3-433/3

3-433/3

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

2 MAART 2004


Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, de wet van 29 juli 1934 waarbij private milities verboden worden en de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privé-detective


Evocatieprocedure


Wetsontwerp tot invoeging van een artikel 17bis in de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE ZAKEN EN VOOR DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVROUW LEDUC


I. INLEIDING

Deze beide ontwerpen van wet werden reeds tijdens de vorige legislatuur, op 24 februari 2003, door de regering in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend (stukken Kamer, nrs. 50-2328/1 en 50-2329/1).

Ze werden beide op 3 april 2003 aangenomen in de Kamer en op 4 april 2003 overgezonden naar de Senaat. Het optioneel bicameraal wetsontwerp tot wijziging van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, de wet van 29 juli 1934 waarbij private milities verboden worden en de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privé-detective, werd op 4 april 2003 geėvoceerd.

Beide ontwerpen vervielen op 10 april 2003 door de ontbinding van de Kamers en werden op 19 december 2003 van verval ontheven (stukken Senaat, nrs. 3-433/1 en 3-434/1). Het optioneel bicameraal ontwerp werd opnieuw geėvoceerd op 19 januari 2004.

De commissie heeft beide wetsontwerpen besproken tijdens haar vergadering van 2 maart 2004.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE HEER DEWAEL, VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN

De voorliggende wetsontwerpen werden tijdens de vorige legislatuur door de Kamer van volksvertegenwoordigers goedgekeurd.

De ontwerpen kennen een gemeenschappelijke basis, met name de politiediensten de kans geven tot het focussen op hun politionele kerntaken. Ook zijn deze wetsontwerpen een bijkomend instrument voor de gemeenten om lokaal een passend overlastbeleid te kunnen voeren.

De krachtlijnen van het ontwerp zijn de volgende :

1. Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, de wet van 29 juli 1934 waarbij private milities verboden worden en de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privé-detective (stuk Senaat, nr. 3-433/1)

In eerste instantie wordt voorzien in een juridische basis om de privé-beveiligingssector te belasten met bepaalde activiteiten die momenteel door de politiediensten en worden uitgevoerd.

De regering is niet van plan om de bewakingsagenten enige vorm van openbaar gezag te verlenen. Daarom moeten bepaalde opdrachten hoe dan ook essentiėle politietaken blijven. Dat betreft :

­ opdrachten die de uitoefening veronderstellen van politiebevoegdheden, als bedoeld in de wet op het politieambt of het Wetboek van strafvordering;

­ taken die de uitoefening van geweld of dwang met zich meebrengen of die vrijheidsbenemende maatregelen inhouden;

­ taken die vallen onder de werkingssfeer van de wet waarbij private milities verboden worden, zoals de organisatie van patrouilles en ordediensten;

­ taken die door hun symboolwaarde de indruk wekken dat de beoefenaars ervan met overheidsgezag zijn bekleed.

De taken die de regering onder bepaalde voorwaarden aan de bewakingssector wil opdragen, hebben betrekking op de inhoud van de activiteiten en de plaats waar ze worden uitgeoefend.

Zo maakt het ontwerp het mogelijk dat bewakingsagenten op de openbare weg groepen fietsers, groepen automobilisten of personen begeleiden en dat uitsluitend in het kader van de verkeersveiligheid. De organisatoren hebben immers meer en meer moeite om de genoemde groepen te doen begeleiden door private signaalgevers of wegkapiteins. Daaruit volgt dat tijdens wielerwedstrijden bijvoorbeeld de politiediensten op dit ogenblik verplicht zijn om die taken uit te voeren.

Vervolgens wil de regering dat de materiėle vaststelling van bepaalde feiten, die hoe dan ook geen strafrechtelijke overtredingen kunnen zijn, in de toekomst door bewakingsagenten kan worden gedaan.

Als voorbeeld verwijst de vice-eerste minister naar de onlangs uit het strafrecht gelichte parkeermisdrijven.

De vaststellingen door de bewakingsagenten hebben geen bijzondere bewijswaarde. Bij betwisting vormen ze voor de rechter een vermoeden in de zin van artikel 1353 van het Burgerlijk Wetboek.

