het mogelijk maken reserves van de politiezones te verhogen en minder een beroep te doen op de gehypothekeerde capaciteit.

Spreker wijst erop dat de lokale politiezones meer en meer met onderzoeken belast worden, bijvoorbeeld met betrekking tot moorden.

Hij merkt ook dat de georganiseerde kleine criminaliteit onrustbarende proporties aanneemt.

De federale politie is vaak afwezig op de coördinatievergaderingen met de lokale politie, die door de Dienst Vreemdelingenzaken worden georganiseerd. Dat getuigt van een gebrek aan solidariteit vanwege de federale politie.

De minister onderlijnt dat de procureur des Konings de spil is geworden van het onderzoek en deel uitmaakt van het arrondissementeel overleg waar de prioriteiten worden vastgelegd. Daarenboven bepaalt het parket welke middelen worden vrijgemaakt.

Hij bevestigt dat er niet zal worden geraakt aan de statutaire verworvenheden. Als men meer politie op straat wil moeten er weekend- en nachtprestaties worden geleverd. Hierover zal de minister verder met de vakbonden onderhandelen.

De heer Brotcorne meent dat er een structureel probleem is met de financiering van de politiehervorming. Uit navraag bij de Waalse gemeenten blijkt dat zij een zeer zware financiële last moeten dragen. De federale overheid neemt maar een deel ervan voor zijn rekening. De aankoop van federale gebouwen, bijvoorbeeld, is buitensporig duur.

Draagt de federale overheid bij in de meerkosten die voortvloeien uit het ASTRID-systeem en de oprichting van de informatiekruispunten ?

Wanneer een agent van de federale reserve ter beschikking wordt gesteld van een lokale zone, moet deze zone 187 euro per politieagent aan de federale overheid betalen. Het optreden van de lokale zones op federaal niveau wordt echter niet gecompenseerd.

Spreker haalt een artikel aan uit « Le Soir » van 10 februari 2004. De PS verklaart er dat « de akkoorden duidelijk zijn, en de budgetten beschikbaar, maar dat alleen nog de politieke wil van de minister ontbreekt ».

De minister antwoordt dat de criminaliteitscijfers zijn gedaald. Dit is mede te danken aan de politiehervorming. In Charleroi is er sinds twee jaar een daling van 6,8 % van de criminaliteit in het algemeen. Dit is vooral te danken aan een goed opgevuld politiekader. In Antwerpen werden er 16 bijkomende gemengde patrouilles ingezet bestaande uit lokale en federale politie. Via de acties van de « task force » met de gerechtelijke politie en de lokale recherche van naburige zones kon onder meer de zogenaamde « bende van den dikke », recent betrokken in een overvallengolf, worden opgerold. In Brussel konden de criminaliteitscijfers eveneens teruggedrongen worden. Er worden FIPA (Full Integrated Police Actions) acties ondernomen tegen een bepaald crimineel fenomeen waarbij binnen een gerechtelijk arrondissement interzonaal wordt samengewerkt met de federale politie.

Er zijn op dit ogenblik zo'n 500 detacheringen naar de Brusselse zones. Op dit moment zijn er zelfs genoeg kandidaten om de bestaande vacatures op te vullen.

De minister legt uit dat volgens het regeerakkoord de zones instaan voor de helft van de kosten van de bemanning van de CIC's (Communicatie- en Informatiecentra) en de federale politie hiervoor de materiële middelen levert. Om meer politie op straat te krijgen, is het echter beter dat de federale politie zou instaan voor de financiering van het personeel terwijl de zones de materiële middelen zouden leveren. Op deze wijze kunnen de zones zo'n 411 bijkomende eenheden ter beschikking stellen op het terrein.

Daarenboven kunnen er jaarlijks zo'n 150 manschappen van CALog-personeel worden vrijgemaakt voor operationele politiefuncties. Bovendien kunnen de taken van het veiligheidscorps dat instaat voor de overbrenging van gedetineerden naar de rechtbank verlicht worden door deze zittingen in de gevangenis te houden. Ook de Directie van Algemene Reserve van de federale politie (DAR) kan worden versterkt tot 1 100 eenheden. Op deze manier worden de zones lokaal ondersteund. Het Hycap-systeem wordt gedeeltelijk afgebouwd ten voordele van de versterking van de DAR.

Mevrouw Thijs merkt op dat de 2 500 equivalenten die op straat zullen ingezet worden niet voorzien zijn in het regeerakkoord. Hoe gaat dit gebeuren ?

Zij vraagt of de CALogs zullen ingezet worden voor operationele taken. Hierdoor zou de opleiding van deze personeelsleden verloren gaan. Ze zouden beter worden ingezet in de Computer Crime Unit door hun know-how in dit domein.

De federale politie heeft proportioneel teveel mandaten volgens de heer Fransen. Gaat men de politiezones vergroten zodat er nog ongeveer de helft zou overblijven ?

Spreekster vraagt naar de stand van de uitbouw en de financiering van de nationale gegevensbank. Zullen de CALog-ers, of burgerpersoneel instaan voor de bemanning ervan ?

De minister antwoordt dat ook volgens het rapport « De Ruyver », het beter is dat de zones met elkaar samenwerken. Binnen enkele jaren zal het in de praktijk gemakkelijker zijn om de politiezones te rationaliseren. Het is geen prioriteit dit op dit ogenblik reeds uit te voeren.

De minister antwoordt dat hij de verklaringen van de heer Herman Fransen voor deze commissie enkel in een beleidscontext wil plaatsen zonder met hem een polemiek te willen aangaan.

De heer Noreilde is van oordeel dat de aanpak van de minister van de politiehervorming getuigt van een globale visie. Het komt er vooral op aan de bureaucratie tot redelijke proporties te herleiden.

De minister is van oordeel dat er controle nodig is zonder teveel bureaucratie. De organisatie van de politie gaat onvermijdelijk gepaard met een zekere graad van bureaucratie, die echter de doelmatigheid van het politieoptreden niet mag hinderen. Grosso modo zijn de ontwikkelingen van de politiehervorming gunstig maar omdat zij te snel moest uitgevoerd worden zijn er problemen gerezen. Het komt er in de eerste plaats op aan om de mentaliteit te wijzigen. Deze nieuwe geest kan ondersteund worden door zo vlug mogelijk een definitief uniform te voorzien voor de gehele politie De aanbestedingsprocedures hiervoor zijn weliswaar complex : er zijn zo'n 36 lastenboeken voor de verschillende onderdelen van het uniform. De minister is evenwel van mening dat desondanks de lokale politie vlugger uitgerust zal zijn met de nieuwe uniformen dan de federale politie.

Het arrest van het Arbitragehof nr. 102/2003 van 22 juli 2003 zal moeten uitgevoerd worden. Hierbij werden een aantal artikelen van deel XII van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten vernietigd.

De minister verwijst verder naar de audit van 2001 van het bureau Price-Waterhouse-Coopers wat geleid heeft tot oprichting van een werkgroep betreffende het verminderen van de bureaucratie. Deze is echter slechts enkele keren samengekomen. De minister wacht nog op een opvolgingsrapport van de audit alsook op voorstellen ter vereenvoudiging van de administratie vanwege de heer Herman Fransen.

De minister is van oordeel dat de KUL-norm goed gefunctioneerd heeft. Op het einde van 2004 moet de minister echter, overeenkomstig het regeerakkoord, een nieuwe verfijnde norm voorstellen. De financiering van de politiezones door de federale overheid zal echter niet verhoogd worden. De minister stelt vast dat politiezones die in het verleden weinig geïnvesteerd hebben in veiligheid nu hun achterstand moeten inhalen.

De aanpak van de politiehervorming moet ook gesitueerd worden in de context van het zopas aangenomen wetsontwerp tot wijziging van de nieuwe gemeentewet (stuk Senaat, nr. 431/5) en het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, de wet van 29 juli 1934 waarbij private milities verboden worden en de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privé-detective (stuk Senaat, nr. 433/5). Spreker wijst er ook op dat de inrichters van de manifestaties ook mede verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van de evenementen, die zij organiseren. Dit moet ertoe bijdragen dat de politie zich weer op haar basistaken kan toeleggen.

V. HOORZITTING MET HET VAST COMITÉ VAN TOEZICHT OP DE POLITIEDIENSTEN (Comité P)

Op 11 mei 2004 werd het Comité P door de commissie gehoord.

1. Inleidende uiteenzetting door de heer Vandoren, voorzitter van het Comité P

Na een korte toelichting over het statuut, de wettelijke opdrachten en bevoegdheden van het Comité P, zet de heer Vandoren uiteen dat het een van de opdrachten van het Comité P is om na te gaan op welke manier de nieuwe politiestructuur in ons land geïmplementeerd wordt.

Het Comité P heeft hiertoe verschillende methodes gebruikt :

1. Hearings waarbij de verantwoordelijken van lokale en federale politie een stand van zaken gaven;

2. De toezichtsonderzoeken;

3. Een analyse van de klachten.

Dit heeft geleid tot een goed zicht op de werking van de huidige politie.

De heer Vandoren wijst er nog op dat de analyse van de kostprijs geen prioriteit is geweest van het Comité P.

Een eerste vraag die bij een dergelijke analyse kan gesteld worden is of er te weinig politie is in ons land. Uit een overzicht van het Reference Source Book of Crime and Criminal Justice Statistics van de Raad van Europa, blijkt dat er in België één politieman per 265 inwoners is, in Duitsland is dat één per 325, in Oostenrijk één per 275 en in Denemarken één per 400 inwoners. Statistisch gezien is de positie van België zeker niet slecht te noemen.

De heer Vandoren stelt uitdrukkelijk dat de hervorming van de politie enorm veel ten goede veranderd heeft.

Bij een reorganisatie heeft men de keuze tussen een snelle hervorming, zoals in België is gebeurd, of een meer geleidelijke, zoals in Nederland is gebeurd. Een ding is echter zeker : in beide gevallen hebben de hervormingen tijd nodig.

In Nederland is de reorganisatie tien jaar geleden begonnen. Niet alle problemen zijn echter al opgelost.

In Oostenrijk wordt ook een hervorming doorgevoerd waarbij men ervoor heeft geopteerd om langzamer te werken dan in ons land.

Men mag niet over het hoofd zien dat de integratie van de verschillende politiediensten van ons land in een nieuwe politiestructuur niet gebeurt in één federale politie en 196 zones maar de coördinatie vergt van 300 « cellen » : het betreft onder andere 196 zones, 27 DirCo's en 27 DirJu's.

Coördinatiemechanismen vragen tijd, vooral omdat de vroegere piramidale bevelsstructuur wordt verlaten.

Bij de hervorming is veel aandacht besteed aan community policing maar te weinig aan de gespecialiseerde politie.

Ook de KUL-norm krijgt veel kritiek en moet wellicht verder verfijnd worden maar het moet ook duidelijk zijn dat elke norm zal worden bekritiseerd.

In het debat over de lokale politie moet ook gesproken worden over het aantal zones. Er zijn 196 politiezones waarvan sommige zeer klein zijn. In Nederland zijn er maar 26 zones en men denkt dat het er nog teveel zijn. Elke zone telt ongeveer 1 000 manschappen. In het Verenigd Koninkrijk tellen de kleinste zones nog steeds 1 200 manschappen.

In België bestaan er zones met 50 tot 60 manschappen, in sommige zelfs nog minder, wat de werking ervan uiteraard niet vergemakkelijkt.

Derhalve moet de vraag gesteld worden of de omvang van de zones moet worden aangepast dan wel of voor de stabiliteit moet gekozen worden. De heer Vandoren pleit voor een evenwichtige oplossing waarbij zeker op de korte termijn voor stabiliteit moet gekozen worden maar waarbij wel interzonale samenwerking mogelijk moet zijn. Die samenwerking tussen de zones is op sommige plaatsen reeds een feit.

Een van de heikele punten voor de lokale politie is dat de Vaste Commissie van de Lokale Politie nog altijd niet geïnstitutionaliseerd is.

Voorlopig werkt men nog steeds verder met de, weliswaar aangepaste, Commissie van de Gemeentepolitie.

De federale politie volgt de aanbevelingen die voortvloeien uit de audit van Price Waterhouse Coopers (PW & C) zo goed mogelijk op maar uiteraard vergt dit de nodige tijd.

De heer Vandoren vraagt of het niet nuttig zou zijn het werk van PW & C op het federale niveau over te doen in sommige zones van de lokale politie.

Een belangrijk punt is de samenwerking en steun. Dit verloopt zeer traag maar inzake de handhaving van de openbare orde heeft men toch kunnen vaststellen dat op zeer korte termijn positieve resultaten geboekt zijn waarbij de samenwerking tussen de zones en de samenwerking van de lokale met de federale politie zeer goed kan verlopen als de nodige wil er is.

