Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 3-18

ZITTING 2003-2004

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken

Vraag nr. 3-912 van de heer Vandenhove d.d. 23 april 2004 (N.) :
Politie. ­ Statuut. ­ Leden van de vroegere Bijzondere Opsporingsbrigade.

De leden van de vroegere Bijzondere Opsporingsbrigade (BOB) zijn niet tevreden over hun statuut.

Ten opzichte van de leden van de vroegere gerechtelijke Politie bij de parketten (GPP) zouden ex-BOB'ers benadeeld worden.

In tegenstelling tot de soepele doorstroming (benoeming in het officierenkader via « Rode loper ») waarin voorzien wordt voor de leden van de vroegere GPP, wordt er voor leden van de vroegere BOB slechts voorzien in een mogelijkheid tot deelname aan een soort van « sociale promotie ».

Ik heb vernomen dat de onderhandelingen met de vakbonden aangaande deze kwestie op 2 april 2004 definitief zijn afgesprongen.

Heeft u nog plannen om de situatie voor de leden van de ex-BOB gelijk te schakelen met deze voor de leden van de ex-GPP ?

Zijn er nog gesprekken en/of onderhandelingen gepland ?

Zo ja, op welke termijn denkt u dat dit kan gerealiseerd worden ?

Antwoord : Het geachte lid vindt hieronder het antwoord op zijn vraag.

De syndicale onderhandelingen betreffende de stakingsaanzegging van het gemeenschappelijk vakbondsfront en de uitvoering van het arrest nr. 102/2003 van het Arbitragehof werden op 2 april 2004 afgesloten. Ondanks het niet-akkoord van twee vakorganisaties omtrent de aan die stakingsaanzegging gegeven gevolgen, werd die door drie van de vijf representatieve vakorganisaties opgeschort.

Tijdens die syndicale onderhandelingen werd er, inzake de procedure van de automatische bevordering in de graad van commissaris van politie, gemeenlijk « rode loper » genoemd, overeengekomen om, ingevolge het arrest nr. 102/2003 van het Arbitragehof, de afdelingsinspecteurs 2C van de voormalige gerechtelijke politie in die procedure op te nemen.

Aangezien dit arrest van het Arbitragehof geen enkele discriminatie heeft vastgesteld van de personeelsleden van de voormalige bewakings- en opsporingsbrigades van de rijkswacht, moet men zich terzake dan ook schikken naar de bepalingen van de wet van 26 april 2002 die het koninklijk besluit van 30 maart 2001 (RPPol) bevestigt.

Het geachte lid kan dus vaststellen dat het syndicaal akkoord het voormeld arrest van het Arbitragehof uitvoert. Die bepalingen zullen evenwel het voorwerp uitmaken van een democratische controle aangezien zij zullen worden vastgesteld bij wet. Dit gezegd zijnde hoop ik dan ook dat het aldus bereikte evenwicht niet in gevaar zal worden gebracht.