3-13/4

3-13/4

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

25 NOVEMBER 2003


Wetsvoorstel tot toekenning van het actief en passief kiesrecht bij de gemeente- en provincieraadsverkiezingen aan de buitenlandse onderdanen

Wetsvoorstel betreffende de uitbreiding van het gemeentelijk stemrecht en het recht om verkozen te worden tot de niet-Europese onderdanen die in België verblijven

Wetsvoorstel tot wijziging van de gemeentekieswet en de nieuwe gemeentewet, met betrekking tot het stemrecht en de verkiesbaarheid van niet-Belgen bij gemeente- en provincieraadsverkiezingen

Wetsvoorstel tot instelling van een volksraadpleging over het stemrecht voor vreemdelingen

Wetsvoorstel betreffende de uitbreiding van het actief en passief kiesrecht bij gemeenteraads- en districtraadsverkiezingen tot de niet-Europese onderdanen die in België verblijven

Wetsvoorstel tot wijziging van de gemeentekieswet en de nieuwe gemeentewet, met betrekking tot het stemrecht en de verkiesbaarheid bij gemeenteraadsverkiezingen van onderdanen van lidstaten van de Europese Unie en van de andere staatsburgers van buitenlandse nationaliteit die langer dan vijf jaar in België verblijven

Wetsvoorstel tot wijziging van de gemeentekieswet, gecoördineerd op 4 augustus 1932, teneinde bij de gemeenteraadsverkiezingen kiesrecht te verlenen aan de vreemdelingen die geen ingezetenen van de Europese Unie zijn

Wetsvoorstel houdende organisatie van een volksraadpleging over de toekenning van stemrecht op gemeentelijk niveau aan de in België verblijvende niet-Europese Unie onderdanen


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE ZAKEN EN VOOR DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEREN MOUREAUX EN WILLE


I. INLEIDING

De commissie voor de Binnenlandse Zaken en de Administratieve Aangelegenheden heeft deze wetsvoorstellen besproken tijdens haar vergaderingen van 21 oktober, 4, 13, 18 en 25 november 2003.

Tijdens deze vergaderingen werd uitvoerig gedebatteerd over de wijze waarop de wetsvoorstellen die op de agenda van de commissie werden geplaatst, zouden worden besproken.

Samengevat kon men bij deze procedurele debatten twee stellingen onderscheiden :

1º Een eerste strekking in commissie stelde voor het wetsvoorstel van de heer Mahoux c.s. (stuk Senaat, nr. 3-13/1) als uitgangspunt voor de discussie te nemen. Het wetsvoorstel van mevrouw Defraigne en mevrouw Derbaki Sbaï (stuk Senaat, nr. 3-275/1) zou in de vorm van amendenten in het wetsvoorstel van de heer Mahoux worden geïncorporeerd. De fracties van PS, Sp.A, MR, CdH, Ecolo en Agalev waren voorstander van deze werkwijze.

2º Een tweede strekking wenste de werkzaamheden rond het thema « migrantenstemrecht » op volgende wijze te organiseren :

­ eerst behandeling ten gronde, zowel in commissie als in plenaire vergadering, van de wetsvoorstellen betreffende het instellen van een volksraadpleging over het migrantenstemrecht (stuk Senaat, nrs. 3-245/1 en 3-291/1);

­ vervolgens, behandeling in de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden van het voorstel van bijzondere wet van de heer Dedecker tot wijziging van artikel 6, § 1, VIII, 4º, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen (overheveling van de regeling van het stemrecht van de in België verblijvende niet-Belgische Europese Unie burgers en niet-Europese-Unieonderdanen naar de gewesten) (stuk Senaat, nr. 3-293/1);

­ daarna de behandeling van de wetsvoorstellen tot invoering van het stemrecht voor niet-Europese vreemdelingen, gekoppeld aan de bespreking van het wetsvoorstel van de heer Coveliers tot wijziging van verscheidene kieswetten, om stemrecht toe te kennen aan de Belgen die in het buitenland verblijven (stuk Senaat, nr. 3-297/1).

De fracties van VLD, CD&V en Vlaams Blok toonden zich voorstander van deze werkwijze. Bovendien drongen de VLD en het Vlaams Blok er op aan het advies van de Raad van State te vragen over de wetsvoorstellen betreffende de invoering van het stemrecht voor de vreemdelingen.

Ook wenste de VLD een aantal hoorzittingen te organiseren met Nederlandse experten aangezien Nederland reeds geruime tijd gemeentelijk stemrecht voor migranten kent.

De omstandige bespreking van deze proceduredebatten en de stemmingen hierover vindt men terug in hoofdstuk III.1. Inleidende beschouwingen van dit verslag.

II. INLEIDENDE UITEENZETTINGEN

II. 1. Inleidende uiteenzetting door de heer Mahoux over zijn wetsvoorstel tot toekenning van het actief en passief kiesrecht bij de gemeente- en provincieraadsverkiezingen aan de buitenlandse onderdanen (stuk Senaat, nr. 3-13/1)

De heer Mahoux meent dat de ingediende voorstellen duidelijk de standpunten van de indieners bevestigen.

Zijn fractie is vastbesloten uitvoering te geven aan artikel 8, vierde lid, van de Grondwet, volgens hetwelk het stemrecht ook kan worden uitgebreid tot de in België verblijvende niet-Europese-Unieonderdanen.

Het voorstel wil actief en passief stemrecht voor de gemeente- en provincieraadsverkiezingen toekennen aan iedere ingezetene van een derde land dat in de gemeentelijke bevolkingsregisters is ingeschreven. De indiener wil een gelijkheid inzake gemeentelijk kiesrecht tot stand brengen tussen niet-Belgische EU-onderdanen, enerzijds, en de andere vreemdelingen, anderzijds. Een dergelijke politieke discriminatie heeft immers geen enkele fundamentele grondslag.

De toekenning van het stemrecht voor de gemeenteraadsverkiezingen aan Europese onderdanen heeft aangetoond dat het exclusieve koppelen van de nationaliteit aan het stemrecht op plaatselijk niveau geen zin heeft.

Het is veeleer de wil om deel te nemen aan het leven van de plaatselijke gemeenschap en het sociale en economische engagement die de grondslag moeten vormen van een politieke participatie. Een plaatselijke gemeenschap wordt gevormd door allen die deelnemen aan het leven van de gemeenschap en die de mogelijkheid hebben om er in de toekomst te blijven aan deelnemen omdat zij in België mogen verblijven, ongeacht of zij de Belgische nationaliteit hebben dan wel of ze onderdaan zijn van een EU-land of van een derde land.

De heer Mahoux is er bovendien van overtuigd dat door de uitbreiding van het stemrecht, de plaatselijke mandatarissen nog meer aandacht zullen hebben voor de noden van die nieuwe kiezers.

De politieke participatie op plaatselijk niveau van onze medeburgers van buitenlandse afkomst zal de democratische basis van die plaatselijke gemeenschappen verruimen en is een krachtige motor voor integratie die de scheidsmuren tussen de burgers kan helpen afbreken. Dat recht ontzeggen aan de niet-Europese onderdanen zou een ernstige fout zijn, omdat zij daardoor nog meer het gevoel zullen hebben uitgesloten te worden. Dat staat haaks op het streefdoel van een harmonieuze integratie van de verschillende bevolkingsgroepen waaruit een plaatselijke gemeenschap bestaat.

Sommige tegenstanders van het stemrecht vrezen dat een uitbreiding ons kiesstelsel zou ontwrichten. Ook als het zo zou zijn, is zijn fractie van oordeel dat dat geen voldoende reden oplevert om wat zij als een democratische vooruitgang beschouwt, tegen te houden.

Tijdens de werkzaamheden van de vorige legislatuur hebben deskundigen aangetoond dat de uitbreiding van het stemrecht het politieke landschap niet fundamenteel wijzigt. Dat werd vastgesteld in landen als Nederland en Denemarken, die het stemrecht aan niet-Europese onderdanen reeds hebben toegekend. De stemmenverdeling tussen de partijen bleef er nagenoeg ongewijzigd.

De toekenning van het stemrecht moet natuurlijk gegrond zijn op een kenbaar gemaakte bedoeling. Als criterium hanteert men meestal het verblijf van een zekere duur op het Belgische grondgebied. Om dat criterium juridisch vast te leggen, stelt de indiener als voorwaarde voor dat de betrokkene ingeschreven moet zijn in het bevolkingsregister van de gemeente. In die registers zijn immers de Belgen die in de gemeente wonen ingeschreven, maar ook de vreemdelingen die de toestemming hebben gekregen zich in het land te vestigen.

Die toestemming kan verleend worden door de bevoegde minister aan iedere vreemdeling die in het land voor een onbeperkte tijd mag verblijven. Hoe dan ook moet ze aan verschillende categorieën van vreemdelingen verleend worden, behalve als dat voor het handhaven van de openbare orde of de nationale veiligheid niet wenselijk blijkt. In het bijzonder gaat het om iedere vreemdeling die kan aantonen dat hij wettelijk en ononderbroken vijf jaar in het land verblijft, behalve in het geval van een verblijf om een studie te voltooien.

Elke vreemdeling die minstens vijf jaar op het Belgische grondgebied verblijft, zou dus het actief en het passief stemrecht krijgen bij de gemeenteraadsverkiezingen.

Zijn fractie stelt voor dat stemrecht te verlenen bij zowel de gemeente- als de provincieraadsverkiezingen. De gemeenten en de provincies zijn immers lokale instellingen waaraan artikel 41 van de Grondwet exclusieve belangen toekent, die verschillen van de nationale belangen. Mogelijk is een grondwettelijke analyse vereist om dat standpunt te bevestigen.

Er wordt dus voorgesteld actief en passief stemrecht toe te kennen.

Het is ten slotte belangrijk dat de uitoefening van dat recht vergemakkelijkt wordt. Er moet een oplossing komen voor problemen zoals die waarmee sommige niet-Belgische EU-onderdanen op 8 oktober 2000 te maken kregen om zich te laten inschrijven op de kiezerslijsten.

De wet zou daarom kunnen bepalen dat alle gemeenten automatisch aan alle niet-Belgische inwoners die in de bevolkingsregisters zijn ingeschreven, het inschrijvingsdocument voor de kiezerslijsten sturen, zodat zij het slechts hoeven terug te sturen om deel te kunnen nemen aan de gemeente- en provincieraadsverkiezingen.

Tot slot benadrukt de heer Mahoux dat zijn fractie het voorliggende voorstel beschouwt als een belangrijke democratische vooruitgang en dat de mogelijkheid om op het politieke vlak actief te zijn voor onze medeburgers van vreemde nationaliteit een belangrijke factor van integratie in de plaatselijke gemeenschap vormt.

II. 2. Inleidende uiteenzetting door mevrouw De Roeck over haar wetsvoorstel betreffende de uitbreiding van het gemeentelijk stemrecht en het recht om verkozen te worden tot de niet-Europese onderdanen die in België verblijven (stuk Senaat, nr. 3-65/1)

Mevrouw De Roeck verklaart dat dit wetsvoorstel wordt ingetrokken en vervangen door het wetsvoorstel betreffende de uitbreiding van het actief en passief kiesrecht bij gemeenteraads- en districtraadsverkiezingen tot de niet-Europese onderdanen die in België verblijven (stuk Senaat, nr. 3-262).

II. 3. Inleidende uiteenzetting door mevrouw Pehlivan over haar wetsvoorstel tot wijziging van de gemeentekieswet en de nieuwe gemeentewet, met betrekking tot het stemrecht en de verkiesbaarheid van niet-Belgen bij gemeente- en provincieraadsverkiezingen (stuk Senaat, nr. 3-86/1)

De discussie over de uitoefening van politieke rechten door niet-Belgen kent een lange en vaak moeizame voorgeschiedenis. Reeds in de tweede helft van de jaren zeventig, kwam een maatschappelijke discussie op gang over het gemeentelijk stemrecht voor migranten. Het heeft tot begin november 2001 moeten duren vooraleer diezelfde discussie in de Senaat kon worden gevoerd. Het parlement heeft toen een historische kans gemist. Ditmaal staat in het regeerakkoord dat de beslissing aan het parlement wordt overgelaten. Het parlement heeft als het ware een tweede zit om alsnog te slagen in het examen over de cursus « Democratie ».

De grondwettelijke obstakels zijn al sinds eind 1998 opgeheven. De herziening van de Grondwet op 11 december 1998 heeft het mogelijk gemaakt dat het stemrecht, dat werd ingevoerd voor burgers van de Europese Unie die niet de Belgische nationaliteit bezitten, bij wet kan worden uitgebreid tot de in België verblijvende niet-Europese Unieonderdanen, onder de voorwaarden en op de wijze door de wet bepaald en dit vanaf 1 januari 2001. In het geval het Parlement dit mogelijk maakt België sluit zich aan bij de groep van acht Europese lidstaten (Verenigd Koninkrijk, Ierland, Spanje, Portugal, Zweden, Denemarken, Finland en Nederland) die aan niet-EU-onderdanen het gemeentelijk stemrecht reeds hebben toegekend. Vier lidstaten (Griekenland, Italië, Luxemburg en België) passen dit momenteel nog niet toe, maar hun Grondwet maakt het wel degelijk mogelijk. In de resolutie van 5 juli 2001 roept het Europees Parlement op om het actief en passief stemrecht voor zowel het Europees Parlement als de lokale verkiezingen uit te breiden tot alle burgers, ook de niet-EU-onderdanen, na een periode van minstens drie jaar wettelijk verblijf. Deze termijn is in het wetsvoorstel overgenomen.

SP.A-Spirit spreekt zich duidelijk uit voor de toekenning van stemrecht aan migranten bij lokale verkiezingen. Het onderscheid tussen EU-burgers en niet-EU-burgers is niet verantwoord. Concreet betekent dit, dat een deel van de volwassen bevolking niet betrokken wordt bij onze democratische instellingen en verstoken blijft van enige controlemogelijkheid op de lokale besturen. Hoewel ook niet-EU-burgers belastingen betalen en een beroep doen op openbare dienstverlening, onderwijs, culturele voorzieningen enz., hebben zij niet het recht zich uit te spreken over het beleid dat het dagelijkse leven beïnvloedt.

De betrokkenheid bij het sociaal en economisch leven moet de grondslag vormen voor politieke participatie. Al wie deelneemt aan het leven van de gemeente en dat in de toekomst zal kunnen blijven doen als hij/zij op het Belgisch grondgebied mag blijven wonen, maakt deel uit van de lokale leefgemeenschap. De politieke participatie is de logische politieke concretisering van een sociaal-economische betrokkenheid. Het is een factor van integratie die bijdraagt tot de opheffing van de barrières die nog tussen Belgen en niet-Belgen kunnen bestaan. Als men de politieke kloof tussen niet-Belgische EU-onderdanen en de anderen handhaaft, versterkt men bij deze laatsten een gevoel van uitsluiting, dat haaks staat op de doelstelling van een evenwichtige integratie van de verschillende gemeenschappen in de lokale samenleving.

Door vreemdelingen stemrecht te verlenen, ontkracht men het argument dat zij er niet bij horen. Door vreemdelingen stemrecht te verlenen, worden zij voor hun verantwoordelijkheid gesteld als burger. Het democratisch draagvlak van het lokale politieke bestel wordt door de politieke participatie van de niet-EU-burgers gewoonweg breder.

De tegenstanders van het gemeentelijk stemrecht voor niet-Belgen hebben steeds opgeworpen dat niet-Belgen het recht zouden krijgen om te gaan stemmen, terwijl de Belgen verplicht zijn om hun stem uit te brengen. Om elk misverstand te vermijden, onderstreept mevrouw Pehlivan dat Sp.A-SPIRIT principieel voorstander is van de opkomstplicht voor niet-Belgen. Het streven naar een ware representatieve democratie en naar een rechtvaardige samenleving, waarin iedereen gelijkwaardig aan bod komt, dwingt ons daartoe. Alle wetenschappelijke studies tonen aan dat laaggeschoolden, (hoog)bejaarden en zwakkeren in de samenleving als eersten wegblijven als de opkomstplicht wordt afgeschaft.

Dit zou een politieke uitsluiting van kansarmen betekenen, bovenop de andere vormen van uitsluiting waarmede zij reeds geconfronteerd worden. Een de facto politieke uitsluiting zou betekenen dat de problemen van deze mensen, die niet langer een deel van het kiespubliek zijn, steeds moeilijker de politieke agenda zouden halen.

Zoals reeds aangestipt wordt het vraagstuk van het stemrecht voor niet-Belgen vaak in verband gebracht met de procedures voor naturalisatie en verwerving van de nationaliteit. Politieke rechten toekennen is niet in strijd maar complementair met de procedure tot verwerving van de nationaliteit. Het toekennen van stemrecht is dus een reële stap naar integratie en nationaliteitsverwerving.

Verder lijkt het niet logisch een onderscheid te maken tussen de provincieraadsverkiezingen en de gemeenteraadsverkiezingen. Artikel 41 van de Grondwet stelt immers dat de gemeenten en de provincies lokale entiteiten zijn, die uitsluitend gemeentelijke of provinciale belangen regelen, welke verschillen van de nationale belangen. Nog steeds volgens de Grondwet worden die belangen « door de gemeenteraden of de provincieraden geregeld volgens de beginselen bij de Grondwet vastgesteld ». Het lokaal bestuur behandelt specifieke aangelegenheden van een maatschappelijke groep die verschilt van de nationale gemeenschap. Het is bijgevolg onduidelijk waarom met betrekking tot de lokale politieke participatie, een onderscheid zou gemaakt worden tussen gemeenten en provincies.

De tegenstanders van het gemeentelijk stemrecht voor migranten stellen dat dit een symbooldossier is omdat het slechts gaat over ongeveer 125 000 allochtone burgers, waarvan circa 44 700 in Vlaanderen. Dat cijfer is bij benadering correct, maar voor SP.A-SPIRIT absoluut geen reden om dit dossier te bagatelliseren. Het toekennen van het gemeentelijk stemrecht aan allochtone burgers die, om diverse redenen de Belgische nationaliteit niet of nog niet hebben, is inderdaad een symbool. Maar dan wel een sterk symbool voor de openheid en de sterkte van ons democratisch bestel. Een democratie die mensen uitsluit is een zwakke democratie. Onze open democratie moet voldoende sterk en veerkrachtig zijn om gastvrij te kunnen zijn. Uitsluiting is alleen maar een teken van zwakte.

II. 4. Inleidende uiteenzetting door de heer Frank Vanhecke bij zijn wetsvoorstel tot instelling van een volksraadpleging over het stemrecht voor vreemdelingen (stuk Senaat, nr. 3-245/1)

De heer Vanhecke is van mening dat het thema van het vreemdelingenstemrecht zeer scherp het verschil illustreert tussen enerzijds « le pays réel » ­ de mening van de overgrote meerderheid van de burgers van dit land ­ en anderzijds « le pays légal » ­ de meerderheidsopvatting van de Belgische politici. Deze politieke meerderheid wordt volgens spreker enkel bereikt doordat de Franstaligen een unaniem standpunt innemen tegen de overgrote parlementaire meerderheid van de Vlamingen en de Vlaamse bevolking in.

De heer Vanhecke wijst er op dat ook de voorstanders van het migrantenstemrecht moeten erkennen dat er in Vlaanderen geen democratische meerderheid van kiezers kan worden gevonden voor het verlenen van dit stemrecht.

Bij de burgers in Vlaanderen heerst grote wrevel over het feit dat de politieke wereld zich prioritair bezighoudt met een pseudo-probleem. Het migrantenstemrecht zal de problemen tussen autochtonen en allochtonen niet oplossen. Integendeel, de meerderheid van de Vlamingen en van de Vlaamse politici vreest dat het de samenlevingsproblemen alleen maar zal vergroten.

Het is duidelijk dat de kiezer van de politici verwacht dat zij zich bezig houden met de echte maatschappelijke problemen : de werkloosheid, de onveiligheid, de loonkost, de financiële transfers naar Wallonië, de stijging van de federale schuldenlast ­ problemen die voor de politici blijkbaar niet prioritair zijn. Uiteraard is zijn partij geen voorstander van het vreemdelingenstemrecht en vindt zij dat er andere thema's zijn die ons zouden moeten bezig houden. Doordat de Franstalige politici dit probleem op de agenda plaatsen is zijn partij echter wel verplicht in deze aangelegenheid een standpunt in te nemen en zij doet dit door een volksraadpleging voor te stellen.

De heer Vanhecke meent dat de wetsvoorstellen inzake volksraadpleging eerst in commissie en in plenaire zitting zouden moeten worden behandeld vooraleer een debat kan worden gehouden over de wetsvoorstellen betreffende het vreemdelingenstemrecht.

De volksraadpleging is een instrument van directe democratie dat niet lichtzinnig mag worden gebruikt. Spreker vindt een volksraadpleging noodzakelijk voor het vreemdelingenstemrecht omdat dit rechtstreeks invloed heeft op de werking van onze democratie. Door het vreemdelingenstemrecht worden de democratische regels gewijzigd, met belangrijke en verstrekkende gevolgen voor onze instellingen. Artikel 33 van de Grondwet bepaalt dat alle macht uitgaat van de Natie. Dit betekent dat de soevereine kiezer de grondslag vormt van de democratie. Een uitbreiding van het kiezerskorps raakt derhalve aan de fundamenten van de democratie zoals wij die nu kennen. Het ligt derhalve voor de hand dat de soevereine kiezer zelf beslist of hij al dan niet wenst dat de spelregels worden gewijzigd.

Bovendien zal de invoering van het vreemdelingenstemrecht de politieke machtsverhoudingen in dit land zeker wijzigen ­ wat men daar ook over mag beweren. Het gaat dus niet over een symbolische geste die politiek neutraal is. Zeker in de grotere steden van ons land zou de invoering van het vreemdelingenstemrecht grote politieke en electorale invloed kunnen hebben en daarenboven is er een belangrijk communautair aspect in Brussel.

Het thema van het vreemdelingenstemrecht heeft geleid tot een belangrijke maatschappelijke discussie. Duidelijk is in elk geval dat de meerderheid van de bevolking tegen het vreemdelingenstemrecht is. De Natie, dit zijn de burgers van dit land, is vragende partij om hierover in een democratische uitspraak zijn mening te kunnen geven.

Een ander argument voor een volksraadpleging is de reeds aangehaalde kloof tussen het « werkelijke land » en « het wettelijke land ». Een Franstalige politieke meerderheid dringt de Vlaamse bevolking en parlementsleden het vreemdelingenstemrecht op.

Niet alleen de meerderheid van de Vlamingen is tegen het stemrecht. Ook in Wallonië is de meerderheid van de bevolking tegen het vreemdelingenstemrecht.

De enquête van de Gazet van Antwerpen en het Belang van Limburg van 25 oktober 2003 wees uit dat bijna 80 % van de Vlamingen tegen het vreemdelingenstemrecht is. Ook 56% van de Franstaligen bleek tegen het stemrecht te zijn. Op deze enquête is weliswaar kritiek gekomen in een nota van de professoren Jaak Billet, Marc Swyngedouw en Dirk Jacobs (De mening van de Vlamingen over gemeentelijk stemrecht voor migranten »).

Volgens de heer Vanhecke komt in een democratie de beslissing over het al dan niet toekennen van het stemrecht aan vreemdelingen derhalve toe aan de soevereine kiezer.

Spreker is het oneens met de bewering dat een volksraadpleging de democratie aantast omdat het zou leiden tot extremistische besluitvorming of tot manipulatie door drukkingsgroepen. Deze visie onderschat schromelijk de mondigheid van de kiezer. Volgens deze visie is de kiezer te dom om in een dergelijke belangrijke materie zijn stem uit te brengen.

II. 5. Inleidende uiteenzetting door mevrouw Isabelle Durant bij haar wetsvoorstel betreffende de uitbreiding van het actief en passief kiesrecht bij gemeenteraads- en districtraadsverkiezingen tot de niet-Europese onderdanen die in België verblijven (stuk Senaat, nr. 3-262/1)

Mevrouw Durant wijst erop dat haar wetsvoorstel gebaseerd is op een aantal vaststellingen in verband met de deelname van Europese onderdanen aan de gemeenteraadsverkiezingen. Daarnaast gaat ze uit van het begrip van verruiming van het burgerschap. Spreekster meent dat het toekennen van politieke rechten aan vreemdelingen niet afhangt van het verwerven van de nationaliteit. Tal van vreemdelingen, met name die van de eerste of de tweede generatie, onderhouden nog steeds nauwe affectieve, culturele, religieuze of gevoelsmatige banden met het land van oorsprong, ook al wonen zij al lang en voorgoed in België. De dubbele nationaliteit zou dat probleem deels kunnen oplossen maar is slechts mogelijk via akkoorden tussen individuele Staten onderling.

De toekenning van stemrecht aan niet-Europese vreemdelingen past in de evolutie naar erkenning en integratie van die personen.

Het lid wenst op gemeentelijk vlak actief en passief stemrecht toe te kennen aan vreemdelingen die sedert ten minste vijf jaar in België verblijven.

De jongste gemeenteraadsverkiezingen, waaraan de Europese burgers mochten deelnemen, tonen aan dat die electorale participatie mogelijk is. Er zij evenwel op gewezen dat de verplichte voorafgaande inschrijving op de kiezerslijsten terzake duidelijk belemmerend heeft gewerkt en heeft geleid tot een feitelijke ongelijkheid tussen de Europese en de Belgische kiezers, alsook tussen de Europese onderdanen onderling.

Dit voorstel strekt er dan ook toe het kiesstelsel voor de niet-Europese kiezers aan te passen aan dat voor de Europese onderdanen. Aangezien volgens de Europese richtlijn bij de Europese verkiezingen het actief kiesrecht eventueel kan worden uitgeoefend, dient het lid een amendement in dat het vermoeden invoert dat iemand dat recht wil uitoefenen bij de plaatselijke verkiezingen. Op die manier wordt de administratieve rompslomp vermeden waarmee de inschrijving op de kiezerslijsten gepaard gaat.

Mevrouw Deroeck, mede-indienster van het wetsvoorstel, meent dat iedereen weet waar Agalev voor staat. Het door Ecolo en Agalev ingediende wetsvoorstel beoogt in grote lijnen hetzelfde als het wetsvoorstel van de heer Mahoux c.s. (stuk Senaat, nr. 3-13/1).

Het voorziet in een eenvoudige procedure voor het uitoefenen van een actief en passief kiesrecht door niet-Europese vreemdelingen. Een eenvoudige procedure omdat het de bedoeling is dat zoveel mogelijk mensen aan de verkiezingen kunnen deelnemen.

Haar partij heeft niet de bedoeling om een wetsvoorstel onder haar naam goedgekeurd te krijgen. Het is in de eerste plaats de bedoeling om het stemrecht zo snel mogelijk te verwezenlijken. Spreekster vraagt dat de commissie dan ook zo snel mogelijk een wetsvoorstel ten gronde zou onderzoeken en zij zal dit wetsvoorstel ten volle steunen.

Zij geeft tenslotte nog volgende bedenking mee. Men beweert wel eens dat de uitbreiding van het stemrecht niet leeft bij « de mensen ». Dit zou kunnen. Als men echter concreet vraagt aan mensen of zij stemrecht zouden willen geven aan personen van vreemde origine die zij persoonlijk kennen, dan zijn zij het er meestal wel mee eens om die personen stemrecht te verlenen. Als het gaat om een migrant die zij kennen, die in hun dorp leeft, waarvan de kinderen samen met hun kinderen op school zitten, dan staan « de mensen » wel open voor dit stemrecht.

II. 6. Inleidende uiteenzetting door de heer Christian Brotcorne bij zijn wetsvoorstel tot wijziging van de gemeentekieswet en de nieuwe gemeentewet, met betrekking tot het stemrecht en de verkiesbaarheid bij gemeenteraadsverkiezingen van onderdanen van lidstaten van de Europese Unie en van de andere staatsburgers van buitenlandse nationaliteit die langer dan vijf jaar in België verblijven (stuk Senaat, nr. 3-274/1)

De heer Brotcorne wijst erop dat zijn wetsvoorstel vergelijkbaar is met dat van mevrouw Durant en van de heer Mahoux. Het past echter in wat artikel 8 van de Grondwet bepaalt. De Belgische wetgever heeft toegestaan dat de verplichting om Europese onderdanen te laten deelnemen aan de plaatselijke verkiezingen, in de toekomst wordt uitgebreid tot niet-Europese onderdanen. In tegenstelling tot het voorstel van de heer Mahoux, voorziet zijn voorstel niet in de deelname van niet-Europese onderdanen aan de provincieraadsverkiezingen.

Spreker meent dat het actief stemrecht absoluut gepaard moet gaan met het passief stemrecht om discriminatie tussen de verschillende categorieën kiezers te voorkomen.

Spreker verwijst in dit verband naar het wetsvoorstel van mevrouw Nyssens van 22 juli 2003 tot wijziging van artikel 1bis van de gemeentekieswet van 4 augustus 1932 met betrekking tot het stemrecht en de verkiesbaarheid van de onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie bij de gemeenteraadsverkiezingen (stuk Senaat, nr. 3-113/1).

Spreker kiest voor een systeem van ambtshalve inschrijving op de kiezerslijsten zodra iemand in het bevolkingsregister van de gemeente is ingeschreven, zowel voor Europese als voor niet-Europese onderdanen.

Spreker meent dat artikel 8 van de Grondwet onverkort moet worden toegepast zonder dat er nieuwe voorwaarden bijkomen.

II. 7. Inleidende uiteenzetting door mevrouw Christine Defraigne over haar wetsvoorstel tot wijziging van de gemeentekieswet, gecoördineerd op 4 augustus 1932, teneinde bij de gemeenteraadsverkiezingen kiesrecht te verlenen aan de vreemdelingen die geen ingezetenen van de Europese Unie zijn (stuk Senaat, nr. 3-275/1)

Mevrouw Defraigne deelt mee dat de MR zijn verbintenis van de vorige zittingsperiode bevestigt om het kiesrecht te verlenen aan de vreemdelingen. Dat recht vormt immers een integratiefactor en betreft de zowat 120 000 niet-Europese ingezetenen in België.

Dit voorstel wil het kiesrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen verlenen aan buitenlandse niet-Europese burgers zoals Europese burgers dat hebben verkregen. Het is evenwel zo dat het passief kiesrecht niet wordt verleend aan niet-Europese buitenlanders.

Er is louter sprake van het gemeentelijk niveau omdat de gemeente als politieke instelling het dichtst bij de burger staat. Het is ook de instelling waarin hij het gemakkelijkst en het snelst zijn betrokkenheid kan realiseren. Ofschoon de gemeente- en de provincieraadsverkiezingen thans gelijktijdig worden gehouden, vormt de provincie volgens de indienster van het wetsvoorstel een politiek niveau dat door zijn geografische omvang en zijn politieke rol moeilijker te begrijpen en te bevatten is voor een vreemdeling.

Het toekennen van het stemrecht is onderworpen aan het afleggen van een uitdrukkelijke en voorafgaande verklaring door de betrokkene dat hij zich ertoe verbindt de Grondwet, de wetten van het Belgische volk en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden na te leven. Zo uitzonderlijk is die verbintenis niet. Zij staat ook vermeld in artikel 21 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, waarvan het stemrecht een van de essentiële prerogatieven is.

Aan de hand van die verklaring kan men toetsen of de kandidaat-kiezer achter onze democratische waarden staat en de rechten van de mens eerbiedigt.

Sommigen gaan ervan uit dat een dergelijke voorwaarde discriminerend is omdat zij niet geldt voor EU-burgers. Het onderscheid tussen Europese buitenlanders en andere buitenlanders bestaat precies hierin dat hun land is toegetreden tot eenzelfde Europees project, waarvan de oprichtingsverdragen dezelfde gemeenschappelijke waarden inhouden die iedereen onderschrijft. De verschillende behandeling heeft dus niets weg van een agressieve vorm van discriminatie.

II. 8. Inleidende uiteenzetting van de heer Jean-Marie Dedecker over zijn wetsvoorstel houdende een volksraadpleging over de toekenning van stemrecht op gemeentelijk niveau aan de in België verblijvende niet-Europese Unie onderdanen (stuk Senaat, nr. 3-291/3)

De heer J.-M. Dedecker is van mening dat de volksraadpleging het meest democratische middel is om de bevolking te ondervragen over de wijziging van hun politieke rechten voortvloeiend uit het migrantenstemrecht.

Het volk heeft het recht om toe te zien op hetgeen de politici beslissen. Wanneer de mening van het volk blijkbaar niet meer overeenstemt met de mening van hun vertegenwoordigers is een volksraadpleging het meest logische middel om tot een uitsluitsel te komen.

Doch de kiezers staan blijkbaar niet achter het migrantenstemrecht : er is veel betwisting geweest over de draagwijdte van de opiniepeilingen in de pers. Uit de laatste cijfers van Gazet van Antwerpen blijkt nochtans eens te meer dat slechts 15,3 % van de Franstalige MR-kiezers het migrantenstemrecht steunen, met 74,7 % tegen.

In het verleden zijn er reeds tientallen volksraadplegingen en referenda voorgesteld door middel van wetsvoorstellen. Alle partijen hebben ooit dergelijke volksraadplegingen georganiseerd. Helaas dient er te worden vastgesteld dat er nooit rekening werd gehouden met de resultaten omdat zij ingingen tegen de wensen van de politici.

Misschien is het daarom dat slechts 17 % van de bevolking, volgens een recente opiniepeiling, waarde hecht aan het woord van de politici.

Spreker heeft het aantal voorstellen tot referendum of volksraadpleging sinds de « Zwarte zondag » in 1991 opgeteld : in de Kamer van volksvertegenwoordigers betreft het maar liefst 22 voorstellen. Een volksraadpleging vragen is bijgevolg niets uitzonderlijks.

Het is immers opvallend dat alle partijen hebben gepleit voor referenda en directe democratie in het kader van de politieke hernieuwing. Maar als puntje bij paaltje komt, blijkt echter dat hiervan niets is uitgekomen in de praktijk.

Daarenboven stelt het lid dat, indien de voorstanders van het migrantenstemrecht kunnen bewijzen dat het een positieve impact zou hebben op de integratie van de allochtonen in ons land, hij onmiddellijk zijn stemgedrag zal veranderen.

Men kan de vraag van het migrantenstemrecht niet onderzoeken zonder het te linken met de problematiek van de integratie van de vreemdelingen in de maatschappij.

Het lid is de mening toegedaan dat men zich moet steunen op de ervaring van de ons omringende landen die het migrantenstemrecht reeds hebben ingevoerd. Uit studies blijkt bijvoorbeeld dat Denemarken, waar het migrantenstemrecht al 9 jaar bestaat, inmiddels één van de meest xenofobische landen is geworden.

Ook de ervaring van Nederland is onthutsend. Uit een onderzoek van de heer Ruud Koopmans, erkend socioloog in Duitsland, over de vergelijking van het Nederlandse (met migrantenstemrecht sinds 1983) en het Duitse (zonder migrantenstemrecht) integratiebeleid blijkt hetgeen volgt : « (...) het Nederlandse beleid heeft op dramatische wijze gefaald; het lijkt er zelfs op dat we met helemaal geen beleid beter af waren geweest dan met het gevoerde. (...)

De grote fout is dat de integratiepolitiek doordrenkt is van verzuild denken : iedere etnische groep krijgt zijn eigen onderwijs, zijn eigen radiostation, zijn eigen kerk. Nederland kent zelfs inspraakorganen voor Turken, Zuid-Europeanen, noem maar op. Bij lokale verkiezingen waaraan migranten meedoen worden zelfs folders uitgedeeld in liefst 126 talen ... ».

Spreker citeert Ruud Koopmans verder : « Een ander voorbeeld komt uit de sociaal-economische sfeer : in Duitsland waren in 1997 23 % van de bijstandontvangers buitenlanders. Wie dat veel vindt, moet maar eens naar Nederland kijken : in 1998 waren 47 % van alle bijstandontvangers allochtonen. Onder de niet-westerse allochtonen was maar liefst 20 % van de bijstand afhankelijk, tien keer zo veel als onder autochtone Nederlanders (WRR 2001 : 127). In het onderwijs ziet het er niet veel anders uit. In 1998 verlieten 19 % van de buitenlandse scholieren in Duitsland het onderwijssysteem zonder diploma, in vergelijking met 8 % van de Duitsers (Zuwanderungskommission, 2001, blz. 215). Doomernik (1998, blz. 65) laat zien dat dit percentage onder de autochtone Nederlanders met 8 % gelijk was aan dat onder de Duitsers. Van de Turkse jongeren in Nederland verliet maar liefst 35 % en van de Marokkanen 39 % de school zonder diploma op zak (...)

Tenslotte dient ook een bijzonder heikel thema aangesneden te worden, namelijk de criminaliteit. Zowel in Nederland als in Duitsland begaan etnische minderheden duidelijk vaker strafrechtelijk relevante delicten dan op grond van hun aandeel in de bevolking te verwachten zou zijn. En daar is het verschil wederom dramatisch : in Duitsland had in 1997 27 % van de gevangenispopulatie een niet-Duitse nationaliteit, in Nederland was in 1998 maar liefst 53 % van de gevangenen buiten Nederland geboren (...) ».

Op basis van de Nederlandse ervaring wordt dus duidelijk aangetoond dat het migrantenstemrecht op geen enkele manier een betere integratie van de allochtonen waarborgt, aldus de heer Dedecker.

In ons land heeft men zelfs de moed niet om de cijfers bekend te maken. Officieus wordt wel gezegd dat België op dezelfde lijn staat met Nederland.

Bijgevolg is het overduidelijk dat het debat over migrantenstemrecht moet worden verruimd tot de vraag naar de integratie van de allochtonen.

De indiener verwijst eveneens naar een boek van mevrouw Ayaan Hirsi Ali, Soedanese vluchtelinge en voormalig lid van de Nederlandse SPA, over de toekenning van het migrantenstemrecht in 1983 : « (...) Om deel te kunnen uitmaken van de Nederlandse samenleving, zo luidt de benadering, moeten legaal gevestigde nieuwkomers automatisch alle sociale en politieke rechten en plichten krijgen die autochtonen al bezitten. (...) Het gebruik van burger- en politieke rechten is in de praktijk heel gering. De opkomst tijdens de verkiezingen is bijvoorbeeld bedroevend.

Door de geringe oriëntatie op de Nederlandse samenleving is kennis van de eigen rechten ook niet groot. Paradoxaal genoeg worden bovendien formele rechten in de praktijk gebruikt voor het tegenovergestelde van integratie, namelijk het zich als gemeenschap afscheiden van de samenleving op basis van geloof (etniciteit). Het meest tragische voorbeeld is het door de overheid gesubsidieerde islamitische onderwijs.

Ook het gemak waarmee men recht kan krijgen op sociale voorzieningen heeft nadelen. Vele migranten zijn daardoor afgegleden naar een bijna permanente uitkeringssituatie. De politiek-juridische benadering houdt voorts geen rekening met de achtergrond van de moslims in Nederland. Als referentiekader hanteert zij de eigen geschiedenis, waarbij politieke en burgerrechten de uitkomst zijn van een eeuwenlange wedijver tussen groepen.

Omdat de mentale afstand tussen moslimimmigranten en de Nederlandse samenleving onvoldoende is onderkend, werden in deze benadering bovenstaande nadelen nooit onder ogen gezien (...).Om te overleven bestaat er geen absolute noodzaak zich aan de Nederlandse samenleving aan te passen. Daardoor kan het moderniseringsproces tot stilstand komen in een uitkeringssituatie, waar men zich in de marge van de samenleving blijft vastklampen aan waarden en normen die de eigen emancipatie tegenwerken. (...).

Of de migrant het één dan wel het ander moet aannemen of opgeven wordt bepaald door de eisen die de ontvangende samenleving stelt om goed te kunnen functioneren. Bovendien kan de migrant beseffen dat hij zich op een bepaald niveau van ontwikkeling bevindt en vooruit kan komen door zich te gedragen naar de waarden en normen van het land van aankomst. Dat is aantrekkelijker dan het gevoel dat hem iets wordt afgepakt. »

Het is dus een feit dat de politieke voorkeur van migranten voortkomt uit hun sociaal-economische positie, dus de positie van steuntrekker in plaats van die van integratie.

De heer Coveliers wenst, als mede-indiener van het wetsvoorstel, terug te komen op de commentaren die gemaakt worden over het gebruik van een referendum in een representatieve democratie. Het kan inderdaad tegenstrijdig lijken dat men het volk wil raadplegen terwijl het volk zijn vertegenwoordigers heeft verkozen.

Het is belangrijk om terug te komen op wat de essentie van een democratie was : de geschiedenis van de democratie vindt haar oorsprong in de Griekse maatschappij. Het betrof echter een beperkte groep van mensen die allen samen bestuurden. De daden waren minder complex dan nu en het gezamenlijke bestuur was mogelijk.

Vrij snel is men overgestapt naar het Romeinse systeem waarbij men vertegenwoordigers heeft verkozen. De Romeinen hebben toen ook een uitbreiding van het stemrecht voorzien voor diegenen die reeds lange tijd in Rome verbleven en zich konden inburgeren. In een democratie is het gezond om macht te delegeren maar ook om die macht constant te controleren. Deze rol werd toevertrouwd aan het Parlement. De mandaten waren beperkt en slechts toegekend voor één jaar.

Tijdens de Middeleeuwen, na de val van het Romeinse Rijk, werd de democratie zwaar belemmerd in haar werking. Toen behoorde de macht aan de leenheren en elk verzet van de burgers was strikt uitgesloten.

Uiteindelijk is men uit die donkere periode voor de democratie gekomen en is er een hervorming tot stand gekomen omdat er rechten werden toegekend aan de steden in ruil voor de financiering van legers.

Altijd is het zo geweest dat men in geval van bijzonder belangrijke beslissingen, ingrijpend voor de natuur van de gemeenschap, trachtte om er zo veel mogelijk mensen bij te betrekken. Dit is bijvoorbeeld gebeurd bij de beslissing om de oorlog te verklaren. Een democratie sluit dus niet uit dat er vormen van interferenties met de bevolking tot stand komen.

In de moderne democratie stelt men het volgende vast : alle politieke partijen stellen programma's voor. Ze hebben allen hun steun aan de volksraadpleging verklaard. Ook in onze moderne tijden worden er interferenties met de bevolking georganiseerd. De partijcongressen zijn een toetsing van de partijen naar hun kiezers toe.

De media dragen hier ook toe bij en stellen de partijen in staat te weten wat er leeft bij de burgers. De rol van een politicus is uiteraard om te informeren naar het gevoel en de mening van zijn kiezers. Dat is de echte democratie.

Het volstaat niet te zeggen, wanneer een riante meerderheid van 80 % van de Vlamingen zich verzet tegen het migrantenstemrecht, dat deze personen zich vergissen. De politici kunnen zich niet veroorloven hun eigen mening op te leggen aan de bevolking. Anders redeneren maakt een schending van de democratie uit.

Er zijn veel betwistingen over de opiniepeilingen in verband met het migrantenstemrecht. Een peiling van het Belang van Limburg gaf als resultaat 80 % tegen en 20 % voor. De peiling van « Le Soir » daarentegen gaf een totaal andere uitslag.

De opiniepeilingen zijn echter maar waard wat ze waard zijn. De methode gehanteerd voor deze peilingen is trouwens voor betwisting vatbaar, volgens de heer Coveliers. De resultaten moeten bijgevolg gerelativeerd worden. Zo oordeelden ook de professoren Billiet, Swyngedouw en Jacobs in hun nota, gepubliceerd door het Instituut voor Sociaal en Politiek opinie-onderzoek (ISPO) van de KULeuven, Bulletin 2002/45 : « Wat we met enige zekerheid kunnen stellen op basis van de APS en de ISPO- data is dat het hoogst problematisch is om ervan uit te gaan dat er een uitgesproken meerderheid aan voorstanders of een meerderheid aan tegenstanders van het gemeentelijke kiesrecht voor vreemdelingen zou zijn. »

Via de toetsing van democratie bij de bevolking door de politici kan men alleen tot de vaststelling komen dat er een frontaal verzet is tegen iets dat aangevoeld wordt als een discriminatie van de autochtone bevolking.

Om die reden is het lid voorstander van een volksraadpleging. Het is ondenkbaar dat men enerzijds akkoord gaat om dergelijke raadpleging te houden over de Europese Grondwet terwijl men dit anderzijds weigert voor migrantenstemrecht.