De planning en het beheer van de politie heeft geleid tot een aanzienlijke verbetering van de werking van de politie als organisatie. Ook verlopen de onderhandelingen met de overheden veel beter omdat de verbeterde planning en beheer geleid hebben tot een grotere transparantie.

Bij de werking van de AIK's zijn nog veel problemen vastgesteld.

Wat betreft de CIC's en ASTRID, stelt de heer Vandoren vast dat men in Brussel dertig jaar nodig had om tot één 101-centrale en één dispatching te komen. Door de invoering van een nieuw systeem heeft men opnieuw een 101-centrale (in de toekomst CIC) en een dispatching in elke zone. De vraag rijst of dit een vooruitgang kan genoemd worden. Het betekent immers dat er meer personeel nodig is en er dus minder personeel op het terrein kan worden ingezet.

Een belangrijke vaststelling is dat de Algemene Nationale Gegevensbank onvoldoende gevoed wordt.

Wat betreft de gehypothekeerde capaciteit, stelt het Comité P al een verbetering vast maar er dienen zeker nog verdere inspanningen te worden gedaan. Het arrest nr. 102/2003 van 22 juli 2003 van het Arbitragehof heeft bijkomende spanningen veroorzaakt. In de toekomst moet naar een eenvormiger systeem worden gestreefd.

Hoe meer systemen, hoe meer administratieve rompslomp, hoe meer personeel er nodig is voor het administratief beheer.

Inzake het personeel wordt er weliswaar veel over community policing gesproken maar de wijkagent is in het geheel van de structuur vergeten.

Een gevolg van de hervorming is dat het professionalisme is toegenomen maar de vraag rijst waarom zoveel mensen worden ingeschakeld in taken die vroeger politietaken waren. Hij denkt hierbij in het bijzonder aan de hulpagenten van politie en aan privé-bewakingsondernemingen.

De recrutering is verbeterd maar inzake de opleiding heeft het Comité P vastgesteld dat er wel goede concepten bestaan maar dat de realisatie veel te wensen overlaat. De opleidingen op het vlak van CIC zijn, bijvoorbeeld, niet mogelijk omdat de nodige apparatuur ontbreekt.

De integratie van de verschillende politiekorpsen is een noodzaak maar zal nog een zekere tijd in beslag nemen.

Het huidig disciplinair systeem is een star systeem en het Comité P heeft vastgesteld dat de specifieke disciplinaire bevoegdheid binnen de politie soms wordt afgewenteld naar de gerechtelijke of administratieve overheden. De deontologische code is bijna klaar maar is nog altijd niet in voege getreden. Het Comité P meent dat dit een belangrijk en dringend probleem is.

Op het vlak van informatica is een grote vooruitgang geboekt maar men komt dan ook van heel ver. De integratie van de verschillende systemen moet nog verder geïmplementeerd worden omdat er nog steeds vele niet-compatibele computersystemen naast elkaar bestaan.

Dat er een en ander schort aan de gebouwen en de politievoertuigen is een probleem dat reeds bestond voor de politiehervorming. Op dit vlak moeten er dringend beslissingen genomen worden.

Een belangrijk aspect van de politie is de zichtbaarheid ervan en het probleem van de uniformen speelt hierin een zeer belangrijke rol. Het Comité P hoopt dat alle agenten op zeer korte termijn over een zelfde uniform zullen beschikken.

De federale politie heeft een complexe structuur : de relaties van de diensthoofden en de DirJus met hun algemene directies, de inzetbaarheid van de speciale eenheden en de internationale politiesamenwerking vergen nog heel wat tijd vooraleer alles optimaal zal werken.

De heer Vandoren concludeert dat naast de vele positieve vaststellingen die het Comité P heeft kunnen doen er nog vele problemen kunnen gedetecteerd worden waarvoor een oplossing moet worden uitgewerkt.

2. De gegevens die het Comité P ontvangt

De heer Peeters overloopt de gegevens die het Comité rechtstreeks ontvangt in verband met de politiehervorming en welke conclusies daaruit kunnen getrokken worden.

In de eerste plaats wordt het Vast Comité door de parketten op de hoogte gesteld van een opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek tegen een lid van een politiedienst. Vorig jaar kreeg het van 24 parketten (van de 27) kennis van 384 strafonderzoeken. Voor de andere jaren was dit respectievelijk 355 in 2000, 370 in 2001 en 231 in 2002. Voor dit jaar zijn er reeds 135 onderzoeken gemeld. Meestel gaat het om individuele strafrechtelijke inbreuken. De vraag rijst of de controle op het handelen van politieambtenaren wel efficiënt is wanneer blijkt dat 115 onderzoeken gaan over gewelddaden tegen personen of goederen, 74 over daden van willekeur, 36 over valsheden en ten slotte 37 aangaande bedreigingen door een politieambtenaar.

Hij pleit er voor dat de parketten bij voorrang de onderzoeken zouden behandelen tegen politieambtenaren. Het tuchtstatuut voorziet immers dat een tuchtonderzoek kan worden geschorst zolang een strafonderzoek loopt. Aangezien sommige strafrechtelijke onderzoeken jaren aanslepen wordt een disciplinair onderzoek zinloos als er al te veel tijd is verstreken sinds de gepleegde feiten. De verhouding tussen de gevoerde onderzoeken en het aantal gewezen vonnissen en arresten loopt sterk uit elkaar. Terwijl in 2002 231 onderzoeken werden gevoerd waren er in 2003 slechts 65 vonnissen en arresten, in 2002 waren er slechts 64 vonnissen en arresten. Op dit ogenblik onderzoekt het Comité P waarom er een sterke discrepantie bestaat tussen de onderzoeken en de vonnissen.

Tweede bron van informatie zijn de gegevens die het Comité P ontvangt van de lokale politiekorpsen zelf, de federale politie en de Algemene Inspectie (AIG). 3 112 feiten werden gemeld waarbij een of meerdere politieambtenaren betrokken waren. Indien rekening wordt gehouden met een zeker aantal feiten die niet doorgegeven worden en het feit dat sommige aangiften geen nuttige gegevens bevatten, is het aantal aanmeldingen niet verwaarloosbaar. Het Comité P stelt vast dat er vanuit de lokale korpsen een toenemende interesse en inzet is om het Comité de wettelijke informatie te verstrekken. De lokale korpsen krijgen niet alleen een feed-back van het Comité P maar een dergelijke inspanning kadert ook in het management van het korps. Deze verbeterde medewerking wijst op een stijgend bewustzijn van de structuren en de organisatie waarin de korpsen werken en het ontwikkelen van een bredere kijk voor het vinden van oplossingen.

De derde bron is de burger zelf. Deze heeft de weg naar het Vast Comité duidelijk gevonden; ten bewijze het steeds stijgend aantal klachtendossiers : 832 in 2000, 1 051 in 2001, 1 428 in 2002 en 1 786 vorig jaar. Voor dit jaar werden tot op vandaag reeds 753 dossiers geopend.

Niet alleen het stijgend aantal klachten weerhoudt de aandacht van het Comité P maar ook het daarin vervat aantal feiten dat van 1 824 in 2002 opgeklommen is naar 2 975 in 2003.

Dit luik kan beschouwd worden als de pijler van de « klanttevredenheid ». De klachten worden geanalyseerd, ook in het licht van de veranderingen die voortvloeien uit de hervorming. Op grond van de 180 gecodeerde feiten in de database stelt het Comité P een stijging vast in bijna alle rubrieken. Daarbij gaat het in 25 % van de gevallen over de houding of het gedrag van de individuele politieambtenaar, 10 % over inbreuken op de fundamentele rechten en vrijheden terwijl een 4 % van de klachten van de burger gaan over de politieorganisatie als zodanig.

In totaal gaan een 40 % van de klachten over een 30-tal attitudes of situaties. Deze kunnen bijna allen gekoppeld worden aan onvoldoende opleiding of training in het beheersen van een situatie. Onvoldoende basiskennis van rechten en plichten van de burger. Een soms ontbrekende kwaliteitscontrole op mensen en procedures. Het ontbreken van vormen van afdwingbare discipline. De behandeling van de klachten leidt tot toezichts- en thematische onderzoeken, alsook marginale toetsingen waaruit het Comité P bijkomende informatie haalt.

Die informatie wordt gekoppeld aan de informatie die voortvloeit uit persoonlijke contacten en uit de hearings die het op regelmatige basis houdt.

3. De interne politie-inspectie

Omdat het van nabij wil volgen hoe de invoering van de nieuwe politiestructuur verloopt, legt de heer Cumps uit dat het Comité P leidinggevenden van de federale en lokale politie hoort, klachten en aanklachten analyseert, en thematische en andere onderzoeken verricht. Één van die thematische onderzoeken had tot doel na te gaan of de politiekorpsen één of meerdere controlemechanismen hadden waarmee ze hun doelstellingen kunnen bereiken en de werking van de politiekorpsen kunnen nagaan.

Dit onderzoek — waarbij 20 politiekorpsen over het hele land betrokken waren — toont aan dat de leiders van de politiekorpsen managementtechnieken beginnen toe te passen. Het Comité P denkt dat de opleidingen die kandidaten-korpschefs gevolgd hebben in het kader van hun assessment daar natuurlijk niet vreemd aan zijn.

Het onderzoek heeft de volgende punten aan het licht gebracht :

— de meeste zonechefs organiseren vergaderingen, overleg en informele contacten met hun personeel;

— het Integrated System for Local Police (ISLP) krijgt bijzondere aandacht en wordt nauwgezet gevolgd;

— de nadruk ligt op begrippen als teamgeest en samenwerking;

— er worden verslagen gemaakt van de vergaderingen;

— het geringe absenteïsme en de weinige mobiliteitsaanvragen lijken erop te wijzen dat de oorspronkelijke aanstellingen door de korpschefs bevredigend zijn, al hadden sommige procedures allicht nauwkeuriger moeten zijn, vooral op het vlak van de functieomschrijving en het bepalen van de profielen.

Men heeft vastgesteld dat verbeteringen natuurlijk mogelijk zijn, zowel op details (bijvoorbeeld de noodzaak om schriftelijke verslagen op te maken in plaats van alleen mondeling verslag uit te brengen) als op fundamentelere punten zoals het bepalen van risicofactoren en de les die men kan trekken uit het onderzoek van klachten en aanklachten om de manier waarop de politiekorpsen beheerd worden te kunnen verbeteren.

Wat dat laatste punt betreft (het onderzoek van de klachten en aanklachten), heeft men vaak vastgesteld dat hoewel oplossingen gevonden werden voor individuele gevallen, de diensten voor interne controle (onder andere algemeen bevoegd voor de klachten en aanklachten) daaruit geen lering hebben getrokken voor het beheer van de politiekorpsen, wat nochtans zeer nuttig zou zijn.

Omdat het een zeer groot belang hecht aan de interne controlediensten is het vast Comité P de mening toegedaan dat een herziening van de omzendbrief POL 48 van 6 juli 1994 zich opdringt.

4. Informatiebeheer

De heer Vandeputte herinnert er aan dat een van de belangrijkste aspecten van de politiehervorming het informatiebeheer betreft. Het gebrek aan informatiedoorstroming was een van de belangrijkste punten die aanleiding hebben gegeven tot de politiehervorming.

Het Comité P heeft een toezichtsonderzoek gevoerd over het informatiebeheer in de geïntegreerde politie. Een van de aanleidingen tot dit onderzoek was de kritiek op de criminaliteitsstatistieken die door de eerste minister aan het Parlement werden verstrekt.

Uit het onderzoek is in de eerste plaats gebleken dat de informatiegaring en de registratie van de gegevens zeer gebrekkig verliep. Op grond daarvan is een grondiger onderzoek gestart over het informatiebeheer.

Door de federale politie is een globaal plan opgesteld om tot een gemeenschappelijk en geIntegreerd informatiebeheer te komen. Bij de implementatie is echter gebleken dat er een inschattingsfout is gemaakt.

De informaticasystemen bij de lokale politie bleken er niet klaar voor hoewel sinds 1994 de minister van Binnenlandse Zaken vooropgesteld had dat het PIP-ISLP-systeem het enige geautoriseerde informaticasysteem bij de gemeentepolitie was. In vele gemeenten is die inspanning niet gedaan en bleef men beroep doen op niet-compatibele informaticasystemen die, bijvoorbeeld, door intercommunales werden geleverd.

De federale politie heeft weliswaar in alle zones ISLP-servers geleverd maar dan bleek dat ook de vorming in de zones ontoereikend was om in dit systeem in te stappen.

Het federale niveau heeft dan het principe van « train the trainer » toegepast wat evenwel tot gevolg had dat het ene korps investeerde in het andere. Blijkbaar was er onvoldoende bereidheid binnen de korpsen van lokale politie om daar de nodige steun aan te verlenen.