Wat betreft de plaats van uitoefening van bewakingsactiviteiten voorziet de huidige wet in een algemeen verbod voor bewakingsagenten om toezicht uit te oefenen op personen op het openbaar domein.

Op deze regeling wenst de regering in vier welafgebakende gevallen een uitzondering te voorzien. Een voorbeeld is het algemeen preventief toezicht in stations en luchthavens.

Een volgende krachtlijn bestaat erin de bevoegdheden van bewakingsagenten aan te passen. De doelstellingen zijn :

­ een betere rechtsbescherming te bieden voor de burger die het voorwerp is van de bemoeienissen van bewakingsagenten;

­ het voorzien van een rechtsgrond voor enkele in de praktijk veel voorkomende handelingen die in de huidige wet nog niet werden geregeld.

Hierbij is in het bijzonder aandacht besteed aan de controles van kledij en bagage en aan het opvragen van identiteitsdocumenten bij de toegang tot bepaalde plaatsen.

Voorts regelt het ontwerp voor het eerst het beroep van ondernemingen voor veiligheidsadvies. Hoewel de wetgever uit 1990 reeds een dergelijke regeling voor ogen had, werd dit niet eerder uitgewerkt.

Tenslotte zijn in het ontwerp nieuwe mechanismen voor een beter toezicht op de sector opgenomen. Voorbeelden zijn de waarschuwing en het bevel tot staking van illegale activiteiten.

2. Wetsontwerp tot invoeging van een artikel 17bis in de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten (stuk Senaat, nr. 3-434/1)

Dit ontwerp geeft erkende beroepsorganisaties de mogelijkheid tot het doen stopzetten van illegale activiteiten binnen de sector private veiligheid. Dit kan via een procedure in kortgeding voor een burgerlijke rechter.

Op deze wijze kan illegale concurrentie sneller worden aangepakt.

De vordering tot staking kan ingeleid worden tegen een illegale bewakingsonderneming, interne bewakingsdienst, beveiligingsonderneming, onderneming voor veiligheidsadvies of opleidingsinstelling.

III. ALGEMENE BESPREKING

Mevrouw Vienne herinnert eraan dat bij de wijziging van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten bij de wet van 10 juni 2001, het eerste lid van artikel 2, § 1, is gewijzigd teneinde rekening te houden met een opmerking van de Raad van State.

In zijn advies had de Raad van State erop gewezen dat de formulering van artikel 2, § 1, eerste lid, van de wet van 10 april 1990 zo kon worden geļnterpreteerd dat de activiteiten in Belgiė van een bewakingsonderneming zonder exploitatiezetel in ons land niet onder de werkingssfeer van de wet zouden vallen. Omdat zulks duidelijk nooit de bedoeling was van de wetgever, werd de tekst van die bepaling aangepast zonder dat de woorden « een bewakingsonderneming exploiteren » nog werden gebruikt.

Door de algemeenheid van het nieuwe begrip « de diensten van een bewakingsonderneming aanbieden » heeft die wijziging echter op haar beurt ongewild twijfels doen rijzen over de rechtmatigheid van overeenkomsten waarin beveiligingsondernemingen naast de beveiligingsinstallaties ook bepaalde bewakingsdiensten aanbieden, zoals het beheer van alarmsignalen en het toezicht op en de bescherming van onroerende en roerende goederen.

Er is echter geen enkele reden om erkende beveiligingsondernemingen, die reeds aan tal van wettelijke en deontologische verplichtingen moeten voldoen, te verbieden om dergelijke diensten aan te bieden die meer en meer een aanvulling vormen op hun commerciėle activiteiten, terwijl een verbod hun concurrentiepositie op hun eigen markt ernstig zou schaden.

Spreekster voegt daaraan toe dat de sector veel KMO's telt. Die vragen zich nu af wat ze nog zullen mogen doen met betrekking tot het onderhoud van de door hen geleverde installaties. Op termijn brengt dat problemen mee met betrekking tot de overlevingskansen en de concurrentie ten aanzien van de bewakingssector.

De vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken verduidelijkt dat de beveiligingsondernemingen bij de installatie van een alarminstallatie hun klanten onmiddellijk een contract voor alarmbeheer aanbieden. Deze laatste activiteit is een bewakingsactiviteit waarvoor een beveiligingsonderneming in principe niet in aanmerking komt tenzij zij eveneens als bewakingsonderneming vergund is. Deze situatie heeft voor gevolg dat de markt in twee delen is opgesplitst.

De heer Moureaux vraagt of de minister er, gezien de hervorming van de politiediensten en de reeds bestaande, erkende bewakingsondernemingen, niet voor vreest dat bepaalde door de overheid georganiseerde diensten niet meer zullen weten waar ze aan toe zijn. Als burgemeester van zijn gemeente heeft spreker een klein korps van parkwachters zonder politiebevoegdheid opgericht. Naar aanleiding van de hervorming van de politiediensten was hij verplicht om dat korps ook preventieve functies op te dragen. Dat korps telt nu ongeveer dertig leden. Hij dringt erop aan dat voor die korpsen ook een wet- en regelgeving wordt uitgewerkt.

De minister repliceert dat deze aangelegenheid reeds aan bod is gekomen in de wetsontwerpen tot wijziging van de nieuwe gemeentewet (stuk Senaat, nr. 3-431) en tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming en de nieuwe gemeentewet (stuk Senaat, nr. 3-432). Beide wetsontwerpen werden door de Senaat geamendeerd en aangenomen en overgezonden naar de Kamer van volksvertegenwoordigers.

De heer Moureaux erkent dat de wetsontwerpen mogelijkheden bieden maar hij blijft ervan overtuigd dat dat soort diensten een beter kader nodig hebben. Hij is geen tegenstander van de hervorming van de politiediensten maar deze hervorming doet wel enorme financiėle problemen rijzen.

De heer Moureaux erkent zelf geen pasklare antwoorden te hebben voor dit probleem maar is van oordeel dat er in elk geval moet worden over nagedacht. Zelfs een politiehervorming op kruissnelheid zal dergelijke dienstverlening aan de bevolking niet overbodig maken, maar dient opgewaardeerd te worden ten aanzien van de publieke opinie.

De vice-premier en minister van Binnenlandse Zaken deelt de mening van de heer Moureaux. Er bestaat inderdaad een schemerzone tussen enerzijds de politionele activiteiten en anderzijds de regeling voor de private sector : de sector van de « bewaking » met grote spelers op de markt en de sector van de « beveiliging » met veleer KMO's als spelers. Deze laatsten vrezen zich op termijn niet meer te kunnen handhaven. Het zou moeten mogelijk zijn dat beveiligingsondernemingen een aantal bewakingsopdrachten kunnen uitvoeren zonder dat zij aan de rigide voorwaarden voldoen.

Het verheugt de minister dat de twee sectoren sedert korte tijd terug met elkaar overleg plegen. Hij zal zijn uiterste best doen om beide partijen rond de tafel te krijgen om op vrijwillige basis een aantal afspraken te maken. Indien een wijziging nodig is om een eventueel akkoord uit te voeren, zal de minister dit regelen in een toekomstige programmawet of in koninklijke besluiten ter uitvoering van de ontwerpen.

Mogelijk zou van de volgende bestaande voorwaarden kunnen worden afgeweken : die inzake opleiding en beroepservaring, het bezit van een identificatiekaart, de retributie, het activiteitenrapport en,tenslotte, het naleven van een aantal minimumnormen, bijvoorbeeld op het vlak van het aantal personen of de organisatorisch-technische en infrastructurele middelen.

De minister wenst echter eerst de resultaten van het overleg binnen deze sector af te wachten alvorens regelgevend op te treden.

De ervaring leert dat de publieke opinie zeer tevreden is over de stadswachten en aanverwante functies. Er moet worden bestudeerd hoe dergelijke diensten kunnen worden erkend. De minister heeft opdracht gegeven tot een onderzoek van de bestaande initiatieven in de zogenaamde « schemerzone » en verwacht in de komende maanden de resultaten ervan.