Het besluit van de professoren Billiet, Swyngedouw en Jacobs is duidelijk : « De ISPO-gegevens gaan terug op de periode september 1999 tot maart 2000. De APS-gegevens dateren van medio 2001. Een mogelijke invloed van het debat van de laatste maanden en weken in de pers over de thematiek van het migrantenstemrecht kan dus geen reflectie vinden in deze cijfers. Verder dient in herinnering te worden gebracht dat het hier om een wettelijk survey-onderzoek gaat dat werkt met waarschijnlijkheden en dat non -respons kent. Een zeker mate van onzekerheid is dus altijd voorhanden. De mening van een groot deel van de Vlaamse bevolking rond deze problematiek is helemaal nog niet bekend en is nog sterk beïnvloedbaar door het verloop van het debat. Wat we met enige zekerheid kunnen stellen op basis van de APS en ISPO data is dat het hoogst problematisch is om ervan uit te gaan dat er een uitgesproken meerderheid aan voorstanders of tegenstanders zou bestaan. Het zal aan de gekozen politici zijn om de weg te wijzen. »

Aangezien alle partijen in hun programma hebben aangekondigd dat zij het volk zouden raadplegen en dat ze zich op deze basis hebben laten verkiezen, is het moment gekomen om het bewijs van hun goede trouw te leveren, aldus nog de heer Coveliers.

Er is geen hoogdringendheid aangezien het migrantenstemrecht, voor zover het zou worden aangenomen, pas vanaf 2006 toepasbaar zou worden. Hoe durft men dan spreken over hoogdringendheid ?

Spreker is van oordeel dat hij een voorstel doet om de problematiek opbouwend op te lossen door middel van de volksraadpleging. Indien dit niet aanvaard wordt, is er ook het voorstel van bijzondere wet van de heer Dedecker om de aangelegenheid over te hevelen naar de Gewesten (stuk Senaat, nr. 3-293/1). Dit voorstel werd echter doorverwezen naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

III. ALGEMENE BESPREKING

1. Inleidende beschouwingen

De heer Wille stelt vast dat over de ter tafel liggende voorstellen breuklijnen lopen tussen alle democratische partijen. Hij hoopt dat het debat op een correcte en serene manier zal verlopen. De regering heeft de beslissing over uitbreiding van het stemrecht aan het parlement overgelaten. Dat dit debat nu reeds wordt gevoerd, is niet de keuze van zijn fractie.

Iedereen zal het ermee eens zijn dat er twee mogelijkheden zijn om de democratische participatie van vreemdelingen te verhogen. De eerste mogelijkheid is het vergemakkelijken van de nationaliteitsverwerving. Deze mogelijkheid heeft als voordeel dat ze de vreemdeling alle politieke rechten geeft. Het is deze optie die door de vorige regering is gelicht.

Reeds tijdens de vorige legislatuur zijn er vele voorstellen ingediend om de andere mogelijkheid te verwezenlijken : het verstrekken van het stemrecht aan niet-Europese onderdanen op het lokaal vlak. Daarvoor bestond echter tijdens de vorige legislatuur geen meerderheid in de Senaat. Het zal hem dan ook benieuwen of die meerderheid tijdens deze legislatuur wel zal gevonden worden.

De discussie over het stemrecht bevat talrijke aspecten die grondig zullen moeten worden onderzocht :

­ actief of ook passief kiesrecht;

­ de duur van het verblijf;

­ gemeentelijk of ook provinciaal stemrecht;

­ de invulling van de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om het stemrecht te kunnen uitoefenen.

Wat de te volgen procedure betreft, meent de heer Wille dat in de eerste plaats de discussie en een stemming over de voorstellen over het organiseren van een volksraadpleging moet plaatsvinden. Daarna zal de Senaat zich moeten buigen over de voorstellen van bijzondere wet om de bevoegdheid over het stemrecht aan de Gewesten over te dragen.

Pas als deze discussies zijn beslecht, kan worden overgegaan tot het onderzoek van de eigenlijke wetsvoorstellen over de uitbreiding van het stemrecht. Dit vergt een diepgaand debat waarbij verschillende aspecten, zoals de discriminatie ten aanzien van de eigen bevolking, zullen moeten worden onderzocht en waarbij alle fracties amendementen kunnen indienen.

De heer Wille meent dat het parlement de nodige tijd moet nemen voor dit debat. Terecht heeft mevrouw De Schamphelaere, bij de besprekingen over dit onderwerp tijdens de vorige legislatuur, gesteld dat wie over dit soort onderwerpen de polarisatie zoekt, onverantwoordelijk bezig is.

De heer Wille hoopt ten slotte dat de bespreking van deze voorstellen de bespreking van de andere voorstellen en ontwerpen niet bemoeilijkt.

De heer Verreycken wijst er op dat het debat over deze voorstellen een fundamenteel debat nodig is omdat het de maatschappelijke ordening zal wijzigen. Binnen het tijdsbestek van enkele verkiezingen zal er immers aan een half miljoen personen stemrecht verleend worden zonder dat er enige verplichting tegenover staat, zoals de kennis van één van de landstalen of de eis dat ze zich aanpassen aan het land waarin ze wonen.

Deze benadering van het stemrecht doet de heer Verreycken denken aan de 19de-eeuwse Natiestaten, waar België er één van was, waarin het begrip « volk » volledig werd weggeduwd en vervangen door het begrip « staatsburger ». Uiteraard leidde dit tot artificiële constructies waarop, als reactie, het volksnationalisme is ontstaan. Het volksnationalisme poneert duidelijk dat elk volk, waar ook ter wereld, recht heeft op zijn maximale ontplooiingskansen, in zijn eigen cultuur, thuis.

Vandaag wordt er, omwille van de politieke correctheid, gepleit voor een smeltkroes van culturen, voor een samensmelting van mensen die helemaal niet bij elkaar horen en die zich beter zelfstandig zouden kunnen ontwikkelen. Voor deze smeltkroes bestaat er in Vlaanderen echter geen meerderheid. Indien men daaraan twijfelt, waarom vraagt men het niet gewoon aan de Vlaamse burger middels een volksraadpleging ?

Bij de bespreking van gelijkaardige voorstellen tijdens de vorige legislatuur was het mevrouw Nagy, toenmalig fractievoorzitter van Ecolo, die deze discussie heeft gecommunautariseerd door te stellen dat als Vlaanderen dit stemrecht niet wenste, Wallonië het er zou doordrukken. Spreker heeft er echter geen probleem mee om deze materie aan de bevoegdheid van de federale wetgever te onttrekken.

Zijn fractie is ervan overtuigd dat het verlenen van dit stemrecht zal leiden tot een vertekening van de verhouding tussen de bevolkingsgroepen in de gemeentehuizen. In dit verband herinnert hij aan de hoorzitting, tijdens de vorige legislatuur, met mevrouw Brockman, die heeft meegedeeld dat de 2,2 % vreemdelingen van Oslo 11 % van de gemeenteraad uitmaken omdat zij zich politiek organiseren. Zij sluiten niet aan bij de Noorse samenleving maar optimaliseren hun politieke macht door maximaal alle democratische middelen te gebruiken en hebben daardoor een politiek gewicht dat niet in verhouding staat tot hun bevolkingsaantal.

Het is belangrijk om dit voor ogen te houden. Het gaat dan ook niet op te beweren dat het slechts om een onbeduidend aantal personen gaat. Het komt erop neer dat wij onze gemeentehuizen openstellen voor arabisering en daar heeft spreker geen zin in na de eeuwenlange strijd van de Vlamingen tegen de verfransing.

Wat, ten slotte, de visie van SP.A-SPIRIT betreft, herinnert de heer Verreycken aan het feit dat de heer Dirk Vandermaelen, fractieleider van deze partij in de Kamer, heeft toegegeven dat de snel-Belgwet het de vreemdelingen te gemakkelijk heeft gemaakt om Belg te worden en dat zijn partij daarop wil terugkomen. Wat de SP.A-SPIRIT aan de ene kant ongedaan wil maken door de snel-Belgwet af te schaffen, wil ze aan de andere kant weer mogelijk maken door het stemrecht te verlenen. Zijn fractie is de mening toegedaan dat het beter is beide deuren dicht te houden.

De heer Verreycken is bovendien van oordeel dat het voor de commissiewerkzaamheden onontbeerlijk is dat de commissie zou beschikken over de gegevens van het juiste aantal vreemdelingen die van het te introduceren stemrecht zouden kunnen genieten (1).

De heer Brotcorne hoopt dat de werkzaamheden een positief resultaat zullen opleveren. Dat zal immers een krachtig democratisch signaal zijn voor wie ervoor gekozen heeft in ons land te komen leven.

Hij herinnert eraan dat onze Grondwet in het algemeen dezelfde bescherming en rechten biedt aan allen die op het Belgisch grondgebied leven. Het resultaat van de ingediende voorstellen, met inbegrip van het voorstel dat zijn eigen fractie zal indienen, zal dat krachtig signaal opleveren.

Zijn fractie meent dat het kiesrecht moet gelden voor de gemeenteraadsverkiezingen. Voor de provincieraadsverkiezingen rijst er blijkbaar een grondwettigheidsprobleem.

Het stemrecht gaat automatisch gepaard met het recht om verkozen te worden. Er mogen geen twee categorieën kiesgerechtigde burgers ontstaan. De regels in het voorstel van zijn fractie sluiten aan bij die van het voorstel van de heer Mahoux c.s. (verblijf van vijf jaar) en beogen zo dicht mogelijk aan te leunen bij de regeling die op de Belgen van toepassing is. Zo moet men vermijden dat er geen stemplicht meer zou bestaan. Er moet dus een oplossing komen die zo dicht mogelijk daarbij aansluit. Daarom stelt zijn fractie voor dat de buitenlanders die in de bevolkingsregisters zijn ingeschreven, ambtshalve ingeschreven worden, maar dat zij de mogelijkheid hebben om zich uit de kiezerslijsten te laten uitschrijven. Zo voert men een weerlegbaar vermoeden in om aan allen die op ons grondgebied verblijven zo vlot mogelijk het stemrecht te verlenen.

Mevrouw Durant meent dat de huidige bespreking aantoont dat het debat rond is. Zij stelt dan ook voor dat de commissie snel en efficiënt tewerk gaat. Na de zeer uitvoerige bespreking in de Senaat tijdens de vorige zittingsperiode, kan elk commissielid zich nu duidelijk uitspreken.

Zij herinnert eraan dat de strijd voor het algemeen stemrecht zo oud is als de democratie zelf, en dat hij eerst betrekking had op mensen zonder vermogen en zonder opleiding. Daarna ging het om het stemrecht voor vrouwen. Sinds het Verdrag van Maastricht is het stemrecht uitgebreid tot Europese onderdanen. Die evolutie mag nu niet stilvallen.

Het voorstel dat haar fractie met Agalev reeds verschillende zittingsperiodes lang heeft ingediend in Kamer en Senaat voorziet in het passief en actief stemrecht. Om welke reden kan men iemand die kiesgerechtigd is beschouwen als ongeschikt om een beleid uit te voeren ? Dus geldt het voor eenieder die vijf jaar op het grondgebied verblijft met het vermoeden dat het stemrecht geldt voor alle vreemdelingen, behalve indien zij zelf expliciet vragen dat het niet zo is.

Er is nood aan een eenvoudig en duidelijk standpunt. Zij begrijpt niet waarom sommigen de werkzaamheden willen rekken of de strekking van de tekst willen beknotten.

Het stemrecht voor een aantal categorieën migranten is voor de fractie van de heer Van Peel, de CD&V, bespreekbaar op voorwaarde dat de snel-Belgwet wordt gewijzigd, anders niet. Zijn fractie is ervan overtuigd dat de integratiebereidheid bijzonder belangrijk is om alle xenofobe en racistische emoties te vermijden in onze samenleving. Deze integratiebereidheid wordt allerminst vooruitgeholpen door de snel-Belgwet die tot gevolg heeft dat er zeer vele mensen Belg zijn geworden die maatschappelijk nog voor vele problemen zullen zorgen.

Dit standpunt wordt niet alleen door zijn fractie ingenomen. Elke Vlaamse partij, ook leden van Agalev, heeft dit standpunt, voor of na de verkiezingen en in diverse toonaarden, naar voor gebracht. Het is duidelijk dat men met een bijzonder slecht geweten zit ten aanzien van de snel-Belgwet. Zijn fractie wil dat dit punt eerst wordt beslecht voor er kan worden gesproken over het migrantenstemrecht.

De heer Van Peel verbaast zich over het feit dat het regeerakkoord voorziet dat het parlement deze kwestie zelf kan beslechten. De VLD heeft dus, wetende wat de numerieke verhoudingen zijn in deze materie, bewust gekozen voor de lange pijn wetende dat ze in de minderheid zal worden gesteld. De heer Wille pleit er bovendien nog voor om eerst de voorstellen over de regionalisering van deze materie en het organiseren van een volksraadpleging te bespreken. Op enkele maanden voor de verkiezingen zal de VLD dan aan zijn kiezers moeten uitleggen dat ze in het Parlement een nederlaag hebben geleden. Dit herinnert hem aan de ervaringen van zijn eigen partij in de abortuskwestie. Het zou hem evenwel verbazen dat de VLD zich bewust naar de electorale slachtbank zou laten leiden.

Mevrouw Defraigne wijst erop dat het voorstel van haar fractie alleen over de gemeenteraadsverkiezingen handelt. Het getuigt van een realistische en humane aanpak.

Het voorstel van de MR beperkt zich tot het gemeentelijk vlak en het bevat twee voorwaarden. Het beperkt zich tot het gemeentelijk vlak omdat de gemeente de instelling is die het dichtst bij de burger staat en waar hij zich het gemakkelijkst en snelst bij betrokken voelt.

Hoewel de gemeente- en provincieraadsverkiezingen thans gelijktijdig plaatshebben, meent de MR dat de provincie een politieke instelling is die een vreemdeling wegens de politieke rol en de geografische omvang ervan moeilijker kan inschatten en begrijpen.

De MR steunt de invoering van het passief kiesrecht niet.

De eerste voorwaarde om stemrecht te verkrijgen is voor de MR een ononderbroken verblijf van minstens vijf jaar in België vóór de inschrijving op de kiezerslijsten.

Ten tweede moet de betrokkene een uitdrukkelijke en voorafgaande verklaring afleggen dat hij onze Grondwet, onze nationale wetten en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zal naleven. Een dergelijke verbintenis is geenszins uitzonderlijk. Het is een vereiste van artikel 21 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, dat handelt over één van de voornaamste voorrechten van het staatsburgerschap ... het stemrecht.

De heer Lionel Vandenberghe dringt aan op een sereen debat. Het stemrecht voor vreemdelingen heeft een symboolfunctie gekregen en stoere verklaringen in de pers leiden tot een zekere polarisatie. Hij wenst dan ook het debat te beperken tot de kern van de zaak, dus niet over het organiseren van volksraadplegingen en evenmin over de regionalisering van deze materie.

De kern van de zaak is een debat over participatie en verwezenlijking van democratische rechten van iedereen die in dit land woont.

De heer Coveliers wenst, namens zijn fractie, een aantal argumenten voor het vreemdelingenstemrecht te weerleggen.

Een vaak gebruikt argument « No taxation without representation » is totaal uit zijn historisch verband gerukt. Het was de leuze die kolonisten en bannelingen in de Engelse kolonies in Amerika in de 18e eeuw gebruikten om de nationaliteit te kunnen verwerven en te kunnen stemmen.

Ten tweede is het vanzelfsprekend dat degenen die in België sociale voordelen kunnen genieten (werkloosheidsuitkering, ziekteverzekering, scholing, pensioen, huisvesting) belasting betalen wanneer ze een inkomen verwerven.

In de derde plaats wijst hij er op dat er geen sprake is van discriminatie. Volgens de normen van het EVRM is er discriminatie wanneer er een ongelijke behandeling is van personen die zich in een gelijkaardige situatie bevinden. De vraag is veeleer of iemand die de Belgische nationaliteit heeft ­ en die daar geen afstand van kan doen en ook geen andere nationaliteit kan verwerven zonder de Belgische nationaliteit te verliezen ­ niet gediscrimineerd wordt tegenover iemand die een andere nationaliteit heeft, en die weigert de Belgische nationaliteit te verwerven maar die wel stemrecht heeft. Dit is een manifeste discriminatie tegenover de personen met Belgische nationaliteit.

De heer Moureaux herinnert eraan dat het stemrecht op het verkiezingsprogramma van zijn partij stond. Mensen die voor zijn partij hebben gekozen, wisten dus waar ze aan toe waren. Wat al die verklaringen over de meerderheden bij de publieke opinie betreft, verwijst hij zijn collega's naar recente enquêtes waaruit blijkt dat men misschien tot voorbarige conclusies is gekomen. Gezien de uiteenlopende resultaten van de verschillende enquêtes, meent hij dat de bevolking vooral geïnformeerd moet worden. Overhaaste conclusies zijn uit den boze.

Spreker acht het wetsvoorstel van 15 oktober 2003 tot instelling van een volksraadpleging over het stemrecht voor vreemdelingen van Frank Vanhecke (stuk Senaat, nr. 3-245/1) onontvankelijk want ongrondwettig. Hij stelt voor dat de commissie een duidelijk standpunt inneemt en een ongrondwettig wetsvoorstel verwerpt.

Het lid wijst erop dat zijn fractie het gedeelte van het voorstel van de heer Mahoux met betrekking tot de deelname van niet-Europese vreemdelingen aan de provincieraadsverkiezingen intrekt. Zijn fractie zou wel verder willen gaan maar eerbiedigt de beperkingen van de Grondwet.

Zijn fractie wil vooruitgang boeken in dit dossier en is daarom bereid een stap te zetten in de richting van het voorstel van de Mouvement Réformateur (MR), al is het niet helemaal toereikend.

Hij belicht kort de voornaamste punten van dit voorstel.

1. Het vereiste verblijf van vijf jaar vindt spreker aanvaardbaar.

2. De verklaring van eerbied voor de Grondwet waarin het voorstel van mevrouw Defraigne voorziet, vindt hij overbodig en zelfs kwetsend. Men kan er toch van uitgaan dat iemand die aan het maatschappelijk gebeuren wil deelnemen, onze democratische principes wil eerbiedigen. Zijn realiteitszin noopt spreker er echter toe die voorwaarde te aanvaarden als een soort « Caudijns juk waaronder men moet doorgaan » om bevrijd te worden.

3. Het probleem van de verkiesbaarheid ligt gevoeliger. Mensen die zich duurzaam in dit land hebben gevestigd moeten zo snel mogelijk aan ons kiessysteem kunnen deelnemen.

De fractie van de heer Moureaux wil de medeburgers die zich duurzaam gevestigd hebben op ons grondgebied en die deelnemen aan alle aspecten van het gemeentelijke leven, zo snel mogelijk laten meedelen dat ze mogen stemmen. Daarom zal zijn fractie kiezen voor realiteitszin, wijsheid en vooruitgang.

De heer Jean-Marie Dedecker verwijst naar zijn wetsvoorstel houdende organisatie van een volksraadpleging over de toekenning van stemrecht op gemeentelijk niveau aan de in België verblijvende niet-Europese Unie onderdanen (stuk Senaat, nr. 3-291/1).

Theodore Roosevelt, Amerikaans president, stelde, aldus de spreker, dat hij geloofde in het volksinitiatief en het referendum die niet moeten worden gebruikt om het representatieve stelsel te vernietigen maar om het te corrigeren wanneer het niet meer representatief is.

Spreker citeert ook de econoom-filosoof Jos Verhulst : « Burgers kunnen niet anders dan om de vier jaar in de verkiezingen hun medebeslissingsrecht hebben. Hierdoor kunnen wetten tot stand komen die niet door de meerderheid gedragen kunnen worden. De bevolking kan weliswaar de verkozenen bij de volgende stembeurt niet herkiezen maar zij kan met geen wettig middel voorkomen dat er besluiten worden genomen die de meerderheid van de burgers niet wil. »

Dit is volgens het lid echter de essentie van wat hier aan het gebeuren is.

In dit verband verwijst de heer J.-M. Dedecker naar de heer Louis Tobback die stelde dat wie bang is van een racistische meerderheid niet de meerderheid moet aanpakken maar het racisme. Ook de heer Van Peel verklaarde in 1997 dat er consultatieve referenda georganiseerd kunnen worden op alle bestuursniveaus.

Verder verheugt spreker zich erover dat ook de dames De Roeck en Durant voorstellen hebben ingediend voor het organiseren van een volksraadpleging. Zij zullen hem dan ook zeker steunen wanneer hij voorstelt over een dergelijk belangrijke materie de bevolking te consulteren.

Spreker pleit ervoor de nodige tijd te nemen om een grondig debat te voeren. Volgens de opiniepeiling over het migrantenstemrecht van de Gazet Van Antwerpen en het Belang van Limburg van 25 oktober 2003 zou 80 % van de Vlaamse bevolking tegen zijn. Spreker stelt dat deze mensen niet mogen gegijzeld worden door enkele politici van over de taalgrens. Daarom moet er een volksraadpleging worden georganiseerd.

De heer Coveliers preciseert dat in het wetsvoorstel van de heer Jean-Marie Dedecker een raadgevende volksraadpleging wordt voorgesteld. Hij is ervan overtuigd dat een raadpleging nodig is om de mening van de bevolking te kennen. Het kan immers niet dat dit beperkte gremium beslist wat goed is voor de bevolking. Dit doet hem sterk denken aan de verlichte despoten uit de 18e eeuw.

Het lid verwijst naar de verschillende opiniepeilingen die over dit onderwerp reeds georganiseerd werden en de uitvoerige commentaar die daarop is geleverd door sociologen. Het is duidelijk dat het resultaat van een opiniepeiling kan worden bepaald door de wijze van vraagstelling. Om die duidelijkheid te scheppen, lijkt het hem niet meer dan vanzelfsprekend de bevolking hierover te ondervragen.

Het lid is het er weliswaar mee eens dat er over de erkenning van een mensenrecht geen referendum mag gehouden worden. Het uitoefenen van het kiesrecht zonder het bezit van de nationaliteit is echter geen mensenrecht. In dit verband citeert hij artikel 3 van de « Déclaration des droits de l'homme et du citoyen » waarin wordt gesteld dat « Le principe de toute souveraineté réside essentiellement dans la Nation. Nul corps, nul individu ne peut exercer d'autorité ce qui n'en émane expressément ». Dit artikel gaat duidelijk uit van het principe van de nationaliteit. Het verlenen van het stemrecht is een probleem van beheer van de samenleving en het komt derhalve de bevolking toe om zich uit spreken of ze ermee akkoord gaat dat vreemdelingen ook hun zeg hebben in het organiseren van de samenleving.

Spreker verklaart dat zijn fractie tegen de toekenning van het stemrecht is aan mensen die de nationaliteit weigeren. Dat is de essentie van het standpunt van zijn fractie, de VLD.

Tijdens de regeringsonderhandelingen van 1999 werd een keuze gemaakt tussen het verlenen van het stemrecht voor vreemdelingen en de vereenvoudiging van de procedure om de Belgische nationaliteit te verwerven. De verwerving van de Belgische nationaliteit is zeer gemakkelijk geworden. Het is dan ook totaal onaanvaardbaar dat degenen die de Belgische nationaliteit niet wensen, die niet wensen loyaal te zijn met onze samenleving en die, integendeel, deze samenleving en de waarden die zij vertegenwoordigt, verwerpen, vooralsnog stemrecht te verlenen.

Hoe komt het dat de autochtone gemeenschap zo massaal tegen dit stemrecht is (80 % van de Vlamingen) ? Professor Etienne Vermeersch, moraalfilosoof, vindt eveneens dat het niet opgaat dit stemrecht te verlenen.

De tweede vraag is of de allochtone bevolking zelf ook werkelijk dit stemrecht wil en of de allochtonen die de Belgische nationaliteit reeds bezitten, wel wensen dat het stemrecht wordt toegekend aan de allochtonen die weigeren de Belgische nationaliteit aan te vragen. Elke vreemdeling heeft het volste recht om de Belgische nationaliteit te weigeren maar dan moet hij/zij niet toch nog stemrecht willen.

Volgens de regeringsverklaring van 10 juli 2003 is het stemrecht voor vreemdelingen een aangelegenheid die door het Parlement autonoom zal worden opgelost. De heer Coveliers meent dan ook dat hij zijn vragen mag stellen en ook recht heeft op een antwoord.

Verschillende indieners van de wetsvoorstellen verwijzen vaak naar het buitenland. De heer Coveliers wijst er evenwel op dat het stemrecht aan vreemdelingen slechts in 4 van de 15 huidige en 10 toekomstige lidstaten van de Europese Unie bestaat. Bovendien moet men niet verwijzen naar Spanje want dat land past het wederkerigheidsprincipe toe. Tot nog toe heeft Spanje enkel een bilateraal akkoord gesloten met Noorwegen.

In het wetsvoorstel van de heer Brotcorne (stuk Senaat, nr. 3-274/1) wordt voorzien dat wie « langer dan vijf jaar regelmatig in België verblijft » het stemrecht mag uitoefenen. Betekent dit dat een vreemdeling die in ons land een gevangenisstraf oploopt van 10 jaar en na vijf jaar vrijkomt, dit stemrecht kan opeisen ?

Bovendien zijn verschillende bepalingen van de ingediende voorstellen strijdig met artikel 10 van de Grondwet en is er sprake van een manifeste discriminatie. De heer Coveliers verwijst hierbij naar de rechtspraak van het Arbitragehof die het begrip discriminatie omschrijft als « het betrachten van een legitiem doel door middel van onevenredige benadeling van personen, terwijl er andere middelen bestaan ». Als men stemrecht wil verwerven dan bestaat er een ander middel : het aanvragen van de nationaliteit.

Bovendien is er een tweede discriminatie : de vreemdeling die de nationaliteit verwerpt en het stemrecht niet wil uitoefenen, kan niet worden gesanctioneerd terwijl dit wel het geval is voor Belgen die aan de stemplicht onderworpen zijn. Ten slotte is er nog een derde discriminatie waaraan Spanje heeft geremedieerd door het wederkerigheidsprincipe in te bouwen. Waarom wordt datzelfde principe niet in de Belgische wet opgenomen ?

De wederkerigheid verwerpen impliceert dat men een bepaalde gemeenschap hoger inschat dan een andere. Hij stelt voor dat, als men het stemrecht verleent, dit enkel gebeurt op voorwaarde dat de Belgen in dat land hetzelfde recht hebben.

Om deze juridische bezwaren te onderzoeken, stelt de heer Coveliers voor dat advies zou worden gevraagd aan de Raad van State over de ingediende wetsvoorstellen.

Tot besluit stelt de heer Coveliers dat de wetsvoorstellen inzake het toekennen van stemrecht aan vreemdelingen geen democratisch draagvlak hebben en dat de goedkeuring ervan nefaste gevolgen zou hebben voor de maatschappelijke, de sociale rechtspositie van vreemdelingen die de Belgische nationaliteit weigeren. Spreker erkent het recht van vreemdelingen om in België te leven, te werken en gebruik te maken van alle voorzieningen, maar hij is niet bereid hen alle voordelen, verbonden aan de Belgische nationaliteit, te verlenen zonder dat zij deze nationaliteit effectief verwerven.

Het lid wenst bovendien een volksraadpleging te houden over deze aangelegenheid en te onderzoeken of de bevoegdheid inzake migrantenstemrecht niet beter naar de Gewesten zou worden overgeheveld [zie terzake het wetsvoorstel van de heren Dedecker en Coveliers (stuk Senaat, nr. 3-291/1) en het voorstel van bijzondere wet van de heer Jean-Marie Dedecker (stuk Senaat, nr. 3-297/1)].

De heer Van Peel is van oordeel dat het migrantenstemrecht een symbooldossier is. Het illustreert het verschil in mentaliteit tussen het Franstalige en Nederlandstalige landsgedeelte inzake de methode van bestrijding van xenofobie en racisme. Dit laatste bekommert de spreker. Het is volgens het lid een feit dat in Vlaanderen 80 % van de bevolking tegen het toekennen van het migrantenstemrecht is terwijl in het Franstalige landsgedeelte praktisch een consensus bestaat om dit stemrecht toe te kennen.

De CD&V-fractie is, aldus de heer Van Peel, principieel voor de politieke participatie van migranten, maar is van oordeel dat het stemrecht voor vreemdelingen moet gekoppeld blijven aan het verwerven van de Belgische nationaliteit. Eventuele uitzonderingen daarop zijn slechts bespreekbaar als de zogenaamde

« snel-Belgwet » wordt gewijzigd. Deze wet voorziet immers geen voorwaarden in verband met minimale taalkennis en integratiebereidheid. De termijn van één maand door deze wet aan de parketten toegekend om het strafrechtelijk verleden van kandidaat-Belgen te controleren, is onvoldoende. De heer Van Peel nodigt de andere leden van de commissie uit om zich over deze koppeling uit te spreken.

Spreker stipt aan dat ook over deze « snel-Belgwet » een mentaliteitsverschil bestaat tussen het Franstalige en Nederlandstalige landsgedeelte, vergelijkbaar met het standpunt inzake het migrantenstemrecht. De VLD en de SP.A-SPIRIT (bij monde van de fractieleider in de Kamer de heer Dirk Van der Maelen) wensen de « snel-Belgwet » aan te passen. Het partijstandpunt van de SP.A stond volgens de heer Van der Maelen in een verklaring van april 2003, reeds in de argumentatiefiches van de partij en in het boek van de heer Patrick Janssens, gewezen SP.A-voorzitter.

Spreker stelt dat de SP.A immers bij monde van de heer Patrick Janssens, reeds op 27 augustus 2001 verklaarde het toekennen van migrantenstemrecht te willen koppelen aan een evaluatie van de « snel-Belgwet ».

De Franstalige politieke partijen wensen, aldus nog de heer Van Peel, deze wet blijkbaar niet te wijzigen.

Het lid roept de commissie nogmaals op een exhaustief debat te voeren over de herziening van de snel-Belgwet en het toekennen van het stemrecht en ook de Vlaamse standpunten in deze te doen aan bod komen.

Mevrouw Durant is van mening dat tal van Europese landen heel wat vooruitgang hebben geboekt inzake het verlenen van stemrecht aan vreemdelingen.

Spreekster gaat ervan uit dat het referendum de representatieve democratie alleen kan aanvullen.

Het lid merkt op dat de uitdrukkelijke en voorafgaande verklaring waarin de vreemdeling zich ertoe verbindt onze grondrechten en fundamentele vrijheden te respecteren en die is opgenomen in het wetsvoorstel van mevrouw Defraigne, als krenkend wordt ervaren.

Spreekster merkt op dat richtlijn nr. 94/80/EG van 19 december 1994 van de Raad van de Europese Unie tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het actieve en passieve kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij de nationaliteit niet bezitten, niet bepaalt dat bij gemeenteraadsverkiezingen vreemdelingen verkiesbaar moeten zijn voor het ambt van burgemeester. Bijgevolg moet er genuanceerd gedacht worden over dit ambt dat toch verband houdt met de nationale soevereiniteit.

Het lid stelt voor om stapsgewijs voort te werken. In een eerste fase kan het stemrecht besproken worden. Daarover bestaat immers al enige consensus. In een tweede fase zou men dan kunnen praten over het passief kiesrecht.

Het lid is van mening dat er geen tegenstrijdigheid bestaat tussen de verkrijging van de nationaliteit en de toegang tot het stemrecht.

Zij is van oordeel dat de nationaliteitswet niet moet worden aangepast maar wijst een afzonderlijk parlementair debat daarover niet a priori af.

De heer Van Hauthem is het niet eens met de heer Moureaux die verklaarde dat het wetsvoorstel van de heer Vanhecke tot instelling van een volksraadpleging over het stemrecht voor vreemdelingen (stuk Senaat, nr. 3-245/1) onontvankelijk is, omdat het ongrondwettig is. Spreker stipt aan dat de volksraadpleging voorzien door het wetsvoorstel evenwel niet strijdig is met de Grondwet omdat het geen bindend karakter heeft.

Bovendien stelt hij vast dat verscheidene politieke tenoren van de meerderheidspartijen uitdrukkelijk hun voorkeur voor een referendum hebben geuit, onder meer over het ontwerp van Europese Grondwet.

Mevrouw Pehlivan wenst de discriminatie tussen de EU en niet-EU burgers weg te werken door alle burgers te laten deelnemen aan onze democratie, ongeacht hun origine. Omdat er door andere politieke partijen wordt voorgesteld om Belgen die in het buitenland verblijven, te laten deelnemen aan de Belgische gewestverkiezingen en Europese verkiezingen, lijkt het spreekster aangewezen ook de personen die in België wonen maar de Belgische nationaliteit niet bezitten, de mogelijkheid te geven hieraan deel te nemen.

Spreekster wenst het debat hierover zo vlug mogelijk af te ronden. Zij zou, zij het met tegenzin, dan ook akkoord kunnen gaan met het principe van de verklaring van de vreemdeling dat hij de democratische waarden van ons land onderschrijft, voorzien door het wetsvoorstel van mevrouw Defraigne (stuk Senaat, nr. 3-275/1).

Het lid wenst geen koppeling tussen de wetsvoorstellen betreffende het migrantenstemrecht en de naturalisatiewetgeving. Nationaliteitskeuze is volgens haar een zeer persoonlijke keuze.

De heer Brotcorne zegt verbaasd te zijn over het standpunt van de heer Moureaux, die met het voorstel van mevrouw Defraigne lijkt te kunnen instemmen. Spreker is van mening dat de verklaring over de naleving van de Grondwet waarin dit wetsvoorstel voorziet, overbodig en zelfs krenkend is. De vreemdelingen die zich daartoe niet willen verbinden, dreigen door te gaan als personen die onze democratische waarden verwerpen.

Dit gaat volgens de spreker in tegen de motieven die aan de wetsvoorstellen terzake ten grondslag liggen.

Mevrouw Defraigne verheugt zich erover dat de heer Moureau het eens kan zijn met de voorwaarden opgenomen in haar wetsvoorstel.

Spreekster is van mening dat de verklaring waarin haar wetsvoorstel voorziet, niets uitzonderlijks is omdat ook artikel 21 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit die oplegt. Een van de belangrijkste prerogatieven verbonden aan het staatsburgerschap is precies het stemrecht.

De heer Vankrunkelsven is het eens met de heer Van Peel dat het debat omtrent het migrantenstemrecht in een ruimer kader moet gevoerd worden, namelijk in een concept van integratie, betrokkenheid en nationaliteit.

Spreker is voorstander van een loskoppeling van het stemrecht op lokaal niveau en het verkrijgen van de nationaliteit. De migranten maken deel uit van de plaatselijke gemeenschap en het komt er dus op aan hun integratie te bevorderen ongeacht het feit of zij de Belgische nationaliteit bezitten. A contrario, wordt het feit dat personen die de Belgische nationaliteit bezitten maar in het buitenland wonen wel kunnen gaan stemmen als een evidentie aanvaard. Dergelijke absurde situatie maakt de loskoppeling van het lokaal stemrecht en nationaliteit noodzakelijk.

Spreker acht tegelijkertijd een aanpassing van de « snel-Belgwet » noodzakelijk.

De heer Verreycken verwijst naar een vergelijkende studie van 24 oktober 2003 uitgevoerd door de bibliotheek van het Federaal Parlement over het actief en passief kiesrecht voor niet-onderdanen van de Europese Unie bij gemeenteraadsverkiezingen. (Documentaire Dossiers, nr. 82). Hij is van oordeel dat de leden van de commissie deze studie best eerst grondig zouden bestuderen.

Spreker vindt dat de bevolking in elk geval moet geraadpleegd worden om een objectieve meting te hebben van de publieke opinie. Op deze wijze kunnen de resultaten van de verschillende tegenstrijdige opiniepeilingen over het migrantenstemrecht worden getoetst aan de realiteit.

Als men het concept van de volksraadpleging zou afwijzen, moet volgens de spreker hierover het advies van de Raad van State gevraagd worden, zoals ook de heren Van Hauthem en Coveliers reeds voorstelden.

Mevrouw de Schamphelaere stelt vast dat er binnen de meerderheid een consensus groeit rond het wetsvoorstel van mevrouw Defraigne. Het lid vraagt of SP.A-SPIRIT bereid is om te discussiëren over de nefaste gevolgen van de nationaliteitswet.

Mevrouw Geerts antwoordt dat de SP.A niet ondemocratisch is. Haar partij vindt het onderwerp van de nationaliteitswet bespreekbaar maar eerst moet huidig dossier worden afgewerkt.

Mevrouw Leduc vindt dat het debat in commissie serener moet gevoerd worden. Zij leert uit de verschillende opiniepeilingen ook dat de meningen over het migrantenstemrecht in het Nederlandse en Franse taalgebied verschillend zijn. Zij pleit tevens voor een wederzijds respect tussen allochtonen en autochtonen. Het lid herinnert eraan dat de wetgever zelf gekozen heeft om de drempel tot het verwerven van de Belgische nationaliteit te verlagen om de integratie van migranten te bevorderen. Zij wenst dan ook de link tussen stemrecht en nationaliteit niet los te laten.

De heer Coveliers is van mening dat er een aantal hoorzittingen moeten worden gehouden teneinde de commissie volledig in te lichten over de mogelijke gevolgen van het migrantenstemrecht. Professor Etienne Vermeersch, bijvoorbeeld, heeft een interessante bijdrage gepubliceerd over het stemrecht als beweerd mensenrecht. Dokter Osnanaglou heeft eveneens een merkwaardige studie over het gevaar van de secularisering gerealiseerd. Ten slotte heeft de heer Ruud Koopmans een uitvoerige vergelijking gemaakt tussen het Nederlandse en het Duitse integratiebeleid. Een hoorzitting met hem over het falen van het migrantenstemrecht in Nederland als integratiemiddel zou leerrijk zijn.

Het is een feit dat er zich sinds de vorige legislatuur een politieke evolutie heeft voorgedaan. Men kan zich bijgevolg niet enkel baseren op de hoorzittingen van de legislatuur 1999-2003. Daarenboven heeft men nu te maken met een nieuwe legislatuur met nieuwe commissieleden zodat men niet steeds kan verwijzen naar hetgeen in het verleden is gebeurd.

De voorzitter legt het voorstel tot het houden van hoorzittingen ter stemming voor : het voorstel wordt verworpen met 10 stemmen tegen 7 stemmen.

Mevrouw Leduc is van mening dat de commissie onvoldoende geïnformeerd is over de draagwijdte van de cijfers die werden meegedeeld door de minister van Binnenlandse Zaken (2). Het aantal niet-Europese ingezetenen is nu bekend en zij stelt vast dat er een wanverhouding is tussen Wallonië en Vlaanderen.

Maar volgens de spreekster blijkt uit deze cijfers niet welke personen werden aangespoord om een beroep te doen op de snel-Belgwet. Om die reden heeft zij een schrijven gericht aan de minister van Binnenlandse Zaken teneinde te kunnen uitmaken hoeveel personen de Belgische nationaliteit hebben aangevraagd, hoeveel naturalisatiedossiers per gemeente in behandeling zijn, en hoeveel weigeringen er geweest zijn.

De bespreking en de eindstemming over de wetsvoorstellen kunnen volgens haar niet doorgaan alvorens er hieromtrent uitsluitsel is.

De voorzitter neemt akte van het verzoek van mevrouw Leduc maar meent dat dit niet belet dat de werkzaamheden zouden doorgaan. De agenda, zoals hij goedgekeurd is, moet worden nageleefd.

Bij het horen van de toon van de debatten, moet mevrouw Vienne terugdenken aan het debat over het stemrecht voor vrouwen. Ze is het geenszins eens met de opinie dat vreemdelingen fout zouden stemmen indien ze stemrecht kregen.

Wat de volksraadpleging betreft, zegt spreekster zeer op haar hoede te zijn omdat zulks de deur openzet voor demagogie. Plots werpt de VLD zich op als verdediger van het proletariaat, wat haar toch wel verbaast. Er mag geen volksraadpleging komen voor materies die verband houden met de mensenrechten en de ethiek. Indien dat gebeurd was, hadden vrouwen nooit stemrecht gekregen, zeker het recht op abortus niet en was de doodstraf al evenmin afgeschaft.

Het is de politieke verantwoordelijkheid van de verkozenen om de maatschappij vooruit te helpen en op een bepaald ogenblik op het gebied van de ethiek en de mensenrechten verder te gaan dan wat de publieke opinie kan goedkeuren.

Wat de sociale uitsluiting betreft, meent spreekster dat ongeletterdheid, sociale uitsluiting en sociaal-professionele integratie niets met het stemrecht te maken hebben. Die verschijnselen hangen vooral af van de ingewikkelde economische variabelen die eigen zijn aan ons land.

Het lijkt haar weinig geloofwaardig dat de uitgesloten bevolkingsgroepen eerder voor een bepaalde partij dan voor een andere zullen stemmen. Omgekeerd kan de frustratie van onze medeburgers hen ertoe aanzetten voor extremistische partijen te stemmen en daar is heel wat werk aan de winkel.

Wat de buitenlandse bevolkingsgroepen in ons land het meest bedreigt, is dat ze zich in hun eigen gemeenschap terugtrekken. Het is duidelijk dat het stemrecht de factor bij uitstek zal worden om dat te bestrijden. De vreemdelingen de kans bieden om hun mening te geven over het politieke leven van hun gemeenschap, wordt een fundamentele bijdrage tot hun integratie.

De heer Guilbert meent dat men logisch moet blijven wanneer men, zoals de heer Jean-Marie Dedecker, suggereert een volksraadpleging te houden. Een volksraadpleging houden betekent ook dat men de bevolking waarover het gaat ondervraagt. Het lijkt hem bijgevolg aangewezen de vreemdelingen te vragen wat ze van die problematiek denken. Het stemrecht is een grondrecht en het leidt tot niets zich te verschuilen achter een volksraadpleging en moeilijk meetbare opiniepeilingen. Het Parlement moet zijn rol spelen en de knoop doorhakken. Het debat is gevoerd en kan niet meer door enig vertragingsmanoeuvre worden beïnvloed.

Frankrijk heeft in 1980 de doodstraf afgeschaft, terwijl de bevolking ertegen was. Nu durft geen enekele democratische politieke partij de juistheid van die beslissing nog in twijfel trekken.

De rol van het Parlement is de democratie in de vaart der vooruitgang op te tillen in plaats van achter de publieke opinie aan te hollen. Hoe meer burgers aan het politieke leven van een Staat deelnemen, hoe meer democratie er is.

Ook al zal het stemrecht voor vreemdelingen niet al hun integratieproblemen oplossen, het zal er toch actief toe bijdragen.

De heer Van Hauthem pleit ervoor dat de bespreking van de twee wetsvoorstellen tot instelling van een volksraadpleging betreffende de invoering van het migrantenstemrecht (stukken Senaat, nrs. 3-245/1 en 3-291/1) eerst ten volle uitgeput zouden worden, niet alleen in commissie maar ook in de plenaire vergadering van de Senaat.

Immers, als één van beide voorstellen zou worden aangenomen, heeft de bespreking van de verschillende wetsvoorstellen tot invoering van het migrantenstemrecht weinig zin.

De heer Hugo Vandenberghe laakt de wijze waarop het parlementair debat tot nog toe over dit thema werd gevoerd en waarschuwt voor de perceptie ervan. Deze zal er zeker niet toe bijdragen om de kloof tussen burgers en politiek te dichten, aldus de spreker.

Bovendien mag men niet uit het oog verliezen dat discussies over de Grondwet primeren op discussies over de gewone wet. De Verklaring tot herziening van de Grondwet van 4 april 2003 (Belgisch Staatsblad, 10 april 2003) laat de mogelijkheid open voor het invoeren van het referendum voor de Gewesten en voor de gemeenten. De vraag naar een volksraadpleging is geen theoretische vraag en zeker niet dilatoir, zoals door sommige leden van de meerderheidsfracties wordt gesteld. Spreker verwijst bovendien naar artikel 58 van de Grondwet, waarin uitdrukkelijk is bepaald dat de parlementair de absolute immuniteit geniet. Dit artikel betekent dat een democratisch debat slechts zin heeft wanneer alle argumenten aan bod kunnen komen.

Ook de heer Hugo Vandenberghe pleit voor het opentrekken van het debat tot een samenlevings- en inburgeringsdebat.

Tevens wijst hij op het gevaar wanneer men geen rekening zou houden met de publieke opinie van één van de twee landsgedeelten, namelijk de Vlaamse publieke opinie die tegen het stemrecht voor migranten is.

Er verblijven vandaag de dag 825 000 vreemdelingen in ons land. Dat zijn er 250 000 meer dan in Nederland. De sociologische realiteit vereist een ruimer debat dan het debat dat op dit ogenblik in commissie wordt gevoerd, aldus nog de heer Hugo Vandenberghe.

