3-43 | 3-43 |
De voorzitter. - Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)
De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). - Een aantal leden van de Kamer hebben, op aandringen van de homobeweging, gevraagd iets te veranderen aan de aanvaarding van bloeddonoren. Dat heeft me getroffen omdat wij in ons land het veiligste bloed ter wereld hebben. Het beleid van het Rode Kruis is zeer strikt. Mensen die bloed moeten krijgen, kunnen dat nu op een veilige manier krijgen. Ik vrees dat onschuldigen het slachtoffer dreigen te worden van de profileringsdrang van sommigen. We kunnen de verschillen in de HIV-cijfers tussen diverse groepen niet negeren. Daar moeten we ons bij neerleggen. De cijfers zijn veel hoger bij homofielen, bij mensen die uit Afrika komen, bij mensen die verbleven in een risicogebied en bij intraveneuze druggebruikers. Bloeddonoren moeten bij voorkeur tot de groep met de allerlaagste HIV-prevalentie behoren. Voor de eerste drie weken bestaan er immers geen valabele tests.
De bloedbanken moeten kiezen. Ofwel sluiten ze mensen uit die er eerlijk van overtuigd zijn goede, risicovrije bloedgevers te zijn, of ze nemen het risico mensen te aanvaarden waarvan de eerlijke overtuiging door elementen buiten hun controle niet samenvalt met de werkelijke situatie. De ervaring in de aids-kliniek leert dat veel homoseksuele mannen met HIV besmet raakten binnen een vaste relatie, ook als één van beide partners denkt dat het om een monogame relatie gaat.
Moeten we dat risico niet elimineren door te vragen dat mannen met homoseksuele contacten geen bloed geven? Is dat een belemmering voor de emancipatie van homomannen? Is dat een discriminatie? Neen. Het is wel een onderscheid maken tussen mensen die deel uitmaken van netwerken waarin veel HIV circuleert en netwerken met weinig HIV. Het verschil tussen hetero's en homo's loopt op tot een factor 200.
Aanvaardt de minister de stelling dat HIV meer aanwezig is in netwerken van homoseksuele mannen dan in heteroseksuele netwerken en dat we die diversiteit moeten aanvaarden? Al moeten we ook proberen dat met preventie teniet te doen?
Vindt hij het niet beter dat het Rode Kruis een autonoom beleid voert op basis van wetenschappelijke argumenten en zonder politieke bemoeienis? Ik werd de jongste weken aangesproken door wetenschappers die HIV onderzoeken en ook door homofiele mensen die vragen de toestand te laten zoals hij nu is.
Daarom wil ik de minister vragen zijn initiatief om een brief te schrijven aan het Rode Kruis om homomannen toch bloed te laten geven, in te trekken.
De heer Jan Van Duppen (SP.A-SPIRIT). - Ik kan mij aansluiten bij de stelling van collega Vankrunkelsven dat door een jarenlang goed georganiseerd systeem van vrijwillige bloedinzameling door de transfusiecentra van het Rode Kruis ons land meer dan selfsupporting is gebleven in bloed en bloedproducten en bovendien kwalitatief een van de beste en veiligste bloedinzamelingen heeft in heel de wereld.
Dat is een bijzonder essentiële en mooie vorm van solidariteit tussen mensen die bereid zijn elkaar zelfs het eigen bloed ter beschikking te stellen.
Wij kunnen niet anders dan ook hier nogmaals de nadruk te leggen op de vrijwilligheid en de verantwoordelijkheid van de vele honderdduizenden bloeddonoren die dat al die jaren mogelijk hebben gemaakt.
Het heeft in tijden van sluipende virale aandoeningen, zoals HIV-besmettingen, meegebracht dat besmettingen met ernstige virale aandoeningen via transfusiebloed in, ons land slechts zeer beperkt hebben plaatsgehad. De kans op besmet bloed stijgt immers wanneer het element van vrijwilligheid en verantwoordelijkheid plaats moet maken voor financiële stimuli, tot zelfs handelspraktijken. Dat is in vele landen over de hele wereld gebleken.
Ook de minister van Volksgezondheid zal ongetwijfeld bijzonder tevreden zijn over de situatie in ons land.