Ook is vastgesteld dat de vorming inzake ISLP binnen de politiescholen niet gebeurde, omdat het ofwel niet op het lesprogramma is opgenomen, ofwel omdat men niet over de nodige apparatuur beschikt ofwel omdat de docenten zelf niet over voldoende kennis beschikten om het te kunnen aanleren.

Bij de lokale politie doen een aantal korpschefs hun beklag dat de afgestudeerden van de politieschool onvoldoende gevormd zijn om met ISLP te werken.

Er zijn dus enerzijds problemen inzake compatibiliteit en anderzijds problemen wegens onvoldoende vorming die gevolgen hebben voor de informatiestroom.

Binnen de lokale politie werden functionele beheerders aangesteld die verondersteld werden om alle problemen op te lossen zodat de Algemene Nationale Gegevensbank zou kunnen gevoed worden. Er bleek evenwel dat de systemen een aantal bugs bevatten. De dienstverlening op het niveau van de federale politie werd zoveel bevraagd dat het onmogelijk was om voldoende dienstverlening te bieden aan de lokale politie.

Het Comité P heeft aangedrongen om een soort praktische handleiding op te stellen. De federale politie is daar mee bezig maar de bevoegde dienst blijft die handleiding zodanig lang bijschaven dat ze nog steeds niet werd verspreid. Intussen blijft de lokale politie met een aantal problemen zitten. Als zij gegevens invoert wordt soms 50 à 70% geweigerd omdat zij niet conform de richtlijnen zijn.

Bij de lokale politie waren een aantal korpschefs en politiecolleges die onvoldoende bereid waren om zich in te schakelen in een systeem van georganiseerd informatiebeheer omdat zij meenden dat de gevraagde inspanning niet in verhouding stond tot de feedback die zij konden verwachten.

Het Comité P stelt vast dat het binnen de huidige structuren bijzonder moeilijk is om de lokale politie een aantal verplichtingen op te leggen omdat er een onvoldoende representatief orgaan is ten aanzien van het federale niveau. Daardoor is het ook onmogelijk om op het niveau van de lokale politie een consensus te krijgen om op het federale niveau een gelijkluidend boodschap te verkondigen.

Deze de conclusies vloeien voort uit een toezichtsonderzoek dat dateert van oktober vorig jaar. Intussen zijn er al bepaalde initiatieven genomen, met name in het nationaal veiligheidsplan, om de gegevensstroom te verbeteren.

Anderzijds stelt het Comité P vast dat er een aantal tendensen bestaan die in strijd zijn met het principe van het geïntegreerd gegevensbeheer. Het lokaal niveau werkt met een lokale gegevensbank in plaats van met het AIK. Dit is deels te wijten aan het feit dat het huidige systeem nog onvoldoende betrouwbaar is. Als men de politiehervorming op dit vlak wil doen slagen dan dient het concept van het geïntegreerd gegevensbeheer zo snel mogelijk volledig operationeel te worden gemaakt.

Daarnaast bestaat er nog het probleem van de bezetting van de AIK's. De federale overheid heeft hier een aantal maatregelen genomen. Het Comité P stelt echter vast dat er ook tussen de lokale korpsen problemen bestaan omdat zelfs grote korpsen niet in staat bleken om zelf de gegevens in te voeren omdat ze met een onaangepast systeem blijven werken. Als men ziet hoeveel tijd nodig is om de mensen met het ISLP-systeem vertrouwd te maken moet men zich niet de illusie maken dat dit probleem zeer snel kan worden opgelost.

De heer Vandeputte wijst ten slotte ook op het feit dat op de politiediensten geen enkele wettelijk verplichting rust om een jaarverslag te maken. Het gevolg is dat het voor het Comité P moeilijk is om zich een beeld te vormen van de evolutie in het politielandschap op grond van een aantal vaste parameters. Een dergelijk instrument is trouwens onontbeerlijk voor degenen die beleidsverantwoordelijkheid dragen voor de politie.

5. Globale analyse van de politiehervorming

De heer Bourdoux wijst erop dat de politiehervorming zowel positieve als negatieve aspecten heeft. Vooral de negatieve punten krijgen veel aandacht.

De positieve punten die het Comité P onthoudt, zijn :

1. de problemen zijn gekend door de overheden en de leden van de geIntegreerde politie; dit heeft voor gevolg dat ze die problemen kunnen verhelpen;

2. een aantal problemen die worden opgeworpen bestonden al voor de politiehervorming; door de politiehervorming zijn die problemen zichtbaarder geworden; bovendien zijn de verwachtingen van de bevolking, juist ingevolge de politiehervorming, veel hoger in vergelijking met vroeger.

Om het welslagen van de hervorming te evalueren, moet men uitgaan van de politieke doelstellingen van het Octopus-akkoord en van de normen vervat in de wet van 6 december 1998. Het Comité P interesseert zich niet voor de specifieke aspecten van individuele gevallen of voor de budgettaire problemen. Het Comité P wil vooral nagaan of de ratio legis bereikt wordt.

Er was een politieke wil om een geïntegreerde politie tot stand te brengen, zonder evenwel tot een eenheidspolitie te komen. Wanneer men naar de werkelijkheid kijkt, moet men vaststellen dat de politie niet als een geïntegreerde politie werkt, maar als een geheel van naast elkaar bestaande entiteiten die men moet « coachen », wat veel meer leidinggevende capaciteit vraagt. De gemaakte politieke keuze vergt dus een grotere staf, met als gevolg dat er in een eerste fase minder politie op straat is, aangezien men het totale personeelsbestand niet uitbreidt.

Het Comité P stelt vast dat er in het huidige stadium heel veel middelpuntvliedende krachten en particularismen aan het licht komen. Hoewel het ontwikkelen van een community police één van de doelstellingen van de hervorming was, moet men erop toezien dat men de geïntegreerde politie in haar geheel doet functioneren.

Die particularismen bestaan ook bij de federale politie : een aantal entiteiten zijn nog steeds niet bereid samen te werken. Met het systeem van de mandaten, houdt elke met een opdracht belaste persoon ook rekening met zijn eigen belangen.

Een ander doel van de Octopusakkoorden, de wet van op het politieambt van 1992 en de wet van 1998 was de rol van de overheid in de politiewerking te verduidelijken. De politie is een instrument van de overheid. Zowel wat de lokale politie betreft, als wat betreft de verantwoording die de commissaris-generaal moet afleggen tegenover de regering kan men stellen dat dit een positieve evolutie is.

Het debat over de informatiegaring en -verwerking en de communicatie tussen de verschillende onderdelen van dit systeem (CIC, AIK, Astrid) is teveel een debat geweest over structuren, financiering en bestaffing. Het debat over de werkzaamheid van de communicatie en informatie is te weinig gevoerd. Wil men bepaalde disfuncties uit het verleden voorkomen dan moet de communicatie tussen de verschillende politiediensten verbeterd worden en moet de informatie beter geëxploiteerd worden. Hoewel er zeker een verbetering is stelt het Comité P vast dat er nog veel interne weerstand en soms zelfs onwil bestaat om hieraan mee te werken.

De federale politie moet op twee niveaus ondersteuning bieden :

— de geïntegreerde werking;

— de gespecialiseerde ondersteuning.

Momenteel wordt geleidelijk aan werk gemaakt van die ondersteuning, en wel om twee redenen. Enerzijds, was de bestaande federale structuur er niet klaar voor om dergelijke ondersteuning te geven aan een andere component van de nieuwe structuur. Anderzijds, waren de eisen hoog of weigerden bepaalde lokale politiekorpsen de federale ondersteuning, of vroegen ze onrealistische dingen. Vandaag vraagt de lokale politie vooral « voetvolk ».

In een geïntegreerde aanpak is dus een wederzijds respect nodig en moeten de verwachtingen realistisch blijven. Globaal genomen verloopt de samenwerking traag en zijn de mechanismen te omslachtig.

Op dit ogenblik blijft het voor het Comité P moeilijk om betrouwbare gegevens te krijgen over de werking van de politie. Vragen over de steunmechanismen moeten verschillende keren gesteld worden, aan verschillende actoren. Vaak luidt het antwoord dat « men ermee bezig is », dat er « een werkgroep is opgericht », dat er « een project is opgestart ». Het Comité P stelt vast dat men dus hoofdzakelijk a posteriori werkt. Het is echter aangewezen om meer proactief te werken en initiatieven te nemen om problemen te voorkomen. Vandaag wordt immers verwacht dat de politie op een transparante manier werkt en verantwoording aflegt ten aanzien van de verschillende overheden.

Ter verontschuldiging van het politie-apparaat kan worden aangevoerd dat de hervorming complex is. Dat kan ook als een argument worden beschouwd om de samenwerking tussen de diverse actoren van de geïntegreerde politie te vereenvoudigen.

Wat de speciale eenheden betreft, herinnert de heer Bourdoux eraan dat het aan de federale politie is om daarvoor te zorgen. Het Comité P stelt niettemin vast dat men op een aantal plaatsen in het land « semi-speciale » eenheden organiseert. De wet voorziet in specialisatie op het federale niveau en toch organiseren een aantal lokale politiekorpsen gespecialiseerde eenheden, zonder aangepaste opleiding. Het is een werkwijze die absoluut onderzocht moet worden. De vraag rijst waarom die lokale politiekorpsen, indien ze personeel hebben om « speciale » eenheden op te richten, dat personeel niet inzetten voor de eerstelijnspolitie.

Inzake informatica stelt het Comité P vast dat er veel belangrijker projecten lopen op het niveau van de lokale politie dan op het niveau van de federale politie. De lokale zones hebben daar immers relatief meer middelen voor kunnen vrijmaken. De dag waarop elkeen op tal van gespecialiseerde gebieden zijn eigen middelen zal ontwikkelen, dreigt men weer verzeild te raken in een situatie waarin niet-compatibele systemen naast elkaar bestaan, met communicatieproblemen en met overlappingen in de databanken tot gevolg.

Bij zijn onderzoek naar de internationale politiesamenwerking bij de federale politie, heeft het Comité P vastgesteld dat 3, 4 of zelfs 5 diensten daarmee bezig zijn, omdat elk van de grote pijlers van de federale politie meent daar zijn zeg in te moeten hebben.

Als laatste punt heeft de heer Bourdoux het over het systeem van de mandaten.

Men mag niet uit het oog verliezen dat in een systeem waarin mandaten als managementinstrument gebruikt worden, de mandaathouders hun best doen om hun mandaat vrij letterlijk na te leven. Aangezien de huidige hervorming een permanent hervormingsproces is, is het mandaat niet soepel genoeg geformuleerd om de mandaathouders toe te staan de doelstellingen van hun opdracht aan te passen aan de veranderende vereisten van het hervormingsproces. Het systeem van de mandaten maakt dat dynamisch systeem zeer moeilijk te beheersen.

In die context kan men de logica begrijpen volgens welke een probleem als het terrorisme aan de criminaliteit tegen personen gekoppeld wordt. Men kan er zich echter over verbazen dat men na de aanslagen van 11 september geen directeur voor de strijd tegen het terrorisme heeft aangewezen bij de Belgische politie. Misschien heeft de top hiertoe geen duidelijk mandaat gekregen.

Een mandatensysteem heeft in principe duidelijke voordelen, aangezien men op die manier het werk van de mandaathouder kan evalueren. De opdrachten moeten echter nauwkeurig worden omschreven. Bepaalde mandaathouders beschouwen zichzelf als verkozen mandatarissen en eisen een enorme vrijheid van handelen. Ze zijn niet bereid mee te werken aan een verzoening of een dialoog, omdat ze alleen met hun eigen toekomst begaan zijn. Zo'n mandaathouder zal nooit toegeven dat bepaalde zaken niet werken en zal ook nooit bereid zijn de middelen waarover hij beschikt aan een andere dienst te delegeren, zolang men de precieze draagwijdte van het mandaat niet bepaalt. De mandaathouders zitten nochtans allemaal in hetzelfde schuitje : hun doel is te zorgen voor een geslaagde hervorming van de geïntegreerde politie in haar geheel.

Het Comité P heeft kunnen vaststellen dat er een heleboel politiemensen zijn die kritiek hebben op de werking van de geïntegreerde politie. Anderen doen niets anders dan zich verdedigen. In een dergelijke situatie is het bijzonder moeilijk om vooruitgang te boeken in de integratie van de verschillende componenten in de nieuwe politiestructuur. Er zijn problemen rond financiering en middelen maar de politiehervorming heeft niet als doel om alle politiemensen tevreden te stellen maar om de burgers tevreden te maken over de werking van de politie.