De heer Moureaux wijst erop dat de voorstellen van VLD, CD&V en Vlaams Blok ertoe leiden dat de parlementaire democratie zou kunnen worden lamgelegd door naast elk voorstel of ontwerp van wet, een wetsvoorstel tot instelling van een volksraadpleging over de betreffende materie in te dienen.

De heer Verreycken begrijpt de terughoudendheid van de heer Moureaux voor een ernstige volksraadpleging niet. Vertrouwt de heer Moureaux de kiezers dan niet ? Tevens benadrukt de heer Verreycken dat het wetsvoorstel van de heer Vanhecke c.s. en het wetsvoorstel van de heren Jean-Marie Dedecker en Coveliers geen bindend referendum wensen in te stellen, doch een consultatieve volksraadpleging. Beide wetsvoorstellen kaderen met andere woorden perfect in de huidige constitutionele context.

De heer Verreycken sluit zich bijgevolg aan bij de door de heren Van Hauthem en Jean-Marie Dedecker voorgestelde werkwijze, nl. het eerst behandelen van de wetsvoorstellen betreffende de consultatieve volksraadpleging.

Het voorstel van werkwijze van de leden van de VLD-, CD&V- en Vlaams Blok-fractie wordt verworpen met 10 tegen 7 stemmen.

2. Interventies in de algemene bespreking

2.1. De heer Germeaux

De heer Germeaux meent dat de commotie die dit wetsvoorstel in de commissie oproept, een weerspiegeling is van commotie die ook in de samenleving leeft. In wezen gaat het trouwens niet over het migrantenstemrecht, maar wel over stemrecht voor niet-Europeanen die weigeren Belg te worden.

Spreker heeft de indruk dat een sereen debat over dit onderwerp nu onmogelijk is. Zolang dit het geval is, is het onderwerp in feite niet rijp om over te debatteren. Als het dan de bedoeling is om snel te stemmen over het wetsvoorstel, dan gaat het debat voorbij aan de essentie van het probleem. Deze essentie is niet het stemrecht of de stemplicht, maar wel de participatie.

Zijn tussenkomst moet dan ook eerder als een getuigenis dan als een standpunt terzake gezien worden. Als huisarts in een wijk met 98 % inwoners van niet-Europese origine kan hij getuigen van participatie die wel werkt, terwijl kunstgrepen, zoals stemrecht, niet werken. Er bestaan andere incentives naar participatie in een gemeenschap dan het louter toekennen van een voorrecht aan een groep mensen. Dit is positieve discriminatie die geen enkele oplossing biedt, integendeel.

Al te dikwijls werd het debat naar één bepaalde groep in onze gemeenschap gericht, niet-Europeanen die weigeren Belg te worden, waar ze ook vandaan komen. Diegenen die geen aanzet geven om te willen participeren in onze gemeenschap, moeten echter niet positief gediscrimineerd worden, vooral daar het hen uiteindelijk toch niet interesseert.

Spreker geeft het voorbeeld van de stad Genk. In de jaren '20 telde deze gemeente 2 000 inwoners terwijl dit aantal nu aangegroeid is tot 63 000 inwoners. Daarvan zijn er 40 % « papieren » Belgen; 30 à 35 % autochtonen en 20 à 22 % allochtonen van 79 verschillende nationaliteiten. In deze stad werkt de participatie.

Spreker is ervan overtuigd dat de toekenning van het stemrecht aan de in België verblijvende niet-Europese onderdanen het probleem van hun gebrek aan integratie en participatie aan het maatschappelijk leven niet uit de wereld zal helpen. Deze vorm van positieve discriminatie geeft deze bevolkingsgroep zelfs het verkeerde signaal. In de eerste plaats beschouwt het wetsvoorstel dit stemrecht als een vanzelfsprekendheid. De geïnteresseerde vreemdeling die aan het politieke leven wenst deel te nemen, zou daartoe echter zelf de nodige stappen moeten doen door via de naturalisatie de Belgische nationaliteit te verwerven. Bovendien wordt de toekenning van het voordeel van het stemrecht niet afhankelijk gesteld van andere « incentives ». Zo verwacht spreker dat belangstellenden de taal machtig zijn van het gewest waar zij verblijven. Misschien is de verschillende houding aan weerszijden van de taalgrens ten opzichte van de toekenning van het stemrecht ingegeven door het feit dat het Nederlands moeilijker aan te leren is dan het Frans.

In reactie op mevrouw Bouarfa, die deze laatste verklaring tegenspreekt, merkt de heer Germeaux op dat alleszins de eerste generatie migranten er niet in is geslaagd het Nederlands te beheersen. Dit vormt mee de oorzaak van het wantrouwen tussen de autochtone en de allochtone bevolking.

Zijn ervaring in het multiculturele Genk heeft spreker geleerd dat het model dat er wordt gehanteerd om samenlevingsproblemen op te lossen, wel degelijk resultaten oplevert. Dit model stoelt op twee pijlers. In de eerste plaats is er de wijkwerking. Ten tweede wordt ruim beroep gedaan op de procedure van de naturalisatie. Sinds 1991 hebben er in Genk meer dan 8 800 personen de Belgische nationaliteit via naturalisatie verkregen. Het gaat weliswaar in overgrote meerderheid om migranten van de tweede en de derde generatie die reeds goed geïntegreerd waren, maar met hun aanvraag van de Belgische nationaliteit leverden ze toch zelf het bewijs van hun integratie.

Spreker stelt vast dat sommigen, naar analogie van de regeling die voor de burgers van de Europese Unie geldt die niet de Belgische nationaliteit hebben, voor de in België verblijvende niet-Europese Unie onderdanen wel het recht opeisen om zich op de kieslijsten in te schrijven, maar hen niet aan de opkomstplicht wensen te onderwerpen waaraan de Belgische onderdanen gebonden zijn.

Ter illustratie van zijn stelling dat de toekenning van het stemrecht onder die voorwaarden de integratieproblemen van de niet-Europese onderdanen niet zal verhelpen, verwijst spreker naar de bedroevend lage opkomst van de twee voormelde bevolkingsgroepen bij de twee gemeentelijke volksraadplegingen die in 1996 en 2001 in Genk werden georganiseerd. Dezelfde diagnose werd gesteld bij de gemeenteraadsverkiezingen van 8 oktober 2000 waaraan de Europese Unie-onderdanen mochten deelnemen.

De heer Mahoux werpt tegen dat de Europese regelgeving de opkomstplicht verbiedt. Daarom werd geopteerd voor de procedure waarbij de burgers van de Europese Unie die niet de Belgische nationaliteit hebben, slechts gebonden zijn door de opkomstplicht voor zover ze te kennen hebben gegeven hun stemrecht te willen uitoefenen.

De heer Germeaux bestrijdt dat niet. Hij is echter van oordeel dat de sleutel die het voorliggende wetsvoorstel aanreikt om de integratieproblematiek van de niet-Europese vreemdelingen op te lossen, de deur niet zal openen naar een harmonieus samenleven van de verschillende bevolkingsgroepen.

In de eerste plaats brengt de toekenning van het stemrecht aan niet-Europese onderdanen hen geen stap dichter bij een volwaardige maatschappelijke participatie. De praktijk heeft immers uitgewezen dat van dit instrument geen of weinig gebruik wordt gemaakt.

Ten tweede vreest spreker dat België opnieuw aan de taalgrens dreigt te worden verscheurd wanneer dit wetsvoorstel tegen de wil van een meerderheid van de bevolking tot wet zou worden verheven. Om die reden is hij persoonlijk overigens tegen een volksraadpleging gekant. Zij dreigt het debat immers voor jaren, zelfs decennia, te vergiftigen en staat bijgevolg een oplossing van de integratieproblematiek in de nabije toekomst in de weg.

De heer Germeaux begrijpt dan ook niet de spoed waarmee sommigen het migrantenstemrecht door het Parlement wensen te jagen. Zij lopen het risico het tegenovergestelde effect te bereiken, namelijk een marginalisering van een reeds kwetsbare bevolkingsgroep waarvan de emancipatie op andere manieren kan worden bevorderd. De toekenning van het stemrecht aan de niet-Europese onderdanen zal hun precaire positie op de arbeidsmarkt alleszins niet verbeteren. Integendeel. Zo heeft de drastische ontslaggolf die de Ford-fabriek in Genk heeft getroffen, grote onrust veroorzaakt. Op ieders lippen brandt de vraag wie zal worden ontslagen. De kansarmoede waaronder bepaalde bevolkingsgroepen gebukt gaan, zal niet worden verholpen door hen stemrecht toe te kennen. Hun kwetsbaarheid heeft andere oorzaken die een specifieke aanpak vergen welke door de meerderheid van de bevolking wordt geaccepteerd.

Het Parlement moet daarom omzichtig omspringen met rechten, zoals het stemrecht, die door de Vlamingen als gevoelig worden ervaren en mag de wetsvoorstellen terzake derhalve niet zomaar doordrukken. Een dergelijke handelwijze dreigt de dialoog binnen en tussen de Gemeenschappen immers tijdens de komende jaren te verstoren. Loont het echt de moeite om de meerderheid van de Vlamingen tegen de allochtone bevolkingsgroep in het harnas te jagen voor een maatregel die slechts 152 000 personen ten goede zou komen ?

De heer Germeaux pleit er dan ook voor om deze problematiek op een exhaustieve wijze te benaderen. Zo zou moet worden nagegaan waarom een grote meerderheid van de bevolking zo emotioneel reageert tegen de toekenning van het stemrecht aan een beperkte groep personen ? Er zullen op tal van terreinen inspanningen moeten worden geleverd om tot een voor alle bevolkingsgroepen leefbare samenleving te komen. Het stemrecht mag daarbij geen doel zijn, maar slechts het gevolg.

Spreker besluit dat de toekenning van het stemrecht aan de in België verblijvende niet-Europese onderdanen op termijn een positieve aansporing zou kunnen zijn, maar dan uitsluitend wanneer ze aan welbepaalde voorwaarden wordt onderworpen. Resultaatsverbintenissen leveren nu eenmaal het beste resultaat.

De heer Germeaux vindt het spijtig dat, mocht het stemrecht er komen, het debat aldus als afgesloten moet worden beschouwd.

De rest van het integratieprobleem wordt dan naar de Griekse kalender verwezen, wat volgens de heer Germeaux een gemiste kans is.

2.2. Mevrouw Lizin

Mevrouw Lizin vindt het logisch dat het voorliggende voorstel zoveel ophef veroorzaakt bij de burgers.

Het bevat immers een nieuwe definitie van het begrip burgerschap tegen de achtergrond van de hedendaagse wereldgemeenschap, waarin het verkrijgen van dat burgerschap kadert in de mondialisering en de heterogene samenstelling van de samenleving.

Zij verklaart bewondering te kunnen opbrengen voor politici die in dergelijke omstandigheden blijk hebben gegeven van grote moed.

In de eerste plaats denkt zij daarbij aan de heer François Mitterrand die een maand vóór de verkiezingen verklaard heeft de doodstraf te willen afschaffen ofschoon de meerderheid van de Fransen daartegen gekant was. Hij is toch verkozen en hij heeft het dus gehaald van zijn tegenstanders. Op het ethische vlak heeft hij zodoende een diepgaande evolutie op gang gebracht.

Vervolgens verklaart spreekster bewondering te kunnen opbrengen voor het standpunt van Jean-Luc Dehaene, onze voormalige eerste minister, die in het dagblad De Standaard een dringende oproep heeft gedaan om het stemrecht aan de vreemdelingen toe te kennen.

Daar staat dan weer tegenover dat destijds op dringend verzoek van de heer Eyskens (CD&V) te Maastricht het stemrecht van de Europeanen werd afgesplitst van dat van de vreemdelingen ofschoon verscheidene landen bereid waren de twee vormen van stemrecht samen in te voeren.

Zo werd het stemrecht een eerste maal afgewezen. Tijdens de vorige federale zittingsperiode is dat een tweede maal gebeurd. Thans valt er een nieuwe poging te noteren om de zaak opnieuw op gang te trekken. Spreekster hoopt dat het deze keer lukt.

2.3. Mevrouw De Schamphelaere

Mevrouw De Schamphelaere vond het betoog van de heer Germaux interessant.

Hij gaf een goed overzicht van de verschillende vormen van integratiebereidheid, en van de manieren waarop het beleid deze moet benaderen.

Spreekster stelt vast dat de VLD argumenteert contra het stemrecht. Maar als deze partij werkelijk bekommerd was om deze inzet, had ze moeten weten dat het een dergelijk grote uitdaging was, dat ze daardoor de opdracht had hierover in de coalitie een programma in die zin op te laten stellen en er een uitgebreid debat aan te wijden.

Door dit niet te doen, bewijst ze haar onverantwoordelijkheid, aldus mevrouw Deschamphelaere.

Wanneer men voor de vraag wordt gesteld hoe men die vele vreemdelingen moet integreren, is het onwijs een politieke polarisatie toe te laten, met steun aan een coalitie die voor een deel deze opties niet aanvaardt.

Spreekster betreurt deze gang van zaken.

Ze is inderdaad ook niet voor steden met enclaves, of een arbeidsmarkt die niet geïntegreerd is, en is voor een integratiebeleid dat de ontmoeting tussen migranten en autochtonen bevordert.

De boksmatch die men nu in het Parlement tentoon spreidt, laat de migranten uiteindelijk als verliezers achter.

In plaats daarvan had men moeten aantonen dat een positieve inzet beter ware geweest, door het systeem van het verwerven van de Belgische nationaliteit.

Door te handelen zoals ze nu handelt, is mevrouw De Schamphelaere van oordeel dat de VLD tweemaal verloren heeft, door eerst de snel-Belgwet te aanvaarden en vervolgens niet duidelijk de polarisatie tegen te werken.

Nochtans is de omweg via de naturalisatie om het stemrecht te verwerven, niet exorbitant.

Het systeem is van een uiterste eenvoud : het vergt enkel een verblijf van 5 jaar en een aanhankelijkheidsverklaring aan de wetten van het Belgische volk.

De psychologische onmogelijkheid die de tegenstanders van deze omweg inroepen om deze stap niet te moeten zetten, begrijpt spreekster niet.

Waarom mag men de andere wegen naar integratie niet bewandelen ?

Wat dat betreft, roept het voorstel van de dames Defraigne en Derbaki Sbaï (stuk Senaat, nr. 3-275/1) bij spreekster vragen op.

In feite vereist de MR het vervullen van dezelfde voorwaarden als voor de naturalisatie, maar dan met een langere verblijfsvoorwaarde voor het gewone stemrecht dan via naturalisatie.

Dat is contradictoir, vermits men als vreemdeling gemakkelijker de naturalisatie kan bekomen dan het stemrecht.

De nationaliteit is door de snel-Belgwet geëvolueerd tot een zeer abstract gegeven.

Verder zou spreekster nog een punt willen opgehelderd zien. Er werd aan de leden in een omzendbrief een cijfer van 154 000 vreemdelingen meegedeeld, dat zou overeenkomen met het aantal te voorziene stemgerechtigde vreemdelingen bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2006. Was dit cijfer gebaseerd op het wetsvoorstel van de heer Mahoux c.s. of op het voorstel van de dames Defraigne en Derbaki Sbaï ?

De voorzitter deelt mee dat het cijfer gestoeld was op een hypothese van 5 jaar aanwezigheid in België vanaf 1 augustus 2001.

Spreekster besluit dat ze voor integratie is, maar dat er een zekere integratiebereidheid moet worden getoond, en dat dit het best kan door de naturalisatie.

2.4. De heer Roelants du Vivier

De heer Roelants du Vivier vestigt de aandacht op twee aspecten : een van historische aard en een van persoonlijke aard.

Het stemrecht voor vreemdelingen vormt een oud zeer.

De gevoelsmatige reacties die dit probleem oproept, zijn volgens hem te wijten aan een verwarring tussen het begrip burgerschap en het begrip nationaliteit.

Aan het einde van de XVIIIe eeuw werden personen tot lid van de Conventie verkozen ofschoon zij afkomstig waren uit Amerika, zoals Thomas Paine, uit Pruisen of uit het huidige Italië.

Het begrip burgerschap ging toen voor in die zin dat wie de republikeinse beginselen kon onderschrijven, ook burger was. Elke burger werd zo een verkiesbare kiezer.

Nadien en gedurende de hele XIXe eeuw werd het begrip verkiesbare kiezer gekoppeld aan het begrip nationaliteit.

Met de oprichting van de Europese Unie valt een merkwaardige evolutie vast te stellen omdat het nieuwe begrip Europees burger opduikt. Zo kwam een democratische ruimte tot stand waarvan een aantal landen samen deel uitmaken. Die ruimte kan nog uitgebreid worden.

Wat nu zijn eigen ervaring betreft, verklaart spreker dat toen hij nog in Frankrijk woonde, hij niet kon stemmen in dat land noch in zijn eigen land. Daarom heeft hij een voorstel ingediend om in het buitenland wonende Belgen de kans te bieden in België te stemmen (stuk Senaat, nr. 3-284/1).

Overigens heeft hij aan den lijve ondervonden wat het betekent niet te kunnen stemmen in het land waar men leeft.

Voor hem was het zeer de vraag of het toelaatbaar is dat een vreemdeling in zijn land van herkomst bij de parlementsverkiezingen gaat stemmen uit een gevoelen van verbondenheid en in het onthaalland uit interesse voor het gemeentelijke politieke leven van zijn nieuwe omgeving naar de stembus trekt bij de gemeenteraadsverkiezingen.

Volgens hem moet men die twee standpunten in overeenstemming brengen.

Het is niet bij toeval dat de keuze gevallen is op het plaatselijk niveau.

2.5. Mevrouw Geerts

Mevrouw Geerts merkt op dat de heer Germeaux gewezen heeft op het streven naar een evenwichtige samenleving. Tal van oplossingen komen in aanmerking en het lid erkent dat het verlenen van het stemrecht een positieve aanzet vormt. Kunnen wij dat zomaar over het hoofd zien ? Behoren wij niet alle beschikbare middelen in te zetten om tot een evenwichtige samenleving te komen ?

2.6. Mevrouw Durant

Mevrouw Durant herinnert eraan dat de symboolwaarde van het toekennen van het stemrecht aan vreemdelingen precies de reden vormt waarom het debat zo heftig verloopt. Men moet blijk geven van pedagogie in het dagelijks leven, meer bepaald door een beroep te doen op lokale verkozenen. In bepaalde gemeenten worden de buurten waar vreemdelingen wonen, door de lokale verkozenen volledig aan hun lot overgelaten. Wanneer die bevolking bij de gemeenteraadsverkiezingen kan kiezen, zullen de verkozenen geneigd zijn er rekening mee te houden.

Het is geen overwinning voor de immigranten, maar gewoon de vertaling van nieuwe tendensen, van een uitbreiding van de grondslag van de democratie.

In plaats van de integratieverklaring waarvoor de MR gewonnen is, stelt mevrouw Durant voor op de oproepingsbrief van alle kiezers een zin te vermelden waarin ze zich ertoe verbinden de Grondwet, de wetten van het Belgische volk en het Europees Verdrag voor de rechten van de mens in acht te nemen. Dat voorstel moet aan de wens van sommigen tegemoetkomen, terwijl het niet als krenkend overkomt, omdat het voor alle kiezers geldt.

2.7. De heer Delacroix

De heer Delacroix meent dat de in het debat aangehaalde tegenstelling tussen het Noorden en het Zuiden van het land geenszins met de werkelijkheid overeenstemt. De resultaten van de opiniepeilingen waren heel verscheiden, maar zelfs wanneer men zich baseert op de peiling met de gunstigste trend voor het stemrecht voor vreemdelingen, kan men onmogelijk tot een dergelijk verschil tussen de Frans- en de Nederlandstalige bevolking komen. Dat verschil bestaat alleen voor de politici.

De Franstalige pers stelt het voor alsof alle politieke partijen het roerend eens zijn. Dat klopt niet. Het FN was steeds gekant tegen het automatisch verlenen van stemrecht aan vreemdelingen die niet voor de Belgische nationaliteit hebben gekozen. Het gaat om een voorwaarde die de democratie geenszins tekort doet.

Wanneer de Franstalige partijen, op FN na, eenparig gewonnen zijn voor het onvoorwaardelijk toekennen van stemrecht, is dat betreurenswaardig, want het getuigt van een diepe kloof tussen de wettelijke wereld en de werkelijke wereld. FN is dan de enige partij die verwerpt wat ook een belangrijk deel van de publieke opinie verwerpt.

Wanneer men ten slotte de redenering betreffende de democratie helemaal doortrekt, moet men dan niet de Zwitsers van dat stemrecht uitsluiten, aangezien 27,4 % van hen in hun land voor een uiterst-rechtse partij hebben gekozen ?

2.8. De heer Vanhecke

De heer Vanhecke komt terug op de volksraadpleging die bepaalde leden hebben voorgesteld. In de Verenigde Staten kan er geen referendum op federaal niveau, maar wel in 24 staten. In een in de Verenigde Staten uitgevoerd onderzoek dat dit jaar is verschenen (« Initiative and referendum almanach ») staan de resultaten van de grootste opiniepeling die daaromtrent in de Verenigde Staten en waarschijnlijk ook over de hele wereld is gehouden. In elk van de 50 staten werden meer dan duizend burgers over die vorm van rechtstreekse democratie ondervraagd. De vraag luidde : « In heel wat staten kunnen de burgers het initiatief tot een volksraadpleging nemen, door voldoende handtekeningen te verzamelen. Wanneer een meerderheid van de bevolking het voorstel goedkeurt, wordt het wet. Is dat een behoorlijk initiatief ? »

Bijgevolg is gebleken dat in alle staten, zowel diegene waar volksraadplegingen mogelijk zijn als in de andere, er 30 % méér voorstanders dan tegenstanders van referenda zijn.

De tegenstanders beweren soms dat kiezers wel eens kunnen lijden aan zogenaamde « verkiezingsmoeheid » wanneer er een veelvoud aan referenda wordt georganiseerd. Ook daar werd onderzoek naar verricht. Inderdaad : uit dezelfde enquête concludeert men dat in die staten van de VS waar de afgelopen jaren vele volksraadplegingen werden gehouden, zoals bijvoorbeeld de staat Californië, de bevolking een groter voorstander is van referenda dan waar dit minder frequent of helemaal niet gebeurde, zoals bijvoorbeeld in New York. De theorie van de zogezegde « verkiezingsmoeheid » houdt volgens spreker dan ook helemaal geen steek, wel integendeel. Bij wijze van boutade zou men kunnen stellen : democratie smaakt naar meer. Wie vertrouwd is met referenda, wil dat er nog meer worden georganiseerd. Op de vraag, die door de enquêteurs werd gesteld, of in de VS ook rechtstreekse democratie op federaal niveau moet mogelijk zijn, antwoordde 57 % vóór en 20 % tegen.

Ten slotte stelden de onderzoekers de vraag of het gemeenschappelijk belang beter gediend was door de representatieve democratie ­ stemmingen in het Parlement ­ of eerder door directe democratie ­ raadpleging van het volk. Ook hier bleek dat meer dan 65 % van de respondenten van mening was dat het algemeen belang beter gediend was door de rechtstreekse democratie. Deze conclusie sluit perfect aan bij de persoonlijke mening van spreker.

De heer Vanhecke meent overigens dat de organisatie van representatieve verkiezingen, waarbij kiezers hun vertegenwoordigers in het parlement aanduiden, van hen een grotere inspanning en politiek inzicht vergen dan de organisatie van een referendum. Men vraagt immers aan de kiezers om met vele elementen tegelijk rekening te houden. Gaat het om een bekwaam, een betrouwbaar en een eerlijk kandidaat ? Kent men alle standpunten van de betrokkene ? Tot welke partij behoort de kandidaat ? Welke zijn de standpunten van deze partij die de kandidaat mogelijk tegen zijn wil worden opgedrongen ? Op al deze vragen dient de kiezer het juiste antwoord te geven. Dit vergt van hem bijna een inzicht in de psyche van elke kandidaat, wat uiteraard onmogelijk is. Bij een referendum daarentegen dient de kiezer zich slechts uit te spreken over één onderwerp of voorstel.

Het argument dat door « particraten » vaak tegen de invoering van een volksraadpleging wordt gehanteerd, als zou de doorsnee kiezer niet verstandig genoeg zijn om zich uit te spreken over een bepaald thema of te lui zijn om zich hierover te informeren, houdt dan ook geen steek. Volgens deze argumentatie mag de kiezer bij wijze van spreken zélf over twee linkerhanden beschikken, maar is hij wel in staat een goede loodgieter uit te kiezen en diens werk te controleren. Dit is uiteraard een drogredenering.

De voorstanders van de representatieve democratie beweren dat de naam en het label van de politieke partij cognitieve hulpmiddelen zijn die de kiezer helpen om zijn stem uit te brengen, omdat daarmee een verbondenheid met een politieke familie of een bepaald programma wordt tot stand gebracht. Zij stellen eveneens dat er van de naam van een partij een bepaald appèl en een zeker aura van herkenbare politieke figuren uitgaan, dat zou ontbreken bij een referendum. Deze argumenten worden onder meer naar voor gebracht door het wetenschappelijk advies, dat in 2002 werd uitgebracht ten behoeve van de Commissie voor de politieke vernieuwing die tijdens de vorige legislatuur werd opgericht (stuk Senaat, nr. 2-416/2).

Spreker zegt deze argumentatie geenszins te kunnen onderschrijven. Essentieel is immers dat de wetgeving wordt opgesteld of bijgestuurd in die zin die door de kiezer wordt aangegeven. Vanzelfsprekend kan dit veel duidelijker gebeuren via de rechtstreekse democratie dan via de representatieve weg. Deze laatste veronderstelt immers een veel groter inzicht in de politieke materie, vermits hij op partijen en kandidaten moet stemmen waarvan hij hoopt dat ze later de door hem gewenste wijzigingen zullen aanbrengen. In de realiteit is dit onmogelijk : men weet als kiezer nauwelijks welke partij de wetgeving in welke zin zal beïnvloeden.

Volgens de heer Vanhecke vergelijkt het Wetenschappelijk Comité van de Commissie voor politieke vernieuwing appelen met peren, wanneer het de elementen waarop de kiezer zich baseert om zijn keuze te maken bij een volksraadpleging, vergelijkt met de elementen waarop hij zijn keuze voor een politieke partij baseert bij een onrechtstreekse verkiezing. Door voor deze of gene partij te kiezen, weet de kiezer immers niet in hoeverre zijn keuze het wetgevend werk zal beïnvloeden.

Spreker is het volstrekt oneens met de bewering dat de verkozenen beter geïnformeerd en geschikter dan de gemiddelde burger zijn om de goede beslissingen te nemen. De tegenstanders van een volksraadpleging over het stemrecht voor vreemdelingen menen dat politiek een zaak voor specialisten is.

Klopt het dat de politicus, zoals de chirurg, de loodgieter, de buschauffeur ... bijzondere vaardigheden moet bezitten die de burger niet heeft, om zijn mandaat van vertegenwoordiger van de Natie uit te oefenen ? De heer Vanhecke meent van niet. Iedereen is in staat een opinie te uiten of te stemmen over een bepaald onderwerp. Uit de praktijk van het parlementair werk blijkt dat de verkozenen zich in bepaalde specifieke onderwerpen moeten specialiseren. Voor het overige is hun kennis van de onderwerpen zeer oppervlakkig. Hun stemgedrag wordt niet bepaald door de persoonlijke mening die de parlementair zich heeft gevormd na een diepgaande studie van het dossier, maar door het advies van specialisten of door de richtlijnen van de partij.

De manier waarop de burger bij een volksraadpleging zijn houding bepaalt, wijkt helemaal niet af van die waarop een politicus in het Parlement tewerk gaat. Een deel van hen zal het onderwerp diepgaand bestuderen, maar de grote meerderheid van de burgers maakt zijn keuze op basis van de opinie van anderen, die voor specialisten in het onderwerp doorgaan.

Er bestaat overigens geen enkel bewijs voor de bewering dat wetten, beslissingen, ... die voortvloeien uit een volksraadpleging van mindere kwaliteit zijn dan die welke door een verkozen Parlement zijn aangenomen. Indien de burger voorts in staat is een verantwoorde keuze te maken wanneer hij zich uitspreekt over de vertegenwoordigers van wie wordt verondersteld dat ze wetten aannemen die aan de wil van de kiezers beantwoorden, is hij zeker bekwaam een gegronde keuze te maken bij de rechtstreekse stemming over een wet.

De heer Vanhecke verwijst wat dat betreft naar de studie die in 1996 door Michael Gallagher gepubliceerd werd : « The referendum experience in Europe ». Volgens die auteur leert de ervaring dat er geen duidelijk voorbeeld bestaat van een beslissing die lichtvaardig werd genomen door burgers in het raam van de rechtstreekse democratie. Uiteraard blijft het mogelijk dat die vorm van democratie tot foutieve beslissingen leidt of tot beslissingen die niet het verhoopte gevolg hebben. Maar dat is ook mogelijk na een klassieke parlementaire procedure.

De studie « Direct democracy » van Cronin (Ed. Harvard-London) over rechtstreeks democratie komt tot hetzelfde besluit. Volgens die auteur hebben de tegenstanders van die vorm van democratie een mythisch beeld van het parlementslid die alle kwaliteiten zou hebben, terwijl het volk een ongeloofwaardige meute is. Hoe kan men overigens de burger het vertrouwen weigeren om het onderscheid te maken tussen goede en slechte wetten, terwijl hij wel bekwaam zou zijn goede van slechte kandidaten te onderscheiden in het raam van de onrechtstreekse democratie ?

Kortom, de vergelijking tussen het wetgevend werk en de geschoolde arbeid, die zogenaamd niet voor iedereen is weggelegd, is volkomen ongepast. Iedereen met een normaal gezond verstand kan via een referendum aan politieke besluitvorming deelnemen.

Daarenboven zou het recht op individuele deelname aan politieke besluitvorming onvervreemdbaar moeten zijn. De kern van een politiek besluit is immers steeds moreel.

Politieke besluitvorming betekent op basis van objectieve feiten in eer en geweten een keuze maken voor wat men als het goede beschouwt. Er is slechts sprake van politieke besluitvorming in de mate dat de feiten een ruimte laten voor zulk een morele keuze.

Een gewetensvol oordeel is door zijn natuur onvervreemdbaar en is aan individuen gebonden. Men kan zijn eigen geweten niet uitbesteden. Mensen kunnen elkaar mandaten geven, elkaar op vrijwillige basis het vertrouwen geven om in hun plaats een bepaalde beslissing te nemen. Gewetens kunnen daarentegen niet worden uitgewisseld.

Geprojecteerd op voorliggend onderwerp, betekent deze filosofische beschouwing dat de mandatering, de afstand die de burger doet van de politieke besluitvorming, nooit absoluut kan zijn; de burger moet de mogelijkheid hebben over bepaalde onderwerpen zijn beslissingsrecht niet af te staan en te oordelen in een referendum. In een welbegrepen democratie geven burgers immers een vertrouwensvol mandaat aan verkozenen om het wetgevend werk te verrichten dat zij niet zelf willen verrichten; zij moeten echter de volle mogelijkheid behouden om, telkens dit nodig blijkt, volgens hun geweten te beslissen via het bindend referendum. Dit is het geval voor voorliggend onderwerp; een referendum over het gemeentelijk stemrecht voor niet-Europese burgers is nodig.

2.9. Mevrouw Leduc

Mevrouw Leduc betreurt dat de huidige meerderheid niet heeft kunnen instemmen met een aanvaardbaar compromis dat zou hebben toegelaten op een rustige manier, met woord en wederwoord, de voorliggende voorstellen ten gronde te bespreken.

Het standpunt van de VLD is sedert lang glashelder. De VLD is tegen het toekennen van gemeentelijk stemrecht aan niet-Europese ingezetenen. Wie actief wil deelnemen in een democratische besluitvorming moet over de Belgische nationaliteit beschikken.

In een vorige tussenkomst stipte Mevrouw Durant aan dat de niet-Europese migranten in sommige gemeenten gedurende decennia aan hun lot werden overgelaten; het gemeentelijk bestuur had er geen oog voor de noden van deze mensen inzake huisvesting, tewerkstelling, onderwijs, enz, zodat hun toestand van kwaad naar erger ging, brengt mevrouw Leduc in herinnering.

Spreekster heeft er zich op toegelegd, binnen de lijst van gemeenten met een groot aantal niet-Europese ingezetenen, na te gaan waar de problemen het grootst zijn. Blijkt dat de terechte wensen van deze allochtonen het meest zijn verwaarloosd in gemeenten waar er sedert meerdere generaties een PS of SPA-bestuur aan de macht is of was (Antwerpen, Mechelen, Gent, enkele Brusselse gemeenten zoals Molenbeek, enz).

Spreekster heeft de peilingen nagelezen waaruit blijkt dat er in Vlaanderen een zeer grote meerderheid is die om diverse redenen de houding aanneemt dat de niet-Europese vreemdelingen die hier definitief willen wonen en werken ook de Belgische nationaliteit dienen aan te nemen. Dit vormt geen probleem voor de mensen van Turkse of Marokkaanse oorsprong, aangezien zij de dubbele nationaliteit kunnen aannemen, wat het voordeel heeft dat evenmin afbreuk wordt gedaan aan hun rechten in hun land van herkomst.

Ter ondersteuning van het toekennen van het stemrecht voor vreemdelingen, wordt vaak verwezen naar het verdrag van Maastricht, dat stemrecht verleent aan Europese ingezeten. Deze vergelijking is niet terecht, aangezien er in dat geval sprake is van reciprociteit.

Uit sommige enquêtes blijkt dat sommige migranten aandringen om stemrecht te krijgen, omdat zij denken dat zij dan betere kansen hebben op onderwijs, tewerkstelling, huisvesting, kortom op integratie. Dit is echter onjuist. De verzuring in de maatschappij neemt toe omdat bepaalde kwalen onder de mat worden geveegd. De verzuring zal niet worden opgeheven door aan de mensen die de Belgische nationaliteit niet aanvragen, gemeentelijk stemrecht te verlenen. De problemen van onderwijs, huisvesting en tewerkstelling overstijgen immers het gemeentelijk vlak.

Spreekster verwijst naar de getuigenis van de heer Hafid Bouazza (« Knack », interview, 29 oktober 2003). Veel migranten blijken zich uit weemoed vast te klampen aan een statisch beeld van hun land van herkomst, terwijl er zich in dat land vaak heel veel veranderingen voordoen. Veel migranten proberen koppig een soort verbintenis met hun land van herkomst in stand te houden.

Vervolgens citeert spreekster uit een vraaggesprek van het weekblad « Humo » met professor Etienne Vermeersch van 24 april 2001. Op de vraag « Hoe nodig is een partij waarvan de kopstukken op 1 mei de Internationale zingen, maar een dag later meetimmeren aan fort Europa en hun nek weigeren uit te uitsteken voor het migrantenstemrecht ? » antwoordt professor Vermeersch het volgende :

« Ach, de absolute zuiverheid moet je in de politiek niet gaan zoeken. Ik had trouwens geen probleem met de aarzelende houding van de SP in het debat over het migrantenstemrecht, want ik ben daar zelf geen voorstander van. Waarom laat een migrant die hier wil stemmen zich niet gewoon naturaliseren, daar is toch niets mis mee ?

Wat dat betreft zit ik op dezelfde lijn als VLD-voorzitter Karel De Gucht. In gesprekken met migrantenjongeren zeg ik altijd : « Probeer jullie eens voor te stellen dat jullie één jaar lang in Marokko of in Turkije gaan wonen. Wedden dat jullie na enkele maanden weer in België staan ? » Dat is ook logisch : die jongeren zijn helemaal geen Marokkanen, helemaal geen Turken, ze zijn enkel van Marokkaanse of Turkse afkomst. Ik kan me wel voorstellen dat migranten van de eerste generatie trouw willen blijven aan hun geboorteland, ook al weten ze goed dat ze nooit zullen terugkeren. Die emotionele overweging verdient ons respect, en ik vind dan ook dat we die mensen stemrecht mogen geven. »

Spreekster benadrukt dat zijzelf ook steeds die laatste thesis heeft verdedigd, ook in de openbare vergadering. « Maar migranten van de tweede, derde of vierde generatie moeten zelf maar eens duidelijk maken dat de integratie hun menens is. Ik ben ... », vervolgt professor Vermeersch, « zeer achterdochtig tegenover progressieve lui die de roots-ideologie van sommige jonge migranten helemaal onderschrijven. Zeggen dat je Marokkaan bent omdat je vader en grootvader Marokkaan zijn, is eigenlijk een genetisch argument. Rootism is de andere kant van de medaille van het racisme, al is het dan minder erg : men identificeert mensen op basis van hun afstamming.

Terwijl wij individuen zijn, die bepaald worden door de cultuur waarin wij leven. (...) De klacht over de achterstelling van allochtonen is pertinent, daar moet de politiek hoogdringend werk van maken. Alleen heb ik de grootste twijfels over de wenselijkheid van een échte multiculturele samenleving. Stel je eens voor dat elke cultuurgemeenschap hier het recht opeist zijn eigen taal te spreken en zijn eigen cultuur op te bouwen, met eigen onderwijs, een eigen wereldbeschouwing, eigen opvattingen over opvoeding en man-vrouwrelaties ...

Wel, binnenkort zitten we in een volstrekt onleefbare maatschappij. De ultieme consequentie van multiculturaliteit is dat etnische groepen interne solidariteit niet mogen verbreken door geloofsafval, afwijkende huwelijkspatronen en dies meer. Rootsdenken leidt tot culturele getto's. Nu al zien we dat Belgische turken vaak conservatiever zijn dan hun landgenoten in Ankara : is het dat wat we willen ? » Einde citaat.

Verder citeert mevrouw Leduc uit een niet-gedateerd artikel dat de titel draagt « Fatma Pehlivan, Turkse gastarbeider » : « Na het gesprek met Fatma Pehlivan, een geïntegreerde onderwijzeres in het stedelijk onderwijs, bleek dat de onderwijsproblematiek slechts het topje van de ijsberg is. (....) Als geïntegreerde leerkracht voert zij een vrij eenzame strijd in de Turkse gemeenschap. (...) Deze migranten zoals de Turken behoren tot de bedreigden omdat bijvoorbeeld Turkije niet in de EEG wordt opgenomen omwille van de schending van de mensenrechten aldaar. » In het artikel stelt mevrouw Pehlivan dat het hoofdprobleem de huisvesting is, omdat de Turken gaan wonen in goedkope beluiken in de omgeving van bedrijven : « Zo gebeurt het dat de migranten gaan wonen in getto's, aan de rand van de stadskom, waar bijgevolg geen mogelijkheid tot integratie is. » Mevrouw Leduc stelt dat ze eerder de indruk heeft dat ze veeleer binnen de oude stadskom gaan wonen. Turken voelen zich genoodzaakt om de krotwoningen op te kopen. (...) Ze kopen dus hun eigen getto. »

Verder heeft mevrouw Pehlivan het in het interview over de gettoscholen : « Het rechtstreeks gevolg van getto-huisvesting is de getto-school. Er zijn bepaalde scholen die uitsluitend bevolkt worden door migrantenkinderen. » Mevrouw Pehlivan stelt in hetzelfde vraaggesprek dat de migrantenkinderen vooral in het beroepsonderwijs zitten. Spreekster stelt dat mevrouw Pehlivan momenteel senator is geworden onder meer omdat ze, samen met veel anderen, slim genoeg was om Belg te worden. Die mensen hebben zich echt geïntegreerd en de werkelijke problemen onderkend. Zij zijn het levend bewijs dat Belg worden problemen kan oplossen. Zij hebben volgens mevrouw Leduc dan ook een voorbeeldfunctie ten overstaan van mensen van Turkse of Marokkaanse afkomst. Zij spoort deze mensen aan zelf de hefboom te zijn ter verbetering van de situatie. Deze verbetering kan er enkel komen door onderwijs. De Turkse en Marokkaanse vrouwen bewijzen dat « onderwijs » niet uitsluitend beroepsonderwijs hoeft te zijn. Spreekster kent persoonlijk tientallen, honderden meisjes van allochtone afkomst die met glans een humaniora- of hoger diploma behalen. Spreekster stelt vast dat de Turkse jongens eveneens weinig problemen kennen, in tegenstelling echter tot Marokkaanse jongens. Een niet nader genoemd schrijver van Marokkaanse afkomst die zichzelf als Nederlander betitelt, stelt dat Marokkaanse jongens en mannen zich al te vaak te buiten gaan aan macho-gedrag. Zij dromen van een terugkeer naar Marokko, om daar een gedweeë bruid te halen die de man als de baas van het huishouden aanvaardt. Spreekster heeft zich hierover bevraagd, zowel in vrije als in officiële scholen. Hetzelfde patroon valt op : hoewel zij intelligent zijn, studeert een groot deel van deze Marokkaanse jongens niet af. Statistieken bewijzen dit.

Mevrouw Bouarfa protesteert formeel tegen deze uitspraken.

Mevrouw Leduc vervolgt met de vraag waarom Marokkaanse meisjes wél en Marokkaanse jongens er niet in slagen een diploma te behalen. Heel wat Marokkaanse jongens maken hun studies niet af en komen bijgevolg ongeschoold op de arbeidsmarkt, waardoor ze heel moeilijk werk vinden.

Spreekster herneemt het vraaggesprek met mevrouw Pehlivan : « Alles lijkt een logische schakel te zijn : getto-huisvesting, concentratiescholen, geen kans tot integratie of het aanleren van een vreemde taal. Inderdaad, de Turken kennen bijna geen Nederlands, hetgeen onder meer in ziekenhuizen nogal wat problemen oplevert. » Mevrouw Leduc stelt tussendoor vast dat er in sommige ziekenhuizen Turkse tolken zijn, maar geen Nederlandstalige om de Vlaamse zieken te helpen. « Zelf getuigt Fatma Pehlivan hoe bepaalde moskeeën gewoon anti-westers zijn omwille van godsdienstige fundamentalistische motieven van het Khomeini-type. Wanneer Turkse ouders hun eigen kinderen geen kans geven op studeren en als enige bekommernis hebben hun dochters uit te huwelijken, dan is er geen integratiekans. Het moet ons dan ook niet verwonderen dat progressieve Turken die het opnemen voor hun eigen volk hier in ons land, dan ook nog door hun eigen volk worden verworpen. (...) Wij zullen waarschijnlijk nooit uit onze getto's komen. »

Mevrouw Leduc wijst tenslotte op de mening van mevrouw Marianne Nimmegeers, woordvoerster van Objectief, beweging voor gelijke rechten, die stelt dat gemeentelijk stemrecht slechts een eerste stap is om te komen tot algemeen stemrecht. Mevrouw Nimmegeers heeft verklaard dat het huidige voorstel een lege doos van Pandora is. Het stemrecht is volledig uitgehold. Het glas is noch halfvol noch halfleeg; het is helemaal leeg. Dit voorstel dient enkel om het geweten van bepaalde partijen te sussen.

Volgens spreekster lost het gemeentelijk stemrecht voor burgers van niet-Europese afkomst niets op. Er moet gewerkt worden aan integratie.

2.10. Mevrouw Pehlivan

Mevrouw Pehlivan repliceert dat ze in haar boek haar visie op de huidige samenlevingsproblemen, de tewerkstelling, het woonbeleid en de onderwijsproblematiek heeft uiteengezet. De verwijzingen die andere leden naar haar ideeën hebben gedaan, berusten echter op verkeerde bronnen.

Mevrouw Bouarfa is van mening dat een groot deel van de Vlamingen voor het migrantenstemrecht is. Zij is tevens verheugd over de interventie van de heer Germeaux die getuigt van zin voor dialoog en sereniteit. De betogen van de VLD, als partij, daarentegen zijn volgens haar een democratische partij onwaardig.

Alhoewel de tussenkomsten van de CD&V getuigen van haar oppositierol, herinnert de spreekster eraan dat 45 % van de leden van deze partij zich tijdens een congres heeft uitgesproken voor de invoering van het stemrecht voor vreemdelingen. Als tot slot het standpunt van extreem rechts zou worden gevolgd, zouden zelfs de Arabische getallen uit ons rekenkundig stelsel moeten verdwijnen.