Eén van de hulpmiddelen om die situatie te behouden is de medische vragenlijst die vrijwillige bloeddonoren wordt voorgelegd en die zij omstandig moeten beantwoorden en ondertekenen met een verklaring naar waarheid en begrip. In die vragenlijst staan echter een aantal betwistbare vragen in verband met gedragingen van de donor of de seksuele partner van de donor die voor aanpassing vatbaar zijn.
Zo wordt er gevraagd of betrokkene bijvoorbeeld een acupunctuurbehandeling heeft ondergaan, terwijl eenieder intussen zou mogen weten dat acupunctuurnaalden in ons land bij behandeling door een medicus steeds steriel zijn en dat bovendien geen holle naalden gebruikt worden maar bolle, waardoor in 99% van de gevallen een acupunctuurnaald geen bloedvat door- noch aanprikt.
In de bijlage over `aidsinformatie' wordt een actieve oproep gedaan tot het veilig houden van bloedtransfusies met een terechte toelichting over aids HIV en de zogenaamde window of blinde periode, die tot zes maanden kan aanslepen, waarbinnen een mogelijke HIV besmetting niet kan worden aangetoond. Er wordt in de informatiebrief melding gemaakt van een absoluut verbod op bloed geven wanneer de potentiële donor als man sinds 1977 seks gehad heeft met andere mannen of wanneer de vrijwillige bloedgeefster partner is geworden van een man in die situatie.
Betrokken mogelijke vrijwillige bloedgevers protesteren terecht tegen deze omschrijving wegens discriminatie. De omschrijving `seks gehad hebben met een andere man' is zeer onduidelijk in die zin dat niet toegelicht wordt over welke vormen van seks het hier gaat. Risicovolle vormen van seksuele handelingen zijn die waarbij de mogelijkheid dat virussen via zaadvocht, vaginaal vocht en/of bloed in de bloedbaan van de partners terecht komt, groter wordt. Anaal - maar ook vaginaal - slijmvlies maakt bij risicovolle handelingen meer kans op scheurtjes, kloven en andere slijmvliesbeschadigingen, en dit komt niet enkel voor bij mannelijke homo's maar evenzeer bij heteroseksuele contacten.
In die zin is mijn vraag aan de minister of het Rode Kruis niet bereid kan worden gevonden de vragenlijst te herschrijven. Die vragenlijst gaat immers al heel lang mee. Zo wordt bijvoorbeeld ook gevraagd of men het afgelopen jaar buiten Europa is geweest. Niet iedereen die deze vragen positief beantwoordt vertoont ook risicovol gedrag. Daarom is mijn vraag of de omschrijving van het risicovolle gedrag in de vragenlijst kan worden gespecificeerd naar de aard van het onbeschermd seksueel contact in plaats van naar het `als man al of niet seks hebben gehad met andere mannen'. Laat ons duidelijk zijn en ervoor zorgen dat een veilig en verantwoord bloedtransfusiegedrag houdbaar blijft in ons land.
De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Bijlage 1 van het epidemiologisch verslag `Overheid en HIV-infectie in België - Toestand op 31 december 2002' handelt over de evolutie van de overdracht van de ziekte bij volwassen Belgische aids-patiënten tussen 1991 en 2002. We lezen dat de overdracht van het HIV-virus door homoseksuele mannen de jongste tien jaar verminderd is van 59,4 naar 43,5 procent. De overdracht door heteroseksuele mannen en vrouwen is daarentegen gestegen van 27,2 naar 45,9 procent. We moeten bijgevolg zeer voorzichtig zijn met de bewering dat HIV meer voorkomt bij homoseksuelen dan bij heteroseksuelen. Een dergelijke bewering moet wetenschappelijk worden onderbouwd.
De problematiek moet algemeen worden benaderd. Hierbij gelden twee grote principes: allereerst moet de veiligheid en de kwaliteit van het bloed van de donoren worden verzekerd; als hieraan is voldaan, mag niet worden gediscrimineerd op grond van de levenswijze.