De heer Moureaux meldt dat de nieuwe regeling de gemeenten in staat stelt gesubsidieerde Veiligheids- en Preventiewerkers (VPW's) aan te werven die ook veiligheidstaken bij scholen op zich nemen. De politieagenten die dergelijke taken tot nu toe uitvoeren, dragen een groen uniform, terwijl de VPW's een paars uniform hebben. Dat kan bij de burgers verwarring scheppen.

Mevrouw De Schamphelaere benadrukt dat de voorliggende wetsontwerpen een verregaande politieke draagwijdte hebben. Het betreft immers de uitbesteding van de « veiligheid » aan private ondernemingen. Spreekster ziet een duidelijk verband tussen de ontwerpen en het feit dat de politiehervorming niet het verwachte resultaat heeft opgeleverd.

De administratieve belasting van het politiepersoneel is sterk toegenomen, er is een verstikkend nieuw politiestatuut, er is vooral de hoge kost voor de belastingbetaler, die meer en meer wordt afgewenteld op de lokale overheden.

De CD&V-fractie is evenwel van oordeel dat het garanderen van de veiligheid van de burger bij uitstek een taak van openbare dienstverlening moet blijven. Voorliggende wetsontwerpen creėren het risico dat men in een veiligheidssysteem met twee snelheden terechtkomt : enerzijds, veiligheid voor diegenen die het kunnen betalen en anderzijds, de afbouw van de openbare veiligheid. Mevrouw De Schamphelaere ziet in deze wetsontwerpen een liberalisering van de veiligheid.

Tevens is zij van oordeel dat de ontwerpen ook heel wat praktische problemen oproepen : bijvoorbeeld met betrekking tot de vaststelling van misdrijven door beveiligingsagenten.

Ook de Raad van State (cf. advies van 27 januari 2003, stuk Kamer, nr. 50-2328/001, blz. 68) heeft vragen bij de bewijskracht van deze vaststellingen.

Zij stelt vast dat de notie « interne bewakingsdienst » door de ontwerpen behoorlijk wordt verruimd en dat het begrip « voor publiek toegankelijke plaatsen » onduidelijk wordt omschreven.

In elk geval dient het overheidstoezicht op de politiediensten te worden uitgebreid tot de private bewakings- of beveiligingsondernemingen. In dat verband vraagt zij wat de controlemogelijkheden zijn voor de officiėle politiediensten en of er een gestructureerd overleg voorzien is bij aanvang en bij afsluiting van dergelijke dienstverlening.

Mevrouw De Schamphelaere betreurt tenslotte de zeer beperkte inbreng van de Senaat in de totstandkoming van de voorliggende wetsontwerpen. Deze ontwerpen zijn politiek gekoppeld aan de wetsontwerpen tot wijziging van de nieuwe gemeentewet en tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming en de nieuwe gemeentewet (stukken Senaat, nrs. 3-431 en 3-432) die de administratieve sancties invoeren. Ook aan die wetsontwerpen mocht niet worden getornd. In dit verband verwijst zij naar de nota van de diensten van de Senaat en roept de minister op om de in deze nota geformuleerde technische opmerkingen ter harte te nemen.

De vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken weerlegt de kritiek van mevrouw De Schamphelaere op de politiehervorming. Hij is van oordeel dat de politiehervorming wel degelijk werkt en zeker op het lokale vlak worden de resultaten reeds tastbaar. Spreker erkent wel dat deze hervorming een hoge kostprijs heeft en dat er, voor wat de federale politie betreft, nog een weg is af te leggen in de strijd tegen de bureaucratie. Tevens heeft hij de indruk dat de leiding van de federale politie soms niet genoeg de wil toont om ook op het federaal vlak de politiehervorming te doen slagen en ondersteuning te geven aan het zonale niveau. Er is in elk geval geen weg terug.

Tevens antwoordt de minister dat de opdracht van de politie in elk geval een kerntaak blijft van de overheid die niet mag worden uitgehold. De besproken wetsontwerpen strekken ertoe de politie van een aantal bijkomstige taken te ontlasten zodat zij zich meer op deze kerntaken kan concentreren.

De terminologische discussie over een aantal in de wetsontwerpen gehanteerde begrippen, die mede gevoed werd door de Raad van State, heeft, volgens de minister, zijn beslag gekregen in de memorie van toelichting bij de ontwerpen (zie stukken Kamer, nrs. 50-2328/001 en 50-2329/001, blz. 4).