Spreker is het ermee eens dat er voor migranten belangrijker zaken zijn dan gemeentelijk stemrecht zoals recht op wonen, recht op kwalitatief onderwijs, een goede scholing, kennis van één van de landstalen, een behoorlijk werk, ... Stemrecht echter, kan vanwege het democratisch gewicht een middel vormen om alle vorige elementen sneller te verwezenlijken. Immers, vanuit haar persoonlijke ervaring, getuigt de spreekster dat de houding van de lokale mandatarissen veranderde zodra zijzelf, door het verkrijgen van de Belgische nationaliteit, stemrecht verwierf.

Extra argumenten die pleiten voor stemrecht zijn het feit dat het aantal verkozenen wordt bepaald op basis van het aantal inwoners waar dus de migranten ook deel van uitmaken, dat migranten deel uitmaken van de maatschappij, onderwijs, gezondheidszorg, economie ..., dat de huidige regeling een discriminatie vormt ten opzichte van de niet-Europese migranten aangezien zij geen stemrecht hebben en de Belgen en de Europese immigranten wel.

Het argument van de reciprociteit dat hier al werd gehanteerd kan de spreekster moeilijk voor vol aanzien aangezien zij uit persoonlijke contacten met vertegenwoordigers van Marokko, Algerije en Kongo heeft vernomen dat bij de Belgen in deze landen deze vraag absoluut niet leeft. Ook het argument dat bepaalde immigranten de Belgische nationaliteit weigeren acht de spreekster vanuit haar persoonlijke ervaring vals aangezien zij in dertig jaar nog maar één weigering is tegengekomen.

Tot slot besluit de spreekster met de zinsnede dat aan politiek doen elke dag nieuwe verwezenlijkingen nastreven is, anders heeft de politiek immers geen bestaansreden en het is net dat wat men hier probeert te bereiken.

2.11. Mevrouw Derbaki Sbaï

Mevrouw Derbaki Sbaï wil kort bepaalde misvattingen die ze heeft gehoord rechtzetten. In eerste instantie komt ze daarom terug op het gegeven dat stemrecht door bepaalden wordt gelijkgesteld met « de » manier om een deel van de bevolking te integreren. Spreekster stelt dat stemrecht een recht is en geen integratie. Integratie verloopt daarentegen via de opvoeding, de toegang tot een kwaliteitsvol en evenwichtig onderwijs voor iedereen, huisvesting, tewerkstelling, ...

Daarbij stelt de spreekster dat niet enkel de Turken en de Marokkanen zullen genieten van het stemrecht. Ook andere nationaliteiten zijn betrokken partij en een belangrijk deel van de Turkse en de Marokkaanse gemeenschap heeft reeds via de nationaliteit een politieke participatie verworven.

Bovendien acht de spreekster het belangrijk om nog eens na te denken over de precieze definiëring van de gebruikte termen en stelt ze het recht om te stemmen door buitenlanders gelijk met de toegang tot het burgerschap van diezelfde mensen.

2.12. De heer Hugo Vandenberghe

De heer Hugo Vandenberghe is van oordeel dat de beknoptheid van de tussenkomsten van de voorstanders van het migrantenstemrecht aangeeft dat een deel van de meerderheid weigert het debat ten gronde te voeren. Naast het Caudijnse juk waaronder de oppositie hier gebukt gaat doet de wijze waarop de discussie nu wordt gevoerd aan een fuik denken. De discussie moet strikt binnen het gebied van deze fuik blijven. Alle andere daarnaastliggende argumenten worden als niet relevant beschouwd.

Zo vindt de heer Hugo Vandenberghe dat het hier gaat over al of niet verlenen van stemrecht aan vreemdelingen die de Belgische nationaliteit niet wensen te bekomen. Bijgevolg is de titel die aan de discussie gegeven wordt, nl. het vreemdelingenstemrecht, manifest fout. Allerhande vreemdelingen in België genieten nu reeds van het stemrecht doordat ze de Belgische nationaliteit hebben. Het gaat dus over de vreemdelingen die in de voorwaarden zouden zijn om de Belgische nationaliteit te bekomen en ze niet aanvragen of over de vreemdelingen die niet aan de voorwaarden voldoen en geen stemrecht hebben. Dat zijn twee verschillende categorieën.

Het eerste punt binnen een redelijke discussie bestaat normaal uit het precies formuleren van de vraag. In casu is het hier verkeerd om het voortdurend over het stemrecht voor vreemdelingen te hebben.

Dit betekent dat wanneer men een regeling zou willen overwegen of invoeren, men daarin enige consistentie moet betrachten. Dit houdt in dat men dus nooit het verlenen van stemrecht in louter gemeentelijke zaken kan loskoppelen van de vraag hoe men het stemrecht in het algemeen organiseert. De opvattingen daarover kunnen sterk verschillen.

De vraag is ook gerezen of dit probleem aan het referendum moet worden onderworpen of dat anderzijds het aan de regionalisering moet worden onderworpen. In dat verband wijst de heer Hugo Vandenberghe er op dat zijn fractie geen voorstander is van een oplossing « à la carte » zoals voor de wapenwet is gebeurd. Daar zijn zelfs grondwettelijke bezwaren tegen.

In de commissie zijn reeds velen opvattingen over democratie aan bod gekomen. De Franse politieke filosoof Claude Lefort heeft één van zijn werken « L'invention démocratique » genoemd met als ondertitel « Over de noodzakelijke onbepaaldheid van de democratie ». Hij bedoelt daarmee dat men verschillende democratische modellen kan hebben met verschillende democratische opvattingen over de organisatie van de macht, over het toewijzen van de voorwaarden van het stemrecht. Dat gegeven is nooit statisch maar altijd evolutief. De geschiedenis toont dat voldoende aan : de hedendaagse opvattingen over de democratie zijn totaal anders dan 100 jaar terug.

Ook het begrip « referendum » kan naar heel veel verschillende referendapraktijken verwijzen. Er heerst dus een Babylonische verwarring rond die veelgebruikte term. Idem voor het begrip « democratie » en dat van « de mensenrechten ». Waarover heeft men het precies ?

Indien men dan voor het verlenen van het stemrecht eens een andere benadering zou toepassen dan de indruk te geven dat men in wezen terug het stemrecht of het kiesrecht wil uitoefenen of verlenen in functie van de opbouw van clientelisme in plaats van op grond van objectieve factoren. Die houding zal de verdeeldheid bij de publieke opinie verhogen. De objectivering van het debat zoals de heer Hugo Vandenberghe nastreeft heeft niet als bedoeling het debat te bemoeilijken, maar dient wel om de legitimiteit van de besluitvorming te verhogen.

Het is evident dat de meerderheid beslist. Alleen betekent dat feit niet vanuit democratisch oogpunt dat die beslissing legitiem is. Vandaar dat de discussie in het Parlement noodzakelijk is om de kwaliteit van de ingeroepen argumenten te kunnen nagaan.

Het begrip democratie is historisch gegroeid : directe democratie, representatieve democratie, de gemengde types, enz. Het kenmerk van die evolutie is dat ze bijzonder context-gevoelig is. Vanuit die optiek wijst de heer Hugo Vandenberghe erop dat op de 10 miljoen inwoners die België telt, er 825 000 vreemdelingen zijn (cijfers Eurostat 2002). Dit wil zeggen 250 000 vreemdelingen meer dan in Nederland dat 15 miljoen inwoners heeft. Die cijfers zijn niet marginaal. De vraag naar de integratie en de naleving van de beginselen van de rechtsstaat rijst dus. Het is in die context dat een bepaalde wijze van besluitvorming moet worden voorgesteld om het probleem op te lossen en een bepaalde opvatting te verdedigen.

Als we dan weten hoe de Belgische democratie werkt, dan moet toch worden gezegd dat de participatie aan het publieke leven niet beperkt is tot het uitoefenen van het stemrecht, aldus de heer Hugo Vandenberghe. Men kan niet stellen dat wanneer om bepaalde redenen ­ die natuurlijk objectief moeten zijn ­ iemand geen stemrecht krijgt wanneer hij niet de Belgische nationaliteit heeft, dat impliceert dat die persoon niet participeert in de besluitvorming in een samenleving. Men kan immers participeren door collectieve acties, door sociale acties, door individuele juridische acties, enz.. Er zijn allerlei mogelijkheden die de burgers toelaten ­ welke ook hun nationaliteit is ­ om op één of andere manier te participeren in de besluitvorming in ons land.

Het is dus zeker niet zo dat men naar aanleiding van verkiezingen aan politiek doet en dat er in de tussenperiodes geen politieke participatie zou bestaan.

Als men dan aanvaardt dat de democratie, de rechtsstaat een vorm van het erkennen van sociale rechten bevat, dan moet men ook aanvaarden dat de vooropgestelde tegenstelling tussen de directe democratie, het referendum en de representatiedemocratie of indirecte democratie in wezen toch moet gerelativeerd worden omdat er nu eenmaal allerlei tussenschakels bestaan in de periodes tussen verkiezingen die van aard zijn dat met de belangen van de mensen toch rekening zou moeten worden gehouden.

De heer Hugo Vandenberghe illustreert dit aan de hand van het volgende voorbeeld : er is een periode geweest waarin « la raison d'État » van Richelieu als verantwoording volstond om de politieke besluitvorming in een staat te ondersteunen. Wanneer vandaag deze filosofie nog zeer weinig succes kent bij de verschillende bevolkingen in de diverse landen, dan heeft dit precies te maken met het feit dat men vindt dat de werking van een democratie en van de politiek in een staat veel meer gelegitimeerd moet zijn dan louter de uitoefening van de macht. Bijgevolg is de reden van de uitoefening van de macht door een meerderheid vandaag veel minder aanvaardbaar dan in vroegere periodes van de geschiedenis vermits nu wordt aangenomen dat de macht vatbaar is voor misbruik.

Bijna iedere legislatuur wordt in de Senaat gedebatteerd over het referendum. Daarbij zou men moeten uitgaan van het Belgisch grondwettelijk kader om de mogelijkheden ertoe af te bakenen. Welnu, onze grondwet laat het federaal referendum helemaal niet toe. De bepalingen van de Grondwet die vatbaar zijn verklaard voor herziening betreffen de eventuele invoering van het gewestelijk en het gemeentelijk referendum. Op provinciaal vlak bestaat de mogelijkheid reeds.

Men bezwaart hier dus de discussie door beroep te willen doen op een hulpmiddel dat niet echt operationeel is. Er wordt wel aangevoerd dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen het referendum en de volksraadpleging. Welnu, de meeste auteurs zijn van oordeel dat dit onderscheid onvoldoende ernstig is. Immers indien het referendum juridisch bindend is, bindt het de politieke overheid. Hoewel echter de volksraadpleging juridisch niet bindend zou zijn, is het politiek wel bindend.

In het publiek recht wordt een onderscheid gemaakt tussen de juridisch afdwingbare kracht van een referendum die verschillend is van een volksraadpleging en de politieke afdwingbaarheid van een volksraadpleging die evident een vorm van recht is.

Bijgevolg is het idee dat de volksraadpleging het probleem van het stemrecht zou kunnen beoordelen, op vandaag grondwettelijk onmogelijk.

Het is evident dat er altijd argumenten voor een referendum aan te voeren zijn. Toch moet men voor ogen houden dat ieder systeem en ieder land zijn eigen evenwichtsmechanismes heeft. Vaak wordt er een rechtsvergelijking gemaakt met Zwitserland en met de Verenigde Staten. Daar bestaat in een groot aantal staten het referendum op volksinitiatief. Daar leeft de democratie in een andere context met andere gevoeligheden. Hoewel men uit rechtsvergelijking iets kan leren, is het overplanten van een systeem uit een ander land als de transplantatie van een orgaan bij mensen. Er kunnen zich afstotingsverschijnselen voordoen. In casu kan er een systeem ontstaan waarin de concordantie van de besluitvorming wordt ondergraven.

Daargelaten de constitutionele bezwaren (cf. artikel 33 van de Grondwet) is het bovendien onzeker of een volksraadpleging het probleem echt zou beslechten.

Spreker geeft enkele historische voorbeelden die aantonen hoe makkelijk de resultaten van volksraadplegingen kunnen worden gemanipuleerd.

Wanneer Napoleon volksraadplegingen organiseerde, haalde hij steeds een meerderheid van 90 % van de stemmen.

Hitler heeft tijdens het eerste jaar dat hij aan de macht was, vier volksraadplegingen georganiseerd waarbij hij meer dan 99 % van de stemmen haalde.

Men kon echter alleen « ja » stemmen en de stemming was niet geheim.

Nog een voorbeeld van het manipuleren van de vraag, is de volksraadpleging die generaal de Gaulle organiseerde in 1969. Er werd een dubbele vraag gesteld : « Bent u vóór de afschaffing van de Senaat en vóór de wetten op de decentralisering ? » Men kon slechts éénmaal « ja » of « neen » antwoorden.

Bij een volksraadpleging wordt het antwoord op een probleem altijd als een « ja » of « neen » voorgesteld. Dat werkt op zich al polariserend.

De vraag is of dat het probleem oplost.

De Belgische politieke context is in dat opzicht bijzonder netelig.

De volksraadpleging van 1950 heeft dat aangetoond : de meerderheid stemde positief, maar de uiteindelijke oplossing was negatief.

België was toen nog geen federale Staat en er bestonden nog maar negen provincies. Het probleem blijft echter hetzelfde, vooral bij aangelegenheden waar de publieke opinie in het Noorden verschilt van die in het Zuiden van het land.

Sommigen willen in België een meerderheid opleggen in beide gemeenschappen of in elk van de drie Gewesten. Dat zou de facto betekenen dat de minderheid een vetorecht heeft, wat bij de meerderheid dan weer zure oprispingen zou opleveren.

Spreker is niet a priori gekant tegen een volksraadpleging en vindt een bepaalde vorm van directe democratie aanvaardbaar, tenminste op het niveau van de deelgebieden.

Op federaal niveau moet het ook mogelijk zijn, maar moet vooraf het probleem van de stemmenweging worden opgelost.

Als argument voor de volksraadpleging wordt vaak op de volkssoevereiniteit gewezen. In tegenstelling tot de parlementsleden en de ministers, die zich vroeg of laat moeten verantwoorden, is het volk echter wel soeverein maar niet verantwoordelijk.

Spreker staat dus nogal sceptisch tegenover dat systeem dat grondwettigheidsproblemen doet rijzen. Hij vindt de volksraadpleging niet aangewezen wanneer het gaat om het stemrecht van vreemdelingen, dat veel meer is dan een symbolisch thema.

Spreker vindt dat de nationaliteit het criterium is en blijft voor de uitoefening van de politieke rechten.

Dat standpunt wordt vaak als volledig achterhaald voorgesteld, waarbij men verwijst naar de ontwikkelingen in de Europese Unie.

Spreker kan dat niet au sérieux nemen.

Hij verwijst in dit verband naar artikel 17 van het Europese Gemeenschapsverdrag, dat luidt : « Er wordt een burgerschap van de Unie ingesteld. Burger van de Unie is ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. Het burgerschap van de Unie vult het nationale burgerschap aan doch komt niet in de plaats daarvan. De burgers van de Unie genieten de rechten en zijn onderworpen aan de plichten die bij dit verdrag zijn vastgesteld. »

Diezelfde aanpak moet gelden voor de wetgeving inzake het stemrecht van vreemdelingen.

De commissieleden hebben een interessant overzicht gekregen van de ontwikkelingen inzake stemrecht.

Spreker meent echter dat de situatie in andere landen in de juiste context moet worden geplaatst. Nederland heeft de vreemdelingen gemeentelijk stemrecht gegeven in een heel andere context en met een heel andere wetgeving inzake nationaliteit.

Spreker stelt vast dat de Belgische wetgeving inzake nationaliteit bijzonder gul is. Na een verblijf van drie jaar in België heeft een vreemdeling toegang tot de Belgische nationaliteit ­ een unicum in de Europese Unie.

Na zeven jaar heeft de betrokkene een absoluut recht op de Belgische nationaliteit en kan hij een nationaliteitsverklaring afleggen.

Nergens is sprake van een minimumvereiste inzake talenkennis.

Zelfs de Nederlanders, die niet bepaald een repressieve houding aannemen tegenover vreemdelingen, hebben dat als voorwaarde opgelegd voor het verwerven van de nationaliteit.

Dat is begrijpelijk. Er kan geen sprake zijn van integratie of participatie als men de vreemdeling er niet op wijst hoe belangrijk de kennis van de landstaal is om toegang te hebben tot de cultuur en de ideeën van het land.

Iemand die de taal niet kent, blijft opgesloten in zijn eigen wereldje en blijft een vreemde in het land waar hij woont.

De heer Hugo Vandenberghe herinnert zich de toespraken van de heer Coveliers bij de eerste wijziging van de wet op de Belgische nationaliteit in 1998, namelijk dat het een schande was hoe de Belgische nationaliteit aan vreemdelingen werd toegekend. Ook tijdens de vorige legislatuur, bij de nieuwe wet op de Belgische nationaliteit, stelde het verkiezingsprogramma van de VLD dat : « de huidige conflicten tussen autochtonen en allochtonen niet worden opgelost door een versoepeling van de nationaliteitswetgeving. Die ingreep wekt uitsluitend de illusie dat er een oplossing voorhanden is ». Eén jaar na de stemming van de wet, werd beslist dat voor het einde van de legislatuur de toepassing ervan zou geëvalueerd worden om wijzigingen door te voeren. De wet is wel geëvalueerd, maar de wijzigingen zijn niet doorgegaan.

Spreker meent dat de VLD reeds een toegeving gedaan heeft op het vlak van de nieuwe nationaliteitswet en hoopt dat dit niet opnieuw het geval zal zijn met het stemrecht voor vreemdelingen.

Afgezien van het feit dat het gemeentelijk stemrecht al dan niet aanvaard zal worden, is het onvermijdelijk gekoppeld aan de toepassingsvoorwaarden van de wetgeving betreffende de Belgische nationaliteit. Met een strenge nationaliteitswet die de toegang tot de Belgische nationaliteit op een bijzondere wijze bemoeilijkt, stelt het probleem van het stemrecht voor vreemdelingen zich in een heel andere context dan wanneer zij zeer gemakkelijk de Belgische nationaliteit kunnen verwerven.

Indien het probleem van de inburgering objectief zou worden bekeken, dan zou minstens de koppeling met de evaluatie van de nationaliteitswetgeving worden gemaakt. Dit is redelijk en objectief.

Spreker begrijpt trouwens niet dat inburgering een bedreiging voor de vreemdelingen is. Die inburgering heeft precies tot doel om een positieve waardering aan te geven, terwijl nu het verkeerde beeld leeft dat het louter verlenen van gemeentelijk stemrecht volstaat om de waardigheid van deze personen te verzekeren.

Sommige leden, zoals mevrouw Defraigne, stellen dat het onderzoek van nieuwe voorstellen over de wijziging van de wet op de Belgische nationaliteit als tweede punt aan de orde zal komen, maar spannen hierbij de kar voor het paard : bij het onderzoek van de voorwaarden waaronder het stemrecht op gemeentelijk vlak wordt verleend, moeten tezelfdertijd de voorwaarden waaronder de Belgische nationaliteit worden bekomen en de termijnen die daarvoor in acht moeten worden genomen, onder de loep worden genomen.

Een vreemdeling die sinds drie jaar onwettig in België verblijft, kan de Belgische nationaliteit verkrijgen. Dat wordt algemeen als onrechtvaardig aanzien.

De Europese Unie koppelt de politieke rechten en plichten aan de nationaliteit. Dit is geen achterlijke of voorbijgestreefde keuze, maar wel het noodzakelijke aanknopingspunt voor een politieke positie. De verblijfplaats kan toch niet de politieke status in se bepalen.

Volgens spreker is het zeer ontgoochelend te moeten vaststellen dat met de huidige werkloosheidsproblemen en devaluering van het begrip « arbeid », een debat wordt gevoerd dat niets met de echte werkelijkheid te maken heeft. In Frankrijk is recent een opiniepeiling verschenen waaruit bleek dat 85 % van de Fransen meent dat er geen respect meer is voor arbeid. Dit wijst op een fenomenaal probleem.

Ook de anders-globalisering in brede kring heeft te maken met de vaststelling dat mensen veel meer verontrust zijn en hun eigen positie niet meer kennen en, meer dan in het verleden, een beroep doen op de Staat waarvan ze de nationaliteit dragen.

Men mag de politieke identiteit niet onderschatten. Vreemdelingen die hier leven moeten ook begrip en voldoende respect opbrengen voor diegenen die hier sinds generaties leven, die hier een taal, traditie en cultuur hebben opgebouwd, net als voor hun opvattingen over nationaliteit als aanknopingspunt van een samenleving.

Ook Henri De Page stelt in zijn « Traité élémentaire de droit civil » dat het begrip nationaliteit het best buiten de partijpolitiek wordt gehouden.

Spreker pleit voor voorzichtigheid want in het collectief onderbewuste van de bevolking speelt dit alles een rol. Daarom moet het probleem van het stemrecht opgelost worden via de nationaliteitswetgeving. Met een evenwichtige nationaliteitswet wordt het onderzoek van het gemeentelijk stemrecht een marginaal probleem.

Daarnaast wijst spreker erop dat het debat over het gemeentelijk stemrecht niet alleen betrekking heeft op de migranten, de inburgering en de nationaliteit, maar ook op het staatkundig evenwicht van ons land, hetgeen het probleem nog complexer maakt.

Éen van de drie Gewesten van ons land kent een bijzonder grote concentratie van migranten. In het verleden werden allerlei evenwichtsmechanismen in het leven geroepen voor de Nederlandstaligen in Brussel-hoofdstad. Het voorliggende wetsvoorstel zal er een verschuiving van de politieke evenwichten tot gevolg hebben.

Met andere woorden, de wijze waarop de behandeling van de wetsvoorstellen gebeurt, is niet evenwichtig, maar getuigt van staatkundige lichtzinnigheid.

Ook de snelheid waarmee de voorstellen worden besproken, is verrassend. Er lagen verschillende wetsvoorstellen voor, maar er werd onmiddellijk beslist dat er zou gestemd worden over het voorstel van de MR-fractie, zonder enig argument te geven. Het is niet omdat het wetsvoorstel van de MR-fractie het beste wetsvoorstel is dat hierover zal gestemd worden; het is louter een kwestie van vlug te kunnen stemmen. Deze evolutie getuigt van lichtzinnigheid waarbij de gevolgen schromelijk worden onderschat.

De heer Hugo Vandenberghe is van oordeel dat dit debat beter zou gevoerd worden in het licht van de Europese unie. Waarom wordt dit debat niet belicht door de opties die zijn genomen in het debat over de nieuwe Europese Grondwet waarin de fundamentele rechten en vrijheden zijn opgenomen ?

In de « Frankfurter Allgemeine » verschijnen iedere maand diepte-onderzoeken naar de verschuiving van de publieke opinie. In deze krant van 12 november 2003 wordt daarover bericht dat de tegenstelling links-rechts nog steeds speelt en de ontwikkeling van de publieke opinie niet gaat in de richting dat men denkt. Door de internationalisering en de economische moeilijkheden die zich aandienen wil de publieke opinie veel voorzichtiger zijn dan in het verleden.

Ons land kent 850 000 vreemdelingen op 10 miljoen inwoners (bijna 10 % van de bevolking). Die vreemdelingen zijn daarenboven in bepaalde regio's zeer geconcentreerd aanwezig. Daarom moet een voorzichtige politiek gevoerd worden.

Spreker laakt de wijze waarop het stemrecht voor vreemdelingen als eerste groot debat in de Senaat wordt gevoerd, in functie van de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2006. Is dat nu het meest dringende probleem waarmee ons land wordt geconfronteerd ? Wat dan met de stijgende werkloosheid of de afname van de economische groei ?

Het is natuurlijk mogelijk om wiskundige meerderheden te maken. Wanneer nu alle Franstalige partijen en één Nederlandstalige partij een standpunt verdedigen, noopt dit tot staatkundige voorzichtigheid. In het omgekeerde geval, wanneer alle Nederlandstalige partijen één standpunt zouden innemen en alle Franstalige partijen, met één uitzondering, zouden tegen dit standpunt zijn, dan zou er luid geprotesteerd worden indien de Nederlandstalige meerderheid haar standpunt zou doordrukken.

Een communautaire meerderheid die in het Parlement een beslissing wil doordrukken tegen de publieke opinie van de andere communautaire meerderheid in, begaat een vergissing.

Deze kan slechts worden voorkomen door het debat op een objectieve manier te voeren in het ruimere kader van de nationaliteitswetgeving, welke spreker redelijk en verdedigbaar voorkomt. Op dit ogenblik is een dergelijke discussie evenwel niet mogelijk doordat voornamelijk de Franstalige partijen zo dikwijls met begrippen als racisme schermen dat ze deze banaliseren. Ze ageren vanuit het grote gelijk, maar nemen een groot politiek risico met hun voornemen het gemeentelijk stemrecht voor de niet- Europese Unie onderdanen stante pede aan een meerderheid van de bevolking op te dringen.

2.13. De heer Verreycken

De heer Verreycken wenst eerst te reageren tegen de stelling van een vorige spreekster dat vreemdelingen nooit de nationaliteit weigeren, maar enkel opzien tegen de papierberg die ze daartoe moeten doorploegen. Deze uitspraak staat in schril contrast met de verklaring die de heer Fethi Gümüs, lid van de Turkse gemeenschap van Antwerpen en projectontwikkelaar bij het Subregionaal Tewerkstellingscomité van Antwerpen, tijdens de vorige legislatuur ten overstaan van deze commissie heeft afgelegd. Hoewel hij reeds dertig jaar in België woont en de Belgische nationaliteit om principiële redenen weigert, stelt hij dat « stemrecht verlenen aan mensen zoals hij, zeker geen gunst is, maar een elementaire plicht, een must, een noodzakelijke stap vooruit in ons democratisch bestel » (stuk Senaat, nr. 2-548/7, blz. 63).

Voorts toont de houding van verschillende partijen van de meerderheid aan dat zij die destijds de snelBelg-wet hebben goedgekeurd omdat hen de belofte was gedaan dat de kwestie van de toekenning van het gemeentelijk stemrecht aan niet- Europese Unie onderdanen sine die was uitgesteld, bedrogen zijn. Het regeerakkoord zette de deur daartoe wagenwijd open. De VLD weet zich nu als regeringspartij volkomen geïsoleerd. Het Vlaams Blok verzet zich echter, net zoals de overgrote meerderheid van de Vlamingen, tegen de toekenning van dit stemrecht.

Met het hiernavolgende historisch overzicht toont spreker aan dat het gemeentelijk stemrecht voor vreemdelingen een decennialange eis is van de Franstalige en linkse partijen.

A. De jaren zestig en zeventig

Reeds op het einde van de jaren zestig stak de roep naar vreemdelingenstemrecht de kop op in Franstalige vakbondskringen. Centraal stond de idee om de op basis van samenwerkingsakkoorden in het buitenland aangeworven laaggeschoolde vreemde arbeiders (uit Italië, Spanje, Griekenland, Marokko, Algerije en Tunesië) een zekere mate van inspraak te verlenen inzake beslissingen die hen direct aanbelangen. De vakbonden schoven het kiesrecht voor niet-Belgen naar voren in het kielzog van de gelijkschakeling van Belgen en niet-Belgen bij sociale verkiezingen.

In maart 1971 organiseerde het Luikse gemeenschappelijk vakbondsfront FGTB-CSC een studiedag omtrent de politieke participatie van vreemdelingen op lokaal niveau. Het initiatief en pleidooi van de Luikse vakbonden kreeg navolging in gans het land via discussiedagen. Aldus werd de thematiek van het vreemdelingenstemrecht een eerste keer op de publieke agenda geplaatst.

In dezelfde maand waarin de Luikse vakbonden de kwestie openlijk naar voren schoven, diende de Franstalige socialist Ernest Glinne (PSB), daarbij gesteund door Kamerleden van PSB, FDF en PSC, een eerste wetsvoorstel in dat expliciet de toekenning van gemeentelijk stemrecht aan EEG-vreemdelingen beoogde. In zijn voorstel ging Glinne weliswaar niet zo ver als wat de vakbonden te Luik eisten (namelijk lokaal kiesrecht voor alle vreemdelingen) maar « beperkte » hij zich ertoe aan « onderhorigen van EEG-landen bij wijze van proef het voorrecht van politieke inspraak te verlenen » (3).

Als voorwaarde werd een verblijfsduur van minimum 10 jaar in het land en minimum 5 jaar in de betrokken gemeente vooropgesteld omdat « enige culturele integratie en inschakeling in het sociale milieu moet worden geëist » (4).

Glinne wees erop dat het aantal zetels bij verkiezingen bepaald wordt door het aantal inwoners (en dus niet door het aantal staatsburgers) en dat in bepaalde delen van met name Wallonië de vreemdelingen « vaak meer dan 15 % van de plaatselijke bevolking uitmaken ». Ook stelde hij dat vreemdelingen ook gewoon belastingen betalen en gemiddeld « niet meer misdrijven dan de Belgen » plegen (5). Met de val van de rooms-rode regering-Eyskens-IV sneuvelde ook Glinnes wetsvoorstel.

Tijdens de volgende legislatuur diende de Franstalige communist Marcel Levaux (PC) een wetsvoorstel in dat veel verder ging. Levaux, die zijn voorstel in april 1972 aan de Kamer aanbood, wilde alle niet-Belgen aan gemeenteraadsverkiezingen (en bepaalde supra-lokale verkiezingen) laten deelnemen. Om te mogen stemmen moest de vreemdeling minstens 5 jaar in België verblijven en minimum 2 jaar in de betrokken gemeente gevestigd zijn.

Om zich verkiesbaar te stellen, moest de vreemdeling in België geboren zijn en daar onafgebroken gewoond hebben of reeds één keer het actief kiesrecht uitgeoefend hebben en sindsdien onafgebroken in het land wonen. Levaux meende met zijn voorstel « de immigranten nauwer te betrekken bij het leven van de plaatselijke gemeenschap waartoe zij behoren ».

Hij stipte eveneens aan dat gastarbeiders meegerekend worden in de bevolkingscijfers die aangewend worden om het aantal gemeenteraadsleden te bepalen, hoewel zij zelf geen kiesrecht bezitten. Anders dan bij Glinne vond Levaux dat kiesrecht als een soort beloning of ereschuld aan gastarbeiders toegekend moest worden : « De gastarbeiders (onderlijning Vlaams Blok) spelen in ons economisch leven een gewichtige rol. Zonder hen zouden in een aantal zeer belangrijke werkzaamheden die wegens het gevaarlijke en ongezonde karakter ervan door de Belgische ingezetenen niet meer gewild zijn, ernstige moeilijkheden doen rijzen met alle nadelige gevolgen vandien voor ons hele bedrijfsleven » (6).

Levaux' wetsvoorstel verviel in januari 1974. Ondertussen had de christen-democratische premier Gaston Eyskens (CVP) in oktober 1972 samen met de Italiaan Andreotti op de Europese Top te Parijs de idee gelanceerd om onder bepaalde voorwaarden het lokaal kiesrecht toe te kennen aan onderdanen van de EEG.

Dat pleidooi werd in de loop van 1973 door de nieuwe Belgische regering-Leburton bevestigd. In maart 1973 riepen de Belgische bisschoppen in een pastorale verklaring op om onder bepaalde voorwaarden aan vreemdelingen het gemeentelijk kiesrecht toe te kennen ter bevordering van hun politieke participatie (7).

In mei 1974 diende de socialist Glinne met enkele Franstalige en Nederlandstalige partijgenoten (PSB-BSP) onder de regering Tindemans-I (CVP-PSC, PVV-PLP) een voorstel in dat een stuk verder ging dan zijn eerder initiatief en mooi aansloot op het pleidooi van Eyskens aangaande lokaal kiesrecht voor EEG-onderdanen.

Glinne bepleitte toekenning van gemeentelijk kiesrecht aan EEG-onderdanen indien zij vijf jaar in het land verbleven. Voor verkiesbaarheid zou de EEG-vreemdeling sedert minstens 10 jaar in België moeten verblijven.

Glinne rechtvaardigde zijn voorstel in het licht van de Europese integratie : « De « EEG-vreemdelingen » zijn onze neven geworden, leden van een politieke familie en het vrije verkeer en het vestigingsrecht dat zij genieten, moeten een specifiek verlengstuk op het vlak van de politieke rechten krijgen. Een « EEG-landgenoot » ­ indien het Europa van de Gemeenschap althans een nieuw vaderland wordt of moet worden ­ mag niet ondergebracht blijven in dezelfde politieke categorie als de immigrant die afkomstig is van de andere kant van de wereld, van een ander continent of van een Europees land dat geen lid is van de EEG (onderlijning Vlaams Blok) (8). Het voorstel van Glinne werd nooit onderwerp van discussie in een commissievergadering en verviel bij het einde van de legislatuur in 1977.

Medio 1976 werd een wetsontwerp van de regering goedgekeurd dat de kieswetten op een aantal punten moderniseerde. In juni 1976 dienden de Franstalige communisten Levaux en Van Geyt (PC) een amendement in dat toekenning van kiesrecht aan « vreemdelingen die in België werkzaam zijn » (9) beoogde.

De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Joseph Michel (PSC) pareerde evenwel dit initiatief met de stelling dat er grondwettelijke bezwaren verbonden waren aan pogingen om gemeentelijk kiesrecht aan niet-Belgen te verlenen via een rechtstreekse aanpassing van de kieswetgeving.

Michel stelde dat men reeds voldoende tegemoet kwam aan de eis van politieke participatie van vreemdelingen door genaturaliseerde Belgen het actief kiesrecht op alle niveaus toe te kennen : « Van nu af aan (kunnen) de personen die een gewone naturalisatie hebben verkregen, ook stemmen, hetgeen reeds een grote vooruitgang betekent » (10).

Het communistische amendement werd probleemloos verworpen : een meerderheid van 124 Kamerleden (christen-democraten, liberalen, Volksunie, FDF-RW) verwierp het amendement; slechts 2 (communistische) Kamerleden stemden voor, 42 andere (socialisten en communisten) onthielden zich (11).

In het najaar van 1976 begonnen allerhande individuen, organisaties en verenigingen zich te organiseren in een beweging die zou ijveren voor het vreemdelingenstemrecht. Na een succesvolle persconferentie op 5 oktober 1976 (aan de vooravond van de gemeenteraadsverkiezingen die in dezelfde maand plaats vonden) groepeerden 33 Belgische organisaties en 35 verenigingen van vreemdelingen zich in een beweging die zichzelf de namen Objectif 82 (aan Franstalige kant) en Stemrecht 82 (aan Nederlandstalige kant) toebedeelde.

Voornaamste eisen van deze beweging waren een betere rechtspositie van vreemdelingen (in het bijzonder op het vlak van de verblijfsstatus) en de toekenning van actief en passief kiesrecht aan niet-Belgen op gemeentelijk niveau voor de eerstvolgende verkiezingen in oktober 1982. De Franstalige socialisten namen toekenning van het kiesrecht aan EEG-burgers in hun partijprogramma op (12).

Eind oktober 1978 diende een kort daarvoor geïnstalleerde centrum-linkse overgangsregering onder leiding van Paul Vanden Boeynants bij de Senaat een lijst verklaringen tot herziening van de Grondwet in. Artikel 4 van de Grondwet, dat de uitoefening van politieke rechten aan Belgen voorbehoudt, was niet in de regeringslijst opgenomen. In de pers lieten voorstanders van vreemdelingenstemrecht daarover hun teleurstelling blijken.

De christen-democratische Franstalige senator Geneviève Ryckmans stelde voor het artikel voor herziening vatbaar te verklaren. Zij baseerde zich op de conclusies van een juridisch colloquium over kiesaangelegenheden dat in 1978 in Louvain-la-Neuve had plaatsgehad. Daar was gezegd dat de Grondwet moest worden aangepast alvorens het stemrecht bij gemeenteraadsverkiezingen toe te kennen aan vreemdelingen.

Mevrouw Ryckmans was de mening toegedaan dat er een juridische lacune was die nadelig was voor de buitenlandse werknemers op economisch, sociaal, moreel en menselijk gebied. Haar voorstel werd door een grote meerderheid verworpen. Tijdens de laatste plenaire zitting van die zittingsperiode in de Kamer, op 14 november 1978, leidde de kwestie tot verhitte discussies want tegen het advies van de regering in stemden 16 Franstalige socialisten, 4 christen-democraten en 1 Vlaamse socialist toch voor de wijziging van artikel 4 met de steun van 2 communisten en 2 leden van het Rassemblement wallon. Dat was niet genoeg om artikel 4 voor herziening vatbaar te verklaren.

Het thema van het vreemdelingenstemrecht bij gemeenteraadsverkiezingen kwam slechts zeer terloops aan bod in de kiescampagne van december 1978. Niettemin werd het opgenomen in het programma van de regering Martens die in april 1979 aantrad. Door de regering werd geen enkel initiatief genomen. Het communistische parlementslid Levaux daarentegen diende in april 1979 opnieuw zijn voorstel in en ook Glinne deed dat samen met enkele collega's van de socialistische partij in juni 1979.

B. De jaren 80

In 1980 treedt een nieuwe tripartite aan, Martens III. Het vreemdelingenstemrecht was weliswaar plots uit het regeringsakkoord verdwenen, maar toch werden in 1981 drie wetsvoorstellen ingediend. De Franstalige christen-democraat A. Liénard stelde voor het actieve kiesrecht maar niet het passieve toe te kennen aan alle niet-Belgen die sedert tien jaar in België verbleven of in België geboren waren, en er sedert vijf jaar verbleven. In de toelichting bij zijn voorstel wijst hij op een morele plicht jegens de migranten en is er sprake van een logische stap in het democratiseringsproces. Bovendien werd de Belgische publieke opinie wat tijd gegund om vertrouwd te raken met het idee en werd de migranten de kans geboden om geleidelijk aan politieke verantwoordelijkheid te dragen vooraleer zij ook het passief kiesrecht zouden verwerven.

De Vlaamse socialist John Mangelschots maakte het stemrecht in zijn wetsvoorstel afhankelijk van een verblijf van vijf jaar in het land. De toelichting verduidelijkt dat men van vreemdelingen niet kan verwachten dat zij voor de Belgische nationaliteit kiezen als zij nog hopen op een dag naar hun land terug te keren.

Fievez (Rassemblement wallon) ging nog een stap verder, aangezien hij voorstelde het passief kiesrecht toe te kennen na tien jaar verblijf in het land.

De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, de heer Philippe Moureaux, die met die wetsvoorstellen geconfronteerd werd, vroeg het advies van de Raad van State over de grondwettigheid ervan. Op 22 oktober 1980 bracht de Raad van State een negatief advies uit waarin stond dat de Grondwet moest worden gewijzigd vooraleer het stemrecht bij plaatselijke verkiezingen aan vreemdelingen kon worden toegekend. De voorstellen werden dus in de ijskast gezet tot zij op het einde van de zittingsperiode vervielen.

De verkiezingen van november 1981 waren een groot succes voor de liberalen. In de regering Martens V was er geen sprake meer van het vreemdelingenstemrecht want de Franstalige liberalen waren er tegen gekant. In een televisie-uitzending van april 1992 zette Jean Gol zijn afwijzing van het vreemdelingenstemrecht extra in de verf.

Opnieuw nam een communistisch parlementslid een initiatief maar ook dat belandde in de ijskast.

In 1983 diende minister van Justitie Jean Gol een wetsontwerp in over het vreemdelingenbeleid, waarbij de voorwaarden voor de toekenning van de nationaliteit werden versoepeld. Volgens hem was het stemrecht een aan het burgerschap verbonden politiek recht. Indien de vreemdelingen stemrecht wilden, dienden ze de Belgische nationaliteit te verwerven.

In januari 1986, onder de volgende regering, probeerde het socialistische parlementslid Jef Sleeckx opnieuw het stemrecht toe te kennen aan de vreemdelingen via een aanpassing van de kieswetgeving. Het advies van de Raad van State dat door de Kamervoorzitter werd gevraagd, bleef negatief. Het is nu duidelijk dat de voorstanders van toekenning van het stemrecht aan vreemdelingen bij lokale verkiezingen eerst moeten aansturen op een wijziging van artikel 4 van de Grondwet.

In 1987 is artikel 4 niet opgenomen in de lijst van de grondwetsartikelen die voor herziening vatbaar kunnen worden verklaard. De heer Jean Gol is nog steeds fel gekant tegen de toekenning van het stemrecht aan vreemdelingen die het Belgisch staatsburgerschap niet hebben verworven. Het programma van de PRL voorzag in de mogelijkheid om op lange termijn het stemrecht toe te kennen aan Europese vreemdelingen via een multilateraal verdrag en op basis van wederkerigheid.

Toen de regering in oktober 1987 een ontwerp tot herziening van de Grondwet aan het Parlement aanbood werd artikel 4 de Grondwet daarbij niet te berde gebracht. Volgens Jean Gol kon er van een algemene toekenning van kiesrecht aan niet-Belgen, die het onderscheid tussen staatsburgers en vreemdelingen zou aantasten, geen sprake zijn. In overeenstemming met het PRL-programma zag hij wel een mogelijkheid op termijn om via een multilateraal Europees Verdrag op basis van wederkerigheid het kiesrecht aan Europese burgers toe te kennen. Dit zou bij voorkeur moeten gebeuren met de buurlanden.

Een wijziging van artikel 4 vond Gol een riskante onderneming want dat zou de mogelijkheid openen « politieke rechten toe te kennen aan nog andere vreemdelingen afkomstig van buiten de EEG zonder dat de wederkerigheid verzekerd zou zijn » (13).

De volgende opmerking is wel zeer relevant en wordt voor de duidelijkheid in de oorspronkelijke (Franse) taal weergegeven : « Je suis personnellement partisan d'une politique qui vise, au maximum, à l'intégration des étrangers vivant sur notre territoire. Mais, en contre-partie je suis également favorable à une politique visant à rendre aussi temporaire que possible la présence, sur notre territoire, d'étrangers ne désirant pas s'y intégrer. J'estime cette attitude tout à fait logique » (14).

Met andere woorden, volgens Gol zou toekenning van kiesrecht aan vreemdelingen de integratie van niet-EEG-vreemdelingen in de weg staan, waar dat probleem zich bij EEG-vreemdelingen niet stelde. Bovendien zou verlening van kiesrecht aan vreemdelingen een hypotheek plaatsen op de mogelijkheid om verblijf van « niet-geïntegreerden » « zo tijdig mogelijk te houden » (15).

Verschillende parlementsleden uit de oppositie probeerden artikel 4 van de grondwet alsnog voor herziening vatbaar te verklaren maar uiteindelijk strandde deze poging uiteindelijk op 3 november 1987 in de Kamer : 47 leden stemden voor een mogelijke herziening (voornamelijk socialisten en groenen) terwijl 107 volksvertegenwoordigers (de coalitiepartijen) er tégen waren; er waren 11 onthoudingen van de ... Volksunie (16).

In juli 1988 presenteerde de Europese Commissie een voorstel van richtlijn inzake de toekenning van kiesrecht op gemeentelijk niveau aan EG-onderdanen en die discussie was derhalve begonnen.

In navolging van het Interministerieel Comité voor het migrantenbeleid besloot de regering om het ius soli te versterken maar geen stemrecht voor vreemdelingen na te streven (17).

C. De jaren negentig

Op 24 november 1991 forceerde het Vlaams Blok een ongekende doorbraak. In tussentijd had de uittredende regering op 7 februari 1992 het Verdrag van Maastricht ondertekend waarvan artikel 8 ­ dat het burgerschap van de Unie instelde ­ bepaalde dat iedere burger van de Unie die verblijf houdt in een lidstaat, waarvan hij geen onderdaan is, het actief en passief kiesrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen en bij de verkiezingen voor het Europees Parlement geniet onder dezelfde voorwaarden als voor de onderdanen van die Staat.

Toen Vlaams minister van Welzijn, Wivina Demeester, naar aanleiding van het 14e Festival van de migrant te Antwerpen geopperd had dat het debat over toekenning van stemrecht aan niet-EEG-vreemdelingen opnieuw aangegaan moest worden werd zij onmiddellijk door het CVP-partijbureau teruggefloten om daarna ook vanuit alle andere Vlaamse partijen, uitgezonderd Agalev, bekritiseerd te worden (18).

Op 22 november 1993 stelde Agalev-senator Frans Lozie een wetsvoorstel in tot toekenning van actief en passief kiesrecht aan vreemdelingen bij gemeente- en provincieraadsverkiezingen na vijf jaar verblijf.