6. Gedachtewisseling

De heer Wille leert uit de tussenkomst van de heer Vandeputte dat vooral het ontbreken van de verplichting om te rapporteren en te evalueren een fundamenteel en structureel probleem is. Dit wijst er op dat men niet gelooft dat de hervorming een dynamisch proces is. De verplichting om te objectiveren is de basis van een geslaagde hervormingsoperatie. Hij meent dan ook dat een wetgevend initiatief nodig is. Deze commissie heeft indertijd reeds de gemeentebesturen verplicht om bij het begin van de legislatuur een beleidsnota op te stellen. Het is logisch dat een gelijkaardig initiatief zou genomen worden ten aanzien van de politie.

De heer Van Peel vraagt of het volgens het Comité P al dan niet aangewezen is de structuur van de geïntegreerde politie op twee niveaus verder te rationaliseren, eventueel in een later stadium.

Tevens zou hij willen vernemen wat er zou moeten gebeuren om het gebrek aan representativiteit van de lokale politie te verbeteren.

De heer Van Peel is het eens met de analyse van de problematiek van de mandaathouders, een probleem dat trouwens ook in andere overheidsadministraties bestaat. Hij vraagt af of uiteindelijk de nadelen van het mandaatsysteem niet groter zijn dan de voordelen en of niet beter worden teruggegrepen naar het vroegere systeem.

Dat de parketten prioriteit dienen te geven aan strafdossiers van politiemensen is een terechte opmerking. Mensen blijven soms jaren geschorst, wat voor geen enkele partij een goede zaak is. De vraag is of de parketten willen meegaan in de analyse van het Comité P.

Ten slotte vraagt de heer Van Peel of het Comité P een visie heeft op de budgettaire problemen en die inzake personeelcapaciteit (Hycap, ...) die voortvloeien uit de organisatie van allerlei manifestaties (voetbalwedstrijden, festivals, ...). De burgemeester van Antwerpen heeft bijvoorbeeld een automarkt verboden omwille van de kosten en de inzet van politiepersoneel. De initiatiefnemers stellen nu voor om die kosten zelf te dragen.

De heer Destexhe wenst te vernemen waarom de federale politie nog steeds geen directeur heeft aangewezen die zich bezighoudt met de bestrijding van terrorisme.

Hij wenst ook te vernemen wie in België precies verantwoordelijk is voor de bestrijding van terrorisme. Uit de contacten die hij gehad heeft met agenten van de lokale politie, maakt hij op dat er ter zake niet echt een coherente strategie bestaat.

De vragen van mevrouw De Schaemphelaere hebben vooral betrekking op de functie van het Comité P ten aanzien van de bevolking en dan vooral wat betreft de klachtenbehandeling. De toename van het aantal klachten wordt deels verklaard door de grotere bekendheid van het Comité P. Zij vraagt of het aantal klachten ook is toegenomen omwille van verkeerde of gebrekkige informatiedoorstroming of een onafdoende vorming van de politieagenten.

Klachten over eventueel verkeerd politieoptreden kunnen zowel uitgaan van vermeende daders als van slachtoffers of hulpzoekenden. Kan het Comité P uit die klachten iets afleiden over de manier waarop de politie omgaat met intrafamiliaal of seksueel geweld?

Mevrouw Lizin merkt op dat er nog altijd wordt gewacht op de inwerkingtreding van het veiligheidskorps.

Zij heeft vernomen dat onze nationale dienst voor terrorismebestrijding, de AGG (Antiterroristische Gemengde Groep) geen vertrouwen meer geniet in onze buurlanden. Hij krijgt dan ook geen informatie meer. In het licht van wat het Comité P uiteengezet heeft, wenst zij te vernemen of het Comité P deze kwestie reeds onderzocht heeft.

Ten slotte wenst spreekster ook te vernemen of het Comité P op de een of andere manier toezicht houdt op de repatriëring van Belgische gevangenen uit Guantanamo.

De heer Noreilde herinnert eraan dat het Comité P in zijn vorig jaarverslag heeft gemeld dat er heel wat problemen zijn met het opstellen van processen-verbaal. Dit was waarschijnlijk te wijten aan een gebrekkige vorming. Hij vraagt of het Comité P dit verder heeft opgevolgd en of het bepaalde aanbevelingen heeft.

De verschuiving van bevoegdheden naar privé-bewakingsfirma's heeft het Comité P ertoe genoopt om te pleiten voor ruimere bevoegdheden. Hij vraagt dat het Comité P deze aanbeveling wat meer zou willen toelichten.

Tenslotte komt hij terug op de opmerking van het Comité P dat de gegevens waarover het kan beschikken weinig betrouwbaar zijn, wat leidt tot een gebrek aan transparantie.

Hij vraagt of het Comité P voorstellen heeft om dit te verbeteren. Hoe moet dit gekoppeld worden aan de vaststelling dat de federale politie nog teveel administratief werk heeft? Hoe moet dit bekeken worden in het licht van de implementatie van nieuwe managementtechnieken?

De heer Verreycken stelt dat er bij de rijkswacht een eenvormige korpscultuur heerste; alle opleidingen gebeurden op basis van een zelfde lessenpakket. Op dit ogenblik zijn er verschillende opleidingen en komen de mensen uit verschillende korpsen waardoor het moeilijk wordt om tot een eenheid te komen. Die verschillen worden geïnstitutionaliseerd doordat in de diverse politiescholen verschillende opleidingen worden aangeboden. Bovendien heersen er in verschillende politiescholen nog misbruiken. Er bestaan nog altijd systemen van zelfverrijking, bijvoorbeeld, een gemeenteraadslid dat les geeft in de politieschool en dat in de gemeenteraad een loonsverhoging meestemt.

Van het Comité P verneemt hij dat er materiaal ontbreekt om een opleiding te geven in de nieuwe informaticasystemen. Dit is een ergerlijke vaststelling in een tijd waarin bijna elk kind thuis over gesofisticeerd informaticamateriaal beschikt. Een dergelijke situatie vindt hij onaanvaardbaar.

Ook met de oefenmunitie is er blijkbaar een probleem. Politieagenten lopen gewapend op straat, wat een enorme verantwoordelijkheid is. Door een chaotisch aankoopbeleid beschikt de politie op dit ogenblik echter over te weinig oefenmunitie. Veertien dagen geleden beschikte de politieschool van Brussel daardoor over geen munitie meer. De rechercheurs zullen daardoor een volledig jaar geen schietoefeningen meer kunnen doen.

Enkel in Leuven is er een schietstand die geschikt is om met scherpe munitie te werken. In alle andere standen kan dit niet.

Al deze elementen wijzen op structurele problemen in de politiescholen. Hij vraagt dan ook of het Comité P in zijn jaarverslag een advies zal geven over wat de politie moet kennen als zij de politieschool verlaat.

Op de vraag over de transparantie, antwoordt de heer Bourdoux dat een parlementair orgaan pas als laatste zijn zeg moet doen over de nieuwe politiestructuren. Het Comité P heeft kennis genomen van een nota van de commissaris-generaal waarin die stelt dat de verslagen niet aan het Comité P moeten worden overgemaakt. De wet stelt inderdaad dat het de commissaris-generaal is en de korpschef die dit moeten doen. Er zijn echter directeurs van eenheden die hun verslagen niet overmaken omdat hen gezegd is dit niet te doen.

Op die manier verliest het Comité P veel tijd. Soms moet het tien keer dezelfde vraag stellen of tien keer hetzelfde verslag opvragen.

Het is reeds gebeurd dat het Comité P zijn jaarverslag indient en een week later, na het verschijnen, de opmerking krijgt geen rekening te hebben gehouden met bepaalde elementen. Dan ging het met name om aspecten die de politie niet had doorgegeven. Niet iedereen speelt open kaart, zoveel is duidelijk.

Er zouden dus binnen een bepaalde verplichte termijn rapporten moeten worden opgesteld. De zonechefs moeten in ieder geval verantwoording afleggen aan de zoneverantwoordelijken, net zoals de commissaris-generaal dat moet doen aan de regering. De termijn voor het opstellen moet afhankelijk zijn van het tijdstip waarop het Comité P zijn jaarverslag aan het parlement moet voorleggen.

Wat betreft de huidige indeling van de zones, meent het Comité P dat het beter is te blijven werken met de bestaande structuur en niet onmiddellijk alles opnieuw te hervormen. Wel wijst het Comité P op het belang van de steun tussen de zones onderling. Ook de kleine korpsen moeten bepaalde functies vervullen maar kunnen dit, door hun beperkte omvang, niet op een behoorlijke manier doen. De enige oplossing om op een degelijke wijze te werken is dat een aantal zones samenwerken, hierin gesteund door de administratieve overheid. Op dit vlak zou een norm moeten opgelegd worden.

De heer Van Peel meent dat dit probleem nooit zal worden opgelost. Het verplicht afgeven van capaciteit zal altijd op weerstand stuiten.

De heer Vandeputte meent dat de ideale manier van samenwerking tussen de zones veeleer een uitwisseling van capaciteit is. Dit is een proces waarbij beide partijen baat hebben. Afspraken over gemeenschappelijke patrouilles, over publieke loketten, over gespecialiseerde slachtofferhulp, over specialisering van diensten strekken de verschillende deelnemende zones tot voordeel. Het probleem voor de lokale politie is de autonomie van de lokale « inrichtende macht ».

Het komt er dan op aan dat de bevolking de politiek afrekent als het politiebeleid beneden de verwachtingen ligt.

Sleutelen aan de omvang van de zones, op een ogenblik dat de politiehervorming in volle uitvoering is, lijkt het Comité P echter niet aangewezen.

De heer Bourdoux merkt op dat het Comité P wettelijk gemachtigd is zich uit te spreken over het werk van politieagenten, maar dat het niet bevoegd is om zich uit te spreken over politieke keuzes. De politieke keuzes die voortvloeien uit de Octopusakkoorden zijn duidelijk en vormen de basis. Het comité P stelt echter vast dat de keuzes voortdurend veranderen, zowel op het niveau van de politieke verantwoordelijken als op het uitvoerend niveau en dat er ad hoc gereageerd wordt. In zulk een instabiele context moet er eerst voor worden gezorgd dat het huidige systeem werkt. Pas dan kan het systeem geëvalueerd worden en kan eventueel worden besloten dat grotere zones wenselijk zijn.

De representativiteit van de lokale politie kan enkel worden versterkt door de Vaste commissie van de lokale politie eindelijk in te richten zoals dat door de wet voorzien is. Op die manier zullen alle korpschefs op een democratische manier vertegenwoordigd zijn wat, voor de onderhandelingen met de federale politie, een sterkere basis geeft. De federale politie krijgt het verwijt dat zij steeds de regels bepaalt. De federale politie stelt echter dat ze geen volwaardige gesprekspartners beschikt van het lokale niveau die met kennis van zaken aan de onderhandelingen kunnen deelnemen.

Ook het mandaatsysteem is een politieke keuze. Zeker voor wat de lokale politie betreft, is dit een goede keuze omdat de lokale politiek op die manier zelf de korpschef kan aanstellen. Op het federale niveau stelt het Comité P vast de commissaris-generaal moet samenwerken met mensen die hij niet zelf heeft gekozen — op federaal niveau zijn er ongeveer 120 mandaathouders die verondersteld worden samen te werken.

Alhoewel het mandaatsysteem zeker voordelen biedt, is het de mandaathouders niet altijd duidelijk dat het mandaat hen geen absolute legitimiteit geeft om te besturen zoals zij willen. Daartoe zou het mandaat preciezer moeten omschreven worden.

Het huidige systeem leidt tot wrijvingen tussen de verschillende mandaathouders omdat zij elk absoluut hun eigen doelstellingen moeten bereiken. Met de juiste managementtechnieken zullen zij kunnen aantonen dat alles perfect functioneert binnen hun dienst terwijl dit in de realiteit niet het geval is voor het geheel van de politiewerking.

De globale, planmatige en projectmatige aanpak, die gepaard gaat met een discussieproces, is echter een grote verbetering in vergelijking met vroeger. De verantwoordelijken komen op die manier tot beslissingen die de zaken vooruit helpen.

Wat de parketten betreft, antwoordt de heer Peeters dat, voor de politiehervorming, de gerechtelijke politie en zij die bekleedt waren met de hoedanigheid van officier van politie onder de tuchtrechtelijke bevoegdheid vielen van de parketten (sectie « D »). Sinds de hervorming is in heel wat parketten dit aanspreekpunt verdwenen en zijn de bevoegdheden verspreid over verschillende substituten.

Het Comité P heeft vastgesteld dat er in bepaalde rechtsgebieden richtlijnen zijn van procureurs-generaal die een vlotte behandeling van klachten tegen politieambtenaren verzekeren. Het Comité P meent echter dat er best een richtlijn komt van het College van Procureurs-generaal zodat in alle parketten dezelfde werkwijze wordt toegepast. Dit is niet alleen wenselijk voor wat het tuchtrecht zelf maar ook voor de betrokken politieambtenaar. Het Comité P zal de nodige contacten leggen om te zien of dit niet kan gebeuren.