De minister verklaart zich tenslotte akkoord om een aantal technische correcties aan de teksten van de wetsontwerpen aan te brengen.

Mevrouw Bouarfa vindt dat het wetsontwerp nr. 3-433/1 moet vastleggen dat de bevoegdheid van de bewakingsdiensten die de in Belgiė gevestigde diplomatieke missies bewaken, enkel tot die taak beperkt blijft. Dat maakt het mogelijk die agenten te verbieden om buiten de missie op te treden.

Spreekster vindt bovendien dat de wijkagent weer de taken moet krijgen die hem vroeger waren toebedeeld en dat daartoe de financiėle middelen verhoogd moeten worden. De vroegere taken van de wijkagent worden tegenwoordig uitgevoerd door verschillende ambtenaren. Hun taken zouden minstens gecoördineerd moeten worden. Op die manier wordt er weer een plaatselijk aanspreekpunt aan de burgers gegeven.

De vice-premier en minister van Binnenlandse Zaken antwoordt dat het optreden van de wijkagent zeer belangrijk is en veel conflicten kan voorkomen en oplossen. Het is echter de bedoeling dat de opdrachten van de politie zouden verlicht worden zodat zij zich op haar kerntaken kan toeleggen.

De heer Moureaux verwijst naar het volgen van de schikkingen in het kader van de wet van 7 februari 2003 houdende verschillende bepalingen inzake verkeersveiligheid, die op 1 maart 2004 in werking is getreden. Spreker meent dat die taken de politieagenten kunnen overbelasten. Ze dienen eigenlijk te worden uitgevoerd door de diensten van de minister van Financiėn. De ministers van Binnenlandse Zaken, Justitie en Financiėn moeten een oplossing voor dat probleem zien te vinden.

De vertegenwoordiger van de minister verduidelijkt dat enkel het eigen personeel binnen de buitenlandse diplomatieke missies mag optreden. Voor het oprichten van een interne bewakingsdienst moet de diplomatieke missie beschikken over een vergunning afgeleverd door de minister van Binnenlandse Zaken. Tot nu toe heeft enkel de ambassade van Saoedi-Arabiė zo'n vergunning.

Het wetsontwerp voorziet echter dat het gedeelte van de missie gelegen buiten en palend aan voetpaden om veiligheidsredenen door de gemeentelijke autoriteiten kan worden afgezet. Binnen deze omheining kunnen de veiligheidsagenten van de ambassade optreden. De minister van Binnenlandse Zaken moet hiervoor evenwel toestemming geven.

De heer Brotcorne herinnert eraan dat het sluiten van overeenkomsten tussen de gemeenten en de bewakingsdiensten extra financiėle lasten meebrengt op het lokale niveau. Dat kan de welgestelde gemeenten bevoordelen.

Indien de verenigingen voortaan zelf moeten opdraaien voor de begeleiding van hun manifestaties, zullen zij waarschijnlijk de financiėle kosten die de organisatie van dergelijke activiteiten met zich meebrengt, niet aankunnen.

De minister antwoordt dat het inderdaad een maatschappijkeuze betreft. Verenigingen moeten zich immers bewust zijn van de maatschappelijke kosten die verbonden zijn aan het inrichten van evenementen. Deze sector moet geresponsabiliseerd worden.

IV. STEMMINGEN

1. Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, de wet van 29 juli 1934 waarbij private milities verboden worden en de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privé-detective

Het geheel van het geėvoceerde wetsontwerp wordt aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.

De commissie beslist om een aantal tekstcorrecties aan te brengen aan het ontwerp (zie « Tekst verbeterd door de commissie », stuk Senaat, nr. 3-433/4).

2. Wetsontwerp tot invoeging van een artikel 17bis in de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten

De artikelen 1, 2, en 3 evenals het geheel van het wetsontwerp worden telkens eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

De commissie beslist om een aantal tekstcorrecties aan te brengen aan het ontwerp (zie « Tekst verbeterd door de commissie », stuk Senaat, nr. 3-434/3).

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Jeannine LEDUC. Ludwig VANDENHOVE.