Opvallend is dat toen Hand in Hand in december 1993 besloot zich tijdens haar tweede betoging voor gelijke rechten voor vreemdelingen, die op 27 maart 1994 te Brussel zou plaatsvinden, achter de eis van het stemrecht voor vreemdelingen te scharen, ze daarbij de openlijke steun vanuit enkele Vlaamse politieke partijen (CVP, SP en VU) verloor die haar eerder wel genegen waren. Terwijl de Franstalige partijen PS en PSC de beweging wel trouw bleven benadrukte bijvoorbeeld SP-voorzitter Frank Vandenbroucke in december 1993 dat « het voornemen van Hand in Hand om de volgende betoging te concentreren een vergissing is. De klemtoon op gemeentelijk stemrecht voor migranten vormt een polariserende strategie, die de « uitersten » versterkt : het Vlaams Blok én uiterst links » (19).

Ondertussen naderden de Europese verkiezingen van juni 1994 en de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1994 en in dat licht dienden de socialistische senator Roger Lallemand (PS) en de christen-democratische senatoren Andrée Delcourt-Pètre en Pierrette Cahay-André (PSC) in oktober 1993 een voorstel tot grondwetswijziging van artikel 4 in.

Het voorstel van de PSC'ers schrapte simpelweg de vereiste van het staatsburgerschap. Delcourt en Cahay dienden tegelijk een voorstel tot wijziging van de kieswet in dat toekenning van actief en passief kiesrecht aan EU-onderdanen (na respectievelijk vijf en tien jaar) beoogde.

In de toelichting lieten de opstellers echter een duidelijke opening naar verlening van kiesrecht aan alle niet-Belgen : « De volgende stap zal zijn het verlenen van hetzelfde recht aan iedere vreemdeling die in België verblijf houdt » (20).

Na de parlementsverkiezingen van mei 1995 werd de coalitie in het rooms-rode kabinet-Dehaene-II voortgezet. In juni 1996 verklaarde Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn Luc Martens (CVP) zich voorstander van gemeentelijk kiesrecht voor niet-EU-vreemdelingen. Hij pleitte er in de Vlaamse Raad voor om in het kader van de noodzakelijke grondwetsherziening ook het debat over de verlening van kiesrecht aan niet-EU - vreemdelingen te voeren.

Een poging van Ria Van den Heuvel (Agalev) om steun te vragen voor een motie die zou oproepen tot het voeren van een debat over het vreemdelingenstemrecht lukte maar half. De motie werd op 3 juli 1996 enkel door Agalev ondersteund, maar kon rekenen op een voorzichtige steunbetuiging in de vorm van een symbolische onthouding van de voltallige SP-fractie (21).

Op federaal niveau vroeg minister van binnenlandse zaken Johan Vande Lanotte (SP) zich begin december 1996 af welke consequenties het adagium « no taxation without representation » zou hebben inzake de toekenning van stemrecht aan niet-EU-onderdanen : « Het is immers niet evident wel stemrecht te geven aan Europeanen, ook aan degenen die hier geen belastingen betalen, maar niet aan niet-Europeanen die hier reeds jaren verblijven en wel belastingen betalen » (22).

In februari 1997 verklaarde oppositielid Willy Cortois (VLD) zich weliswaar bereid om mee werk te maken van de toepassing van de Europese richtlijn, maar verzette hij zich wel tegen de toekenning van kiesrecht aan « migranten », waarmee hij niet-EU-vreemdelingen bedoelde, omdat zulks een « strategische flater » zou zijn gezien « de doorsnee-Belg nog niet rijp is voor het stemrecht voor migranten » (23). Hierdoor suggereerde de liberaal dat de afwijzende houding van de VLD tegenover het vreemdelingenstemrecht niet louter tot een principiële positie aangaande de koppeling tussen staatsburgerschap en kiesrecht terug te voeren was, maar net zo goed het gevolg was van electorale motieven. In dit kader dient gewezen te worden naar de grootst opgezette bevraging die de VLD in 1995 onder haar aanhang georganiseerd had, het zogenaamd « VLD-referendum », en waarbij een grote meerderheid van de VLD-leden zich had uitgesproken tegen de toekenning van kiesrecht aan niet-Europese vreemdelingen (24).

Naar aanleiding van de druk bijgewoonde begrafenis van het vermoorde 9-jarige Marokkaanse meisje Loubna Benaïssa op 8 maart 1997 stelde de BRT-journalist Ivan De Vadder aan toenmalige eerste minister Jean-Luc Dehaene de vraag of het geen tijd was om gemeentelijk kiesrecht aan vreemdelingen toe te kennen. De eerste minister verkondigde daarop dat « vandaag een debat rond gemeentelijk stemrecht voor migranten alleszins niet onmogelijk is ». Naar aanleiding van Dehaenes uitspraken behandelden alle partijbureaus de betreffende thematiek op dezelfde dag. SP-voorzitter Louis Tobback stelde zich namens zijn partij « in principe » positief op tegenover de idee van kiesrecht voor vreemdelingen mits de toekenning « snel en op basis van consensus » zou kunnen gebeuren. Tegelijkertijd wees hij erop dat naturalisatie een ruimere weg naar stemrecht biedt. Bij monde van vice-voorzitter Elio Di Rupo stelde de PS zich positief op tegenover kiesrecht voor alle vreemdelingen. De PSC was er als de kippen bij om te verkondigen dat van hun kant in de Kamer een aantal wetsvoorstellen voor toekenning van kiesrecht op stapel stonden. Enkel de liberalen benadrukten dat stemrecht aan nationaliteit gekoppeld moest blijven. Het Vlaams Blok benadrukte dat stemrecht voor vreemdelingen uit den boze bleef en beschuldigde Dehaene van « een verwerpelijke politieke recuperatiepoging » (25).

Op 11 maart 1997 diende Agalev-parlementslid Ria Van den Heuvel in de Vlaamse Raad een motie in die de Vlaamse regering verzocht « alles in het werk te stellen om het gemeentelijk stemrecht voor migranten ingang te doen vinden in brede lagen van de bevolking en alles in het werk te stellen om het gemeentelijk stemrecht voor migranten bespreekbaar te maken en te verdedigen in overleg met de federale regering » (26). De Vlaams Blokkers Filip De Winter en Felix Strackx dienden daarop een tegenmotie in die de Vlaamse regering verzocht « afstand te nemen van de uitspraken die sommige van haar leden op persoonlijke titel deden ten voordele van het vreemdelingenstemrecht en zich in het Overlegcomité krachtig te verzetten tegen de toekenning van gemeentelijk kiesrecht aan vreemdelingen ».

Zij stelden dat « vanuit bepaalde politieke hoek misbruik wordt gemaakt » van het « terechte medeleven van de Vlaamse bevolking voor de familie Loubna Benaïssa, om het stemrecht voor vreemdelingen op de politieke agenda te plaatsen » » (27).

De Vlaams Blokkers argumenteerden dat het kiesrecht gekoppeld dient te te blijven aan de nationaliteit « zoals dit in bijna alle democratische Staten, waar ook ter wereld het geval is » en dat toekenning « rampzalige gevolgen zou hebben voor de vertegenwoordigers van de Vlamingen in de Brusselse gemeenteraden », terwijl de regering volgens haar Beleidsplan Brussel toch van plan was « iets te willen doen tegen de verdere minorisering van de Brusselse Vlamingen » (28). De dag nadien maakte PRL-voorzitter Louis Michel een opening voor steun van zijn partij mits bepaalde toegevingen aan de oppositie ­ zoals afschaffing van de stemplicht ­ zouden worden gedaan. In de week volgend op de begrafenis van Loubna bepleitte de Franstalige socialistische vakbond FGTB de toekenning van kiesrecht aan vreemdelingen op alle politieke niveaus.

Op 18 maart 1997 meldde het CVP-partijbestuur aan de pers voorlopig het officiële standpunt (dat kiesrecht voor niet-EU-vreemdelingen aan de nationaliteit koppelde) te behouden en een interne bevraging binnen de partij te organiseren alvorens in mei een definitief standpunt in te nemen. Daarom stemde ze op 19 maart 1997 in de Vlaamse Raad tegen een Agalev-motie die opriep tot toekenning van kiesrecht aan niet-EU-vreemdelingen. (29).

Op 29 april 1997 dienden PSC-kamerleden Jacques Lefevre en Pierrette Cahay-Andre voorstellen in om onder andere niet-Belgen na een verblijf van 5 jaar het actief kiesrecht en na een verblijf van 10 jaar het passief kiesrecht te verlenen. Op 13 mei 1997 dienden de socialisten Roger Lallemand (PS) en Philippe Mahoux (PS) in de Senaat een « open » voorstel tot grondwetsherziening in dat het gemeentelijke en provinciale kiesrecht ontkoppelde van het staatsburgerschap.

Op 20 mei 1997 opteert de CVP weer voor een compromis. De partij blijft het kiesrecht voor niet-EU-vreemdelingen koppelen aan de eis van nationaliteitsverwerving, maar stelt zich tegelijk op voor een eventuele verdere « vereenvoudiging en objectivering » van de naturalisatieprocedure. Tegelijkertijd werd gesteld dat na de gemeenteraadsverkiezingen van 2000 geëvalueerd zou worden of men toch niet tot toekenning van gemeentelijk vreemdelingenstemrecht zou overgaan. Daartoe bepleitte het CVP-partijbestuur een open grondwetswijziging (30). De VLD liet prompt weten een dergelijk initiatief niet te zullen steunen.

Onder impuls van Bert Anciaux nam de VU ­ als tweede Vlaamse partij na Agalev ­ het gemeentelijke kiesrecht voor alle vreemdelingen ­ zij het mits zij vijf jaar in het land verblijven, de streektaal kennen en belastingen betalen ­ op in haar partijprogramma. Premier Dehaene beloofde op de Staten-Generaal van het CGKR dat niet-EU-vreemdelingen in het jaar 2006 van het gemeentelijk kiesrecht zouden kunnen genieten.

Op de Ministerraad van 13 februari 1998 keurde de regering een voorontwerp van wet goed dat de bepalingen bevatte die het kiesrecht aan EU-burgers voor de gemeenteraadsverkiezingen voor het jaar 2000 toekende. Dehaene was ook de niet-Europese vreemdelingen niet vergeten. Enkele dagen na het neerleggen van het voorontwerp betreffende de verkiezingen diende hij namens de regering twee gekoppelde amendementen in op het eerder door de Kamercommissie goedgekeurde ­ maar door de Kamer afgekeurde ­ geamendeerde voorstel Clerfayt. In het eerste werd bepaald dat een wet die kiesrecht voor niet-EU-vreemdelingen zou toekennen met gewone meerderheid goedgekeurd zou kunnen worden. In het tweede werd bepaald dat die invoering echter niet voor 1 januari 2001 zou kunnen plaatsvinden.

Op 10 maart 1998 maakten de VLD en de PRL in de Kamercommissie voor grondwetsherziening duidelijk dat zij de goedkeuring van een dergelijke open grondwetswijziging zouden afblokken. De Franstalige liberalen wilden geen mogelijkheid tot toekenning van kiesrecht aan niet-EU-vreemdelingen toelaten.

Enkele dagen later bepleitte de Waalse minister-president Robert Collignon (PS) in « Le Soir » een defederalisering van de kieswetgeving ­ een oude Vlaamse eis die juist nog door de VLD was bepleit ­ zodat Wallonië zelfstandig op lokaal en deelstaatniveau het kiesrecht aan alle niet-Belgen kon toekennen. (31).

Eind maart betoogden 15 000 mensen in Brussel in het kader van de internationale antiracismedag voor de toekenning van gemeentelijk kiesrecht aan alle niet-Belgen. Ook raakte bekend dat Mostafa Ouezekhti, verkozene in de Brusselse Gewestraad, van Ecolo naar PRL-FDF overstapte.

De Franstalige pers zag daarin de voorbode van een steunverlening van de PRL-FDF voor een open grondwetsherziening (32) die het bereiken van een tweederde meerderheid in het verschiet zou brengen.

De PRL draaide inderdaad bij. Reeds op 31 maart 1998 diende Didier Reynders (PRL-FDF) een opmerkelijk amendement voor herziening van de Grondwet in waarbij voorgesteld werd aan niet-EU-onderdanen het gemeentelijk kiesrecht toe te kennen als zij « er zich formeel toe verbinden het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in acht te nemen » (33).

De veroordeling van België door het Hof van Justitie inzake het EU-stemrecht en de mogelijkheid dat België een dwangsom zou worden opgelegd zetten de regering-Dehaene er in de eerste helft van juli toe aan om snel met de PRL-FDF te onderhandelen over het vraagstuk van de grondwetsherziening. De Franstalige liberalen lieten weten de regering te willen steunen als er toekenning van kiesrecht aan Belgen in het buitenland kwam en de naturalisatieprocedure drastisch versoepeld werd. Ongetwijfeld was dit een nieuwe strategie van de PRL-FDF om de potentieel nieuwe kiezers, waarvoor tot dan toe vooral Ecolo, PS en PSC, het hadden opgenomen, voor haar te winnen. In het najaar van 1998 werd de naturalisatiewet inderdaad versoepeld in ruil voor de steun die de PRL had verleend aan de herziening van grondwetsartikel 8.

Door de grondwetswijziging van 11 december 1998 werd artikel 8 van de Grondwet als volgt gewijzigd. Het nieuwe lid 3 bepaalde dat de wet het stemrecht kan regelen van de burgers van de Europese Unie die niet de Belgische nationaliteit hebben en dit overeenkomstig de Belgische internationale en supranationale verplichtingen. Volgens het nieuwe lid 4 kan dit stemrecht worden uitgebreid tot de in België verblijvende niet-Europese onderdanen en dit onder de voorwaarden en op de wijze door de wet bepaald. Deze wet kon evenwel niet worden aangenomen voor 1 januari 2001.

Intussen had de SP op haar toekomstcongres van 1998 gepleit voor de toekenning van gemeentelijk en provinciaal stemrecht aan inwoners die van buiten de EU komen en die minstens vijf jaar wettig in ons land verblijven (34).

Na de verkiezingen van 13 juni 1999 kwam de paars-groene regering Verhofstadt I aan de macht. Tijdens de regeringsonderhandelingen had de VLD zich verzet tegen de invoering van het gemeentelijk vreemdelingenstemrecht, zoals AGALEV en ECOLO eisten, maar de Vlaamse liberalen hadden er wel mee ingestemd tegen het einde van het jaar de naturalisatieprocedure te versoepelen en te versnellen (35). In navolging van het regeerakkoord (36) keurde de Ministerraad op 24 september 1999 in eerste lezing een wetsontwerp goed om de verwerving van de Belgische nationaliteit verder te versoepelen en op 17 november 1999 keurde de regering het wetsontwerp tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de verwerving van de Belgische nationaliteit goed, nadat zij het had aangepast aan de bemerkingen van de Raad van State.

Op 13 december 1999 stelde SP-voorzitter Patrick Janssens dat hij persoonlijk liever eerst gemeentelijk stemrecht had toegekend aan vreemdelingen vooraleer de nationaliteitswetgeving zou worden herzien. Volgens hem werd de integratielogica omgekeerd. Toch zou de SP zich aan het regeerakkoord houden (37).

D. 2000-2003

Ondanks de kritiek die er eind 1999 ook in de VLD was gerezen keurden de Kamer (op 20 januari 2000) en de Senaat (op 17 februari 2000) het wetsontwerp over de versoepeling van de nationaliteitswetgeving goed.

De wet van 1 maart 2000 tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de Belgische nationaliteit (Belgisch Staatsblad van 6 april 2000) werd op 1 mei 2000 van kracht. Deze wet verruimde de mogelijkheid om door een nationaliteitsverklaring bij de gemeentelijke dienst van de burgerlijke stand de Belgische nationaliteit te verwerven, die tot dan toe gold voor vreemdelingen die in België geboren zijn, tot personen die ten minste één Belgische ouder hebben en tot vreemdelingen die gedurende ten minste zeven jaar ononderbroken hun hoofdverblijf in België gevestigd hadden en op het tijdstip van de verklaring in het bezit zijn van een verblijfsvergunning van onbeperkte duur of van een machtiging tot vestiging.

Naturalisatie kan worden verleend door de Kamer na een verblijfsduur van voortaan drie in plaats van vijf jaar (twee in plaats van drie jaar voor vluchtelingen en staatlozen). De integratiewil, die vroeger door het parket moest worden onderzocht aan de hand van een vragenlijst, wordt in de nieuwe regeling verondersteld te blijken uit het naturalisatieverzoek zelf. Voor verzet op andere gronden beschikt het parket nog over slechts één maand in plaats van vier maanden.

Door deze snel-Belg-wet kregen en krijgen vele vreemdelingen het Europees burgerschap ­ verbonden aan het Belgisch staatsburgerschap ­ in de schoot geworpen, een burgerschap dat ze in andere landen van de Europese Unie nooit zouden krijgen.

Om een idee te geven over de onmiddellijke gevolgen van de wet : volgens gegevens die in maart 2001 bekendgemaakt werden, hebben tussen mei en november 24 878 personen een naturalisatieverklaring afgelegd, tegenover slechts 5 273 tijdens het hele jaar 1999. Ook het aantal naturalisaties steeg. Tussen mei en december 2000 ontving de Kamer van volksvertegenwoordigers 13 337 aanvragen, tegenover 12 203 in heel 1999 (38).

Ondanks de ronduit dramatische versoepeling van de nationaliteitswetgeving, die vreemdelingen het stemrecht op alle niveaus toekent, zaten de voorstanders van het vreemdelingenstemrecht niet stil en werden door de linkse en Franstalige partijen verschillende wetsvoorstellen ingediend.

De wetsvoorstellen Decroly-Talhaoui (Écolo-Agalev) (39) et Lozie-Nagy (Agalev-Écolo) (40) strekken ertoe het actief en passief gemeentelijk stemrecht toe te kennen aan niet-Europese onderdanen die sinds ten minste vijf jaar ­ wettig (41) ­ op het grondgebied verblijven. Daarnaast beogen de indieners ook artikel 1bis van de gemeentekieswet op te heffen, zodat niet-Belgen niet meer verplicht zouden worden zich voorafgaandelijk in te schrijven op de kiezerslijsten, teneinde hun stemrecht uit te oefenen.

Zeer belangrijk om te vermelden is dat volgens de indieners de toekenning van gemeentelijk stemrecht slechts een eerste stap is naar een ruimere democratische participatie. Volgens hen moet het actief en passief vreemdelingenstemrecht in de toekomst ook gelden voor de provincieraadsverkiezingen, de gewestraadsverkiezingen en de Europese parlementsverkiezingen. Ook de nationaliteitsvereiste om zitting te hebben in de OCMW-Raad moet op termijn worden afgeschaft. Hetzelfde geldt voor de uitoefening van het burgemeester- en het schepenambt. De indieners kondigden specifieke wetsvoorstellen aan.

De wetsvoorstellen Di Rupo (PS) (42) et Mahoux-Daïf (PS) (43) beogen het actief en passief kiesrecht toe te kennen aan alle in het bevolkingsregister van de gemeente ingeschreven burgers uit derde landen, en dit niet alleen bij de gemeente-, maar tevens voor de provincieraadsverkiezingen, alsook het recht om op deze beide niveaus uitvoerende ambten te kunnen bekleden.

In deze wetsvoorstellen wordt de gemeente verplicht om aan al haar in de bevolkingsregisters ingeschreven niet-Belgische inwoners ambtshalve het bewijs van inschrijving op de kiezerslijsten op te sturen. De betrokkenen moeten dat bewijs dan alleen maar terugzenden om te kunnen deelnemen aan de gemeente- en provincieraadsverkiezingen.

Volgens de indieners heeft het absolute verband tussen nationaliteit en actief stemrecht op lokaal niveau geen zin. Ook is het volgens de Franstalige socialisten zo dat : « Als men de politieke kloof tussen niet-Belgische EU-burgers en de anderen handhaaft, versterkt men bij die laatsten een gevoel van uitsluiting dat haaks staat op de doelstelling van een evenwichtige integratie van de verschillende gemeenschappen die samen de bevolking van een lokale entiteit vormen ».

Deze twee wetsvoorstellen maken gewag van een termijn van vijf jaar. Deze eisen zijn dus met andere woorden strenger (!!) dan de verblijfsvoorwaarde voor de naturalisatie die teruggebracht werd tot drie jaar (44).

Door de senatoren F. Pehlivan (SP) en L. Tobback (SP) (45) wordt gepleit om het actief en passief kiesrecht toe te kennen aan niet-EU-onderdanen die ten minste drie jaar wettig in België verblijven en dit zowel voor de gemeente- als de provincieraadsverkiezingen.

De voorgestelde regeling hanteert daarbij wel het principe van de opkomstplicht zowel voor de EU-onderdanen als voor de niet-EU-onderdanen. Er wordt verwezen naar een resolutie van het Europees Parlement die de lidstaten oproept om niet-EU-burgers na drie jaar verblijf stemrecht te verlenen. Na drie jaar verblijf zouden vreemdelingen in het socialistisch wetsvoorstel automatisch in het kiesregister worden ingeschreven. Voor de indieners was de automatische inschrijving, in tegenstelling tot de opkomstplicht, wel bespreekbaar, net zoals de minimale verblijfsduur van drie jaar. Tobback deed een oproep om dit vreemdelingenstemrecht er snel door te jagen omdat een lange publieke discussie enkel in het voordeel van het Vlaams Blok zou spelen.

Op 26 augustus 2001 riep AGALEV-voorman Jos Geysels de meerderheid op werk te maken van het gemeentelijk stemrecht voor vreemdelingen. Terwijl hij de steun kreeg van SP.A- voorzitter Patrick Janssens reageerde VLD-voorzitter Karel De Gucht negatief. In de televisie-uitzending « De Zevende Dag » van 2 september 2001 verklaarde De Gucht dat het volgens hem niet verstandig zou zijn om de invoering van het vreemdelingenstemrecht nog voor de volgende parlementsverkiezingen te willen regelen, terwijl de eerstvolgende gemeenteraadsverkiezingen pas in 2006 plaatsvinden. Dat zou volgens de voorzitter van de VLD alleen maar het Vlaams Blok in de kaart spelen.

Ook Verhofstadt maakte duidelijk dat de regering alleen zou uitvoeren wat er in het regeerakkoord stond en wees er op dat er in dat akkoord met geen woord gerept werd over vreemdelingenstemrecht. In « De Zevende Dag » van 9 september 2001 verklaarde Bart Somers, VLD-Kamerlid en burgemeester van Mechelen, dat de invoering van het vreemdelingenstemrecht met een wisselmeerderheid de regering zou bedreigen.

Op het congres van de CD&V op 29 september 2001 werd er een compromis bereikt over het vreemdelingenstemrecht, dat binnen de CD&V zowel tegenstanders (bijvoorbeeld Marc Van Peel en Pieter De Crem (46)) als voorstanders (bij voorbeeld Stefaan De Clercq en Marc Eyskens) kent. Ook hier wordt de kwestie in verband gebracht met de versoepelde nationaliteitswetgeving. De politieke participatie gebeurt volgens de CD&V normaal via de nationaliteitsverwerving die de participatie op alle niveaus verzekert.

De CD&V wil de nationaliteitswetgeving verstrengen door de minimale verblijfsduur opnieuw op vijf jaar te brengen en door van de kandidaat-Belg te eisen dat hij over een basiskennis van de streektaal beschikt of zich inspant om die taal machtig te worden. Pas op het moment dat van een dergelijke aanpassing van de nationaliteitswetgeving werk wordt gemaakt, is de CD&V bereid om in het Parlement het debat aan te gaan onder de voorwaarden waaronder mensen die aan de nieuwe nationaliteitsvoorwaarden voldoen en dus integratiebereid zijn, maar die gegronde redenen kunnen aanvoeren waarom zij van dit recht geen gebruik maken, gemeentelijk stemrecht kunnen krijgen middels een inschrijvingsrecht zoals voor de EU-burgers.

De CD&V blijft vaag over wat er onder die gegronde redenen zou kunnen worden begrepen. Er wordt onder meer verwezen naar immigranten die uit een land komen dat de dubbele nationaliteit niet toestaat en die om die reden geen Belg kunnen worden zonder hun oorspronkelijke nationaliteit te verliezen. Volgens congresvoorzitter Nahima Lanjri zijn echter ook « subjectieve » redenen niet uitgesloten.

VLD'er Patrick Dewael verklaarde zich persoonlijk voor het vreemdelingenstemrecht gewonnen, indien aan een aantal voorwaarden is voldaan.

In zijn boek Wederzijds respect wordt weliswaar gesteld dat vreemdelingen Belg moeten worden,

wanneer ze willen stemmen, maar in het oorspronkelijke manuscript hield Dewael een pleidooi voor het invoeren van het gemeentelijk vreemdelingenstemrecht in ruil voor een verstrenging van de nationaliteitswetgeving.

Dewael stelt in die oorspronkelijke versie van zijn boek dat de nationaliteit een achterhaalde weg is die voorbij gaat aan de principes van een goed functionerende democratie.

In een tijd waarin de betekenis van de Natiestaten onder invloed van de geglobaliseerde economie en van de alle grenzen overschrijdende informatietechnologie vervaagt, aldus Dewael, betekent de band tussen stemrecht en nationaliteit steeds minder : « Het oude democratische principe dat wie belastingen betaalt, mee mag beslissen over wat er met die belastingen gebeurt, verplicht ons op termijn na te denken over het loslaten van de band tussen nationaliteit en stemrecht » (47).

Dewael verbindt aan het vreemdelingenstemrecht een voorwaarde van een minimale verblijfsduur van vijf jaar.

Op 26 oktober 2001 liet PS-voorzitter Di Rupo verstaan dat zijn partij niet zou aandringen op de invoering van vreemdelingenstemrecht en dat de VLD in ruil geen wisselmeerderheid zou aanvaarden voor de spijtoptantenwet. Na negatieve reacties van de groenen en de SP.A ontkende De Gucht dat er sprake was van een koehandel, maar hij bevestigde tevens over beide onderwerpen geen wisselmeerderheid te zullen aanvaarden (48).

Op 6 november 2001 begon de Senaatscommissie voor Binnenlandse Zaken met de bespreking van het vreemdelingenstemrecht op basis van het wetsvoorstel Lozie-Nagy. Op verzoek van de VLD en de CD&V hield de commissie op 20 november 2001 een hoorzitting met enkele experts over de ervaringen in landen met vreemdelingenstemrecht.

De dag voordien had de VLD-Kamerfractieleider, de heer Coveliers, zich gekant tegende toekenning van vreemdelingenstemrecht, in deze legislatuur (onderlijning Vlaams Blok). Vreemdelingen moeten volgens hem eerst Belg worden wat volgens hem « makkelijk zat » is.

Het betreffende wetsvoorstel zou de Kamer nooit bereiken : « Als de Senaat het migrantenstemrecht goedkeurt, zal er namelijk geen regering meer zijn. » Zoals Karel De Gucht, eiste Coveliers dat de snel-Belg-wet weer strenger zou worden om misbruik te voorkomen : « Bij een volgende regeringsonderhandeling kan dan evenwel over migrantenstemrecht gepraat worden » (49).

In een later vraaggesprek stelde Coveliers dat de verwijzing naar het principe « no taxation without representation » geen steek houdt : « Het argument dat niet-Belgen ook belastingen betalen, houdt geen steek. Mag iemand die geen belastingen betaalt dan niet stemmen ? Dan zouden we terug in het cijnskiesstelsel zitten ... » (50).

Op 27 november 2001 stelde de heer Tobback (SP.A) in de Senaatscommissie voor Binnenlandse Zaken voor om op zeer korte termijn de invoering van het vreemdelingenstemrecht te regelen en tegelijk de snel-Belg-wet aan te passen.

De VLD-senatoren vroegen bedenktijd, maar de heer De Gucht herhaalde op 15 december 2001 dat de VLD « nooit » wil weten van vreemdelingenstemrecht, ook niet als het gekoppeld zou worden aan een herziening van de snel-Belg-wet en evenmin bij de volgende regeringsvorming.

De heer De Gucht stelde dat hij persoonlijk geen tegenstander was van stemrecht voor niet-EU-burgers, maar meende dat een meerderheid van de Vlamingen daar niet van wilde weten (51).

Dit was ook de de mening van senator Wille : « Onze basis wil niet weten van migrantenstemrecht. In Vlaanderen is er geen meerderheid voor het stemrecht. Niet bij de volksvertegenwoordiging en ook niet bij de bevolking » (52).

Socialistische senatoren stelden op 18 december de regeringscrisis waar de VLD mee dreigde, niet te schuwen.

Op 18 december 2001 diende de heer Filip Dewinter, voorzitter van de VB-fractie in de Vlaamse Raad, een voorstel van resolutie betreffende het gemeentelijk stemrecht voor vreemdelingen in om de Vlaamse Raad een krachtig signaal te laten uitsturen richting Senaat : in Vlaanderen bestaat geen meerderheid voor het vreemdelingenstemrecht (53).

In dit voorstel stelde de heer Dewinter dat dit vreemdelingenstemrecht de Vlamingen wordt opgedrongen door de unanieme Franstalige politieke kaste. Met name weten de Waalse en Franstalige partijen zeer goed dat ze, via het stemrecht voor vreemdelingen, de Brusselse Vlamingen electoraal definitief van de kaart kunnen vegen. Het feit dat ongeveer 98,5 % van de naturalisatiedossiers in Brussel in het Frans worden ingediend zegt genoeg.

Opmerkelijk was dat de meerderheidsfracties akkoord gingen met de behandeling van de resolutie maar dat enkel oppositiepartij CD&V tegen de spoedbehandeling stemde (54). De resolutie werd door alle partijen in de Vlaamse Raad verworpen, inclusief de N-VA.

Het vreemdelingenstemrecht kwam er nog niet door in 2002. Zoals Louis Michel (PRL) had aangekondigd stemden zijn senatoren in de bevoegde commissie tegen het voorstel. De PRL-kopman vond het niet opportuun om een alternatieve meerderheid te steunen die de VLD-coalitiepartner zou isoleren.

Nog in het begin van 2003 verklaarde Louis Michel : « Wij moeten rekening houden met de moeilijkheden die het migrantenstemrecht oplevert voor de VLD-regeringspartner. (...) Wij moeten hen de nodige tijd geven. De eerstvolgende gemeenteraadsverkiezingen staan pas in 2006 op het programma » (55).

De afvoering van het gemeentelijk vreemdelingenstemrecht was duidelijk niet naar de zin van enkele CD&V'ers. Voormalig CD&V-minister van Cultuur, Luc Martens, stelde dat een almaar grotere groep CD&V-parlementsleden voorstander is van het vreemdelingenstemrecht : « En niet van de minsten. (...) Die gaan absoluut niet aanvaarden dat wat er nu gebeurt, wordt gebruikt om het migrantenstemrecht definitief af te voeren (56) ».

In hetzelfde interview stelde de heer Martens dat de recente stemming in de Senaat geen eindpunt is : tegen de volgende gemeenteraadsverkiezingen « moet het er sowieso van komen. »

De heer Martens krijgt gelijk. Waar de VLD naar aloude gewoonte de verkiezingsperiode van 2003 was ingetrokken met een relatief stoer programma waarin ze zich onder meer uitsprak voor scherpere controles op de kandidaten die via naturalisatie de Belgische nationaliteit wensen te krijgen, voor « een verplichte veralgemeende inburgering van de nieuwkomers » en tegen vreemdelingenstemrecht (57), bleef daar in het regeerakkoord niet veel ­ om niet te zeggen niets ­ van over.

Zoals de andere beleidsdomeinen is ook het vreemdelingenbeleid volledig op maat gesneden van de Franstaligen. In dit akkoord wordt de deur wijd open gezet voor de invoering van het gemeentelijk vreemdelingenstemrecht : het Parlement wordt met name « uitgenodigd » « zich uit te spreken over de invoering van het gemeentelijk stemrecht en de verkiesbaarheid voor vreemdelingen » (58). Deze passage liet aan duidelijkheid niets te wensen over en al vlug werden wetsvoorstellen in die zin ingediend.

Nadat de PS'er Claude Eerdekens en de SP.A'ers mevrouw Pehlivan (59) en de heer Erdman(60) reeds in juli wetsvoorstellen indienden, kondigt MR-Kamerlid Philippe Monfils op het einde van augustus een wetsvoorstel van zijn partij aan. De MR vraagt dat een vreemdeling die wil stemmen minstens vijf jaar in België woont.

De vreemdelingen moeten het recht op individuele basis aanvragen en moeten een engagementverklaring ondertekenen om de Grondwet en de Belgische

wetten te respecteren (61). Het MR-wetsvoorstel beperkt zich tot het stemrecht en beoogt geen recht van verkiesbaarheid (62).

Het moet hier nog eens worden onderlijnd dat de verblijfsvereiste voor vreemdelingenstemrecht op lokaal niveau strenger wordt gesteld dan de verblijfsvereiste van drie jaar voor naturalisatie.

VLD-senator Jean-Marie Dedecker reageert met een voorstel van bijzondere wet om de bijzondere wet van 8 augustus 1988 te wijzigen. De heer Dedecker wil de verkiezingsprocedures regionaliseren zodat Vlaanderen en Wallonië afzonderlijk kunnen beslissen of ze migranten al dan niet stemrecht verlenen : « Vlaanderen en Wallonië hebben een verschillende visie op het migrantenstemrecht. Vandaag spitst de discussie zich nog toe op het gemeentelijk stemrecht, maar het ligt voor de hand dat het daarmee niet zal ophouden. Dit voorstel laat elk Gewest toe migrantenstemrecht in te voeren voor Kamer en Senaat. » Dedecker vreest niet dat er in het Vlaams Parlement geen meerderheid tegen het migrantenstemrecht is : « Ik heb daar het volste vertrouwen in. Laat ons daar maar een referendum over houden, de directe burgerdemocratie in de praktijk » (63).

Terwijl op dit voorstel afwijzend wordt gereageerd is het evenwel opmerkelijk dat eind januari Verhofstadt stelde dat het stemrecht voor vreemdelingen ... deel uitmaakte van het Lambermont-akkoord. Volgens het Lambermont-akkoord zouden de gehele gemeentelijke en provinciale kieswetgeving ­ inclusief dus het gemeentelijk vreemdelingenstemrecht ­ naar de Gewesten worden overgeheveld en zouden Vlaanderen, Brussel en Wallonië dan zelf kunnen bepalen of en onder welke voorwaarden ze het kiesrecht aan niet-EU-vreemdelingen toekennen (64).

De CD&V reikt Louis Michel een alternatief aan : « De Franstalige meerderheidspartijen denken eraan Belgen in het buitenland de dubbele nationaliteit toe te staan. Waarom doen we dat ook niet voor vreemdelingen die hier verblijven ? We stellen vast dat er een drempel bestaat om Belg te worden, omdat men dan de oude nationaliteit verliest. Die drempel bestaat ook bij wie hier goed geïntegreerd is. Het ligt emotioneel moeilijk. Dus laat ze die nationaliteit gewoon behouden. Dan krijgen ze automatisch stemrecht » aldus CD&V-voorzitter Yves Leterme (65).

De CD&V wil met andere woorden vreemdelingen die in België verblijven aan stemrecht helpen via het systeem van de dubbele nationaliteit. Een Marokkaan of Turk die een Belgisch paspoort wil, moet dan zijn oude papieren niet inleveren.

In de eerste helft van september 2003 waarschuwt VLD-voorzitter Karel De Gucht de Franstalige partijen en de SP.A voor de neveneffecten van een invoering van het gemeentelijk vreemdelingenstemrecht. Vooreerst duidt hij aan dat een meerderheid van de Vlamingen en de Vlaamse volksvertegenwoordigers tegen is. Volgens hem zal het Vlaams Blok een goede zaak doen en dreigt het Vlaams Blok het bestuur in Brussel te blokkeren :

« De SP.A is bereid om straks als enige Vlaamse partij samen met de Franstalige partijen het gemeentelijk stemrecht voor migranten goed te keuren. Tegen de wil van de meerderheid van de Vlamingen en de Vlaamse volksvertegenwoordigers. Ik roep de SP.A om zich te bezinnen over deze immense verantwoordelijkheid. De SP.A heeft de sleutel in handen. (...) Eén : met het gebakkelei over dit symbooldossier zal het Vlaams Blok opnieuw zijn voordeel doen. Twee : het bestuur van Brussel zal geblokkeerd geraken. De Franstalige partijen jagen door hun unanieme steun aan het migrantenstemrecht de Franstalige Brusselse kiezer naar het Vlaams Blok. Voor de Franstalige Brusselaar die het oneens is met het migrantenstemrecht, is het Vlaams Blok de enige uitlaatklep » (66).

Twee VLD-parlementsleden distantiëren zich openlijk van het partijstandpunt. Sven Gatz (Vlaams en Brussels Parlementslid) en Patrik Vankrunkelsven (senator) zijn openlijk voor het stemrecht voor vreemdelingen.

Ze krijgen steun van de liberale studentenvereniging LVSV uit Gent. De heren Vankrunkelsven en Gatz « beweren dat hun partij zich zo ingegraven heeft in een hard antistandpunt dat ze er nog moeilijk kan uit los komen » (67). Ook Annemie Neyts, Annemie Van de Casteele, Bart Tommelein, Dirk Verhofstadt en Vincent Van Quickenborne scharen zich achter Gatz en Vankrunkelsven (68).

In zijn toespraak naar aanleiding van de Waalse feesten in Namen op 21 september 2003 stelde de Waalse minister-president Jean-Claude Van Cauwenberghe (PS) dat het gemeentelijk vreemdelingenstemrecht de goedkeuring van alle Waalse partijen kan wegdragen. Persoonlijk is hij er ook voorstander van om vreemdelingen bij de regionale verkiezingen in 2009 te laten meestemmen. In een reactie verzet Vlaams minister-president Bart Somers (VLD) zich tegen het vreemdelingenstemrecht : « De invoering zou tegen de wil van de meerderheid van de Vlaamse vertegenwoordigers in het federaal Parlement ingaan. » Bart Somers onderstreepte dat er terzake een groot verschil bestaat tussen de publieke opinie in het Zuiden en die in het Noorden van het land. In het Zuiden is er eenparigheid over het vreemdelingenstemrecht, in Vlaanderen is een grote meerderheid van de verkozenen tegen (69).

Voor VLD-Kamerlid Karel Pinxten is het een uitgemaakte zaak dat de Vlamingen geen vreemdelingenstemrecht willen en dat de Franstaligen Vlaanderen het vreemdelingenstemrecht opleggen (70).

Tijdens de fractiedagen in Oostende in het weekend van 26 en 27 september 2003 besloot een ruime meerderheid van de VLD-mandatarissen om actief de strijd aan te binden tegen alle wetsvoorstellen die het vreemdelingenstemrecht willen invoeren. VLD-Kamerfractieleider Rik Daems benadrukt dat zowat alle aangelegenheden die met gemeenten te maken hebben een regionale bevoegdheid zijn en dat het dus logisch is dat hetzelfde gebeurt met de bevoegdheid over het stemrecht. VLD-Senaatsfractieleider Hugo Coveliers vindt dat het niet kan dat de SP.A en de Franstaligen iets doordrukken waar 80 % van de Vlamingen tegen is. VLD-voorzitter Karel De Gucht wijst er op dat ook de bevoegdheid over het toekennen van wapenlicenties werd geregionaliseerd en dat met een defederalisering de Franstaligen ook hun vreemdelingenstemrecht krijgen (71).

De SP.A-Spirit, de SP en de MR reageren prompt en willen niet weten van een regionalisering. MR-kopstuk Louis Michel stelt zeer duidelijk : « Ik hoop

dat mijn liberale vrienden beseffen dat het invoeren van het migrantenstemrecht zal moeten. Het gaat maar om zo'n 100 000 mensen, maar het is toch belangrijk voor mij » (72).

Ook de CD&V valt de VLD niet bij. « In feite misbruikt VLD-voorzitter De Gucht de regionalisering om de tegenstellingen tussen de paarse coalitiepartners te verdoezelen », zegt voorzitter Yves Leterme, die vervolgt : « Maar een regionalisering moet de problemen van de Vlamingen oplossen en niet die van De Gucht of Stevaert » (73).

Karel De Gucht stelt daarop dat de reactie van de Franstaligen hem niet verwondert : « Hoewel, ze reageren à la carte ­ de wapenhandel regionaliseerden ze wel. En SP.A-SPIRIT wil vaart zetten achter de discussie uit schrik voor de eigen achterban. Maar wat mij het meest heeft verbaasd, is de reactie van CD&V, dat om tactische redenen niet meestapt hoewel het ook tegen migrantenstemrecht is (74) ».

Tijdens het RTL-programma « Controverse » op zondag 5 oktober 2003 stelt Brussels minister-president Daniel Ducarme (MR) dat hij zich niet wil uitspreken over de vraag of de stemming in het Parlement afgerond moet worden voor of na de verkiezingen van 2004. Volgens CD&V-voorzitter Yves Leterme wijst de weifelende houding van de MR op een akkoord met de VLD om het debat uit te stellen tot na de verkiezingen van 2004 (75).

Tijdens dit debat bleek ook dat de Franstalige partijen het oneens zijn over de voorwaarden alsook de juiste invulling en draagwijdte van het vreemdelingenstemrecht (76).

Uit dit historisch overzicht kan men een duidelijke conclusie trekken. Het (gemeentelijk) vreemdelingenstemrecht is altijd een Franstalige en linkse eis geweest, waartegen nooit een Vlaams verzet is geformuleerd.

Buiten de PRL (nu : MR) zijn alle Franstalige partijen altijd voor vreemdelingenstemrecht geweest. Het zijn strategische electorale motieven die de PRL hebben doen bijdraaien. In het hengelen naar een nieuwe groep kiezers kan deze partij niet achterblijven. In de legislatuur 1999-2003 sprong ze slechts met tegenzin haar Vlaamse geestesgenoten, de VLD, bij.

Over die VLD kunnen we zeer kort zijn. Deze partij zou zich zogezegd tegen het vreemdelingenstemrecht verzetten. Welnu, het is juist de VLD die er via de snel-Belg-wet heeft voor gezorgd dat vreemdelingen en masse op alle niveaus kunnen meestemmen zonder dat zij zelfs enige integratiebereidheid moeten aantonen.

Marie-Claire Foblets wijst er terecht op dat : « De liberale coalitiepartner die onder de vorige legislatuur het debat over het gemeentelijk stemrecht uit de weg wilde gaan, heeft vandaag een veel grotere toegeving gedaan en toegelaten dat een veel grotere tolerantie in de wet werd ingebouwd dan het geval zou zijn geweest indien destijds wel over dit gemeentelijk stemrecht was gepraat. De verwerving van de nationaliteit verleent stemrecht niet alleen op gemeentelijk, maar op alle niveaus » (77).

De VLD bedriegt ­ eens te meer ­ de Vlaamse kiezer als ze beweert zich te verzetten tegen het vreemdelingenstemrecht. Zij heeft het stemrecht voor vreemdelingen namelijk reeds ingevoerd. Sinds de snel-Belgwet is staatsburgerschap echt een vodje papier geworden en kunnen vreemdelingen en masse op alle niveaus meestemmen.

Vreemdelingenstemrecht is voor de VLD geen principieel punt. De partij « verzet » zich nu enkel en alleen omwille van puur electorale en strategische redenen. De bevolking is zich niet bewust van de dramatische gevolgen van de snel-Belg-wet. Het actuele dossier vreemdelingenstemrecht is daarentegen zeer symbolisch en voor eenieder herkenbaar.

Over de CD&V kunnen we even kort zijn. Als er al ooit echt verzet is geweest tegen het vreemdelingenstemrecht is dit nooit eensgezind ­ er zijn bij de CD&V zowel voor als tegenstanders ­ geweest en is het zeker niet principieel van aard (78). Getuige hiervan de laatste zet van Yves Leterme.

De SP.A en Agalev hebben altijd geijverd voor vreemdelingenstemrecht. Alle Vlaamse partijen (79) ­ en niet alleen SP.A (80) en Agalev ­ dragen hier een even zware verantwoordelijkheid.

Spreker is de overtuiging toegedaan dat dit Vlaamse verzet er moet komen, ondanks collaboratie van de socialisten met de Franstalige partijen. Het Vlaams Blok zal zijn kiezers niet verloochenen en zal niet toegeven aan de Franstalige horden.

2.14 Mevrouw Thijs

Mevrouw Thijs stelt vast dat niemand van de voorstanders van voorliggend wetsvoorstel op een inhoudelijke manier in het commissiedebat tussenkomt.

Aan de wijze waarop de discussie wordt gevoerd, kan niemand een goed gevoel overhouden. Het is een schande dat over een dergelijk belangrijk thema in zo'n omstandigheden moet worden gedebatteerd.