Een probleem zoals de automarkt in Antwerpen past voor een deel in een studie van het Comité P over de overlasttaksen. Het is de vraag of het de taak is van de politie om ten dienste te staan van dergelijke particuliere initiatieven.

De heer Vandeputte herinnert eraan dat het Comité P pleit voor een uitbreiding van zijn bevoegdheid. Het Comité P ontvangt regelmatig klachten over veiligheidsmensen van de spoorwegen en de metro waarvoor het niet bevoegd is omdat het geen politiediensten zijn. Het Comité P stelt vast dat het toezicht op private bewakingsfirmas veel minder streng is dan op de politiediensten.

De heer Bourdoux preciseert dat het Comité P voorstander is van een tweedelijnscontrole op een aantal commerciële instellingen en diensten die in toenemende mate politiefuncties uitoefenen. Een louter formele controle via een toelatingsprocedure, zoals op dit ogenblik gebeurt door de FOD Binnenlandse Zaken, volstaat niet. Er dient ook een toezicht te worden uitgeoefend op de manier waarop die ondernemingen omgaan met de rechten van de burgers.

Ook het veiligheidskorps zal op een dergelijke manier optreden zonder dat het gecontroleerd wordt als een politiedienst.

Het Comité P waarschuwt ervoor dat al deze personen op bepaalde ogenblikken vormen van dwang kunnen uitoefenen op burgers zonder dat er toezicht wordt op uitgeoefend.

Wat de klantentevredenheid betreft, wijst de heer Bourdoux er op dat het Comité P weliswaar klachten behandelt maar dat het geen klachtenbureau is. Het Comité P onderzoekt wel de manier waarop de gecontroleerde diensten omgaan met de klachten die zij ontvangen. Op die manier gebeurt er een marginale toetsing van de klantentevredenheid.

Het Comité P houdt zich niet bezig met statutaire of budgettaire aangelegenheden omdat dat in de eerste plaats de verantwoordelijkheid is van de regering. De minister van Binnenlandse Zaken beschikt daarvoor trouwens over een geëigende inspectiedienst die hem toelaat het beleid bij te sturen. Via haar toezichtsonderzoeken (gebruik van vuurwapens, opleiding in de politiescholen, ...) formuleert het Comité P wel aanbevelingen aan de regering die statutaire of budgettaire gevolgen kunnen hebben.

In verband met de strijd tegen het terrorisme wijst de heer Vandoren erop dat het Comité P bepaalde problemen heeft vastgesteld. Het Comité P heeft onderzoek verricht naar de conflicten tussen de gerechtelijk directeur van Brussel en de algemeen directeur, alsook naar de antiterreuroefening die in Zaventem heeft plaatsgevonden. Het Comité P poogt « pro-actief » te werken.

Het Comité P is, samen met het Comité I, een controle-onderzoek begonnen om na te gaan hoe wordt omgesprongen met de informatie over terrorisme, zowel bij de politie als bij de inlichtingendiensten en aan de hand van welk mechanisme die informatie in haar geheel wordt beheerd.

Het verbaast het Comité P ook dat er sinds 11 september nog steeds geen autonoom antiterreurprogramma bestaat bij de algemene gerechtelijke directie, om het verschijnsel te volgen. Momenteel wordt het door de Directie van de Bestrijding van de Criminaliteit tegen Personen (DJP), gevolgd.

De heer Bourdoux herinnert eraan dat bij de politiehervorming beslist werd de algemene directie te structureren op basis van de logica die aan het Strafwetboek ten grondslag ligt. Er is dus een directie « criminaliteit tegen goederen » en een directie « criminaliteit tegen personen ». Deze laatste behandelt zowel de mensenhandel en -smokkel als het terrorisme.

Indien de strijd tegen het terrorisme werkelijk een prioriteit is, kan men beter een dienst oprichten met een eigen verantwoordelijkheid op het federale niveau.

De heer Vandoren licht vervolgens toe dat het Comité P die zaak momenteel onderzoekt, om de beste oplossing te vinden om de strijd tegen het terrorisme op het federale niveau te organiseren.

Het is niet eenvoudig een structuur op te zetten, omdat het terrorisme een zaak is voor de administratieve politie, de gerechtelijke politie en de inlichtingendiensten.

In het begin van de jaren '80 heeft de regering de Antiterroristische Gemengde Groep (AGG) opgericht, met vertegenwoordigers van alle politiekorpsen die toen bestonden en met de inlichtingendiensten. Die groep moest voor de regering werken. Nu ressorteert de AGG onder de minister van Binnenlandse Zaken. De AGG maakt ook deel uit van het onderzoek door de twee vaste comités van toezicht.

De heer Bourdoux meldt dat het Comité P geen enkel bericht heeft ontvangen dat erop kan wijzen dat de AGG niet correct functioneert. Men kan hoogstens denken dat er een aantal spanningen zijn tussen de personen die op het gebied van de terreurbestrijding actief zijn. Er zijn wat dat betreft een groot aantal personen, verantwoordelijkheden en belangen die elkaar doorkruisen. Er moeten dus op een vrij hoog niveau tussenschakels zijn, zodat men alle informatie krijgt om ze te analyseren. Het doel daarvan is de verantwoordelijke overheden in staat te stellen beslissingen te nemen.

Hij herinnert er ook aan dat informatie afkomstig van inlichtingendiensten niet mag worden gebruikt in een gerechtelijke procedure. Dat maakt het geheel vrij complex.

België heeft goede resultaten bereikt op het gebied van de terreurbestrijding, maar gezien het grote aantal actoren op dat gebied, moet men nadenken over een aangepaste structuur.

De diensten die momenteel bij de terreurbestrijding betrokken zijn, zijn de volgende :

— de Algemene Dienst inlichting en veiligheid van de Krijgsmacht;

— de Veiligheid van de Staat;

— op het centrale niveau van de federale politie, heeft de algemene directie een specifiek programma;

— op het niveau van de gerechtelijke diensten van de arrondissementen is een aantal politiemensen met terrorisme bezig; de belangrijkste GDA is wat dat betreft die van Brussel, die over een « terrorismecel » beschikt;

— de Antiterroristische Gemengde Groep (AGG) waarin vertegenwoordigers zijn opgenomen van bovenvermelde diensten; die groep heeft tot taak de inlichtingen te evalueren, te zorgen voor de contacten op internationaal en nationaal gebied en zijn deskundigheid ter beschikking te stellen van de andere diensten;

— het nationaal crisiscentrum;

— ook bij het departement Buitenlandse Zaken buigen allerlei diensten zich over de terreurbestrijding.

Een geïntegreerde werking impliceert dat men over de beste specialisten kan beschikken, maar indien de politiemensen in de lokale componenten daar niet bewust van worden gemaakt, blijft men blind.

De heer Van Peel stelt vast dat het Comité P pleit voor een gecentraliseerde aanpak van het terrorisme. Hij meent echter dat een dergelijke dienst geen symbooldienst mag worden zonder bevoegdheid om de operationele diensten te sturen.

De heer Vandoren meent dat vooral de bestaande structuren moeten geoptimaliseerd worden. De Antiterroristische gemengde groep (AGG) maakt geen deel uit van de federale politie maar is een dienst van de minister van Binnenlandse Zaken en heeft in het verleden zijn nut bewezen.

Het doen werken van de bestaande structuren is dus het hoofddoel. Het feit dat de AGG minder operationeel is dan in het verleden, heeft te maken met het feit dat er rond 1990 gedemobiliseerd is en er geen beheersorgaan meer bestond. Deze demobilisatie was terecht omdat er op dat ogenblik geen terroristische dreiging meer was. Op dit ogenblik is het nodig om de structuren die na de politiehervorming zijn overgebleven te evalueren en de werking ervan te optimaliseren.

De AGG heeft een toegevoegde waarde omdat hij de informatie van de verschillende diensten samenbrengt, evalueert en ter kennis brengt van de bevoegde overheden.

De heer Vandoren herhaalt dat het belangrijk is dat de volledige keten actief is. Het is dan ook van belang dat de lokale politie attent is voor het terrorisme. Vele acties, zowel tegen CCC, FIS als GIA, waren alleen mogelijk door de analyses van AGG, politie en inlichtingendiensten maar ook door de gerichte aandacht van de wijkagenten.

De structuren bestaan en moeten dus geoptimaliseerd worden. Alleen op het niveau van de federale politie is het het overwegen waard om een aparte directie op te richten die de nodige middelen krijgt.

Wat de kwaliteit van de processen-verbaal betreft, heeft het Comité P kunnen vaststellen dat ze soms door het informaticasysteem niet worden aanvaard omdat ze te slecht zijn van kwaliteit. Hiervoor bestaan tal van redenen : jongeren schrijven minder goed dan vroeger, de opleidingen zijn vaak ontoereikend, ...

Soms moeten ook veel bijzonder administratief werk verricht worden. Voor de toepassing van bijzondere technieken, in het kader van een gerechtelijk onderzoek, legt de wet een aantal administratieve verplichtingen op. In de tweede plaats bestaan er veel administratieve vergoedingen die tot een hele administratie leiden.

Wat ASTRID betreft, deelt de heer Vandoren mee dat het Comité P op dit ogenblik een toezichtonderzoek voert naar de 101-centrales en heeft beslist ook een onderzoek te openen over ASTRID. Het Comité P heeft vastgesteld dat de integratie van ASTRID in het CIC van Oost-Vlaanderen vordert. Op het einde van de maand zullen bijna alle arrondissementen geïntegreerd zijn in het CIC van Oost-Vlaanderen.

De eerste bevindingen zijn dat ASTRID zeker een toegevoegde waarde heeft voor algemene politiewerking alhoewel het systeem nog niet ten volle benut wordt. Het systeem is echter modern, wordt een Europese norm en er bestaan nu reeds afspraken met Nederland en Duitsland.

De implementatie van ASTRID zal echter nog een zekere tijd in beslag nemen omdat men nog teveel denkt dat het bestaande radiosysteem wordt vervangen door een identiek systeem. ASTRID is echter veel meer en dat vergt een mentaliteitsverandering. Als men de weg ziet die in Oost-Vlaanderen reeds is afgelegd, dan denkt hij dat men op de goede weg is.

De heer Verreycken wenst te vernemen of er in verband met ASTRID geen compatibiliteitsprobleem inzake communicatie bestaat met Frankrijk; ook daar bestaat een belangrijke grensoverschrijdende criminaliteit.

De heer Vandoren wijst er op dat ASTRID een volledig nieuw concept is. Het systeem zal echter compatibel zijn met die van de ons omringende landen. ASTRID maakt veel meer mogelijk dan louter communicatie tussen de politiediensten maar kan ook informatie geven en uitwisselen met andere hulpdiensten. Op dit vlak moet vooral bij de andere diensten, en ook bij de lokale politie, nog een zekere drempelvrees overwonnen worden.

De heer Verreycken repliceert dat zijn opmerkingen i.v.m. de problemen rond de oefenmunitie niet als bedoeling hadden om een budgettair probleem aan te kaarten. Het gaat er om dat men jonge agenten gewapend op straat stuurt zonder dat ze behoorlijk met hun wapen hebben leren omgaan. Men kan betreuren dat die agenten naar een privé-schietstand gaan maar mogelijk is dit de enige manier om een tekort in hun opleiding te corrigeren. Hij meent dat dit door het Comité P in zijn jaarverslag zou kunnen opgemerkt worden.

Hetzelfde geldt voor de omslachtige administratieve procedure voor het politieuniform. Jonge agenten schaffen zich tegenwoordig zelf een op maat gemaakte kogelvrije vest van 2 kg aan. Via de politie kunnen ze pas na een lange wachttijd een vest van 12 kg krijgen. Dit soort administratieve logheid is onaanvaardbaar.

Hij geeft hier een laatste voorbeeld. Door een brand in de Antwerpse schietstand hebben de agenten alleen maar op een computersimulatie kunnen oefenen.

De heer Vandoren merkt op dat het Comité P hiervoor zeker attent is. Over de kogelvrije vesten heeft het een analyse gemaakt waarbij vastgesteld dat er te weinig kogelvrije vesten waren voor de begeleiding van de waardetransporten. Dit probleem is intussen opgelost. Men mag echter niet vergeten dat de politie bij bestellingen bepaalde, soms Europese, aanbestedingsprocedures moet volgen. Het Comité P heeft ook een verslag opgesteld over de geweldopleidingen die door sommige politiescholen werden verstrekt. Met de aanbevelingen van het Comité P wordt door de bevoegde minister ook rekening gehouden.

VI. AANBEVELINGEN VAN DE COMMISSIE

Tijdens de bespreking van de aanbevelingen kwamen er twee thema's aan bod waarvan de bespreking hier beknopt wordt weergegeven.