Het Rode Kruis moet zowel de homoseksuele als de heteroseksuele personen behandelen op basis van de anamnese der donoren. De mensen die een gevaarlijk seksueel gedrag vertonen, in het bijzonder die met vele partners, moeten worden uitgesloten. Een homoseksueel met een trouw relatiegedrag met slechts één partner is niet gevaarlijker dan een heteroseksueel persoon. Alles hangt af van zijn seksuele gedrag. Ik zal dat laten onderzoeken. Een vergadering zal plaatsvinden tussen het Rode Kruis en het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding.
Ik vind het vanzelfsprekend dat hier alleen wetenschappelijke argumenten gelden. Die mogen echter geen morele veroordeling verbergen.
De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). - Het antwoord van de minister maakt me heel boos. Daaruit blijkt dat hij de situatie niet kent.
Ik heb heel veel begrip voor het seksueel gedrag van om het even wie, maar de bewering van de minister dat het probleem bij de homoseksuelen een beetje minder erg wordt en bij de heteroseksuelen groter, gaat niet op. De cijfers die hij aanhaalt zeggen ook niets over de herkomst van de betrokkenen. Uit een analyse van de cijfers over de Belgische besmette personen blijkt dat 67% van de geïnfecteerde mannen homoseksueel zijn.
Een tweede probleemgroep zijn de immigranten uit landen waar de problematiek endemisch is, dus vooral Afrikanen, die in ons land hulp komen zoeken of om andere redenen naar hier zijn gekomen. Op honderd immigranten uit een land waar 30% van de bevolking geïnfecteerd is, zijn logischerwijs dertig besmette personen. Uiteraard gebeurt de besmetting in Afrika vaker door heteroseksuele contacten.
Het is evident dat er zowel bij de homoseksuelen als bij de heteroseksuelen mensen zijn die op de vragenlijsten de waarheid invullen en anderen die niet de waarheid zeggen. Er zijn echter ook homoseksuele mannen die oprecht verklaren dat ze een monogame relatie hebben, terwijl wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat ze heel vaak toch worden geïnfecteerd omdat hun partner niet monogaam is. Het is wetenschappelijk bewezen dat homofiele mannen meer seksuele contacten hebben dan heteroseksuele personen en meer dan lesbiennes. Dat is een kwestie van hormonen. Daar kan niemand iets aan doen.
Bij even oprechte getuigenissen is de kans op een besmet staal groter bij een homoseksueel dan bij een heteroseksueel omdat de prevalentie in die eerste groep nu eenmaal veel groter is.
Om al die redenen vraag ik de politici zich niet in dit dossier te mengen. Het Rode Kruis pakt het probleem al 20 tot 30 jaar goed aan zodat België bovenaan staat in de wereld op het gebied van veiligheid van het bloed. Laat de organisatie haar eigen beleid bepalen en laten we de burgers niet in gevaar brengen. Dat moet de bekommernis zijn van de minister van Volksgezondheid.
De heer Jan Van Duppen (SP.A-SPIRIT). - Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag om het risicogedrag duidelijk te omschrijven en om elementen in de aids-informatiebrief en de vragenlijst aan de huidige situatie aan te passen. Alles gaat al jaren goed, maar toch zijn sommige elementen achterhaald door de feiten, waaronder ook wetenschappelijke ontwikkelingen. De minister moet daar oog voor hebben, temeer daar het anti-discriminatoir werkt.
De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Ik heb helemaal niet beweerd dat er voor de homogroepen minder risico's bestaan dan voor de andere. Ik heb alleen de cijfers aangehaald die bewijzen dat wie beweert dat het risico bij de heteroseksuele bevolking in het algemeen kleiner is, ongelijk heeft. Bijna 46% van de door het HIV-virus besmette personen zijn immers heteroseksuelen. Het doen voorkomen alsof er alleen risico's bestaan in de groep van homoseksuelen is onjuist.
Ik kan het Rode Kruis geen opdrachten geven, maar ik ben bereid te laten onderzoeken wat de risicofactor is en of de juiste vragen worden gesteld in de aids-informatiebrief vooraleer bloed wordt gegeven.
Leg me alleszins geen woorden in de mond die ik niet heb uitgesproken. Dat geldt eveneens voor de heer Van Duppen.
De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). - Het antwoord van de minister is in tegenspraak met de cijfers die op de website van zijn administratie terug te vinden zijn.