De Senaat, als reflectiekamer, laat hier een onvoorstelbare kans aan zich voorbijgaan om een grondig debat over deze problematiek te voeren. Men stelt wel voor om grote debatten te houden over de ruimtevaart, over de vergrijzing, enz. maar een diepgaand debat over de migrantenproblematiek blijkt onmogelijk te zijn.

De CD&V-fractie, waarvan mevrouw Thijs deel uitmaakt, heeft deze problematiek altijd in een globaal concept willen bespreken. Het zou goed zijn om dit maatschappelijk debat op een serene wijze te voeren in plaats van op een manier die een democratie onwaardig is.

Sinds het midden van de jaren'90 is het zogenaamde migrantenstemrecht een symbooldossier geworden. Alle partijen hebben zich laten vangen door de manier waarop deze problematiek nu op de agenda is geplaatst.

Normaal dient eerst te worden gesproken over de integratie. Hoe ver staat het daarmee ? Hoe kan die beter worden aangepakt ? Wat met de 70 % van de allochtone jongeren die vandaag geen werk hebben ? Dat is belangrijk.

Het zijn de socialistische partijen die dit wetsvoorstel absoluut snel goedgekeurd willen zien. Zij verwachten hiermee electorale winst te boeken. Zij nemen aan dat als deze migranten stemrecht krijgen, ze vooral voor hen zullen stemmen.

De bedoeling van de Senaat is om debatten grondig te voeren. Het mag niet louter op basis van electorale overwegingen. Het moet gebeuren op een wijze die de maatschappij in haar geheel ten goede komt.

Met het toekennen van stemrecht aan alle migranten alleen lost men hun problemen niet op.

In de gemeente waar mevrouw Thijs woont bestaat sinds vijf jaar een verplicht inburgeringscontract. Misschien zouden alle gemeenten dat moeten introduceren. Mensen die toekomen in de gemeente worden begeleid. Elke dag komen nieuwe mensen aan hetzij via gezinshereniging, hetzij als politieke vluchteling. Dit belangrijk aspect van integratie ontbreekt in het debat.

Men kan lessen trekken uit de ervaringen in Nederland dat reeds in 1983 stemrecht aan allochtonen heeft toegekend. We moeten vaststellen dat zich daar twintig jaar later nog altijd dezelfde problemen voordoen. Dit bewijst dat het verlenen van stemrecht alleen de problemen niet oplost.

Die illusie moet dringend doorprikt worden. Er moet met de migrantengemeenschap worden samengewerkt om de problemen aan te pakken.

Net als bij ons is in Nederland ook een « snel-Nederlanderwet » ingevoerd alvorens het stemrecht werd toegekend. Het feit dat de parallellen zo groot zijn, maakt het des te erger dat men hier geen lessen uit die ervaringen wil of durft trekken. Nee, het wetsvoorstel moet kost wat kost worden goedgekeurd. De zekerheid dat deze wet de situatie van de allochtonen niet spectaculair zal verbeteren, ondergraaft het nut van de haast waarmee dit onderwerp hier wordt behandeld.

De CD&V wil uitgaan van een verrijkende interculturele samenleving. Vanuit die basis kan de maatschappij beter worden gemaakt. Momenteel is de samenleving te zeer het gescheiden leven van de verschillende culturen en etnische groepen. De politiek moet ervoor zorgen dat iedereen op een fatsoenlijke manier kan samenleven. Iedereen die zich in ons land wil vestigen, moet de kans krijgen om zijn eigen talenten te benutten. De enorme diversiteit aan culturen in ons land moet worden aangewend om onze samenleving te laten groeien.

Met dit wetsvoorstel spannen de indieners het paard gewoon achter de kar. Het resultaat zal zijn dat men het deksel op de neus zal krijgen. Immers, bij de migrantengemeenschap zijn ten onrechte torenhoge verwachtingen gecreëerd. Die verwachtingen kunnen met dit wetsvoorstel nooit worden ingelost.

In plaats daarvan moet worden gestreefd naar een samenleving waarin mensen respect voor elkaar hebben, elkaar verdragen en naast elkaar samenleven.

Het opheffen van de achterstand die er vandaag bestaat in de verschillende domeinen (onderwijs, arbeidsmarkt, huisvesting, enz.) moet de eerste prioriteit zijn. Belangrijk is het om tot een harmonieuze, multiculturele samenleving te komen, met rechten en plichten.

Bij de discussie over dit onderwerp tijdens de vorige legislatuur werden niet alle facetten van het probleem belicht. Met name de discussie over de koppeling van het migrantenstemrecht aan de « snel-Belgwet » kon niet worden gevoerd.

In de aanloop naar de federale verkiezingen van mei 2003 gaven alle partijen toe dat deze laatste wet een slechte wet is, die zo snel mogelijk moet worden aangepast. De CD&V vraagt dan ook dat hiervan tijdens deze legislatuur opnieuw werk zou worden gemaakt. De boodschap voor de bevolking moet duidelijk zijn : als voor de migranten de nationaliteit geen vodje papier is, dan is dit voor de CD&V evenmin het geval.

Een ander belangrijk aspect vormt de « oprechte » integratie. Deze moet vergezeld gaan van openheid daartoe vanwege de eigen mensen. Er zouden heel wat voorbeelden kunnen worden gegeven van waar het goed gelopen is. Het probleem is dat de andere voorbeelden het debat altijd overschaduwen. Er moet worden bekeken hoe dat kan worden aangepakt.

De CD&V heeft heel wat concrete voorstellen gedaan. Een eerste daarvan is dat de integratie moet worden gestimuleerd via de verplichte onthaalprojecten. Die kunnen wel degelijk werken.

Tussen 1994 en 1999 ontving Vlaanderen gemiddeld 21 000 nieuwkomers per jaar, de geregulariseerden niet inbegrepen. 55 % van deze mensen was afkomstig uit de Europese Unie. Vandaag blijkt het huidige systeem van de inburgeringsprojecten niet te voldoen. Daaraan moet worden gewerkt vanuit de verschillende gemeenschappen.

Een tweede element dat mevrouw Thijs wenst te onderstrepen is dat de CD&V discriminatie, racisme en extremisme afwijst. Deze fenomenen kunnen geen enkele vorm worden getolereerd, ongeacht of zij allochtonen of autochtonen betreffen.

Verschillende aspecten zijn belangrijk. Vooreerst moet de bevolking meer inzicht krijgen in de interculturele samenleving. Er wordt veel over gesproken maar veel te weinig aan gedaan.

Ook de positieve initiatieven in het onderwijs, in het verenigingsleven, op de arbeidsmarkt, in de vrije tijdssector, enz. zouden naar voren moeten worden gebracht als lichtende voorbeelden.

Daarenboven moet er ook dringend werk gemaakt worden van een positieve beeldvorming over de aanwezigheid van allochtonen in de media. CD&V pleit voor media die zichzelf evalueren om steeds terugkerende fouten in de sloganmatige aanpak van gebeurtenissen waarbij migranten betrokken zijn, te verbeteren.

Spreekster pleit ook voor de invoering van praktijktesten om discriminatie op de arbeidsmarkt en in de huisvesting aan te pakken.

Een derde element is politieke participatie van migranten en ook de nationaliteitsverwerving moet samengaan met integratie. De politieke mondigheid en deelname zijn belangrijke onderdelen van een goed integratiebeleid. Stemrecht is daarom in de eerste plaats gekoppeld aan het verwerven van de nationaliteit als belangrijkste integratiewijze. Nationaliteit is een recht voor wie een verblijfsvergunning voor onbepaalde duur heeft, vijf jaar legaal en ononderbroken in ons land verblijft, geen crimineel verleden heeft, geen gevaar is voor de samenleving en een basiskennis heeft van de streektaal en zich inspant om deze te leren.

De snel-Belgwet moet daarom grondig worden aangepast.

Een ander vitaal element in integratie is werk. Integratie staat of valt met integratie op sociaal-economisch vlak. Werkgelegenheid is één van de belangrijkste sleutels voor integratie. Degelijke huisvesting, een goede gezondheid, gezinsvorming, opvoeding van kinderen, zijn in grote mate afhankelijk van een baan. Het kan toch niet dat jonge allochtonen geen mogelijkheden hebben om deel te nemen aan onze economie. Er wordt te weinig in hen geïnvesteerd.

De periode van 1996 tot 2001 is een periode van economische heropleving. De werkloosheid bij alle niet werkende werkzoekenden daalde met 33 %, maar ze stijgt bij de allochtonen met ongeveer 30 %. Deze stijging situeert zich vooral bij de zogenaamde « nieuwkomers ». Hoe komt dit ? Conclusie : de migranten hebben niet kunnen profiteren van de economische heropleving in België. Hoe komt het dat allochtonen oververtegenwoordigd zijn in de werkloosheidscijfers ? Heeft dit te maken met discriminatie vanwege de werkgever en met de onvoldoende kwalificaties (gebrekkige taalkennis, laag scholingsniveau, verkeerde studiekeuze, ...) van de allochtone kandidaten ? De CD&V- fractie wil werk maken van werk voor allochtonen; meer concreet moet de werkloosheidsgraad bij migranten teruggebracht worden tot hetzelfde niveau als bij de Belgen.

CD&V heeft hiertoe heel concrete voorstellen uitgewerkt, zoals :

­ bij voorrang werk maken van een aantal algemene maatregelen voor alle kansarmen op de arbeidsmarkt (zoals de loonkostenverlaging in functie van de werkloosheidsduur en vrijstelling van werkgeversbijdragen voor de laagste lonen);

­ effectieve uitvoering en realisatie van de positieve actieplannen voor allochtonen in de overheids- en de particuliere sector. We kunnen vaststellen dat er bijzonder weinig allochtonen zijn opgenomen in de overheidssector;

­ de invoering van praktijktesten om discriminatie bij de aanwerving vast te stellen;

­ aandacht en steun voor de positieve initiatieven die worden genomen in de privé-sector. Sensibiliserende initiatieven zijn zeker nodig.

­ het openstellen van alle overheidsfuncties;

­ het startbanenplan dat gericht is op de aanwerving van jongeren tot 30 jaar met extra stimulansen voor lagergeschoolden verplicht bedrijven nu om 3 % van hun arbeidsplaatsen in te vullen. Momenteel worden daarmee haast geen allochtonen bereikt;

­ het verhogen van het aanbod aan taallessen Nederlands of Frans ...

Toch zijn niet alle allochtonen ongeschoold. In één jaar tijd zijn er 35 000 mensen bijgekomen (van 120 000 in 2002 naar 155 000 nu). Het probleem is dat zij bijna allemaal moeten beginnen als ongeschoolde arbeider. Hoe kan deze spiraal worden doorbroken ?

Mevrouw Thijs stipt vervolgens aan dat volgens haar fractie iedere leerling gelijke kansen moet krijgen. Er moet worden voorkomen dat reeds op jonge leeftijd achterstanden ontstaan omdat die grote gevolgen kunnen hebben in het verdere leven. De schoolcarrière en kansen op tewerkstelling worden er zeker door beïnvloed. Daarom moeten er voldoende mogelijkheden zijn voor studiebegeleiding. Dit zijn weliswaar maatregelen die behoren tot het regionale bevoegdheidsniveau maar zij maken deel uit van het totale debat.

Wat betreft de huisvesting van allochtonen, wijst mevrouw Thijs erop dat gettovorming, in welke zin dan ook, vaak een rem betekent op de integratie. Voor een leefbare buurt is een sociale mix van bevolkingsgroepen belangrijk.

Verder staat CD&V positief tegenover de uitvoering van de erkenning van de islam en wil zij meewerken aan de volwaardige erkenning van de islam. Imams en leerkrachten islam moeten hier opgeleid worden en dus ook Nederlands of Frans spreken. Er is dringend nood aan de oprichting van een faculteit theologie waar islam wordt onderwezen. Op die manier zal ons land beter beschermd worden tegen extremisme.

Een ander element in het integratieproject is maatwerk voor jongeren, vrouwen en ouderen. We zien nu de eerste signalen van de oudere generatie allochtonen, maar er wordt weinig aandacht aan besteed, terwijl dit nochtans nodig is.

2.15. De heer Jean-Marie Dedecker

De heer Jean-Marie Dedecker verwijst naar de oorsprong van het adagium « No taxation without representation ». Toen de Britse migranten in Amerika vaststelden dat zij niet meer mochten stemmen in het Verenigd Koninkrijk, dreigden zij ermee geen belasting meer te betalen aan de Britse kroon. Ondertussen kennen we echter dubbele belastingverdragen zodat iemand die in België belastingen betaalt, niet langer in zijn land van herkomst belasting moet betalen (op voorwaarde dat er een dubbel belastingverdrag geldt uiteraard).

Wat betreft het begrip « racisme », wenst de heer Jean-Marie Dedecker te onderstrepen dat Vlamingen het feit dat hun sociale structuren, waarvoor zij generaties lang hebben gespaard en bijgedragen, opgesoupeerd worden door mensen die daartoe niet hebben bijgedragen, als racistisch beschouwen.

De bewering dat jonge allochtonen stemrecht vragen om geïntegreerd te worden, klopt niet volgens spreker. Hij verwijst hiervoor naar Nederland, waar een parlementaire onderzoekscommissie werd opgericht om uit te maken waarom de integratiepolitiek is mislukt, niettegenstaande men reeds 30 jaar gemeentelijk stemrecht voor migranten kent. Uit het minderhedenverslag voor 2003 blijkt dat de resterende afstand nog steeds zeer groot is, maatschappelijk, sociaal en cultureel. Ze is het meest zichtbaar en voelbaar op lokaal niveau. Maatschappelijk drukt de afstand zich uit in een veel te lage arbeidsdeelname van delen van de minderhedenbevolking, vooral Turkse en Marokkaanse vrouwen en 40-plussers vertonen zich maar in zeer geringe getallen op de arbeidsmarkt. Geringe arbeidsdeelname in deze groepen gaat samen met een hoge mate van uitkeringsafhankelijkheid.

Volgens spreker kan dit ook van toepassing verklaard worden op de situatie in België, maar blijkbaar mogen er in ons land geen cijfers hieromtrent gepubliceerd worden.

De heer Dedecker citeert als volgt uit een toespraak van minister Verdonk voor Vreemdelingenzaken en Integratie op 23 oktober 2003 ter gelegenheid van de aanbieding van het SCP-rapport Rapportage Minderheden 2003 in Nederland :

« Op school blijven de taalprestaties van jongeren te ver achter. Mede daardoor is de uitval in het voortgezet onderwijs onaanvaardbaar hoog, ook onder de tweede generatie. Uitval uit het onderwijs is vervolgens weer een belangrijke factor in de oververtegenwoordiging van Marokkaanse en Antiliaanse jongeren in de criminaliteit. De veelvuldige betrokkenheid bij criminaliteit onder deze groepen is desastreus voor de beeldvorming over minderheden en belemmert daardoor hun integratie.

Sociale afstand. Spreker heeft het over de geringe mate van contact tussen minderheden en autochtonen. De SCP-analyses tonen aan dat de freçuentie van contacten tussen minderheden en autochtonen in de afgelopen tien jaren zelfs is afgenomen. Huwelijken van Turken en Marokkanen met autochtone partners komen sporadisch voor en lopen vaak spaak. Partners komen voor het merendeel uit het herkomstland. Veel van de vooruitgang die in de integratie wordt bereikt gaat daardoor weer verloren.

Cultureel is er afstand in taal en in waarden en normen. Een groot deel van de minderhedenbevolking heeft ook bij langdurig verblijf in ons land nog grote moeite met het Nederlands. Een geringe bekendheid met en acceptatie van de in ons land dominante waarden en normen veroorzaken regelmatig culturele botsingen tussen minderheden en autochtonen.

Lokaal krijgt de afstand zijn meest letterlijke, ­ want ruimtelijke ­ uitdrukking in het grotendeels gescheiden wonen en leven van minderheden en autochtonen. Concentratiewijken van minderheden hebben te maken met een overmaat aan verloedering en dragen zo bij aan het negatieve beeld over minderheden dat bij een steeds groter deel van de bevolking leeft. Ook dit bevordert de integratie niet. »

De heer Jean-Marie Dedecker citeert vervolgens SP-fractieleider Jan Marijnissen in Nederland :

« In de eerste plaats is integratie de verantwoordelijkheid van de betreffende mensen zelf. Als je terugkijkt zie je dat er nooit een fundamentele analyse van het integratievraagstuk is gemaakt. Wat wij doen is pappen en nathouden, als aan het eind van de pijplijn problemen ontstaan. Die analyse moet er zo snel mogelijk komen en daarna moet worden gekeken welke maatregelen moeten worden genomen. Geen integratiebeleid is beter dan slecht beleid. Dat zie je in Duitsland waar geen integratiebeleid is gevoerd, maar waar veel betere resultaten geboekt worden dan hier met de tientallen miljarden die wij erin gestoken hebben. We moeten mensen niet betuttelen en denken dat we door middel van cursusjes en opbouwwerkers allochtonen kunnen laten integreren. Ze moeten het zelf doen. »

De heer Jean-Marie Dedecker verwijst ook naar een rapport van de socioloog Ruud Koopmans, verschenen in de Groene Amsterdammer, op 12 oktober 2002 :

« In geen land ter wereld is de afgelopen twintig jaar zo veel geld geïnvesteerd in integratiebeleid als in Nederland. Niemand weet precies om hoeveel het gaat, maar de schatting is dat er enkele miljarden euro's zijn gepompt in welzijnsprojecten, cursussen en stichtingen met als doel nieuwkomers te helpen integreren in de Nederlandse samenleving.

De internetsite www.integratie.net geeft een goed beeld van wat er in ons land van overheidswege op dit terrein is ontwikkeld. In de introductie van de homepage staat : « Nederland is een multiculturele samenleving waarin ieder als volwaardig burger kan leven. Dat is in ieder geval de bedoeling van de Nederlandse regering. » Er wordt verwezen naar meer dan honderd maatschappelijke organisaties, dertig overheidsinstellingen en ruim veertig aparte minderheden en etnische groeperingen die op enige wijze actief bezig zijn met integratie.

De agenda kondigt een seizoen aan van diverse activiteiten (bijvoorbeeld samen multicultureel koken), evenementen en debatten over onderwerpen als liefdesrelaties, de trots van de hoofddoek, de beeldvorming van allochtonen in de pers, vrouwenemancipatie en opvoeding. Er wordt een oproep gedaan om je te melden als regionaal ambassadeur voor de overheidscampagne « Oog voor anderen kan veel veranderen ». Gezocht : « Enthousiaste mensen met uitstraling, boegbeelden met een netwerk die positief staan ten opzichte van de multiculturele samenleving. »

Wat deze campagne behelst, valt alvast te ontdekken door icoontjes van foto's aan te klikken. Een moslimmeisje met hoofddoek zegt : « Nederlanders vinden mij met hoofddoek niet geïntegreerd. Ik wil er best over praten maar waarom zou ik hem afdoen. » Een Hollandse boer met pet zegt : « Buitenlanders roepen bij mij nogal wat vragen op. Misschien moet ik die gewoon eens stellen. » En een Chinees meisje laat weten : « Ik heb weinig Nederlandse vrienden. Toch wel vreemd met zoveel Nederlanders om me heen. »

Duidelijk is dat er veel wordt ondernomen om door middel van « helpen en praten » ­ dit zijn telkens terugkerende begrippen ­ te streven naar multiculturalisme : burgers met verschillende culturele achtergronden op voet van gelijkheid en wederzijds respect vreedzaam naast elkaar laten bestaan.

Eind september diende SP-leider Marijnissen een motie in, gesteund door alle fracties behalve de LPF, om te onderzoeken waaraan al dat geld precies is uitgegeven, « want het beleid van de afgelopen jaren heeft buitengewoon weinig opgeleverd ».

Wat de immigratie van gastarbeiders en het integratiebeleid precies hebben gekost en opgeleverd laat zich volgens CPB-onderzoeker Hans Roodenburg uiteindelijk niet berekenen. « Zo'n berekening zou een te ver doorgevoerde vereenvoudiging zijn van de complexe werkelijkheid », zegt hij. « Toen in 1975 het werven van laaggeschoolde werkkrachten stopte, waren er 70 000 gastarbeiders naar ons land gekomen. Door gezinshereniging en geboorten telt de Turkse en Marokkaanse gemeenschap nu circa 570 000 mensen. Je ziet dat er van hen een relatief kleine groep deelneemt aan het arbeidsproces en dat zij veel gebruikmaken van de sociale zekerheid. Dat het uiteindelijk een positief saldo heeft opgeleverd, is niet waarschijnlijk. »

Al is het niet te becijferen, wel vraagt men zich al veel langer af of het integratiebeleid enig nut heeft gehad. De elfde september en de moord op Fortuyn hebben het sluimerende onbehagen gekatalyseerd. Het antwoord beweegt zich van « er is veel bereikt en er is nog veel meer geld nodig » naar « de multiculturele samenleving is een drama, de integratie faliekant mislukt en het geld is onverantwoord besteed ».

Alsof het hek van de dam is, worden nu allerlei thema's aangekaart die tot voor kort onbespreekbaar waren. Ongewenste ontwikkelingen binnen de moslimwereld zijn voor het eerst openlijk benoembaar en islamitische Nederlanders worden gedwongen hun houding te bepalen tegenover de politieke islam en de Nederlandse rechtsstaat. En het mes snijdt aan twee kanten : het cultuurrelativisme gaat op de schopstoel en de vraag is centraal komen te staan waarom een kritisch debat over onze integratiepolitiek zélf al die jaren door de autochtonen is geschuwd.

Het zelfonderzoek dat zich begint te voltrekken, wijst (voorlopig) vooral in de richting van de politieke correctheid van met name de PvdA. « Waarom heeft de sociaal-democratie, die opkomt voor de zwakkeren, zo lang de onderdrukking van moslimvrouwen gerelativeerd en een ruimhartig subsidiebeleid gevoerd aan instellingen die de apartheid in Nederland propageren ? En waarom maakt ze zich sterk voor onderwijs dat gebaseerd is op geloof, gewoonte en macht? » vroeg politicologe Ayaan Hirsi Ali zich op 2 oktober af in een toespraak tot de Tweede-Kamerfractie van de PvdA. »Was dat een onderschatting van de verhoudingen in de moslimgemeenschap of ­ veel erger ­ arrogantie en onverschilligheid? »

Tot eergisteren stuitte haar kritiek binnen de partij op relativerende woorden. Ze werd fijntjes gewezen op de positieverbetering van de derde generatie allochtonen, waarop Ali schamperde dat de toename van meisjes op mbo en hbo niet terug te zien was op de arbeidsmarkt. »Eenmaal getrouwd vallen ze weer terug in de dwingelandij van traditie, geloof en groepscultuur. Het is een kwestie van waar men naar wil kijken. »

Dat het integratiebeleid wordt beoordeeld vanuit een gewenst perspectief, gaf de filosoof Hans Achterberg al in 1979 aan in zijn boek De markt van welzijn en geluk, waarin hij de gevaarlijke aspecten van de welzijnssector blootlegt. Terwijl de politiek gelooft in de maakbaarheid van de samenleving (de utopie van de migrant als de Nieuwe Mens) ontwikkelen welzijnswerkers via hun diensten een aanbod dat een overeenkomstige vraag veroorzaakt. Welzijnswerkers werpen zich op als buffer ten opzichte van het beleid, en zij filteren de allochtone eisen. De sector van migrantenwelzijnswerkers functioneert volgens Achterberg eerder participatie- en emancipatiebelemmerend.

Inmiddels is de tijd rijp geworden om de mythe van het grote succes van de integratie te doorbreken. Het kwantificeren van de resultaten van de gevoerde politiek dwingt tot nuchterheid. « Helemaal niets doen was misschien beter geweest », meent zelfs de Nederlandse politiek-socioloog doctor Ruud Koopmans, verbonden aan het Wissenschaftszentrum für Sozialforschung in Berlijn, dat op basis van vergelijkend onderzoek naar de sociaal-economische positie van migranten in Duitsland en Nederland tot deze conclusie komt. « Geen beleid, zoals in Duitsland het geval was, heeft geleid tot een veel betere economische en maatschappelijke positie van immigranten. Terwijl het Nederlandse immigratie- en integratiebeleid binnen Europa altijd is geprezen vanwege de tolerantie en het gebrek aan vreemdelingenhaat, komt uit onderzoek naar voren dat Nederland het helemaal niet zo goed doet als je zou denken. »

Koopmans viel van de ene verbazing in de andere toen hij de situatie van buitenlanders op verschillende terreinen aan de hand van cijfers bekeek. « Het aantal werkloze migranten is in Nederland veel hoger dan in Duitsland. Terwijl de werkloosheid onder allochtonen vier keer hoger is dan onder autochtone Nederlanders in vergelijkbare klasses, is de werkloosheid in Duitsland onder migranten twee keer hoger dan het nationale gemiddelde. »

Het opmerkelijke verschil weerspiegelt zich ook op andere terreinen. « Eind jaren negentig ontving in Duitsland 23 procent van de buitenlanders een uitkering, tegen 47 procent in Nederland. In 1998 verliet 19 procent van de buitenlandse scholieren in Duitsland het onderwijssysteem zonder diploma (tegen 8 procent van de autochtonen, hetzelfde getal als in Nederland); in ons land komt het cijfer op 35 procent onder Turkse scholieren en 39 procent onder Marokkaanse. Wat betreft het meest gevoelige punt, criminaliteit, scoort wederom Nederland beroerd : in Duitse gevangenissen zaten in 1998 27 procent buitenlanders, terwijl de Nederlandse cellen voor 53 procent worden bevolkt door mensen die buiten Nederland zijn geboren, een cijfer dat misschien is vertekend omdat etniciteit niet in de gevangenisstatistieken wordt gebruikt. En ten aanzien van de vertegenwoordiging van allochtonen in de publieke sfeer (gemeten op basis van journalistieke inhoudsanalyse), doet Nederland het ook slechter dan Duitsland. »

De Nederlandse onderzoeker was over zijn bevindingen tamelijk geschokt. « Ook ik had verwacht dat wij het goed zouden doen, omdat ons systeem een schoolvoorbeeld leek van de beste weg tot integratie : wij kennen zowel de groep als het individu maximale eigen rechten toe. Het idee is dat als je politiek-culturele integratie van de groep faciliteert, dat vanzelf leidt tot sociaal-economische integratie. Geef allochtonen eigen rechten ­ islamitische scholen, het toestaan van uitingen van de culturele identiteit, enzovoort ­ en subsidie om instellingen naar eigen inzicht op te richten, dan ontstaat er een zelfbewuste autonome groep die makkelijk integreert. Het model van een eigen zuil werkte vroeger wel voor minderheidsgroeperingen, maar deze benaderingswijze is voor integratie van immigranten totaal ongeschikt gebleken. De wensen van de allochtonen staan vaak haaks op wat organisaties en beleidsmakers ons willen doen geloven. »

Koopmans kan er haast boos om worden : « Het rare is dat als je naar de beleidsstukken van al die belangengroeperingen kijkt, iedereen stelt te streven naar gelijkheid op de arbeidsmarkt. Maar dit integratiebeleid, doordrenkt van verzuild denken, heeft niet geleid tot aansluiting van nieuwkomers bij de Nederlandse samenleving, maar tot uitsluiting. Tot sterke segregatie en discriminatie.

Het is goed geweest voor een kleine etnische elite van representanten die in de watten werd gelegd, maar in een ons-kent-ons circuit naar binnen gekeerd, vervreemd van de werkelijkheid. Omdat de belangenorganisaties zichzelf niet hoefden te bedruipen, waren ze niet gedwongen om de eigen achterban te mobiliseren. Ik vind het een schande dat deze migrantenorganisaties nooit eens aan de bel hebben getrokken over de problemen binnen de groepering die zij vertegenwoordigen. Zij hebben zich schuldig gemaakt aan het ontnemen van iedere prikkel tot zelfredzaamheid en zelfwerkzaamheid.

Migranten kregen de sociale zekerheid op een presenteerblaadje aangeboden. Als Nederlands leren niet nodig was, en zelfs werken niet, dan word je niet gestimuleerd je eigen weg te zoeken. Had je pijn in de rug, dan regelde een welzijnswerker de gang naar de WAO. Gastarbeiders, en later hun kinderen, zijn benaderd vanuit een beeld van ziek, zwak en misselijk, terwijl het juist vaak ging om mensen die het nodige lef en de avontuurzin hadden om de stap naar een ander land te maken. Het zal allemaal wel goed bedoeld zijn geweest, maar het beleid is veel te betuttelend en beteugelend. Stimuleren van zelfredzaamheid door eerlijke eisen te stellen, daar moet het Nederlandse beleid naartoe. »

De heer Jean-Marie Dedecker benadrukt dat het hier citaten betreft uit een officieel rapport van de Belgische regering.

2.16. De heer Van Hauthem

De heer Van Hauthem geeft de volgende toelichting :

Wat het houden van een volksraadpleging betreft : als men enige logica betracht bij het verloop van de werkzaamheden, moet men de wetsvoorstellen bespreken die ertoe strekken een volksraadpleging te organiseren betreffende het stemrecht voor vreemdelingen vooraleer men het debat aangaat over de voorstellen die het actief en passief stemrecht aan vreemdelingen willen toekennen. Een volksraadpleging heeft immers geen zin meer als het stemrecht reeds is toegekend aan de niet-Europese vreemdelingen die in België verblijven.

De heer Hugo Vandenberghe meent echter dat een volksraadpleging niet mogelijk is in de Belgische context, gelet op het communautaire gehalte van het dossier. Wanneer men in 1999 een mogelijke Grondwetsherziening besproken heeft om een volksraadpleging mogelijk te maken, kon men wegens communautaire spanningen niet tot een akkoord komen. De Franstalige partijen wilden immers niet dat de stemmen op nationaal vlak geteld zouden worden, omdat zij vreesden dat de Franstaligen het slachtoffer zouden worden van de keuze van de Vlaamse meerderheid in ons land.

Wat betreft de redenering dat stemrecht aan vreemdelingen toegekend moet worden omdat zij belastingen betalen, herinnert de heer Van Hauthem eraan dat het beginsel om stemrecht aan belastingsplichtigen toe te kennen uit de Middeleeuwen stamt. Die oplossing werd in de negentiende eeuw verworpen omdat men het stemrecht toen aan de nationaliteit heeft willen koppelen.

Het argument dat degene die via de belastingen bijdraagt tot de betaling van de maatschappelijke lasten ook via het stemrecht aan de besluitvorming moet kunnen deelnemen snijdt geen hout. Men zou er dan immers omgekeerd uit moeten afleiden dat wie geen belastingen betaalt ook niet mag stemmen, wat klaarblijkelijk niet de bedoeling is.

Wat betreft het verband tussen het stemrecht en de nationaliteit, stelt de heer Van Hauthem vast dat de voorliggende voorstellen het stemrecht willen toekennen aan vreemdelingen die weigeren Belg te worden. Spreker kan begrijpen dat sommigen niet willen afzien van hun oorspronkelijke nationaliteit. Hij eerbiedigt die keuze maar meent dat het gevolg van de beslissing om geen Belg te worden is dat men het stemrecht niet krijgt.

De heer Van Hauthem beschouwt het als een dogma te stellen dat het stemrecht de integratie van vreemdelingen bevordert. Wie dat axioma in twijfel trekt wordt bestempeld als een racist, of op zijn minst als een conservatieveling die niet met zijn tijd wil meegaan.

In Nederland is echter gebleken dat het hele integratiebeleid, waarvan de toekenning van het stemrecht in 1985 een onderdeel was, niet de verhoopte resultaten heeft opgeleverd. Hij verwijst naar de hoorzitting met de heer Fennema, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, gehouden tijdens de vorige zittingsperiode ter gelegenheid van de bespreking over een wetsvoorstel met dezelfde strekking (zie stuk Senaat, nr. 2-548/7, blz. 3).

De heer Van Hauthem maakt hierbij de kanttekening dat het vreemd is dat het Vlaams Blok de enige partij is die zowel door de media als door de andere partijen anders wordt genoemd dan zij zichzelf noemt. De benaming van extreem rechts is dus onterecht.

Zoals reeds gezegd, vermeldt de heer Fennema dat er in Nederland in de jaren « 1980 » een opleving was van extreem rechts. Aldus was het toekennen van stemrecht eigenlijk een poging om de opkomst van extreem rechts tegen te gaan. Bovendien was men in Nederland zeer bezorgd over de integratie van buitenlanders in de Nederlandse samenleving.

Het toekennen van stemrecht heeft inderdaad geleid tot een politieke integratie. Stemrecht heeft geleid tot politiek participeren maar niet tot een culturele integratie of een harmonieuzere samenleving. Dit is de conclusie van de heer Fennema.

De vraag rijst dus of stemrecht leidt tot integratie. Dit debat is in Nederland sinds enige tijd losgebarsten zonder taboes. Spreker benijdt Nederland waar dit debat op een open manier kan worden gevoerd. In België lijkt dit niet mogelijk. Spreker verwijst naar een opiniestuk van de heer P. Scheffer, verschenen in het NRC Handelsblad, met als titel « Het multiculturele drama ». Dit artikel van een linkse progressist leidde tot de opening van het belangrijke debat en leidde zelfs tot een parlementaire commissie die het integratiebeleid in zijn geheel onder de loep neemt.

Wat betreft de term « multicultureel » vraagt spreker zich af of multicultuur en integratie geen contradictio in terminis inhouden. Zo ook stelde de heer Bert Anciaux dat multicultureel doelt op culturen die naast mekaar leven, terwijl men eerder een interculturele samenleving beoogt.

De heer Scheffer verklaart het volgende : « Zo energiek als Nederland « de sociale kwestie » van weleer te lijf ging, zo gelaten wordt nu gereageerd op het achterblijven van hele generaties allochtonen en op de vorming van een etnische onderklasse. Waarom denken we het ons te kunnen veroorloven generaties immigranten te zien mislukken en een verondersteld reservoir aan talent onbenut te laten ? En waaraan ontlenen we het vertrouwen dat alles wel op zijn pootjes terecht zal komen ? De maatschappelijke vrede wordt ernstig bedreigd, meent Paul Scheffer.

Soms neemt de culturele verwarring een komische wending. Eerdaags kunnen we op wervingsposters van de gemeentepolitie de volgende tekst verwachten : « Die tulband past ons allemaal .» Het voorstel van de hoofdcommissarissen om de pet naar believen in te ruilen voor een hoofddoekje of tulband laat goed de onzekerheid zien, die de aanwezigheid van meer en meer migranten in Nederland met zich meebrengt. Zo'n buiging naar religieuze voorkeuren is vast goed bedoeld, maar blijkbaar vraagt men zich niet af of deze koestering van eigen identiteit wel samengaat met het streven naar emancipatie.

De achter ons liggende eeuw is getekend door de poging de sociale ongelijkheid terug te dringen. Geen vraagstuk heeft het openbare leven in Nederland zo beroerd als het streven naar verheffing van de verschillende bevolkingsgroepen, opdat eenieder volwaardig burger zou kunnen zijn. Die zorg voor gelijke kansen kwam voort uit angst voor sociaal oproer. Maar dat was niet het enige : in de tweede helft van de negentiende eeuw zien we ook een beschavingsoffensief opkomen.

Over het geheel genomen is deze poging tot integratie geslaagd te noemen. De standen en klassen verloren hun scherpe randen : afkomst werd steeds minder een noodlot. Juist daarom is de gelaten manier waarmee gereageerd wordt op het ontstaan van een nieuwe, veel venijniger tweedeling in de Nederlandse samenleving zo onvoorstelbaar. Want waarom wordt er niet in veel dwingender termen gesproken over het achterblijven van hele generaties allochtonen en over de vorming van een etnische onderklasse ? Zo energiek als « de sociale kwestie » van weleer te lijf is gegaan, zo aarzelend wordt nu omgegaan met het multiculturele drama dat zich onder onze ogen voltrekt.

Is dat niet te zwartgallig ? Nee, lees onder meer de recente « Rapportage minderheden 1999 » van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), een studie gewijd aan de positie van allochtonen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Hoewel de verschillen tussen en binnen de etnische groepen aanmerkelijk zijn, lijkt de algehele situatie zorgwekkend. Gemiddeld hebben de allochtone kinderen een aanmerkelijke achterstand in cognitieve ontwikkeling en taalvaardigheid, waardoor de toegang tot de betere banen is afgesloten. In Turkse en Marokkaanse kring treft men meer dan elders kinderen aan zonder enig schooldiploma. Er is volgens het SCP een « aanzienlijke talentenreserve ». Toch blijft de kloof tussen autochtone en allochtone kinderen groot en groeit die zelfs volgens sommige onderzoekers.

Wie alle beschikbare gegevens overziet komt tot een ontnuchterende conclusie : werkloosheid, armoede, schooluitval en criminaliteit hopen zich op bij de etnische minderheden. En de vooruitzichten zijn over de gehele linie niet gunstig, in weerwil van individuele succesverhalen. Het gaat om enorme aantallen achterblijvers en kanslozen, die de Nederlandse samenleving in toenemende mate zullen belasten.

Volgens de meest terughoudende telling herbergt Nederland nu een kleine anderhalf miljoen allochtonen die worden gerekend tot de zogeheten doelgroepen van het minderhedenbeleid. Dan hebben we het over landen van herkomst als Turkije, Marokko, Suriname, Antillen, en niet over Amerika of Zweden. De voorspelling van het SCP-rapport luidt dat in 2015 twaalf procent van de bevolking, dat wil zeggen rond de twee miljoen burgers, uit deze « doelgroepen » afkomstig is. Zo'n veertig procent van hen zijn asielmigranten uit de Derde Wereld. Belangrijk is ook dat in 2015 ongeveer de helft van de bevolking in de vier grote steden allochtoon zal zijn. Nu al is de schooljeugd er in meerderheid afkomstig uit wat straks enkel nog in naam « minderheden » zijn. Voor alle vijfenveertig grote steden van Nederland zal deze omslag over tien jaar een feit zijn.

Niemand kan dat een geruststellende gedachte vinden. Want het is duidelijk dat de razendsnelle demografische verandering enorme aanpassingsproblemen schept. In alle sectoren van de samenleving zijn de problemen legio : in de gezondheidszorg, het onderwijs, de rechtspraak, de volkshuisvesting en de arbeidsmarkt. Een voorbeeld uit vele : over vijftien jaar zal Nederland rond de één miljoen asielzoekers herbergen. Zeer velen van hen kampen met trauma's wegens de oorlogen of rampen waaraan ze zijn ontkomen en de geestelijke gezondheidszorg wordt geacht daarop een antwoord te geven.

De enorme problemen die dat oplevert zijn bekend, maar dat lijkt de pleitbezorgers van een ruimhartig asielbeleid niet erg veel zorgen te baren. Althans, je hoort ze er niet vaak over uitweiden. Zoals altijd zijn we beter in het voeren van de vorige oorlog. Momenteel woedt een debat over « excuses » aan de joodse bevolking en onderzoekt een waar leger van wetenschappers de opvang van degenen die na 1945 uit de kampen terugkwamen.

De vraag is : hoe is het zo ver kunnen komen ? Waarom denken we het ons te kunnen veroorloven generaties immigranten te zien mislukken en een verondersteld reservoir aan talent onbenut te laten ? En waaraan ontlenen we het vertrouwen dat ondanks de zichtbare problemen alles wel op zijn pootjes terecht zal komen ? Komt dat door de economische groei waarmee onrust kan worden afgekocht en de tevreden waarneming dat we hier geen rassenrellen kennen en het dus elders veel slechter gaat? »

In 1994 wijdt het kabinet nog wel urgente woorden aan de etnische minderheden. De heer Scheffer citeert uit een nota van de Nederlandse regering : « Het kabinet concludeert dat de situatie voor de toekomst uiterst zorgwekkend is. Redenen voor die zorg zijn de stagnerende economische ontwikkeling, de voortdurende immigratie, in het bijzonder van asielzoekers en de ingrijpende effecten daarvan voor het maatschappelijk draagvlak voor het beleid ».

Volgens Scheffer lijkt het alsof in 2000 die zorg uit 1994 is verdampt in de gelukzaligheid van het Poldermodel : « Velen leven met het misverstand dat de integratie van de etnische minderheden ongeveer hetzelfde verloopt als de vreedzame verzoening van de religieuze groepen in Nederland. Net als voorheen is het een kwestie van schikken, plooien, afkopen, onderhandelen en geheimhouden. Daarin openbaart zich vooral het grenzeloze geloof in elites.

Succesvolle migranten maken het voor hun achterban gemakkelijker om zich te vereenzelvigen met de Nederlandse samenleving, zo luidt de onuitgesproken verwachting. Kortom, velen denken dat de regels en gebruiken van de pacificatiedemocratie ook de nieuwe verdeeldheid kunnen temperen. Het doet volgens de heer Scheffer denken aan het geloof in de neutraliteitspolitiek aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog. Het geloof in de pacificatie heeft gewerkt om de religieuze verdeeldheid in Nederland te overwinnen en nu gaat men ervan uit dat het ook de etnische verdeeldheid zal beheersen.

Daarmee komt opnieuw het hoofdstuk over het nationaal samenhorigheidsgevoel uit het klassieke werk uit 1968 over de Nederlandse pacificatie naar voor. De conclusie van dat boek was dat de sterkte van het Nederlandse nationalisme niet mocht overdreven worden, maar niettemin bestond. De levensbeschouwelijke verdeeldheid betrof een gemeenschappelijke geschiedenis, werd in toom gehouden door een algemeen aanvaarde Grondwet en kon worden uitgevochten in één en dezelfde taal. De zuilen droegen één dak. »

De heer Scheffer vraagt vervolgens : « Wat is de waarde van de aloude methode van vreedzame coëxistentie in geheel nieuwe omstandigheden ? Functioneert die nog op dezelfde manier ? Is het een teken van zelfvertrouwen om niet teveel nadruk op het eigene van onze samenleving te leggen ? De culturele samenhang waarbinnen het verschil kon worden beleefd, is nu veel minder voor handen; er zijn weinig bronnen van saamhorigheid. De vergelijking met de verzuiling gaat niet op. Segregatie in het onderwijs door zwarte en witte scholen is natuurlijk van een geheel andere orde dan de scheiding van openbare en bijzondere scholen. »

Ook de rol van de islam is niet zomaar te vergelijken met die van de christelijke godsdiensten in Nederland. « Een mogelijk bindende factor aan allochtone zijde is gelegen in het blijvend hoge aandeel van de moslims in de minderhedenbevolking », schrijft het Sociaal-cultureel Planbureau bij wijze van « geruststelling » in zijn rapport. « Het gaat naar schatting om de helft van de minderheden. Dat wil zeggen, straks is zo'n miljoen inwoners van Nederland moslim. Ook al weten we dat velen de islam in een verwaterde vorm zullen belijden, dan nog is dat geen vanzelfsprekend gegeven, net zomin als scholen op islamitische grondslag dat zijn.

Misschien zal zich een liberale traditie ontwikkelen in wat wel de « buitengewesten van de islam » wordt genoemd. Vooralsnog is het hervormingsstreven beperkt. Waar het vooral om gaat, is dat de scheiding van Kerk en Staat niet werkelijk is aanvaard in islamitische kringen. Af en toe wordt iets zichtbaar van wat door imams wordt gepreekt en hoort men voorbeelden van haatdragendheid tegenover de samenleving waarvan ze geacht worden deel te zijn. Zo kon in de tijd dat Ed Van Thijn burgemeester van Amsterdam was, de opvatting worden vernomen dat moslims zich niet zouden hoeven te houden aan de wetten van een stad die door een Joodse burgemeester werd bestuurd. Het verschil kan ook anders worden omschreven. De islamitische wet verbindt aan afvalligheid rechtsgevolgen die in ons land onaanvaardbaar zijn. » Tot zover de tekst van de heer Scheffer.

De heer Van Hauthem herkent in dit betoog een scheiding tussen de geesten. Wanneer men een doelgroepenbeleid voert dat rekening houdt met de culturele achtergronden, leidt dat niet tot integratie, maar integendeel tot segregatie. Dat is volgens spreker ook in Brussel merkbaar. In 1987 waren er in Brussel niet veel videotheken waar uitsluitend Arabische films werden verhuurd. De Arabische bevolkingsgroep sluit zich vandaag de dag echter meer en meer af van de gemeenschap. Het beleid speelde daar, weliswaar onbedoeld, op in door het streven naar een multiculturele samenleving.

In Nederland dacht men in de jaren tachtig door het oprichten van gesubsidieerde islamitische scholen aan integratie te doen. Nu komt men tot de conclusie dat deze aanpak segregerend werkt. In België is men nog niet rijp voor een dergelijke conclusie. De culturen moeten op een gelijkwaardige manier behandeld worden, maar van bepaalde waarden en normen mag niemand afwijken. De maatschappelijke consensus wordt in vraag gesteld.