1. De bijkomende taken voor de lokale politie en de financiële weerslag ervan voor de gemeentefinanciën.

De heer Moureaux geeft een overzicht van alle nieuwe taken die sinds de hervorming aan de politiezones zijn opgedragen — taken die vervuld moeten worden zonder dat het budget of het personeelsbestand verhoogd werd ten opzichte van wat bij de start van de hervorming beschikbaar was.

In zijn zone beschikt hij over 735 politie-ambtenaren, waarvan 31 personen (ongeveer 4 %) voor die nieuwe taken moesten worden aangewezen.

De politiezone moest voor het volgende zorgen :

1. Een dienst voor preventie en welzijn op het werk in de zone;

2. Een preventiecel;

3. De opleiding in de nieuwe technieken verloopt via een getrapt systeem : per zone is er een persoon die een opleiding volgt en die op zijn beurt de andere politiemensen van de zone moet opleiden; de zone heeft dus een opleidingscel moeten oprichten;

4. Voor de hervormingen die voortvloeien uit het systeem van de gehypothekeerde capaciteit, dat beheerd zal moeten worden door de Dirco's, werd een samenwerkings- en planningscel opgericht;

5. Wat het CIC betreft, heeft een ministeriële richtlijn tot de oprichting geleid van een gespecialiseerde dienst om de contacten met dit centrum te verzekeren.

6. Het vereenvoudigd proces-verbaal, een procedure voor vereenvoudigde registratie door de politie, heeft geleid tot de invoering van opleidings- en beheerstechnieken.

7. De autonome politionele afhandeling van kleine dossiers, die niet langer naar de parketten zullen gaan, leidt eveneens tot het oprichten van een beheerscel.

Zonder het nut van die nieuwe taken te betwisten, wijst de heer Moureaux erop dat ze personeel vergen dat niet voor operationele taken kan worden ingezet. Die nieuwe taken, waarvan bij de start van de hervorming geen sprake was, wegen op de gemeentefinanciën, aangezien de federale subsidies onveranderd blijven.

Bijgevolg meent hij dat de aanbevelingen een financiële compensatie moeten vragen voor de politiezones, ter compensatie van het feit dat ze hun personeel voor die nieuwe taken moeten inzetten. Hij wijst erop dat die nieuwe taken zowel voor Binnenlandse Zaken als voor Justitie moeten worden verricht.

Wat de taken voor het gerecht betreft, herinnert hij eraan dat er een lange discussie met de eerste minister heeft plaatsgevonden toen de zones werden ingesteld, meer bepaald over de taken die ze moeten verrichten voor het gerecht. Er is gevraagd dat de zones niet met financiële dossiers overstelpt zouden worden. Voor de Brusselse zones is in elk geval aangekondigd dat vanaf 1 januari alle financiële dossiers die niet volledig zijn, systematisch naar de zones zullen worden teruggezonden. Dat zal het werk van de gerechtelijke brigades van de zones, die aan het louter zonale werk zullen worden onttrokken, in belangrijke mate doen toenemen.

Het werk dat de parketten en de federale politie op de zones afwenden, kan enorme proporties aannemen, want men heeft de gerechtelijke brigades van Brussel reeds gevraagd een onderzoek tot het hele grondgebied van het land uit te breiden.

Mevrouw Leduc wijst er op dat de politiehervorming er is gekomen omdat men, zowel binnen de Rijkswacht als binnen een aantal korpsen van de gemeentepolitie, misstanden heeft kunnen vaststellen waartegen iets moest worden ondernomen.

Het is altijd een liberaal principe geweest om zoveel mogelijk bevoegdheden te geven aan het korps dat dicht bij de bevolking staat. Terecht worden dus een aantal opdrachten aan de lokale politie toevertrouwd. Al de opdrachten die worden geven aan de zones zijn er op gericht om het goed functioneren van de zone te verzekeren : ze betreffen de opleiding van het personeel of de organisatie van de werking van de zone. Uiteindelijk beogen deze richtlijnen een rationelere aanpak van de middelen waarover men beschikt.

De heer Moureaux herhaalt dat wanneer men de zones nieuwe taken toewijst, men niet tegelijk kan eisen dat er meer blauw op straat komt. Hij betwist het nut van de nieuwe taken niet, maar stelt vast dat ze voor zijn zone 31 politiemensen vergen die hij niet meer te velde kan inzetten.

De heer Germeaux merkt op dat hij zich altijd afvraagt hoe de situatie was in het verleden. Wat was de lokale bijdrage vroeger en was is ze vandaag ? In de zone Genk, waar er verhoudingsgewijs meer politie was dan Rijkswacht, is de politiehervorming een goede operatie. Hij heeft soms het gevoel dat men vanuit het lokale niveau de hogere overheid probeert zoveel mogelijk voor alle kosten te laten opdraaien. De KUL-norm is een minimumnorm. Is er geen mogelijkheid vanuit het lokale niveau om bij te dragen in de politiehervorming ?

De heer Moureaux antwoordt dat er vóór de hervorming in de Brusselse gemeenten weinig rijkswachters waren en vooral gemeentelijke politiekorpsen. Aanvankelijk was de hervorming niet ongunstig. Toen men nieuwe taken begon toe te wijzen, ontwikkelde de toestand zich tot wat hij zonet heeft beschreven. In de Brusselse zones is de financiële last voor de gemeenten dezelfde gebleven waar heeft men meer personeel aangeworven. In de politiehervorming zijn er dus heel wat pluspunten, maar ook minpunten.

Het grootste minpunt is dat men de problemen nu op de zones probeert af te wentelen.

Het personeelsgebrek bij het Brusselse parket draagt ertoe bij dat de taken die naar de zones worden overgeheveld (de autonome politionele afhandeling, toenemen.

Mevrouw Thijs stelt vast dat er inderdaad heel wat taken worden afgewenteld op de lokale politie. Bij de bespreking van de politiehervorming was het argument dat de gemeenten die in hun politie hadden geïnvesteerd niet het slachtoffer mochten van de politiehervorming. Landelijke gemeenten met een lage criminaliteit moeten daardoor nu veel bijdragen voor de politiezone waar ze in zitten. De lokale politie heeft veel meer administratieve taken bij gekregen (slachtofferbejegening). Zij meent dat hier toch de nodige aandacht moet worden gevraagd in de aanbevelingen.

Wel erkent zij dat de politie beter werkt dan vroeger, zij het dat dit niet altijd zo door de burger wordt ervaren.

Mevrouw Leduc meent dat niet zozeer de perceptie van belang is maar de resultaten op het terrein die tellen. Het feit dat men nu via de zones over een dienst voor slachtofferhulp beschikt is een aanzienlijke aanwinst. Mogelijk moet er beter gecommuniceerd worden. Misschien is de politie minder zichtbaar maar het is een feit dat de resultaten op het vlak van criminaliteitsbestrijding en oplossingsgraad duidelijk verbeterd zijn ten aanzien van het verleden. Veiligheid is een prioriteit en mag iets kosten.

De heer Noreilde stelt vast dat een aantal kleine zones het moeilijk hebben om een aantal administratieve taken uit te voeren. In de toekomst lijkt een discussie over de grootte van de zones dan ook onvermijdelijk.

Bovendien doet de federale overheid aanzienlijke inspanningen om bijkomende middelen te voorzien. Hij denkt hierbij aan het Verkeersboetefonds, het Brusselfonds en de oprichting van het Interventiekorps.

Mevrouw Bouarfa merkt op dat nog nooit zoveel burgemeesters een beroep hebben gedaan op bewakingsdiensten. Dat is wel het bewijs dat er een personeelstekort is in het veld en dat de buurtpolitie tekortschiet.

De heer Moureaux betwist dat de federale overheid enorme inspanningen doet op financieel vlak. Als hij kijkt naar het budget van zijn zone, stelt hij vast dat de aangekondigde stijging van de federale dotatie met 2 % er uiteindelijk niet zal komen. De budgettaire stijging voor zijn zone bedraagt 3,5 %, wat ten laste van de gemeenten in de zone komt.

2. Het behoud van de Algemene Reserve in Brussel

De heer Moureaux herinnert eraan dat de minister van Binnenlandse Zaken besloten heeft de federale reserve uit Brussel weg te halen. Wij worden waarschijnlijk de enige hoofdstad in de wereld waar de federale overheid zich volledig aan de ordehandhaving onttrekt. Volgens hem is dat waanzin en een teken van vijandigheid jegens de hoofdstad die zo geworden is dat men om het even wat beslist.

Mevrouw Thijs is het er mee eens dat de taken inzake openbare ordehandhaving in de hoofstad door de federale politie moeten worden verzekerd. Haar fractie heeft niet de bedoeling de Algemene Reserve in Brussel af te bouwen. Wel meent zij dat de Brusselse politie voldoende moet versterkt worden zodat de politie uit de andere zones niet meer moet ingezet worden in Brussel. Voor haar is het belangrijk dat de gebouwen waarvoor de federale overheid verantwoordelijkheid draagt, bewaakt worden door de federale politie zodat de politie van de zones van Brussel over voldoende capaciteit beschikt om haar eigen opdrachten uit te voeren.

De heer Moureaux merkt op dat de Brusselse politie vóór de hervorming beschikte over een personeelsbestand dat ruim voldoende was om de plaatselijke noden inzake ordehandhaving in de hoofdstad te lenigen. Tijdens nationale begrotingen trad ook de Rijkswacht op. Alleen wanneer dat nog niet voldoende was, deed men een beroep op de politie van de andere gemeenten van het Brussels Gewest.

Nu heeft men de zaken omgekeerd en besloten dat de Brusselse zones er zich doorheen moeten slaan als er een probleem van ordehandhaving ontstaat. Spreker merkt op dat Brussel nochtans niet alleen de hoofdstad is van de Brusselse politieagenten, maar ook van Vlaanderen, Wallonië en heel België. Het resultaat is dat een kwart van de telefoonoproepen om hulp in Brussel doorgeschakeld wordt naar automatische antwoordapparaten, zonder registratie. De minister van Binnenlandse Zaken heeft laten weten dat hij dit probleem bestudeert.

De heer Noreilde wijst er op dat er 500 mensen van de federale politie structureel zijn gedetacheerd naar de politiezones van Brussel. Op structureel vlak is ook voorzien in een voorrang voor de politiemensen die in Brussel willen werken.

De heer Moureaux vindt het logisch dat een korps van de federale politie blijft instaan voor de ordehandhaving in de hoofdstad, zoals dat in alle landen gebeurt. In België verlaat de DAR de hoofdstad.

Mevrouw Thijs werpt op dat haar fractie voorstander is van het behoud van een Algemene Reserve met het oog op de ordehandhaving in de hoofdstad. Het pleidooi voor een versterking van de Brusselse politie impliceert niet dat er geen algemene reserve in Brussel zou moeten blijven voor de handhaving van de openbare orde.

De commissie beslist om dit expliciet in de aanbevelingen op te nemen.

Op grond van haar werkzaamheden worden door de commissie de volgende aanbevelingen aangenomen :

1. Statuut

De commissie beveelt een eenvoudiger en transparanter statuut aan.

De onderhandelingen met de representatieve vakbonden hierover moeten zo snel mogelijk tot een goed einde worden gebracht.

Bovendien moet de juridische leemte aangevuld worden, die is ontstaan door het arrest 102/2003 van 22 juli 2003 van het Arbitragehof, dat elf artikelen van deel XII van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten vernietigd heeft.

Dit moet gebeuren zonder meerkost voor de gemeenten.

Op dat vlak moet ook nagegaan worden of het huidige statuut geen hinderpaal vormt voor de toepassing van de operationele diensturen.

Op lange termijn zal men moeten overgaan tot een systeem van functionele verloning

2. Administratieve vereenvoudiging

De commissie beveelt de federale politie aan het verslag betreffende de administratieve vereenvoudiging binnen de politiediensten uit te voeren.

Om te komen tot een dergelijke vermindering van de administratieve taken en de bureaucratie, is onder meer het volgende vereist :

— een duidelijke omschrijving van het statuut van het burgerpersoneel van de politie;

— een vereenvoudiging van de administratieve procedures voor de aankoop van materieel, het personeelsbeheer en de aanwerving van personeel.

De commissie beveelt ook aan de lokale politiekorpsen dringend te ontheffen van een aantal gerechtelijk-administratieve taken, zoals :

— de te grote werklast voor de ordediensten in het kader van het invorderen van minnelijke schikkingen in strafzaken (aanmaningen, verhoren, bemiddeling tussen de overtreders en het parket);

— het beheer van vele brieven van gerechtsdeurwaarders die op het politiecommissariaat neergelegd worden, een zuiver administratieve taak ten dienste van het gerecht;

— het beheer van een indrukwekkend aantal kantschriften afkomstig van de parketten, vooral voor onderzoeksdaden in dossiers waarvan men heel goed weet dat ze geseponeerd zullen worden.

De lokale politie wordt ook gemobiliseerd voor taken als de overbrenging van gevangenen en de bewaking van hoven en rechtbanken. Daarom dringt de commissie aan op een snelle operationalisering van het veiligheidskorps.

3. Werking van de politie

De Commissie neemt kennis van de regeringsmaatregelen die ertoe strekken het aantal leden van de lokale politie te verhogen met 3 232 eenheden. Ze zal met bijzondere aandacht toezien op de uitvoering van deze maatregelen die onontbeerlijk zijn om meer blauw op straat te brengen.

Er moet zoveel mogelijk burgerpersoneel ingezet worden voor administratieve, niet strikt politionele taken om de inzetbare politieambtenaren op straat te krijgen.

Er moet gewerkt worden aan een echte buurtpolitie. Hiervoor moet de functie van wijkagent worden geherwaardeerd door hem te ontlasten van allerlei strikt administratieve taken zoals het ronddragen van dagvaardingen.

De Commissie wijst erop dat het belangrijk is zo snel mogelijk de Vaste Commissie van de lokale politie te institutionaliseren teneinde haar representativiteit te verhogen bij onderhandelingen met de federale politie.

De Commissie wijst in het bijzonder op de noodzaak de circulaire van 6 juli 1994 (POL 48) te actualiseren daar de rol van de interne controlediensten van de politie uiterst belangrijk is.

De indiening, tegen uiterlijk 1 juni, van een volledig jaarlijks activiteitenverslag door het Vast Comité P aan het Parlement is niet altijd makkelijk, gelet op het gebrek aan samenwerking vanwege bepaalde directeurs bij het doorspelen van informatie.

De Commissie pleit dan ook voor een verplichte en eenvormige voorlegging, op een vaste datum, van zowel het jaarverslag van de commissaris-generaal van de federale politie als van de verslagen van de korpschefs aan het Vast Comité P.

De Commissie benadrukt dat de deontologische code op punt moet worden gesteld en van kracht wordt.

Het is belangrijk dat alle beroepsregels die in verschillende teksten zijn opgenomen, samengebracht worden in eenzelfde code.

De commissie stelt vast dat een aantal klassieke politietaken op privé bewakingsdiensten worden afgewenteld. Het toezicht op deze firma's is veel minder streng dan op de politie. De controle verloopt immers enkel via een toelatingsprocedure via de FOD Binnenlandse Zaken.

De commissie vraagt dat de minister van Binnenlandse Zaken oog zou hebben voor deze problematiek.

4. Samenwerking

Er moet worden toegezien op een betere samenwerking tussen de zones zowel op operationeel als op niet-operationeel niveau. Dit zal leiden tot capaciteitswinst en een grotere rendabiliteit.

Spontane interzonale initiatieven moeten een algemeen ondersteunend kader krijgen.

Deze samenwerking doet geen afbreuk aan de verplichting om een algemene reserve van de federale politie in alle provincies met inbegrip van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te behouden.

Deze interzonale samenwerking kan uitgebreid worden tot de federale politie in een driehoeksverhouding waarbij zowel de DIRCO als de Directie van de relaties met de lokale politie betrokken worden.

Om tot een efficiënte samenwerking binnen deze driehoek te komen moet :

— de logistieke ondersteuning worden verbeterd, alsook de tenlasteneming van de kosten voor het onderhoud van de voertuigen en de levering van materieel, waarbij de kosten voor de lokale entiteiten dalen;

— de geest van samenwerking, in het bijzonder op het federale niveau, worden verbeterd;

— de verdeling van de opdrachten tussen het federale en het lokale niveau worden verbeterd met inachtneming van de Octopus-akkoorden.

De Commissie beveelt eveneens aan de rol van de bestuurlijke directeur-coördinator (DIRCO) te verduidelijken, in het bijzonder inzake de ondersteuning van de lokale politie door de federale politie, de gehypothekeerde capaciteit en op het vlak van de arrondissementele informatiekruispunten (AIK)en de communicatie- en informatiecentra (CIC).

De taakverdeling tussen de DIRCO en de verbindingsofficieren bij de provinciegouverneurs moet verduidelijkt worden.

De kwalitatieve ondersteuning van de federale politie aan de zones moet verder worden ontwikkeld in de vorm van een contract voor leveringen van diensten dat is gebaseerd op grond van een grondige analyse van de noden en verwachtingen van de zones.

Sedert de hervorming van de politiediensten werd de lokale politie geconfronteerd met een aanzienlijk aantal nieuwe taken. De Commissie verzoekt de minister om via de begeleidingscommissie over te gaan tot het inventariseren van de taken van de lokale politie en van die van de federale politie.

Het federale niveau dient de eventuele meerkost te dragen die voortvloeit uit de nieuwe opdrachten die aan de lokale politie worden toevertrouwd.

De Commissie verzoekt de minister tevens de nodige maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de federale politie actiever deelneemt aan de wettelijk geregelde coördinatievergaderingen in de politiezones en aan de vergaderingen die worden georganiseerd door de Dienst voor vreemdelingenzaken.

5. HYCAP

De commissie benadrukt dat een deel van de Algemene Reserve in Brussel blijft. Brussel is de hoofdstad van een federaal land en de taken die daaruit voortvloeien, kunnen onmogelijk door de politiezones van het Brussels Gewest worden uitgevoerd. De federale regering moet uiteraard beschikken over een politiekorps dat instaat voor de ordehandhaving in de hoofdstad.

Ook moet het personeelsbestand van de Brusselse zones worden aangevuld om de vraag naar Hycap-versterking te doen dalen.

De statische en permanente opdrachten tot bescherming van federale gebouwen moeten integraal overgenomen worden door de federale politie om de zones te ontlasten, zoals aangegeven in de toelichting bij de politiewet.

Hycap dient geografisch te worden ingeperkt. Het is niet kosteffectief verplaatsingen van de ene naar de andere kant van het land te doen voor een paar uur.

Aangezien de naleving van het politiestatuut de Hycap-regeling beperkt moet een soepeler dienstorganisatie worden uitgewerkt.

De dwingende richtlijnen MFO2bis en MFO5 moeten worden herzien teneinde de Hycap te berekenen ten opzichte van het werkelijke personeelsbestand, met inbegrip van de politiehulpdiensten.

6. Financieringsmechanismen

De Commissie dringt er bij de minister van Binnenlandse Zaken op aan dat het financieringsmechanisme verder worden bewaakt. De minister heeft immers beloofd dat het principe van de budgettaire neutraliteit voor de gemeenten zou worden geëerbiedigd.

De Commissie vraagt de regering om te zorgen voor een meer doorzichtig financieringsmechanisme. De commissie stelt vast dat de KUL-norm door vele instanties betwist wordt.

De Commissie vraagt dat rekening gehouden zou worden met het advies dat de Begeleidingscommissie voor de politiehervorming op lokaal niveau ter zake gegeven heeft en dit zowel naar inhoud als wat betreft de voorgestelde timing.

De Commissie vraagt dat, bij de evaluatie van de verkeerswet, de minister van Mobiliteit er rekening mee houdt dat de verdeling van de middelen uit het verkeersboetefonds op een objectieve manier gebeurt.

Er moet een rapport komen over de werkelijke kost van de toewijzing van administratieve en logistieke taken aan burgerpersoneel (Calogisering), die erin bestaat dat men tegelijk burgerpersoneel aan hun bestaande wedde en nieuw contractueel personeel zal moeten betalen tot de natuurlijke afvloeiing.

7. Informatisering

De Commissie meent dat de informatisering de volgende drie belangrijkste doelstellingen moet nastreven :

1. een veralgemeende toepassing van het ASTRID-systeem;

2. de compatibiliteit van de informaticasystemen;

3. het welslagen van de informatisering hangt van de resultaten af en niet van de bestede budgetten.

De ingebruikneming van ASTRID voor heel het grondgebied, eerst voor eind 2003, dan 2004 nu 2007, dient prioritair te worden versneld.

De commissie dringt erop aan dat de niet-politiële hulpdiensten spoedig worden opgenomen in het ASTRID-systeem.

In sommige lokale zones toont men onvoldoende bereidheid om mee te gaan in de omschakeling van bestaande informatica naar een systeem dat het mogelijk maakt de nationale gegevensbank te voeden. De huidige structuur biedt onvoldoende waarborgen om het lokale niveau een aantal verplichtingen op te leggen. De zones moeten zich dan ook duidelijk engageren in het ISLP-systeem en het toepassen.

Elk initiatief moet dan ook passen binnen de geïntegreerde politiestructuur en zijn doelmatigheid bewijzen. Zoniet blijven de verschillende politie-eenheden in de toekomst opgezadeld met niet-compatibele systemen.

De minister van Binnenlandse Zaken moet de compatibiliteit van de informaticasystemen kunnen opleggen.

Een goede werking van de AIK's is van essentieel belang omdat die de nationale databank van informatie voorzien. Men stelt evenwel vast dat in grote trekken de kwaliteit van de informatie van die bank achteruitgegaan is. Er moet dus een behoorlijke inspanning worden geleverd zowel bij het verzamelen van de informatie als bij het registreren van de data.

Om dit doel te bereiken dienen :

— de burgemeesters en de lokale politiezones overtuigd te worden van het belang van de AIK's voor een goede informatiedoorstroming (zowel bottom up als top down). Om hen te overtuigen is het nodig dat de AIK's een meerwaarde opleveren voor de werking van de lokale politie, vooral op het vlak van bestuurlijke politie. De invulling wankelt omdat de federale politie het concept « bestuurlijke politie » (nodig voor de opname en verwerking van de gegevens die hiervoor in aanmerking komen) nog steeds niet heeft uitgewerkt;

— er dringend uitvoeringsbesluiten te komen op het artikel 96 en 96bis van de wet op de geïntegreerde politie waarin de organisatorische en statutaire gevolgen van de detachering van het lokaal personeel naar de AIK's wordt vastgelegd. Hetzelfde dient te gebeuren voor de CIC's.

— de verdeling van de inspanningen inzake materieel en bestaffing van de AIK's tussen lokale en federale politie dringend te worden vastgelegd. De lokale politieambtenaren die naar de AIK's worden afgevaardigd moeten de band met de lokale politie bewaren.

Ten laatste einde 2004 moet derhalve een vaste procedure worden ingesteld, en de eenvormige invoering van de gegevens voor 2004 moet gebeuren voor midden 2005. Tegen eind 2005 moet het systeem geëvalueerd worden.

De opstart van de CIC's moet een feit zijn midden 2005. Daarom moet de informatie van de lokale niveaus versneld worden. Hiervoor dient voldoende personeel in de zone's ter beschikking te worden gesteld.

8. Bijzonder rekenplichtigen — sociaal secretariaat — CDVU

Het sociaal secretariaat en de centrale dienst voor vaste uitgaven moeten voldoende middelen krijgen om goed te functioneren.

Wat de bijzonder rekenplichtigen en de secretarissen betreft, legt de commissie er speciaal de nadruk op dat het noodzakelijk is hun statuut en hun taken te bepalen in de wet van 7 december 1998.

Om het communicatieprobleem op te lossen tussen het sociaal secretariaat van de geïntegreerde politie en de lokale overheid, beveelt de commissie aan dat op die twee niveaus gespecialiseerde en duidelijk geïdentificeerde contactpersonen worden aangewezen.

9. Terrorisme

De commissie wijst er op dat terrorismebestrijding een absolute prioriteit is en daartoe dus de nodige mensen en middelen moeten worden ingezet. Ook moet meer aandacht worden besteed aan de preventie van terrorisme.

Ze beveelt de versterking aan van de gespecialiseerde politiediensten voor terrorismebestrijding.

Ze beveelt in die context de oprichting aan van een specifieke algemene directie bij de federale politie die zich bezighoudt met terrorismebestrijding.

Het is ook aangewezen alle bestaande Belgische structuren voor terrorismebestrijding te optimaliseren en hun werkzaamheden alsook het informatiebeheerte coördineren.

10. Aanwerving — Opleiding

De commissie is voorstander van een uniformisering van de opleiding in de verschillende politiescholen. De federale regering moet betrokken worden bij die opleiding.

De politieschool in Antwerpen dient onderworpen te worden aan een bijzonder onderzoek.

De commissie is van oordeel dat er voldoende aandacht moet besteed worden aan de opleiding van wijkagenten.

Daarnaast moet er plaats zijn voor specifieke opleidingen naar gelang de keuze van de student en de noden op het terrein.

Nu de opstartfase van de zones achter de rug is moeten de zones die dat wensen, en zelf over de nodige financiële middelen beschikken, de gelegenheid krijgen om in functie van hun noden, zelf te rekruteren. Deze wijze van rekrutering is complementair aan het centraal rekruteringssysteem.