Volgens spreker heeft stemrecht niets te maken met integratie. Hij geeft het voorbeeld van zijn familieleden in Argentinië en in Brazilië, die perfect geïntegreerd en zelfs geassimileerd zijn zonder stemrecht te hebben. Het discours over integratie en minderhedenbeleid heeft een omgekeerd effect. Voor bepaalde allochtone gemeenschappen is integratie racisme. Het is bijgevolg niet fout om te spreken over een leidcultuur, zoals dat bijvoorbeeld in Denemarken het geval is. Wie hier komt wonen, dient zich aan de taal, normen en waarden aan te passen.

Spreker citeert opnieuw de heer Paul Scheffer : « En zo stort het kaartenhuis van de multiculturele samenleving ineen. Alle onuitgesproken verwachtingen, als zou integratie vooral een kwestie van tijd zijn, worden niet bewaarheid. Onder de oppervlakte van het openbare leven drijft een zee van verhalen over de botsing van culturen, die niet of nauwelijks worden gehoord. We leven nu al met de migranten van de derde generatie en de problemen zijn alleen maar groter geworden.

Of succesvolle migranten de gehoopte voortrekkersrol spelen is onzeker, want doorgaans weten ze niet hoe snel ze zich moeten losmaken van hun veronderstelde « achterban ». Het is geen teken van openheid aan zulke waarnemingen voorbij te gaan met een ontspannen pleidooi voor de multiculturele samenleving. Al die apologeten van de diversiteit zijn niet geïnteresseerd in wat zich in de grote steden van Nederland afspeelt.

De overgang naar een anonieme stadssamenleving ­ waar men de wetten niet zo nauw neemt en liever onderhandelt dan straft ­ is te groot gebleken voor veel migranten. In een tijd die door omvangrijke immigratie wordt getekend, kunnen de vrijheden in Nederland niet met oude middelen worden bestendigd. De cultuur van het gedogen, die nu op haar grenzen stuit, gaat hand in hand met een zelfbeeld dat onwaarachtig is. Nodig is een afscheid van de kosmopolitische illusie waarin velen zich wentelen.

De wegwerpende manier waarop in Nederland is omgesprongen met nationaal besef werkt namelijk niet uitnodigend. We slaan onszelf op de nationale borst omdat we denken er geen te hebben. Die grenzeloze houding van Nederlanders draagt niet bij tot integratie, omdat daar achter maar al te vaak een afstandelijke en achteloze samenleving schuilgaat. Nu heerst teveel het postmoderne geschiedenisbeeld waarin elk « wij » onmiddellijk verdacht is. »

De literatuurwetenschapper Douwe Fokkema schrijft in dezelfde trant : « Het is onmogelijk om te zeggen dat « wij » om Kaap de Goede Hoop naar de Oost zijn gevaren of op Nova Zembla hebben overwinterd. Dat waren « wij » niet. Die mensen spraken onze taal niet en volgden andere conventies » (in NRC-Handelsblad, van 15 juni 1996).

Spreker stelt dat Scheffers betoog een bom legde onder de Nederlandse politiek. In Nederland werd, in tegenstelling tot in dit land, de boodschapper niet verketterd. Integendeel, men heeft de boodschap begrepen. Het debat over het integratiebeleid, waarvan het stemrecht slechts een onderdeel is, wordt tot in het parlement gevoerd. Een commissie buigt zich over het gevoerde integratiebeleid. Wanneer zal er in de Senaat, die toch een reflectiekamer en de ontmoetingsplaats tussen de Gemeenschappen is, een dergelijke commissie worden opgericht ?

Men is er in geslaagd de hele discussie om te keren, aldus nog de heer Van Hauthem. Vroeger gold de redenering dat de nationaliteitsverwerving, mits voorwaarden, voor iedereen openstond en op die manier alle rechten verschafte. Niet enkel stemrecht op gemeentelijk, maar ook op gewestelijk en nationaal vlak. Nu wordt gesteld dat door het verlenen van stemrecht de integratie zal worden bevorderd. Spreker vraagt waarom de voorstanders van het verlenen van stemrecht dit beperken tot het gemeentelijk niveau. Het argument van de gemeentelijke belastingen geldt niet, omdat amper 6 à 8 procent van de belastingen voor de gemeente is bestemd. Spreker verwijt de aanhangers van het migrantenstemrecht een gebrek aan consequentie.

De heer Van Hauthem vervolgt dat de migranten er ook zeer goed in slagen om de autochtone bevolking te culpabiliseren. Komen ze naar ons land en leren ze de taal niet, dan is het onze schuld want ze krijgen niet genoeg voorzieningen; hebben ze geen werk, dan is het onze schuld. Dergelijke culpabilisering is, zeker in vergelijking met hetgeen momenteel in Australië gebeurt, niet te aanvaarden.

Wie bijvoorbeeld naar Australië wil immigreren moet eerst punten scoren, punten die afhangen van de talenkennis, diploma, werkervaring, ... Deze voorwaarden durft het Vlaams Blok in België niet opleggen en toch wordt de partij verweten ondemocratisch te zijn terwijl geen enkel verwijt opgaat als zou Australië een ondemocratisch, xenofoob of racistisch land zijn.

Vervolgens stelt de spreker dat het debat over de organisatie van het integratiebeleid in België niet gevoerd kan worden. In Nederland wordt het debat wel gevoerd en komt men terug op het zogenaamde knuffelbeleid, het bevestigen van andere bevolkingsgroepen in hun cultuur. De illusie als zou met het toestaan van het gemeentelijk stemrecht, en waarom enkel het gemeentelijk stemrecht en niet het federaal, hier alle problemen oplossen, blijft daarom bestaan.

2.17. De heer Coveliers

De heer Coveliers verklaart dat de voorliggende wetsvoorstellen tot invoering van het stemrecht voor vreemdelingen slecht zijn en dat de voorstanders dat op verschillende manieren illustreren. Immers, de voorstanders hebben tot nu toe de voorliggende voorstellen enkel met schroom toegelicht, ze hebben tot nu toe deze voorstellen op geen enkele manier verdedigd en ze willen ze als het ware als een dief in de nacht doordrukken een aantal jaren voor de gemeenteverkiezingen en een aantal maanden voor de volgende regionale verkiezingen, in de hoop dat de kiezer ze tegen dan vergeten is. Aangezien echter partijen zich op hun paasbest voor verkiezingen willen profileren, zouden goede voorstellen moeten worden gepubliceerd net voor de verkiezingen en triomfantelijk via een persconferentie aan het publiek worden voorgesteld.

Ook stelt de spreker dat niemand durft beweren dat gemeentelijk stemrecht de integratie bevordert. Integendeel, het bereikt een contraproductief effect en bovendien zijn de migranten zelf geen vragende partij. Getuige van deze laatste stelling vormt bijvoorbeeld een citaat van de heer Stevaert zelf die ooit aangaf dat immigranten hem vroegen naar werk, huis, school voor de kinderen maar nooit naar stemrecht.

Verder beaamt de heer Coveliers de analyse van de heer Hugo Vandenberghe dat het uiteindelijke doel van de voorgestelde bepalingen cliëntelisme en berekening zijn die moeten leiden tot stemmen- en zetelwinst voor bepaalde partijen. Spreker stelt echter dat de « collateral damage » uit het oog wordt verloren. Dit manoeuvre zal immers door de publieke opinie, zoals de kranten nu reeds aangeven, worden gezien als een anti-Vlaams manoeuvre, als de Franstalige minderheid die de Vlaamse meerderheid het stemrecht door de keel draait.

Wat het stemrecht voor burgers van de Europese Unie betreft, stelt spreker dat dit stemrecht gestoeld is op een wederzijds akkoord met deze landen dat wordt gebaseerd op het « acquis communautaire » bestaande uit bepaalde mensenrechten, een scheiding van Kerk en Staat, ... waardoor uiteindelijk al deze burgers als zodanig dezelfde basisrechten en basisplichten bezitten. Er is er dus geen discriminatie.

Op basis van een aantal citaten, van ondermeer Jurgen Habermas, stelt het lid vervolgens dat Staten het recht hebben hun historisch gegroeide, politiek-culturele levensvorm te beschermen tegen immigranten en op een bescherming tegen migranten wanneer deze niet voldoende tolerant zijn tegenover de multiculturele samenleving en bijvoorbeeld geen voldoende scheiding tussen Kerk en Staat kunnen respecteren.

De heer Coveliers meent dat in een recent boek van de heer Abou Jahjah markante vaststellingen worden gedaan. Daarin wordt in feite gesteld dat bepaalde migranten, in ons kleine landje waar een bepaald volk van oudsher leeft en zich multicultureel wil opstellen, duidelijk stellen dat zij, de nieuwkomers, zich overal en altijd mogen gedragen zoals dat wordt ingegeven door hun culturele achtergrond en op de manier waarop zij de scheiding Kerk en Staat beleven.

Dan krijgt men fenomenen als de hoofddoekenproblematiek, zoals deze zich voordoet in ons land maar ook bijvoorbeeld in Frankrijk. Premier Jean-Pierre Raffarin in Frankrijk heeft die willen verbieden, argumenterend dat alle uitingen waardoor men zich affirmeert tegen anderen zouden moeten worden verhinderd. Dat probleem zal niet worden opgelost door die mensen stemrecht te geven. Integendeel, de voornoemde auteur wil een moslimpartij oprichten.

Men stelt vast dat bijvoorbeeld in het kader van de SIF (Sociaal integratiefonds)- en andere gelden, er in grotere steden aan een groot aantal VZW's miljoenen worden toegekend terwijl op de websites van diezelfde VZW zeer duidelijk wordt aangegeven dat ze enkel mensen die tot een bepaalde godsdienst behoren, willen aanvaarden en dat alle anderen daar uitgesloten zijn. De heer Coveliers vindt dat daar precies de problematiek zit en dat de oplossing ervoor niet ligt in het toekennen van stemrecht.

Het wetsvoorstel lost dus niets op en gaat tot niets bijdragen. Bovendien zal het ook heel wat « collateral damage » veroorzaken, aldus de heer Coveliers.

De eerste zware schade die ermee zal worden aangericht ­ en die bovendien onherstelbaar riskeert te zijn ­ is die aan de meerderheid in Vlaanderen. Daarbij gaat het zowel om hun verkozenen als om de bevolking in zijn geheel. Zij zal zich opnieuw gediscrimineerd en gefrustreerd voelen omdat de Franstalige meerderheid haar wil doordrukt tegen de zin in van de talrijker Vlamingen. Deze schade is een gevaar voor de federale loyauteit in dit land.

De schade zou kunnen worden beperkt door ­ zoals in Spanje ­ het wederkerigheidsbeginsel te voorzien. Dit principe behelst dat een vreemdeling enkel stemrecht kan verkrijgen op voorwaarde dat een Belg in het land van oorsprong van die vreemdeling ook stemrecht krijgt.

Die reciprociteit is zeer belangrijk omdat anders het Arbitragehof de voorliggende wettekst wel eens zou kunnen vernietigen wegens discriminatoir.

Die discriminatie zit in eerste instantie in het feit dat een Belg objectief gediscrimineerd wordt door het feit dat hij over minder rechten beschikt dan de vreemdeling die hier het stemrecht krijgt maar daarnaast mag blijven stemmen in het land waarvan hij de nationaliteit heeft.

Er is een tweede discriminatie : volgens het wetsvoorstel kan een vreemdeling zichzelf uitschrijven uit het register en dus kiezen om het stemrecht niet uit te oefenen.

Uit een recente prejudiciële vraag aan het Arbitragehof geeft dit zijn zienswijze over discriminatie en non-discriminatie : « De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit dat er een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld voor zover dit verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. »

Zelfs als dit wetsvoorstel een objectief criterium hanteert dan moet nog blijken of dit objectief verantwoord is. Daarover zegt het Arbitragehof : « Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de terzake geldende beginselen » en nog « Het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel. »

Nu beweren sommige commissieleden dat de nationaliteit erg belangrijk is voor de vreemdelingen voor wie het stemrecht bedoeld is. Daarom willen zij hun nationaliteit behouden en niet de Belgische aannemen.

De vraag rijst wat het echte doel is van het wetsvoorstel. Voor de heer Coveliers gaat het om louter clientelisme.

De heer Coveliers meent dan ook dat de voorliggende bepalingen de toetsing door het Arbitragehof aan de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet zullen doorstaan, en dan heeft hij het nog niet over de schending van artikel 14 van het EVRM.

De heer Coveliers schetst hoe men eigenlijk tot de huidige patstelling is gekomen. In 1999 was men tot de conclusie gekomen dat het probleem niet zozeer lag in het stemrecht maar veeleer in de moeizame nationaliteitsverwerving. Daarom heeft men geprobeerd om die nationaliteitsverwerving gemakkelijker te maken ervan uitgaande dat diegene die de nationaliteit aanvroeg dit ook deed als een blijk voor loyauteit ten overstaan van de gemeenschap waarin hij leeft.

In dat geval is het evident dat betrokkenen ook over alle politieke rechten beschikken. Daarvoor is ook een groot gedeelte van de controle afgeschaft. Nadien, bij de evaluatie, is gebleken dat zulks in grote mate ten onrechte is gebeurd.en dat de « snel-Belgwet » moet worden bijgestuurd. Hij gaat evenwel niet akkoord met de door de heer Hugo Vandenberghe en mevrouw Thijs gevraagde koppeling aan de voorliggende teksten.

Tijdens de bespreking van de « snel-Belgwet » is er ook beslist om een aantal mensen die illegaal in het land waren te regulariseren.

Het zou ­ zo dacht men ­ over maximaal 15 000 mensen gaan. Het bleek uiteindelijk over veel meer mensen te gaan. Bovendien was het onlogisch om vertegenwoordigers van de NGO's en advocaten toe te laten mee een oordeel te vellen in deze dossiers. Het gevolg was een veel te ruime appreciatie van bewijsmateriaal.

Door het feit dat in België geldelijke steun werd verleend aan de kandidaat-politieke vluchtelingen, was de toeloop vrij groot. Die geldelijke steun werd vervangen door materiële hulp met de aankondiging van de datum van ingang van deze wijziging. In anticipatie hierop was de toeloop bij de Dienst Vreemdelingenzaken zo groot dat die datum vervroegd diende te worden. De les die hieruit moet worden getrokken is dat de georganiseerde misdaad ook hiaten in de wetgeving misbruikt. De wetgever moet bij het opstellen van nieuwe wetgeving dus proberen te voorzien hoe die tekst misbruikt kan worden. Dat is met de « snel-Belgwet » helaas niet gebeurd.

België heeft ­ zoals de meeste Europese landen ­ in de jaren 70 een immigratiestop afgekondigd. Sinds 1974 zou er, althans theoretisch in ons land geen immigratie meer mogen zijn. Slechts twee uitzonderingen zijn voorzien. Een eerste uitzondering is het regime van politiek asiel voor de politieke vluchtelingen. Omdat het belangrijk is dit systeem te kunnen vrijwaren, moeten ook de misbruiken worden tegengegaan. Er zijn dan ook maatregelen genomen waardoor de toestand nu min of meer onder controle is.

De misbruiken situeren zich nu in de tweede uitzondering, namelijk de familiehereniging. Een lid van het Antwerpse OCMW heeft daarover een dossier opgesteld. Tegen deze misbruiken is nog niet opgetreden. Daar zit ook de grootste discriminatie en het grootste gevaar.

De voorstanders van voorliggend wetsvoorstel onderschatten schromelijk het gevoel van discriminatie dat een aantal autochtone Belgen hebben. Een groot aantal van deze mensen leven in een marginale situatie en kunnen vaak minder gulle steun genieten dan een aantal nieuwkomers.

Ten tweede is het psychologisch erg belangrijk omdat er nergens een tegenprestatie wordt voorzien. Er is geen enkele garantie dat een aantal problemen zal opgelost geraken. De nieuwe Belgen die wel de inspanning hebben geleverd om de nationaliteit te verwerven, kunnen dit evenmin appreciëren. Ook bij die groep gaat men onherstelbare schade veroorzaken.

De heer Coveliers vraagt zich af waarom bepaalde parlementsleden te allen prijze en zo vlug mogelijk een slecht wetsvoorstel willen goedkeuren, terwijl in feite niemand bereid is in de commissie om dit voorstel ten gronde te verdedigen. Trouwens, iedereen beweert dat stemrecht ook niets te maken heeft met integratie. Waarom kan er dan niet eerst nagegaan worden wat er reeds geïnvesteerd werd voor de inburgering van allochtonen, niet alleen financieel, maar ook op psychologisch vlak ?

Spreker vraagt zich daarenboven af hoe het stemrecht voor migranten die de Belgische nationaliteit hebben zal overkomen bij bepaalde bevolkingsgroepen. Zo verklaarde het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding de klachten van de Arabisch-Europese Liga wel ontvankelijk en gegrond, maar niet de manifest racistisch provocerende daad van een jonge vrouw die bij Moeders voor Moeders in Antwerpen weigerde haar hoofddoek te verwijderen terwijl deze organisatie een vereniging van mensen is die zich belangeloos inzetten voor iedereen, niet alleen voor de Antwerpse bevolking, maar vooral ook voor andere, uit het buitenland komende hulpbehoevenden.

Zelfs als het stemrecht voor migranten louter symbolisch is, is de symboliek totaal verkeerd en zal het stemrecht contraproductief werken. Eerst moet werking van de bestaande instellingen, centra en commissies ter bevordering van de integratie, worden geëvalueerd en eventueel bijgestuurd alvorens nieuwe maatregelen te treffen.

Spreker meent ook dat het voorliggende wetsvoorstel discriminerend is en verwijst in dit verband naar het opmerkelijke werk van professor Jan Velaers met als titel « De Grondwet en de Raad van State, Afdeling Wetgeving : vijftig jaar adviezen aan wetgevende vergaderingen, in het licht van de rechtspraak van het Arbitragehof », Maklu, 1999.

Daarenboven stelt professor Marie-Claire Foblets dat het stemrecht voor migranten totaal onzinnig is : « Voor het opzet van de discussie over stemrecht voor niet-EU-onderdanen, ligt hier een nieuw argument. Indien werkelijk zou blijken dat de concentratie van migrantengemeenschappen in bepaalde gemeenten van het Rijk, de laatste hindernis is die de tegenstanders van een veralgemeende loskoppeling van nationaliteit en gemeentelijk stemrecht het been stijf doet houden, dan houdt het mechanisme van de lokale tijdelijke afwijkingen, de mogelijkheid in om het veralgemeend lokaal stemrecht stapsgewijs in te voeren. »

Hieruit leidt de heer Coveliers af dat het stemrecht op lokaal vlak misschien kan ingevoerd worden, maar zeker niet op provinciaal vlak, noch op regionaal vlak, tenminste zeker niet in Vlaanderen omdat daar geen meerderheid is. Dergelijke discrepantie werkt ook contraproductief.

Spreker zoekt tevergeefs naar het voordeel dat dit wetsvoorstel zou kunnen inhouden. Een nieuw electoraat aanboren kan toch niet door de Grondwet te negeren, noch door discriminerende maatregelen, noch door middel van een kaakslag voor de Vlaamse bevolking.

Ten slotte waarschuwt spreker voor de gevolgen van de goedkeuring van dit wetsvoorstel en hoopt hij dat de SP.A-SPIRIT-fractie tijdig de contraproductiviteit zal inzien en haar voorstellen zal intrekken.

2.18. Mevrouw de Bethune

Mevrouw de Bethune wenst nog vier punten naar voren te brengen.

Een eerste punt is de vaststelling dat de paarse meerderheid opnieuw faalt door het ontbreken van een maatschappelijk project. De bespreking over het migrantenstemrecht is een illustratie van het feit dat de huidige meerderheid niet meer is dan een objectief bondgenootschap om aan de macht te blijven. De maatschappelijke spelregels van de democratie en de politieke participatie raken aan de kern van onze samenleving. De kloof tussen rood en blauw is zo groot dat de meerderheid niet in staat is één maatschappelijk project rond deze punten naar voren te schuiven, zelfs niet om er een volwassen debat over te voeren.

Een tweede punt betreft de integratie waarvan bijna alle fracties het belang hebben benadrukt. Het staat wel vast dat noch het migrantenstemrecht, noch de nationaliteitsverwerving op zich automatische waarborgen op integratie inhouden. Daarom moet er ook een concreet en positief integratiebeleid worden gevoerd. Spreekster betreurt dat verschillende commisssieleden dit debat niet hebben willen voeren, terwijl het toch de mensen en deze samenleving kansen moet geven. Integratie vraagt een wederzijds engagement : een engagement dat integratiekansen biedt aan diegenen die hier willen wonen en integratiebereidheid vraagt van diegenen die kiezen hier te wonen.

Voor CD&V situeert dit debat zich in een perspectief van een interculturele samenleving die discriminatie en racisme afwijst. Vanuit het geloof in de talenten van elke mens, in de eigenheid en de waarde van verschillende culturen vindt CD&V een gemengde, echt verbonden interculturele samenleving, een verrijking en een bron van nieuwe kansen en perspectieven.

Het derde punt van mevrouw de Bethune betreft de wijze waarop het debat werd gevoerd. De bespreking bood niet de nodige ruimte opdat de leden van de CD&V-fractie kunnen aangeven welke stellingen en uitspraken van andere commissieleden zij kan steunen en welke zij afwijst. Zo is de CD&V- fractie het helemaal niet eens met de uitspraken van leden van het Vlaams Blok en ook niet met de door het Vlaams Blok gevoerde campagne over het stemrecht voor migranten. Deze affiches, met een demagogische boodschap, roepen op tot uitsluiting. Daarnaast zijn de mediabeelden van de Vlaams Blok-meeting waar verkozen mandatarissen van allochtone afkomst nominatief werden vernoemd en hun legitimiteit in vraag wordt gesteld in strijd met de democratische regels van dit land.

Ten slotte herinnert mevrouw de Bethune eraan dat CD&V voorstander is van de politieke participatie van allochtonen, maar dat het verwerven van de Belgische nationaliteit een voorwaarde is tot het actief en passief gemeentelijk stemrecht.

IV. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Opschrift

Amendementen nrs. 14 en 15

De heer Vanhecke en c.s. dienen de amendementen nrs. 14 en 15 in (stuk Senaat, nr. 3-13/3), die ertoe strekken de titel van het voorliggend wetsvoorstel te vervangen.

De heer Verreycken wijst erop dat vooral amendement nr. 15 van belang is aangezien het ertoe strekt de titel van het wetsvoorstel te vervangen door : « Wetsvoorstel tot toekenning van het actief en passief kiesrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen aan niet-Europese vreemdelingen die weigerden de Belgische nationaliteit aan te nemen. »

Dit amendement heeft de bedoeling duidelijk te stellen dat stemrecht zou worden toegekend aan mensen die de Belgische nationaliteit hebben geweigerd. Dit is niet aanvaardbaar. De toelichting bij het behandelde wetsvoorstel is vrij simplistisch aangezien er in de toelichting bijvoorbeeld wordt gezegd « De buitenlandse inwoners die politiek geen stem krijgen, kunnen geneigd zijn pressiegroepen op te richten die uitsluitend berusten op een voorgeschreven, etnische, culturele of godsdienstige identiteit in plaats van aan te sluiten bij democratische bewegingen die politieke eisen stellen » (stuk Senaat, nr. 3-13/1, blz. 2).

Dergelijke uitspraak is natuurlijk tendentieus en het voorbeeld van de Arabisch-Europese Liga (AEL) in Antwerpen is goed bekend. Hoewel de leden van de AEL wel de Belgische nationaliteit en het stemrecht hebben, richten zij toch pressiegroepen op.

STEMMING

De amendementen nrs. 14 en 15 worden verworpen met 9 stemmen tegen 3 bij 5 onthoudingen.

Amendement nr. 160

De voorzitter verklaart amendement nr. 160 onontvankelijk op basis van artikel 59, punt 1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat omdat het geen verband houdt met het onderwerp van het wetsvoorstel. De wetsvoorstellen in verband met het staatsburgerschap werden bovendien reeds verwezen naar de commissie voor de Justitie.

Artikel 1

Amendement nr. 56

De heer Coveliers c.s. dienen amendement nr. 56 in (stuk Senaat, nr. 3-13/3), dat ertoe strekt dit artikel te wijzigen als volgt : « Dit voorstel regelt een aangelegenheid zoals bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. »

De hoofdindiener wijst erop dat het een technisch doch niet onbelangrijk amendement betreft.

Bij de staatshervorming van 1995 heeft de grondwetgever zeer lang gediscussieerd over de plaats van de twee wetgevende kamers tegenover elkaar. Er is toen beslist dat de Kamer van volksvertegenwoordigers de belangrijkste politieke kamer werd en dat een aantal materies unicameraal werden (naturalisaties, begrotingen en legercontingent). Andere optionele bicamerale materies werden gekoppeld aan het evocatierecht, terwijl sommige materies als verplicht bicameraal werden beschouwd.

In essentie komt het erop neer dat alles wat de inrichting van het rechterlijk apparaat en de rechterlijke organisatie inhoudt, alles wat belangrijke veranderingen aan het constitutionele en institutionele bestel inhoudt, onder artikel 77 van de Grondwet moet vallen.

Dit wetsvoorstel, ook al is de toepassing ervan momenteel beperkt, verandert grondig één van de constitutionele elementen van ons land, namelijk de basis van de kiezers. Om die reden moet het begrepen worden onder artikel 77 van de Grondwet.

STEMMING

Amendement nr. 56 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 7 stemmen.

Artikel 1 wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 2 bij 5 onthoudingen.

De heer Coveliers wenst zijn onthouding bij de stemming van artikel 1 kort te motiveren. Ook al meent zijn fractie dat het besproken wetsvoorstel onder artikel 77 van de Grondwet moet vallen, toch legt zij zich erbij neer dat er een kwalificatie van het wetsvoorstel moet zijn.

Artikel 2

Amendementen nrs. 17 en 18

De heer Vanhecke c.s. dienen de amendementen nrs. 17 en 18 in (stuk Senaat, nr. 3-13/3), die ertoe strekken respectievelijk, de artikelen 2 en 3 en de artikelen 2 tot 9 te doen vervallen.

De heer Verreycken, als mede-indiener van de amendementen, is van oordeel dat amendement nr. 18 het meest verstrekkende is omdat erin wordt voorgesteld de artikelen 2 tot en met 9 te doen vervallen.

In het verleden heeft zijn partij herhaaldelijk duidelijk gemaakt dat het principieel gekant is tegen het migrantenstemrecht zowel op nationaal als lokaal vlak. Stemrecht moet voorbehouden blijven aan de Vlamingen in een onafhankelijke republiek Vlaanderen. Het Vlaams Blok heeft in dat verband een lijvig stuk gepubliceerd « Proeve van Grondwet van de republiek Vlaanderen » waarin duidelijk wordt gesteld dat er in een democratische samenleving moet worden gezorgd dat de hoogste macht zou uitgaan van het volk.

Het volk moet soeverein blijven en dit kan door het kiezen van haar vertegenwoordigers en door de deelname aan referenda. Beiden moeten onlosmakelijk aan mekaar gekoppeld blijven omdat dit de enige mogelijkheid is om de hoogste macht uit te oefenen.

Enkel staatsburgers met de nationaliteit kunnen over het actief en passief kiesrecht beschikken. De bevoegdheid van de Vlaamse burger om dit kiesrecht uit te oefenen is bijgevolg een vertaling van de soevereiniteit.

Tegelijkertijd is het ondenkbaar dat iemand die de nationaliteit weigert kan of mag spreken namens het soevereine volk. Deze persoon kan immers onmogelijk weten wat de wil is van dat volk waarvan hij de nationaliteit weigert.

Het wetsvoorstel is bijgevolg tegenstrijdig en de artikelen 2 tot 9 moeten vervallen.

Diegenen die wettelijk verblijven op ons grondgebied kunnen door de snel-Belgwet zeer gemakkelijk deelnemen aan het politieke leven : immers éénieder die 3 jaar in België verblijft, kan zeer gemakkelijk onze nationaliteit verkrijgen zonder dat men enige blijk hoeft te geven van integratie in de samenleving. België beschikt over de meest soepele nationaliteitswetgeving ter wereld.

Daarbovenop nog het kiesrecht toekennen aan mensen die niet over de nationaliteit beschikken, zou volgens de spreker een stap verder zijn in de fragmentering van de samenleving, waarin men zich niet hoeft te integreren.

De toelichting van het wetsvoorstel spreekt over integratiewil maar eigenaardig genoeg niet over de taalproblemen. Totaal onzinnig is dat men zich zou integreren en deelnemen aan het politieke leven wanneer men de streektaal niet beheerst.

Het gevaar bestaat, indien het voorstel wordt goedgekeurd, dat elke etnische en godsdienstige groep voor de eigen belangen gaat opkomen. Nochtans worden de verkozen vertegenwoordigers in een democratie geacht de natie te vertegenwoordigen.

Van integratie in de samenleving zal er dus geen sprake zijn, integendeel.

Het Vlaams Blok is tegen een gefragmenteerde samenleving. Het is van belang dat vreemdelingen geïntegreerd worden in de Vlaamse samenleving en dat ze samen keuzes maken in het algemeen belang. Naturalisatie moet het sluitstuk zijn van een geslaagde integratie. Mensen zijn niet gelijk, meent het Vlaams Blok. Deze uitspraak werd hen al vaak kwalijk genomen. Nochtans verklaarde de heer Mark Eyskens, oud-premier, recentelijk ook : « Mensen zijn niet gelijk maar wel gelijkwaardig. » Dit standpunt wordt sinds jaren verdedigd door het Blok.

Gelijkwaardig wil zeggen dat er maximale ontplooiingskansen moeten zijn voor iedereen. Deze kansen zijn vooral te vinden thuis, in de eigen cultuur van een volk. Anders dreigt een botsing tussen de overtuigingen.

De voorstanders van het migrantenstemrecht hanteren steevast het argument dat vreemdelingen eerst alle politieke rechten zouden moeten hebben om zich nadien beter te kunnen integreren. Het is de overtuiging van de spreker dat de indieners de kar voor het paard spannen. Men krijgt politieke rechten door integratie en niet omgekeerd. Dit vereist een aanpassing aan onze cultuur, onze leefgewoonten en het respect van onze wetten.

Om die reden stelt het Vlaams Blok het staatsburgersschap voor. Dit voorstel kan volgens de spreker een goede leidraad zijn voor de bespreking van deze commissie. Een vreemdeling kan Vlaming onder Vlamingen worden op een eenvoudige manier. Maar, « Vreemdelingenstemrecht zal de vreemdelingen ontmoedigen om het staatsburgerschap aan te nemen want waarom zou je nog moeite doen als een Belg juridisch niet anders behandeld wordt als een niet-Belg? », zo luidt een artikel van 8 september 2003 in de Gazet van Antwerpen.

De Franstalige politieke partijen zijn er zich, volgens spreker, van bewust dat door het toekennen van het gemeentelijk stemrecht aan de vreemdelingen, de Vlamingen in Brussel electoraal definitief van de kaart kunnen geveegd worden.

Zo'n 98 % van de naturalisatiedossiers in Brussel worden in het Frans ingediend. In Brussel zijn er zo'n 64 106 potentiële kiezers voor het gemeentelijk stemrecht van buiten de Europese Unie. Als men dit aantal optelt met de 11 500 onderdanen van de Europese Unie komt men aan 75 606 kiezers met vreemde nationaliteit tegenover 544 000 Belgische kiezers in Brussel. Dit betekent een toename van 13,5 % in Brussel. Uit de naturalisatiedossiers blijkt dat deze 13,5 % bijna uitsluitend potentiële Franstalige kiezers zijn.

Spreker acht dit wetsvoorstel een onderdeel van de anti-Vlaamse agenda.

Het kiesrecht is een grondwettelijk recht dat enkel door het eigen volk kan worden uitgeoefend, maar is echter geen mensenrecht. In een recente publicatie wordt gesteld dat de uitoefening van het kiesrecht niet behoort tot de vreemdelingenrechten ofschoon het verdragsrechtelijk kan overgenomen worden. Voor België is dit in casu enkel geldig voor het gemeentelijk stemrecht voor de onderdanen van de Europese Unie. De heer Verreycken wijst er in dit verband op dat er geen gewoonterechtelijke verplichting bestaat in het volkenrecht voor een Staat om het gemeentelijk stemrecht ook toe te kennen aan niet-Europese vreemdelingen.

Spreker verwijst naar artikel 16 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dat stelt dat « Geen der bepalingen van de artikel 10, 11 en 14 beschouwd mag worden als een beletsel voor de Hoge Verdragsluitende Partijen beperkingen op te leggen aan de politieke activiteiten van vreemdelingen ».

Uit dit artikel van het EVRM kan afgeleid worden dat de Staat het recht heeft om het stemrecht voor te behouden aan de personen die de Belgische nationaliteit bezitten.

Spreker stelt dat zijn partij zich steeds verzet heeft tegen het toekennen van het gemeentelijk stemrecht aan onderdanen van de Europese Unie uit principieel nationalistische overwegingen en ook omdat het bijdraagt tot de verfransing van Brussel.

Het Europees burgerschap in het kader van de Europese Unie houdt ook het gemeentelijk stemrecht in maar wegens het beginsel van de wederkerigheid kan dit burgerschap niet toegekend worden aan onderdanen van buiten de Europese Unie. Deze stelling wordt volgens spreker verdedigd door het Europees Hof voor de rechten van de mens. Het lid verwijst naar het arrest Moustaquim tegen België van 18 februari 1991 en het arrest Göl van 19 februari 1996. Het Hof was van mening dat er geen sprake was van discriminatie tegenover de eisers omdat België deel uitmaakt van de specifieke rechtsorde van de Europese Unie waardoor zij onderdanen van buiten de Europese Unie anders mag behandelen.

Spreker is dan ook uitdrukkelijk voorstander van het doen vervallen van de artikelen 2 tot en met 9 van het besproken wetsvoorstel.

Mevrouw Van dermeersch wijst erop dat de artikelen 2 tot 9 van het besproken wetsvoorstel moeten vervallen omdat kiesrecht moet gekoppeld blijven aan nationaliteit. De Belgische nationaliteit kan immers zeer gemakkelijk worden verkregen. Spreekster is van oordeel dat ondanks haar verzet tegen een snelle toekenning van de Belgische nationaliteit, de VLD toch haar goedkeuring heeft verleend aan een verregaande versoepeling van de nationaliteitswet tijdens de vorige legislatuur. Integratie van de vreemdeling wordt vermoed en de taalkennis is niet vereist. Daarenboven konden de parketten, binnen de korte tijdspanne hen toebedeeld, geen grondig advies uitbrengen. Er werd bij haar weten nog geen enkel dossier ingediend voor het intrekken van de nationaliteit.

Spreekster meent te weten dat ook binnen de Islamitische gemeenschap het verkrijgen van de Belgische nationaliteit als een voorwaarde wordt aanzien om aan verkiezingen deel te nemen.

Mevrouw Van dermeersch verduidelijkt omstandig waarom de fractie waarvan zij deel uitmaakt, de Vlaams Blok-fractie, van oordeel is dat stemrecht en nationaliteit onlosmakelijk met elkaar moeten verbonden blijven.

Tevens laakt zij de « snel-Belgwet » en verzet zich tegen de gevolgen van deze nieuwe nationaliteitswetgeving : zij citeert in dit verband bij wijze van voorbeeld minister van Binnenlandse Zaken, de heer Patrick Dewael, tijdens het VLD-congres van 30 maart 2003 : « In geen enkel ander land is het zo gemakkelijk om de Belgische nationaliteit te verkrijgen, met alle rechten die daaraan verbonden zijn. »

Ook citeert zij de heer Mohammed Talhaoui, vroegere VLD-verruimer, die in een interview in P-Magazine het volgende stelde : « De VLD heeft de drempel om Belg te worden zodanig verlaagd dat allochtonen gemakkelijk lid kunnen worden van de club en dat ze op alle niveaus kunnen meebeslissen. Dit is een genereus aanbod en gaat eigenlijk verder dan het gemeentelijk stemrecht. »

Inderdaad, deze nieuwe Belgen hebben, aldus de spreekster, stemrecht voor alle niveaus. De snel-Belgwet heeft geleid tot een ware explosie van het aantal nieuwe Belgen.

De Vlaams Blok-fractie eist dan ook niet alleen een koppeling tussen stemrecht en nationaliteit maar wenst bovendien de snel-Belgwet te herzien en de voorwaarden tot verwerving van de Belgische nationaliteit terug te verstrengen. De nationaliteitsverwerving dient de bekroning te zijn van een geslaagd integratieproces. Op dit ogenblik kan men na drie jaar wettelijk verblijf reeds Belg worden zonder dat men bovendien enige vorm van integratie moet bewijzen.

Het Vlaams Blok is uitdrukkelijk gekant tegen de onderhavige wetsvoorstellen die een vreemdelingenstemrecht wensen in te voeren. Het is volgens de spreekster immers te vrezen dat de vreemdelingen in hoofdzaak voor hun eigen belangen zullen opkomen, wat volgens haar in strijd is met de noodzakelijke integratiebereidheid. Voorbeeld hiervan is volgens de spreekster de Arabisch-Europese Liga (AEL) die duidelijk opkomt voor zijn eigen belangen en van plan is met een eigen kandidatenlijst op te komen bij de eerstvolgende verkiezingen en die bovendien uitdrukkelijk oproept om etnisch te stemmen. Dergelijke initiatieven leiden tot een fragmentering van de maatschappij, iets waartegen spreekster zich uitdrukkelijk verzet.

Naast een verstrenging van de nationaliteitswet, is het Vlaams Blok van oordeel dat kandidaat-Belgen verplicht zouden moeten afstand doen van de nationaliteit van hun land van oorsprong. Diegenen die vandaag de dag, met de snel-Belgwet, er uitdrukkelijk voor kiezen geen Belg te worden, sluiten zichzelf uit van de deelname aan de verkiezingen.

Het is volgens de spreekster duidelijk dat de indieners van het wetsvoorstel enkel de Vlamingen in Brussel willen aanpakken en het Vlaams Blok in Antwerpen willen bestrijden.

Het zal moeten blijken of deze politieke strategie de juiste zal zijn. Het is immers goed mogelijk dat het Vlaams Blok alle stemmen zal verzamelen van de kiezers die niet akkoord gaan met dit stemrecht voor vreemdelingen. De Franstalige politieke partijen rekenen er immers op dat deze vreemdelingen in en rond Brussel in grote getale voor Franstalige kandidatenlijsten zullen stemmen.

Één van de belangrijkste programmapunten van het Vlaams Blok is een onafhankelijke Vlaamse Staat, met een eigen Vlaamse nationaliteit waaraan stemrecht moet worden verbonden. Het Vlaams Blok pleit immers onomwonden voor de ontbinding van de Belgische Unie en eist Vlaamse onafhankelijkheid om een beleid mogelijk te maken in Vlaanderen dat effectief aansluit bij de verzuchtingen van de Vlamingen. Het Vlaams Blok ziet de Vlaamse Staat als een parlementaire democratie, een republiek. Zij verzet zich dan ook ten stelligste tegen de verfransing van Vlaams Brabant. Daarom bepleit het Vlaams Blok uitdrukkelijk de afschaffing van de taalfaciliteiten en eist de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde.

Voorts laakt mevrouw Van dermeersch de complexiteit van de Belgische staatshervorming en de budgettaire meerkost die daaraan verbonden is. Het Belgisch federalisme werd volgens haar uitgevonden om de Belgische constructie te redden en om de jaarlijkse transfers van miljarden Vlaams geld naar Wallonië veilig te stellen. Allerlei wetten hebben ertoe geleid dat de Vlaamse meerderheid aan banden wordt gelegd. Nu wensen de Franstaligen tegen de wil van de meerderheid van de Vlamingen het vreemdelingenstemrecht door te drukken. Volgens de spreekster is dit antidemocratisch.

Een Vlaamse Natie is, aldus de spreekster, geen hol begrip. Zij verwijst ter staving van haar stelling naar de publicatie « The ethnic origins of Nations » (Blackwell, Oxford, England, 1986) van de Engelse theoreticus van het nationalisme, de heer Smith.

De heer Smith zet zich in zijn werk af tegen de dominante school van de Marxisten Ernst Geller en Erich Hobsbawn. Deze laatsten stelden de natie voor als een louter product van de Natiestaat van de 19e eeuw. Smith repliceerde hierop dat naties moderne verpersoonlijkingen zijn van premoderne etnieën. De heer Smith definieert het begrip natie als volgt : « Een bepaalde bevolkingsgroep die historisch een grondgebied heeft, een gemeenschappelijke mythe, een historische herinnering, een publieke cultuur, een gemeenschappelijke economie, gemeenschappelijke rechten en plichten, waarvan het stemrecht één is. Hedendaagse naties kunnen niet vanuit het niets worden gecreëerd en men kan niet zomaar mensen toevoegen aan een natie. »

Het is hierbij, volgens de spreekster, van belang de begrippen « natie » en « volk » uitdrukkelijk van elkaar te scheiden. Het volk is een gemeenschap van mensen die dezelfde cultuur en dezelfde gewoonten delen en meestal dezelfde taal spreken. Onder sociaal-economische druk worden sommige vertegenwoordigers van een gemeenschap soms gedwongen om een andere taal aan te nemen of bepaalde historische gebieden van een volksgemeenschap te laten opslokken door een sterker buurvolk. Zo maken bijvoorbeeld de Brusselse Vlamingen en de Vlamingen in Frans Vlaanderen deel uit van het Vlaamse volk.

De natie is een volk dat zich bewust is van zijn onderscheiden gemeenschappelijke cultuur en dat streeft naar een politieke vertaling daarvan, ofwel in de vorm van politieke onafhankelijkheid, ofwel in een andere vorm van autonomie.

De gemeenschappelijke kenmerken, normen en waarden van een welbepaalde cultuurgemeenschap maken haar identiteit uit. Bij een natie hoort bijgevolg een bepaalde identiteit en ook een nationaliteit. De gemeenschappelijke identiteit heeft voor gevolg dat leden van een bepaald volk zich met elkaar verbonden voelen. De leden van een volksgemeenschap verwerven dit samenhangend geheel van voorstellingen en opvattingen, waarden en normen door leerprocessen in onderwijs en in de gezinnen. De verworven cultuur beïnvloedt in hoge mate hun gedrag en onderscheid de leden van een bepaald volk van andere volkeren en identiteit en ook nationaliteit is zeer belangrijk daarin, aldus de leer van de heer Smith volgens de spreekster.

De rangorde van de kenmerken om al of niet tot een bepaald volk te behoren, verschillen van volk tot volk. Zo beschikken bijvoorbeeld de Schotten niet over een gemeenschappelijke taal, maar verbinden zij hun identiteit in de eerste plaats aan het belang van hun gemeenschappelijke geschiedenis.

De heer Smith verdedigt de theorie dat het nationalisme de ideologische beweging is die streeft naar het bereiken en het behoud van autonomie, maar ook van eenheid, identiteit van een bepaalde bevolkingsgroep die door sommige van haar leden als eigenlijke of als potentiële natie worden beschouwd. Zelfbeschikking en identiteit zijn twee kernideeën van het nationalisme. Het nationalisme moet duidelijk onderscheiden worden van het etnisch chauvinisme, dat eventueel uitmondt in etnisch imperialisme. Een nationalist is immers van oordeel dat elke natie recht heeft op een eigen identiteit en dat elke identiteit uniek en gelijkwaardig is.

Heel deze uiteenzetting over het nationalisme heeft tot doel te illustreren dat het Vlaams Blok vasthoudt aan de koppeling tussen stemrecht en nationaliteit. Daarom stelt mevrouw Van dermeersch uitdrukkelijk voor de artikelen 2 tot en met 9 van het wetsvoorstel te doen vervallen.

Mevrouw Leduc wenst tevens een aantal correcties aan te brengen aan het beeld dat door de vorige spreekster over haar partij, de VLD, werd opgehangen. Migratie is van alle tijden. Op een bepaald ogenblik vestigen migranten zich ergens waar ze zich goed voelen en waar ze willen dat hun kinderen groot worden. In ons land bestaat ­ gelukkig ­ de vrijheid van meningsuiting en van godsdienst. Eenieder mag zonder enig probleem de eigen gewoontes en overtuiging behouden, maar in België wordt ­ in tegenstelling tot bijvoorbeeld in Nederland ­ gevraagd dat wie hier blijft wonen, zich wil integreren en mee wil participeren in het democratisch proces de Belgische nationaliteit aanneemt. Vandaar ook de zogenaamde « snel-Belgwet », die de voorwaarden daartoe heeft versoepeld.