Aangezien het gemeenschappelijk en geïntegreerd beheer van de informatie een essentieel onderdeel is van de politiehervorming, dient er met nadruk op gewezen te worden dat in elke politieschool een specifieke opleiding inzake het informatica- en telematica systeem wordt georganiseerd. Een dergelijke opleiding is onontbeerlijk om het systeem naar behoren te kunnen gebruiken.

De commissie beveelt de regering opnieuw aan een werkelijke inspanning te leveren inzake de aanwerving en de bevordering van vrouwen en allochtonen bij de politie. Belangrijk is immers dat de samenstelling van de politie een weerspiegeling is van de samenleving.

De commissie wenst dat het huidige systeem van vooropleiding voor de kandidaat-politiemensen wordt geëvalueerd aangezien dit tot nog toe niet het verwachte resultaat opleverde.

De commissie legt in het bijzonder de nadruk op de mogelijkheid van sociale promotie opdat de jongeren de verschillende politiegraden kunnen halen of een loopbaan bij de politie beginnen.

11. Uniform

De commissie verzoekt de minister zo spoedig mogelijk te zorgen voor een standaarduitvoering van het uniform zowel voor de federale politie als voor de lokale politie, omdat de zichtbaarheid een essentieel aspect is van de politie.

De commissie spreekt de wens uit dat men zou nadenken over de vraag of de regering een voorschot kan storten aan de verschillende politiezones teneinde de kosten voor de aankoop van nieuwe uniformen te betalen.

12. Veiligheids- en preventiecontracten

De commissie stelt met genoegen vast dat de veiligheids- en preventiecontracten verlengd werden tot 31 december 2004 en dat zij voortaan voor verscheidene jaren worden gesloten. De commissie beveelt echter aan de begrotingsmiddelen voor die contracten te verhogen of althans de budgetten snel te indexeren, wat sedert 2000 niet meer is gedaan.

Het systeem van de techno-preventieve adviseurs voor de beveiliging van zelfstandigen en KMO's moet worden herzien. Er mag geen belangenvermenging zijn tussen de preventieadviseurs en de sector voor de installatie van beveiligingssystemen. Tijdens de herwerking van circulaire PREV 19 moeten investeringen fiscaal aftrekbaar blijven.

Ook moet werk gemaakt worden van de invoering van een minimale kwaliteitsnorm voor de techno-preventieve adviseurs.

VII. STEMMINGEN

De aanbevelingen en het verslag werden éénparig aangenomen met 12 stemmen.

De rapporteur, De voorzitter,
Jeannine LEDUC. Ludwig VANDENHOVE.

BIJLAGE 1

Lijst van afkortingen

BBT Bijzonder bijstandsteams
BNG Banque de données nationale générale
BSR Brigade de surveillance et de recherche
CCU Computer Crime Unit
CDC Centre de documentation
CGC Direction du fonctionnement et de la coordination de la police fédérale
CGF Direction du fonctionnement policier intégré
CGI Direction de la politique en matière de coopération policière internationale
CGL Direction des relations avec la police locale
CGPP Service presse et relations publiques
CIA Carrefour d'information d'arrondissement
CIC Centre d'information et de communication
CIZ Carrefour d'information zonal
CPT Comité européen pour la prévention de la torture et des peines ou traitements inhumains ou dégradants
DAC Direction de la police des voies de communication
DAG Direction de la politique, de la gestion et du développement
DAO Direction des opérations et de l'information en matière de police administrative
DAR Direction de la réserve générale
DGA Direction générale de la police administrative
DGJ Direction générale de la police judiciaire
DGP Direction générale des ressources humaines
DGS Direction générale de l'appui opérationnel
DirCo Directeur coordonnateur administratif
DirJu Directeur judiciaire
DJB Direction de la lutte contre la criminalité contre les biens
DPEF École fédérale
DPEO École des officiers
DPG Direction de la politique, de la gestion et du développement
DPM Direction de la mobilité et de la gestion des carrières
DSB Direction de la banque de données nationale
DSCH Service du support canin
DST Direction de la télématique
DSU Direction des unités spéciales
FCCU Federal Computer Crime Unit
FIPA Full Integrated Police Action
GIA Groupe interforces antiterroriste
Hycap Capacité hypothéquée
IMMI Cellule Immigration de la Direction de la police des voies de communication
IPNS Image policière nationale de la sécurité
ISLP Integrated system for Local Police
KUL Katholieke Universiteit Leuven
LPTS Laboratoire de police technique et scientifique
MPR Méthodes particulières de recherche
OPA Officier de police administrative
OPJ Officier de police judiciaire
PIO Projet information opérationnelle
PIP Projet informatique de police
PJ(P) Police judiciaire (près les parquets)
POSA Peloton protection, observation, support et arrestation
RCA Registre central des armes
SCA Service de coordination et d'appui
SCDF Service central des dépenses fixes
SCII Statistiques criminelles interpolicières intégrées
SER Service d'enquêtes et de recherches
SIDIS Système informatique de détention
SJA Service judiciaire d'arrondissement
SPC Police des chemins de fer
SPN Police de la navigation
SSD GPI Secrétariat social de la police intégrée, structurée à deux niveaux
TPA Traitement policier autonome
UPC Unité provinciale de circulation
USI Unité spéciale d'intervention
VPC Poste de circulation
AGG Antiterroristische gemengde groep
AIK Arrondissementeel informatiekruispunt
ANG Algemene nationale gegevensbank
APA Autonome politieafhandeling
APO Ambtshalve politioneel onderzoek
BBT Bijzonder bijstandsteam
BOB Bewakings- en opsporingsbrigade
BOM Bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden
CCU Computer Crime Unit
CDC Documentatiecentrum
CDVU Centrale Dienst voor Vaste Uitgaven
CGC Directie van de werking en van de coördinatie van de federale politie
CGF Directie van de geïntegreerde werking van de politie
CGI Directie van het beleid inzake internationale politiesamenwerking
CGL Directie van de relaties met de lokale politie
CGPP Dienst pers en public relations
CIC Communicatie- en informatiecentrum
CSD Coördinatie- en steundienst arrondissement
CWR Centraal wapenregister
DAC Directie van de politie van de verbindingswegen
DAG Directie van het beleid, het beheer en de ontwikkeling inzake bestuurlijke politie
DAO Directie van de operaties en de informatie inzake bestuurlijke politie
DAR Directie van de algemene reserve
DGA Algemene directie van de bestuurlijke politie
DGJ Algemene directie van de gerechtelijke politie
DGP Algemene directie personeel
DGS Algemene directie operationele ondersteuning
DirCo Bestuurlijk directeur-coördinator
DirJu Gerechtelijk directeur
DJB Directie van de bestrijding van de criminaliteit tegen goederen
DPEF Federale school
DPEO Officierenschool
DPG Directie van het beleid, het beheer en de ontwikkeling inzake personeel
DPM Directie van de mobiliteit en het loopbaanbeheer
DSB Directie van de nationale gegevensbank
DSCH Dienst hondensteun
DST Directie van de telematica
DSU Directie van de bijzondere eenheden
FCCU Federal Computer Crime Unit
FIPA Full integrated police action
FOD Federale overheidsdienst
GDA Gerechtelijke dienst arrondissement
GICS Geïntegreerde politionele criminaliteitsstatistiek
GPP Gerechtelijke politie bij de parketten
Hycap Gehypothekeerde capaciteit
ICT Information and Communication Technology
IMMI Dienst Immigratie binnen de Directie van de politie van de verbindingswegen
ISLP Integrated system for local police
KUL Katholieke Universiteit Leuven
LTWP Laboratoria voor technische en wetenschappelijke politie
NIS Nationaal instituut voor de statistiek
NPVB Nationaal politieel veiligheidsbeeld
OBP Officier van bestuurlijke politie
OGP Officier van gerechtelijke politie
OT Organieke tabel
PIO Project operationele informatie
PIP Politie informaticaproject
POSA Peloton protectie, observatie, steun en aanhouding
PRC Directie Pers, public relations en communicatiedienst van het algemeen commando
PVE Provinciale verkeerseenheid
RAAK Regionaal administratief afhandelingskantoor
RBS Geautomatiseerde recherchebeheersysteem
SIDIS Detentie Informatica Systeem
SIE Speciale interventie-eenheid
SPC Spoorwegpolitie
SPN Scheepvaartpolitie
ZIK Zonaal informatiekruispunt

BIJLAGE 2

Organigram van het commissariaat-generaal


BIJLAGE 3

Opdrachten van de directies

Directie beleid inzake internationale politiesamenwerking

· Belgische vertegenwoordiging in het buitenland

· Bilaterale samenwerking

· Relaties met de internationale instellingen en de verbindingsofficieren

Directie Relaties met de Lokale Politie

· Zonale veiligheidsplannen

· Werkings- en organisatienormen

· Informatie- en communicatieuitwisseling

Directie geïntegreerde werking politie

· Niet-operationele documentatie en informatie

· Politiebeleidsondersteuning

· Morfologie en research and development

· Strategische analyse

· Nationaal veiligheidsplan

Directie werking en coördinatie van de Federale Politie

· Audit

· Begrotingsopvolging

· Beheerscontrole

· Procesbegeleiding

· Coördinatie van de gedeconcentreerde echelons

Dienst Pers en Public Relations

· Contacten met de media

· Internet

· Public relations

· Protocol


BIJLAGE 4

Opdrachten van de algemene directies

De algemene directie van de bestuurlijke politie is belast met gespecialiseerde opdrachten van bestuurlijke politie. Zo verzekert zij de verkeerspolitie op de autosnelwegen, de scheepvaartpolitie op de Noordzee en op de binnenwateren, de spoorwegpolitie op de spoorwegen en in de stations en de luchtvaartpolitie in de nationale luchthaven en vijf regionale luchthavens en de immigratie- en grenscontrole.

Het personeel van deze algemene directie voert de beveiligingsopdrachten uit, zoals escortes van waardentransporten en de bewaking van de Koninklijke Paleizen. Deze algemene directie coördineert ook de Belgische bijdrage aan internationale humanitaire politieopdrachten.

Verder wordt ondersteuning verschaft aan de bestuurlijke overheden en aan lokale politiediensten, bijvoorbeeld door gespecialiseerd personeel en materieel (sproeiwagens, cavalerie ...) ter beschikking te stellen voor ordehandhaving.

In elk arrondissement, ten slotte, heeft de algemene directie van de bestuurlijke politie een coördinatie- en steundienst of CSD. Deze CSD's ondersteunen en coördineren de acties van bestuurlijke politie waarbij meerdere politiezones betrokken zijn. Zij worden geleid door een bestuurlijke directeur-coördinator.

De algemene directie gerechtelijke politie coördineert op het centrale niveau de aanpak van bepaalde criminaliteitsfenomenen. Prioritaire fenomenen die aan bod komen zijn de criminaliteit inzake personen (voorbeeld mensenhandel- en smokkel, drugs enz.), criminaliteit inzake goederen (voorbeeld diefstal), georganiseerde criminaliteit en economische en financiële delinquentie (voorbeeld corruptie).

In het domein van economische en financiële delinquentie voert deze algemene directie zelf onderzoeken uit.

Bovendien herbergt deze algemene directie ook nog enkele ondersteunende directies die instaan voor specialisaties zoals bijvoorbeeld het nationaal informantenbeheer, telefoonobservatie en de wetenschappelijke en technische politie.

In elk arrondissement bevat deze algemene directie een gerechtelijke dienst van het arrondissement of een GDA onder leiding van een gerechtelijke directeur. De gespecialiseerde onderzoekers van deze GDA's voeren opsporings- en gerechtelijke onderzoeken uit in opdracht van de magistraten.

De algemene directie operationele ondersteuning heeft als taak een aantal gespecialiseerde middelen zo doeltreffend en doelmatig mogelijk in te zetten ten voordele van zowel lokale als federale politie.

Deze speciale politiemiddelen zijn : de speciale eenheden, de hondensteun, de luchtsteun, de operationele documentatie of de documentatie die politiediensten op het terrein nodig hebben voor het uitvoeren van hun opdrachten, de informatica, de telefonie, de radiocommunicatie en de internationale operationele politiesamenwerking.

De algemene directie personeel behartigt de belangen van het personeel en zorgt ervoor dat elke dienst binnen de federale politie over bekwame medewerkers kan beschikken.

Ze is bevoegd voor de werving, de selectie en de vorming van het personeel. Daarnaast staat deze directie ook in voor de relaties met de vakbonden, de veiligheid op het werk en het welzijn van het personeel.

De algemene directie materiële middelen is verantwoordelijk voor het beheer van de materiële middelen van de federale politie, zoals de gebouwen, de voertuigen, de bewapening en het meubilair en voor het beheer van de financiële middelen.

Deze algemene directie verzekert ook gratis of tegen betaling logistieke steun aan de lokale politiezones die hierom verzoeken.


(1) Hierna de commissie genoemd.