De belangrijkste stap naar integratie ­ belangrijker dan de nationaliteitsverwerving ­ bestaat volgens de spreekster overigens in het aanleren van de taal van de streek waar men wil blijven wonen. Dit hoeft geen verloochening van de eigen afkomst of cultuur in te houden. Wie migranten wil helpen, moet vooral deze boodschap brengen. Mevrouw Leduc concludeert dan ook dat zij als liberaal geen lessen hoeft te krijgen van anderen, zoals bijvoorbeeld van mevrouw Van dermeersch.

Mevrouw Van dermeersch licht de amendementen nrs. 17 en 18 toe en wijst erop dat stemrecht gekoppeld moet blijven aan de nationaliteit.

Het automatisch verlenen van stemrecht aan vreemdelingen, naast de meest soepele nationaliteitswetgeving ter wereld, is een verdere stap naar een totaal gefragmenteerde samenleving waarin mensen zich totaal niet meer hoeven te integreren. Het gevaar bestaat er in dat elke etnische en religieuze groep voor zijn eigen belangen gaat opkomen, hetgeen een zeer zorgwekkende evolutie is. Nu al bestaat in Antwerpen de vreemdelingenpartij, de Nieuwe Democratische Alliantie. Door de invoering van het gemeentelijk vreemdelingenstemrecht zal de samenleving verder en verder polariseren en is er van integratie van de vreemdelingen in de samenleving geen sprake.

Het Vlaams Blok is de enige politieke partij die radicaal en principieel gekant is tegen het vreemdelingstemrecht, zowel op nationaal als op lokaal vlak. Voor het Vlaams Blok moet het stemrecht als politiek recht voorbehouden blijven aan de Vlamingen.

Artikel 1 van De Proeve van Grondwet van de Republiek Vlaanderen bepaalt dat Vlaanderen een democratische republiek is « waarin de hoogste macht uitgaat van het volk ». Het Vlaamse volk « oefent de hoogste macht uit door de door haar verkozen vertegenwoordigers in het Parlement en door haar deelname aan referenda ». Daarnaast hebben enkel Vlaamse staatsburgers het actief en passief kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen.

Dat vreemdelingen niet kunnen stemmen bij de parlementsverkiezingen vloeit voort uit de visie van het Vlaams Blok op de soevereiniteit van het Vlaams volk. Voor het Vlaams Blok berust de soevereiniteit bij het Vlaamse volk die dit soevereiniteitsrecht uitoefent via de door haar verkozen vertegenwoordigers. Het recht, de bevoegdheid van de Vlaamse staatsburger om een wil uit te drukken via het kiesrecht is een vertaling van en vloeit voort uit de soevereiniteit van het Vlaamse volk.

Het Vlaams staatsburgerschap is onlosmakelijk verbonden met de soevereiniteit van het Vlaamse volk : via de verkiezingen van zijn vertegenwoordigers werkt de Vlaming, de Vlaamse staatsburger mee aan het totstandkomen van de wetgeving, de regelgeving aan dewelke hij of zij is onderworpen. De vreemdeling kan en mag niet spreken in naam van het Vlaamse volk; de vreemdeling kan en mag niet meewerken aan de formulering van de wil van het Vlaamse volk.

Voor mevrouw Van dermeersch is het onaanvaardbaar dat vreemdelingen medezeggenschap krijgen in onze gemeenten en steden. In steden met veel vreemdelingen wordt het gemeentelijk kiesrecht van de Vlamingen uitgehold. Moslimgroeperingen zoals de Arabisch-Europese Liga ­ die ijveren voor vreemdelingenstemrecht en voor een pure multiculturele samenleving ­ hebben een agenda die helemaal niet gericht is op integratie, maar wel op afscheiding en onderscheid.

Spreekster onderstreept dat haar fractie geen voorstander is van een gefragmenteerde samenleving, maar dat het van groot belang is dat de vreemdelingen geïntegreerd worden in de Vlaamse samenleving en dat ze samen met de Vlamingen keuzes maken die het algemeen belang van onze samenleving ten goede komen. De naturalisatie is het sluitstuk van een geslaagde integratie. Pas dan kan de nieuwe Vlaamse staatsburger genieten van de politieke rechten die inherent verbonden zijn met het staatsburgerschap.

Voor het Vlaams Blok geldt het devies : « politieke rechten door integratie » in plaats van « integratie door politieke rechten ». Individuele vreemdelingen kunnen Vlaams staatsburger worden, maar enkel en alleen als ze zich aanpassen aan onze cultuur, onze leefgewoonten, onze wetten. De heer John De Wit, journalist, merkt terecht op dat vreemdelingenstemrecht in het algemeen vreemdelingen ontmoedigt om het staatsburgerschap aan te nemen, « want waarom zou je nog moeite doen als een Belg juridisch toch niet anders behandeld wordt dan een niet-Belg ? ».

Het vreemdelingenstemrecht is een eis van de voltallige Franstalige politieke kaste. De Waalse en Franstalige politieke partijen weten zeer goed dat ze, via het stemrecht voor vreemdelingen, de Vlamingen in Brussel electoraal definitief van de kaart kunnen vegen.

Dikwijls verwijzen voorstanders van (gemeentelijk) stemrecht inderdaad naar allerhande internationale verdragen en naar de fundamentele mensenrechten. Welnu, dat het stemrecht voorbehouden mag worden aan de eigen staatsburgers is juist in verschillende internationaal-rechtelijke bepalingen vervat.

Indien een Staat de politieke activiteit van vreemdelingen kan beperken, dan kan diezelfde staat a fortiori het stemrecht van vreemdelingen beperken.

In de rechtsleer is er altijd al discussie geweest rond de juiste draagwijdte van artikel 3 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (« De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich om met redelijke tussenpozen vrije, geheime verkiezingen te houden onder voorwaarden welke de vrije meningsuiting van het volk bij het kiezen van de wetgevende macht waarborgen. »), maar één ding staat vast : het artikel wordt niet van toepassing geacht op verkiezingen van gemeenteraden en openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Het artikel slaat enkel op de « wetgevende macht ».

Anderzijds is door het Ministercomité van de Raad van Europa een conventie goedgekeurd, die voorziet in de toekenning van het actief en passief kiesrecht aan vreemdelingen ­ en niet enkel de onderdanen van de lidstaten van de Raad van Europa ­ die minstens vijf jaar legaal in het gastland verblijven. De Conventie over de participatie van vreemdelingen in het openbaar leven op lokaal niveau van 5 februari 1992 treedt in werking, van zodra vier landen tot ratificatie zijn overgegaan.

Terwijl landen als Cyprus, Tsjechië, Denemarken, Finland, Italië, Nederland, Noorwegen, Zweden en het Verenigd Koninkrijk deze conventie hebben ondertekend en geratificeerd (Cyprus, Tsjechië en het Verenigd Koninkrijk hebben wel ondertekend maar nog niet geratificeerd) heeft België samen met de overgrote meerderheid van de lidstaten de conventie nog niet ondertekend, laat staan geratificeerd.

Artikel 21, lid 1, van de ­ juridisch niet bindende ­ Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948 luidt : « Ieder persoon heeft het recht deel te nemen aan het beleid van de openbare aangelegenheden van zijn land, hetzij rechtstreeks, hetzij door bemiddeling van vrijelijk verkozen vertegenwoordigers ». Uit de zinssnede « van zijn land » blijkt dat het duidelijk gaat over de eigen onderdanen, de eigen staatsburgers. Daarom stelt spreekster de schrapping van de artikelen 2 en volgende van het voorliggende wetsvoorstel voor.

Artikel 25 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten uit 1966 bepaalt : « Elke burger heeft het recht en dient in de gelegenheid te worden gesteld, (...) (a) deel te nemen aan de behandelingen van openbare aangelegenheden, hetzij rechtstreeks of door middel van vrijelijk gekozen volksvertegenwoordigers, (b) te stemmen en gekozen te worden door middel van betrouwbare periodieke verkiezingen die gehouden worden krachtens algemeen en gelijkwaardig kiesrecht en bij geheime stemming, waardoor het vrijelijk tot uitdrukking brengen van de wil van de kiezer wordt verzekerd; (...) ». Dit artikel beperkt op een ondubbelzinnige wijze de categorie van personen die zich op het artikel kunnen beroepen tot « Elke burger », namelijk mensen die de nationaliteit hebben.

Het Vlaams Blok heeft zich in het verleden radicaal verzet tegen het EU-stemrecht omwille van principieel nationalistische overwegingen en omwille van het feit dat het EU-stemrecht mede bijdraagt tot de verdere verfransing van Brussel en Vlaams-Brabant. Dat is hier evenwel niet de kwestie. Hier gaat het over het feit dat men een gelijkenis trekt tussen het stemrecht voor niet EU-onderdanen en dat van EU-onderdanen. Volgens spreekster gaat deze vergelijking in geen enkel opzicht op.

Staten kunnen door volkenrechtelijke verdragen uitzonderingen maken op de nationaliteitsvereiste als voorwaarde voor de uitoefening van een politiek recht. De landen van de Europese Unie hebben dat gedaan door een Europees burgerschap te creëren waaraan bepaalde rechten verbonden zijn, zoals het stemrecht bij gemeenteraadsverkiezingen en voor het Europees parlement. Deze landen van de Europese Unie vormen voor het proces van voortschrijdende integratie een specifieke rechtsorde en de onderdanen van die landen kunnen dan ook geenszins gelijkgesteld worden met niet-EU onderdanen.

De voorstanders van het gemeentelijk stemrecht voor vreemdelingen verwijzen heel dikwijls naar het adagium « No taxation without representation ». Aangezien ook de vreemdelingen belastingen betalen, zouden ze inspraak moeten krijgen in de besteding van die gelden. Volgens mevrouw Van dermeersch is ook dit een verkeerde en oneerlijke redenering.

Immers, dat adagium gaat terug tot de « Magna Charta » uit het jaar 1215 toen de Engelse adel inspraak wilde krijgen bij de Koning.

De kolonisten in Noord-Amerika riepen eeuwen nadien diezelfde uitspraak in tegen het Britse koningshuis.

Historisch gezien is dit adagium zeker niet geformuleerd in het kader van het vreemdelingenstemrecht. Bijgevolg gaat het niet op dat adagium hier in te roepen. De context is volledig anders.

Voor de 19e eeuw was er immers het cijnskiesstelsel. Alleen wie een bepaald bedrag aan belastingen betaalde, had recht om één of zelfs meerdere stemmen uit te brengen. Hopelijk is het hier niet de bedoeling om naar een dergelijk systeem terug te keren. Om iedereen gelijke rechten toe te kennen, koppelde men in de 19e eeuw het stemrecht aan de nationaliteit. Het Vlaams Blok wenst deze koppeling te behouden en vraagt daarom ook de schrapping van artikel 2 en volgende van het wetsvoorstel.

Belastingen gaan immers niet over stemrecht. Ze gaan over dienstverhoudingen tussen de Staat en zijn bevolking. De burger die belastingen betaalt aan zijn overheid moet daar normaal in ruil bepaalde diensten voor krijgen. Een vreemdeling moet ook belastingen betalen en daarvoor ook diensten krijgen.

Het Vlaams Blok vreest dat de premier, de heer Verhofstadt, uit lijfsbehoud reeds bepaalde beloften heeft gedaan aan de voorstanders van het vreemdelingenstemrecht. Voor die partij is dat het zoveelste bedrog van de VLD aan de Vlaamse zaak. Ook nu reeds blijkt het verzet van de VLD tegen het voorliggende wetsvoorstel veel aan kracht te hebben ingeboet. Van de Franstalige partijen is het genoegzaam bekend dat ze het vreemdelingenstemrecht willen misbruiken om de Vlamingen in het Brusselse totaal te minoriseren. Een Franstalige meerderheid wil dit tegen de zin van een meerderheid van de Vlamingen in, toch doordrukken. Ook om die reden vraagt het Vlaams Blok de schrapping van artikel 3 van het wetsvoorstel.

De heer Wille verwijst naar de tussenkomst van mevrouw Marie-Claire Foblets, professor aan de KUL, tijdens de hoorzittingen die deze commissie in de vorige legislatuur heeft georganiseerd (stuk Senaat, nr. 2-548/7). Zij stelde dat de discussie over de duur van het verblijf en de verblijfvoorwaarden in het algemeen, veel te dubieus is gesteld. Dat kan aanleiding geven tot een aantal problemen.

Deze spreker meent ook dat het probleem van het verschil tussen de doorstroming binnen de Europese Unie en anderen ­ de niet-EU-onderdanen ­ door een aantal commissieleden en een deel van de media, bewust niet wordt doorgetrokken. In deze zin is het artikel 8, B, lid 1, van het EG-Verdrag bijzonder belangrijk. Daarin wordt bepaald dat bijzondere problemen aanleiding kunnen geven tot een apart statuut in een aantal lidstaten. Hier zou kunnen worden bekeken in welke mate, aangezien er maatschappelijk zo'n groot verschil in opinies bestaat tussen het Noorden en het Zuiden van ons land, artikel 8 B, lid 1, van het EG-Verdrag zou kunnen worden toegepast.

Voorts vraagt de heer Wille zijn collega's de beperking, waarvan de heer Moureaux verklaard heeft dat hij daartoe overgaat uit politiek pragmatisme omdat het wetsvoorstel het anders allicht niet zou halen, nog eens te overwegen. Immers, wie echt bezig is met het Europese burgerschap moet goed beseffen dat een Europees onderdaan functioneert binnen de logica van het communautair beleidsniveau.

Het is niet zo dat mensen die lokaal een aantal noden kennen, deze noden ook op dat niveau geëxpliciteerd zouden moeten zien. Dat vormt juist het grote verschil met diegenen die geen EU-onderdaan zijn. Volgens de heer Wille hangt men een volledig verkeerd beeld op wanneer men beweert dat door het toekennen van het stemrecht op lokaal niveau, men de grootste nood van de niet EU-onderdanen zal lenigen.

Wie echt van oordeel is dat het gemeentelijk stemrecht noodzakelijk is, moet dit durven doortrekken op alle niveaus. Daar ligt juist het onderscheid, niet alleen in de toon, maar ook in de inhoud, tussen het standpunt van de ad hoc meerderheid in dit dossier en bijvoorbeeld dat van de VLD. De VLD is precies van mening dat juist het openstellen van de nationalitieit getuigt van groot respect voor de betrokkenen.

Voor de VLD is het noodzakelijk om de aspiratie van deze groep te realiseren door de nationaliteitskeuze. Pas op dat ogenblik zullen zij alle politieke rechten bekomen die aan alle Belgen toekomen. Elke andere discussie is een valse discussie. De VLD zoekt ­ in tegenstelling tot het Vlaams Blok ­ de oplossing niet in het conflict, maar in het overleg. Het is dan ook zeer frustrerend dat de commissie door haar werkwijze dit overleg in dit dossier niet echt heeft mogelijk gemaakt.

De heer Noreilde vraagt de SP.A-fractie uit te leggen waarom ze niet akkoord gaan met het VLD-voorstel om een opening te creëren via de evaluatie van de nationaliteitswetgeving.

Mevrouw Pehlivan verklaart dat de SP.A nooit beweerd heeft dat het gevraagde stemrecht een oplossing zou bieden voor een aantal problemen in de samenleving. Dat stemrecht is in de eerste plaats een zaak van elementaire politieke participatie. Het vormt een opstap naar integratie. De SP.A heeft evenmin ooit beweerd dat door het aannemen van de Belgische nationaliteit ineens alle problemen zouden worden opgelost.

Mevrouw Pehlivan wenst terug te komen op een persartikel over haar waarnaar mevrouw Leduc in de algemene bespreking heeft verwezen. Het bewuste artikel dateert van 1981. Daarin wordt mevrouw Pehlivan beschreven als zijnde perfect geïntegreerd. Mevrouw Pehlivan wijst erop dat zij in 1981 de Belgische nationaliteit nog niet had verworven. Die had zij niet nodig om zich hier perfect goed te voelen. Bij haar aankomst op zevenjarige leeftijd is haar wel een warm onthaal vanwege de buren, de Gentenaars en de Vlamingen, te beurt gevallen. Dat was voor haar een opstap om zich open te stellen voor de Vlamingen. Trapsgewijze is zij uiteindelijk een vertegenwoordigster van de hele bevolking geworden. Veel Vlamingen steunen haar in de strijd die ze momenteel aan het voeren is.

Mevrouw Pehlivan wil dat dit wetsvoorstel een duidelijk signaal geeft, een openheid tot politieke participatie ook voor die mensen die om allerlei redenen de nationaliteit niet aannemen. Er heerst nu een vorm van discriminatie. Men kan daartegen de reciprociteit inroepen, maar mevrouw Pehlivan vindt dat als in de Europese context de Belgische nationaliteit geen voorwaarde mag zijn voor een Nederlander, voor een Pool, enz. om te mogen stemmen, ook die mensen die hier reeds jarenlang wonen het democratisch recht hebben om van die voorwaarde ontheven te worden.

De SP.A is bereid om heel het debat over de integratie te voeren. Een aantal mensen van de VLD en de CD&V lijken hiertoe bereid. Mevrouw Pehlivan wenst eveneens in de Senaat een duidelijk inhoudelijk debat te voeren over integratie. Hier gaat het enkel over de politieke participatie. De volgende fase is dat er over tewerkstelling, onderwijs, huisvesting, uitsluiting, racisme, discriminatie, enz. wordt gepraat. Mevrouw Pehlivan vraagt haar collega's of zij bereid zijn die discussie aan te gaan en welke prijs ze daarvoor willen betalen.

Mevrouw Geerts komt terug op de vraag om het debat wat meer inhoudelijk te voeren. Dat neemt niet weg dat op een bepaald moment het debat toch werd aangesneden over de vraag hoe men samen aan die samenlevingsproblemen zou kunnen werken. Toen is daar uiteindelijk door de VLD niet op ingegaan. Spreekster betreurt dat men die kans toen niet heeft aangegrepen.

Het is nu echter te laat om de draad terug op te nemen van dat begin van dialoog, vermits de algemene bespreking afgerond is, aldus mevrouw Geerts.

De heer Jean-Marie Dedecker bevestigt dat de VLD inderdaad tijdens de vorige vergadering heeft voorgesteld mee te werken, maar dan alleen als men kon aantonen dat het toekennen van het stemrecht aan vreemdelingen bijdraagt tot de integratie van de allochtonen. Tot nu toe blijven de voorstanders van dat stemrecht het antwoord schuldig.

Eén ding is zeker, aldus de heer Jean-Marie Dedecker : in landen waar men het vreemdelingenstemrecht heeft toegekend, is dit uitgedraaid op een mislukking. Men kent het Nederlandse voorbeeld, maar ook in Denemarken heeft het geleid tot een uitgesproken xenofoob gedrag.

Een open debat vraagt om een discussie over alle aspecten. De snel-Belgwet was duidelijk een fiasco, en nu wil men nog verder gaan zonder ooit een balans te hebben opgemerkt van de vroegere maatregelen. Het lijkt er een beetje op dat wie een vinger geeft, in dit debat zijn arm kwijtraakt.

Mevrouw Bousakla vindt dat er te veel slogantaal wordt gebruikt. Integratie moet van twee kanten komen. Uiteraard moet men de bereidheid van de allochtonen nagaan om zich aan te passen. Maar de autochtonen moeten ook openstaan voor de cultuur van hun allochtone medeburgers. Voor de vertegenwoordigers van het volk is het niet alleen een recht, maar ook een plicht hiervoor interesse op te brengen.

Mevrouw Vienne zegt verbaasd te zijn over het feit dat over het debat gesproken wordt in termen van rivaliteit, alsof het gaat om een conflict tussen gemeenschappen, en dat wordt gezegd dat er sprake is van een gebrek aan loyauteit.

Zij meent dat het om iets heel anders gaat en dat de verschillende gemeenschappen beschouwd moeten worden als een bladerdeeggebakje waarvan de verschillende lagen worden opgeteld en elkaar niet uitsluiten.

In dat opzicht is het goed mogelijk dat iemand als vreemdeling deelneemt aan de politiek, zonder de nationaliteit van zijn land van herkomst te verloochenen.

Zij hoopt dat mensen die hier al lange tijd wonen eindelijk het recht krijgen om mee te spelen in hun eigen gemeente. Dat is het minste dat we hen kunnen geven, in een geest van gulheid.

Mevrouw Durant is verbaasd over de communautaire druk die in dit debat wordt uitgeoefend. De techniek is intussen welbekend : zodra men geen gelijk krijgt, isoleert men een probleem en maakt men er een ander debat van. De laatste nieuwigheid is de eis voor een referendum over het stemrecht omdat op die manier zou worden aangetoond dat de Gemeenschappen het daarover niet eens zijn.

De heer Jean-Marie Dedecker herinnert eraan dat Ecolo ook ooit een voorstel heeft gedaan tot het organiseren van een referendum.

Volgens mevrouw Durant gaat het om iets heel anders. Ecolo wilde een referendum houden als aanvulling.

Spreekster blijft bij haar standpunt dat het toekennen van stemrecht helemaal niet in strijd is met integratie.

De heer Jean-Marie Dedecker betreurt dat zijn amendementen systematisch worden weggewuifd, en dat zelfs een evident voorstel om van de vreemdeling te eisen dat hij de landstaal spreekt alvorens te kunnen stemmen, onbespreekbaar is.

De heer Verreycken looft de gematigde wijze waarop de heer Wille het probleem van het vreemdelingenstemrecht benaderde, met name het benadrukken van het essentieel verschil tussen het stemrecht van de EU-burgers en dat van andere vreemdelingen.

Het verschil zit hem uiteraard in het feit dat men zich in het ene geval in een situatie bevindt waarin het stemrecht voortvloeit uit een verdragsrechtelijk gegeven, terwijl in het andere helemaal geen afstand van soevereiniteit werd gedaan ten voordele van personen van buiten de Europese Unie.

De heer Moureaux was vooral onder de indruk van de SP.A-interventies en van het getuigenis van de twee senatoren van vreemde afkomst.

Hij wijst echter op een bijzonder punt : het zogenaamde gevaar voor verfransing van de Brusselse gemeenten. Hij meent immers dat de Vlaamse aanwezigheid in Brussel precies alleen dank zij de migranten groter kan worden.

Hij is het er natuurlijk wel mee eens dat iemand, om zich te kunnen integreren, de landstaal moet kennen.

In zijn gemeente worden dan ook alle immigranten aangespoord om minstens een landstaal te leren, waaronder het Nederlands. Deze lessen worden met de hulp van de Vlaamse Gemeenschapscommissie georganiseerd.

Het probleem van het stemrecht past in een hiërarchie van problemen.

In wijken met veel migranten is het eerste probleem de werkgelegenheid. Het tweede probleem dat daar nauw mee samenhangt, is de opleiding. Er moeten zoveel mogelijk scholen zijn en zoveel mogelijk subsidies. Maar er moet niet gewacht worden tot alle middelen er zijn om vooruitgang te boeken. Het belang van sommige dossiers mag niet verhinderen dat in andere voortgang wordt geboekt.

Mevrouw Thijs is ook begaan met problemen als werkloosheid, taalkennis, enz. Maar zijzelf doet geen oproep tot het bekomen van een of andere steun : ze vindt dat het de taak van de politici is om zelf een oplossing te zoeken. Totnogtoe hoorde ze geen voorstel om al de vernoemde problemen op te lossen.

De heer Coveliers herhaalt zijn standpunt dat het geven van stemrecht niet automatisch de integratie bevordert. De VLD gaat ervan uit dat het schenken van stemrecht contraproductief werkt. Zoals het zich voordoet, is het een waardeloze gift. Het volstaat naar het Nederlandse voorbeeld te kijken, waar duidelijk blijkt dat de vreemdelingen er weinig belang aan hechten. Bovendien wordt een met het wetsvoorstel een discriminatie in het leven geroepen ten aanzien van de Belgische autochtonen, aldus nog de heer Coveliers.

Voor de heer Van Peel is het geen toeval dat de sfeer in deze commissie en in de Senaat zo krampachtig is als het over het migrantenstemrecht gaat.

Ze weerspiegelt zijns inziens perfect de sfeer die daarover in het land bestaat.

Men maakt zichzelf wijs dat men op die manier bijdraagt tot een samenleving die veel toleranter en beter zal zijn.

Het tegengestelde is waar : alle ingeroepen verbanden tussen integratie en vreemdelingenstemrecht zijn niet terzake doende. Het volstaat te verwijzen naar het fenomeen « Pim Fortuyn » in Nederland. De problematiek over taal, werk, integratie en islam heeft tot een ware eruptie geleid in Nederland, waar het gemeentelijk stemrecht nochtans bestaat.

De verwerping van de integratie is er verhoogd in plaats van verkleind en leidt tot polarisatie.

De heer Moureaux veroordeelt de constante pogingen om het Vlaams Blok de loef af te steken onder het voorwendsel dat er gevaar voor polarisatie dreigt.

De heer Van Peel vindt integendeel dat de polarisatie echt geaccentueerd wordt door ondoordachte initiatieven zoals de voorliggende voorstellen.

Hij kan begrijpen dat iemand zijn oorspronkelijke nationaliteit wil behouden, en zich daarom niet beroept op de snel-Belgwet.

Maar voor de grootste groep immigranten is dat gevaar onbestaande. Door het aannemen van de Belgische nationaliteit verliezen de meesten niet hun oorspronkelijke nationaliteit niet, wat niet het geval is voor Belgen die een andere nationaliteit aannemen.

Waarom zouden de vreemdelingen dat dan niet doen en zodoende alle om alle rechten verwerven, zelfs om gekozen te worden, en dat op alle niveaus.

Hij ervaart dat in dit debat, zoals in vele andere, een Franstalige meerderheid een fundamentele regeling tracht op te leggen waar een Vlaamse meerderheid tegen is.

Het omgekeerde zou onmiddellijk leiden tot een massaal verzet vanwege de Franstaligen.

Na de stemming over het verbieden van tabaksreclame in Francorchamps, werd het parlement ontbonden. Onmiddellijk bij het begin van de regeringsonderhandelingen, was het eerste punt op de agenda het terugschroeven van de Francorchampswet.

De reden van deze voortdurende malaise ligt volgens spreker in de totaal verschillende perceptie van allerlei maatschappelijke problemen in Vlaanderen en in Franstalig België.

Men moet de Vlamingen niet opleggen het racisme en de xenofobie te bestrijden met wapens waarmee ze die fenomenen zelf niet willen bevechten.

Dat geldt voor het nu besproken voorstel, net zoals dat tevoren ook gold voor de voorstellen over het afsnijden van partijfinanciering of de bestrijding van het Vlaams Blok via gerechtelijke weg.

Hij betreurt dat er zelfs niet wordt geluisterd naar de argumenten van de VLD, en is ervan overtuigd dat de samenlevingsproblemen alleen maar zullen vergroten door deze houding.

Mevrouw Leduc gaat hiermee akkoord.

Ondertussen, en dit ondanks al haar aandringen, heeft ze nog steeds geen antwoord gekregen op de vraag waarom de vreemdelingen waarover het hier gaat, nog steeds weigeren de Belgische nationaliteit te aanvaarden, als ze daardoor hun oorspronkelijke nationaliteit niet eens verliezen. Dat is onder andere het geval voor onderdanen van Marokko en van Turkije. Geen zinnig mens kan verstaan waarom ze dit geschenk weigeren.

Mevrouw Bouarfa antwoordt de heer Wille dat in deze tijden van mondialisering, nu de wereld dankzij de communicatiemiddelen almaar kleiner wordt, de PS streeft naar integratie in een menselijke samenleving en niet naar een integratie in een samenleving van het geld.

Dezelfde spreekster herinnert eraan dat voor stemrecht geen nationaliteit vereist is. Zelfs de VLD- en de CD&V-fracties erkennen dat, aangezien Europese onderdanen stemrecht hebben in België.

Een ander argument dat beide fracties gebruiken, namelijk dat de niet-Europese onderdanen de Belgische nationaliteit weigeren, klopt niet. De Belgische Staat stelt hen helemaal niet voor onze nationaliteit te verwerven. Spreekster is het ermee eens dat de vraag om de nationaliteit te verwerven de beste oplossing is om burgers die reeds geruime tijd in België wonen, alle rechten te geven. Zij herhaalt dat in 2003 minder dan 30 % van de naturalisatieaanvragen werd ingewilligd. Het beste voorbeeld van personen die onze nationaliteit weigeren, zijn precies de onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie. Zij wensen hun eigen nationaliteit te behouden.

Mevrouw Bouarfa herhaalt dat voor de PS-fractie stemrecht slechts een van de stappen in het integratieproces is. Het uitgangspunt is dat stemrecht rechtvaardig is.

Stemrecht wordt ook geplaatst tegenover de opmars van extreem rechts. Denemarken is reeds als voorbeeld genoemd, maar ook Antwerpen kan hier worden vermeld. Spreekster benadrukt dat de democratie een voortdurende dagelijkse strijd is. Stemrecht verlenen zal die strijd niet doen eindigen.

Mevrouw Leduc onderstreept het groeiend besef van de Europese Verenigde Staten en wijst op het belang van de reciprociteit. Zij vraagt zich nog steeds af waarom de Belgische nationaliteit wordt afgewezen indien men zijn oorspronkelijke nationaliteit kan bewaren. De VLD hoopt op een spoedig antwoord van de minister van Binnenlandse Zaken betreffende statistieken over de naturalisatie-aanvragen.

De heer Vanhecke wijst op het communautaire aspect van dit debat. Het stemrecht wordt opgedrongen door Franstalig België en wordt door Vlaanderen geweigerd, met uitzondering van de Sp.A-Spirit-politici. Waarom hanteren de Vlaamse partijen niet dezelfde strategie als de Franstaligen ? Zij kunnen evengoed hun politieke macht gebruiken om het stemrecht tegen te houden.

Mevrouw Thijs wijst erop dat de Europese burgers het stemrecht hebben verkregen als gevolg van een het staatsburgerschap van de Europese Unie. Voor het overige passen bijvoorbeeld de Scandinavische landen de reciprociteit toe.

Volgens de heer Guilbert is het probleem niet zozeer van communautaire maar veeleer van politieke aard. Het debat plaatst de voorstanders van een open samenleving tegenover de voorstanders van een gesloten en in zichzelf gekeerde samenleving. De verwarring tussen burgerschap en nationaliteit blijft bestaan, net als de verwarring tussen de plaats waar iemand vandaan komt en de plaats waar iemand woont. Een burger moet kunnen deelnemen aan het leven in zijn gemeente en zijn burgerrechten kunnen uitoefenen. Dat sommigen verkiezen hun eigen nationaliteit te behouden, is een keuze die gerespecteerd moet worden. Dat is een hoogst persoonlijke keuze. Het kan echter geen reden opleveren om iemand uit te sluiten van deelname aan het openbare leven.

Spreker stelt vast dat Nederland, in tegenstelling tot wat de tegenstanders van stemrecht beweren, positieve ervaringen heeft met het in 1985 ingevoerde stemrecht. Het opduiken van een populist betekent geenszins dat de invoering van het stemrecht mislukt is. Hij herhaalt dat het stemrecht een van de middelen is die vreemdelingen helpen zich te integreren.

De heer Roelants du Vivier is het eens met de verdedigers van de naturalisatie, maar hij merkt op dat naturalisatie op nationaal niveau plaatsheeft. Een oplossing vinden voor lokale problemen vergt echter een participatie op lokaal niveau. Het argument dat het probleem gaandeweg vanzelf verdwijnt geldt slechts gedeeltelijk en alleen voor bepaalde nationaliteiten, namelijk voor de Turken en de Marokkanen. De komende jaren zullen ook andere nationaliteiten zich hier komen vestigen, zoals mensen uit het Midden-Oosten, Latijns-Amerika en Oost-Europa. Zij zullen een band met hun vaderland willen behouden, bijvoorbeeld bij parlementsverkiezingen, maar zullen ook wensen deel te nemen aan de plaatselijke Belgische politiek.

De heer Jean-Marie Dedecker verbaast zich over de opmerking van de heer Roelants du Vivier. Deze laatste legde immers in oktober jongstleden een voorstel van bijzondere wet neer dat ertoe strekte Belgen in het buitenland stemrecht te verlenen (zie stuk Senaat, nr. 3-284/1). Het is volgens spreker eigenaardig dat het wetsvoorstel betreffende het stemrecht voor vreemdelingen, dat pas in 2006 ten vroegste toepassing kan vinden, hier bij hoogdringendheid wordt behandeld. Het voorstel van de heer Roelants du Vivier heeft daarentegen betrekking op de verkiezingen van 2004, maar is nog niet ingeschreven op de agenda van de commissie.

De voorzitter merkt op dat de commissie besloten heeft het voorstel van bijzondere wet zeer binnenkort op de agenda te plaatsen.

De heer Roelants du Vivier antwoordt dat zijn voorstel van bijzondere wet niet strijdig is met het voorstel waarover het debat gaat. Zijn voorstel behelst de verkiezingen voor de Gewesten en voor Europa.

De heer Van Overmeire vraagt of het stemrecht verleend aan de onderdanen van de Europese lidstaten wel een verworvenheid is. Hij meent van niet en verwijst daarbij naar een artikel dat in de ontwerptekst van Europese Grondwet is opgenomen. Dit artikel geeft lidstaten de kans om uit de Europese Unie te treden. Tegelijk voorziet een ander artikel in de mogelijkheid om een zodanige politieke druk uit te oefenen op een lidstaat dat haar geen andere mogelijkheid overblijft dan de Unie te verlaten. Indien dat zou gebeuren, verliest de onderdaan van de bewuste lidstaat zijn stemrecht. Bijgevolg kan het voorbeeld van het stemrecht voor burgers van de Europese Unie niet gelden voor andere landen.

Amendement nº 162

De heren Coveliers c.s. dienen amendement nr. 162 in (stuk Senaat, nr. 3-13/3) dat ertoe strekt de artikelen 2 en 3 van het wetsvoorstel te doen vervallen omdat ze strijdig zijn met artikel 8 van de Grondwet.

De heer Jean-Marie Dedecker, mede-indiener, verwijst naar het advies van de Raad van State, nr. 35 825/2 van 20 oktober 2003 uitgebracht op artikel 2 van het wetsvoorstel van de heer Eerdekens van 15 juli 2003 tot toekenning van het actief en passief kiesrecht bij de gemeente en provincieraadverkiezingen aan de buitenlandse onderdanen (stuk Kamer, nr. 076/002). Het artikel 2 van dit wetsvoorstel is identiek aan het onderhavige wetsvoorstel. Het strekt ertoe het kiesrecht voor provincieraadverkiezingen te verlenen aan onderdanen van buiten de Europese Unie. Volgens de Raad van State heeft België immers geen internationaal-rechtelijke verplichting om het kiesrecht voor de provincieraadverkiezingen aan onderdanen van de Europese Unie en a fortiori evenmin aan andere buitenlanders, toe te kennen.

De heer Coveliers wijst erop dat artikel 8, derde lid, van de Grondwet bepaalt dat, overeenkomstig de internationale en supranationale verplichtingen van België, stemrecht kan worden toegekend aan onderdanen van de Europese Unie. Dit is echter beperkt tot de gemeenteraadsverkiezingen en geldt niet voor districtsraadverkiezingen of provincieraadverkiezingen en a fortiori ook niet voor regionale verkiezingen.

Spreker verheugt er zich over dat de heer Eerdekens, volksvertegenwoordiger, tijdig het advies van de Raad van State heeft ingewonnen betreffende zijn wetsvoorstel. Hierdoor konden een aantal ongrondwettige elementen in het wetsvoorstel worden blootgelegd.

Mevrouw Leduc betreurt dat het onderhavige wetsvoorstel nog steeds niet verenigbaar is met de Grondwet.

De heer Moureaux zegt te betreuren dat in deze commissie een debat ten gronde blijkbaar onmogelijk is. Nochtans wordt de commissie geconfronteerd met een bijzonder delicaat vraagstuk. Spreker staat dan ook open voor de argumenten van de tegenstanders van het voorliggend wetsvoorstel, die geen racistische argumenten hanteren. Daarom wenst zijn fractie de « kleinste gemene deler » te aanvaarden van de voorstanders van het gemeentelijk stemrecht voor niet-EU-onderdanen en op deze wijze een eerste, symbolische stap te zetten.

Het lid erkent dat er soms problemen zijn met een kleine groep, vooral jongeren. Het zijn echter niet deze personen die door voorliggend wetsvoorstel gemeentelijk stemrecht zullen verwerven, vermits zij dikwijls reeds Belg zijn. Het zijn vooral oudere mensen, die hier reeds lang verblijven, die de mogelijkheid verkrijgen om te participeren in de democratische besluitvorming. Op deze wijze hopen de indieners van het wetsvoorstel ook een beroep te kunnen doen op de samenwerking met de allochtone gemeenschap om de kleine kern van opstandige jongeren tot meer rede aan te zetten.

Spreker wijst erop dat er ook vandaag nog immigratie is. Een genuanceerde benadering daarvan is op zijn plaats. Zomaar alle grenzen open stellen, is immers onhoudbaar; de immigratiestromen moeten beperkt worden. Maar het is onvermijdelijk dat men blijvend zal worden geconfronteerd met migratie. Het lid is er omwille van morele en filosofische redenen van overtuigd dat deze problematiek moet worden aangepakt met een openheid van geest en vanuit het beginsel dat elke mens gelijk is. Deze drijfveer heeft er in het verleden mensen toe gebracht hun eigen leven te riskeren om tijdens de bezetting in de Tweede Wereldoorlog de joodse bevolking en te helpen overleven.

De kern van het probleem bestaat in de nationaliteitsvereiste. Heel wat vreemdelingen hebben gebruik gemaakt van de versoepeling van de wetgeving om de Belgische nationaliteit te verwerven, maar niettemin is een aantal onder hen niet bereid om dit te doen om diverse redenen. Toch willen ze deelnemen aan de besluitvorming, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de opkomst voor de zogenaamde « algemene vergaderingen » in het Brusselse. Het is voor deze personen, die niet zo talrijk zijn en derhalve zeker niet de politieke verhoudingen zullen omgooien, dat de goedkeuring van voorliggend wetsvoorstel van een enorme symbolische waarde is. Op termijn zal dit leiden tot integratie.

Mevrouw De Schamphelaere drukt haar grote waardering uit voor het betoog van de heer Moureaux omdat hij op klare wijze de redenen opgeeft die het voorliggende wetsvoorstel schragen. Ons land is inderdaad geëvolueerd naar een open samenleving in een geglobaliseerde wereld, maar wordt ook gekenmerkt door een demografische veroudering van de autochtone bevolking. Het komt er dus op aan nieuwe Belgen de kans te bieden zich in die open en verdraagzame samenleving te integreren.

De realisatie van het politiek medebeslissingsrecht kan op twee manieren geschieden : ofwel door de ontkoppeling van de begrippen nationaliteit en politieke rechten, ofwel door een versoepeling van de nationaliteitswetgeving.

België heeft recent voor de tweede optie gekozen, Nederland en de Scandinavische landen voor de eerste. Wat daarbij opvalt, is dat deze landen voor een strenge procedure inzake nationaliteitsverkrijging hebben gekozen.

Het migrantenstemrecht staat reeds decennialang op de politieke agenda. De partij waartoe spreekster behoort, heeft, zolang ze regeringsverantwoordelijkheid droeg, nooit voor de tweede optie gekozen. Ze heeft wel meegewerkt aan een versoepeling van de nationaliteitswetgeving, hoewel ze bij de laatste wetswijziging, de zogenaamde snel-Belgwet, toch heel wat bedenkingen heeft. Deze heeft er namelijk toe geleid dat de situatie met betrekking tot de toekenning van politieke rechten aan vreemdelingen in België niet meer met die in andere Europese landen kan worden vergeleken.

Vreemdelingen verwerven in België politieke rechten, ook politieke rechten die de nationale soevereiniteit raken, zonder dat zij het bewijs moeten leveren van een voldoende kennis van één van de landstalen of van enige andere vorm van loyauteit dienen te leveren. In bepaalde gevallen geldt er zelfs geen verblijfsvoorwaarde meer.

De nationaliteitswetgeving van de meeste Europese landen legt daarentegen wel een of andere toets van de integratiewil op. Dat kan gaan van een voldoende kennis van de landstaal (bijvoorbeeld Duitsland, Frankrijk en Nederland) over de eis tot afstand van de oorspronkelijke nationaliteit (bijvoorbeeld Denemarken en Nederland) tot de eed van trouw aan de Natie (bijvoorbeeld Duitsland, Italië en Verenigd Koninkrijk).

In de Belgische nationaliteitswetgeving zijn al deze voorwaarden komen te vervallen omdat men de politieke participatie van de vreemdelingen heeft willen realiseren door een soepele naturalisatie.

Op deze wijze is de Belgische nationaliteit geëvolueerd naar een bewijs van burgerschap en kan men niet meer stellen dat de deelname van vreemdelingen aan het politieke leven onmogelijk is.

Indien België op grond van het voorliggende wetsvoorstel van de tweede naar de eerste bovenvermelde optie wil overschakelen, dan zal dit zware gevolgen hebben. Daarom verzet haar fractie zich tegen dit voorstel. Nationaliteit moet beschouwd worden als een vorm van burgerschap met politieke inspraak, die de vreemdeling via een soepele procedure kan verkrijgen. Dat deze formule niet het verhoopte succes heeft, is te wijten aan een gebrek aan informatie.

Tal van in België verblijvende niet-Europese Unie onderdanen verkeren ten onrechte in de veronderstelling dat zij de Belgische nationaliteit slechts kunnen verkrijgen indien zij afstand doen van hun oorspronkelijke nationaliteit. Soms hebben zij evenwel een principieel of moreel probleem. In dat geval kan men zich de vraag stellen of aan dergelijke personen stemrecht dient te worden verleend.

Indien het voorliggende wetsvoorstel wordt aangenomen, zal dat de incoherentie van onze wetgeving in de hand werken. Dankzij de snel-Belgwet verkrijgen de betrokkenen na drie jaar politieke rechten op alle bestuursniveaus, terwijl zij die de Belgische nationaliteit niet wensen, na vijf jaar gemeentelijk stemrecht krijgen.

Zoals gezegd neemt België met dergelijk systeem wel een zeer bijzondere plaats in tussen de andere Europese landen. Dat is het gevolg van de slechte compromissen die de huidige en de bestaande regeringscoalitie heeft gesloten. Tijdens de vorige legislatuur werd de nationaliteitswetgeving versoepeld omdat de liberale partijen geen voorstander waren van het gemeentelijk stemrecht voor niet-Europese Unie onderdanen. Het is deze wetgeving niet ten goede gekomen. Het nieuwe compromis heeft tot gevolg dat het de voorwaarden voor de uitoefening van dit stemrecht strenger maakt dan wat via naturalisatie mogelijk is.

De heer Noreilde sluit zich aan bij de oproep van de heer Moureaux naar openheid in onze samenleving. Hij is het echter niet met hem eens over de wijze waarop die openheid het best kan worden bereikt. Sleutelbegrip is zijns inziens de nationaliteit, die een formalisering is van het burgerschap, namelijk de bereidheid om samen op weg te gaan. Dat houdt uiteraard politieke inspraak in en dus stemrecht op alle bestuursniveaus.

Met zijn eerder geformuleerd voorstel om hoorzittingen te houden wou spreker geenszins debatten vertragen, maar enkel leren uit buitenlandse voorbeelden. De Nederlandse en Deense wetgeving die gebaseerd is op een ontkoppeling van nationaliteit en politieke rechten en waarop het voorstel is geïnspireerd, heeft immers niet het gewenste effect gesorteerd. Spreker wenst daarom van de indieners te vernemen waarom zij achter deze optie blijven staan.

Mevrouw Thijs vestigt er de aandacht op dat er tijdens de vorige legislatuur een politiek akkoord bestond om de naturalisatieprocedure te vereenvoudigen. Deze « snel-Belgwet » werd echter vóór de verkiezingen van 18 mei 2003 door alle Vlaamse partijen als een miskleun bestempeld. Het is dan ook verwonderlijk dat geen enkele Vlaamse meerderheidspartij deze wet die geen enkele wil tot integratie vereist, weer wenst strenger te maken.

Spreekster verzet zich tegen de verklaring dat haar partij, CD&V, gekant is tegen het stemrecht voor vreemdelingen. Zo werd op een partijcongres in 1993 met als titel « Politiek dicht bij de mensen », uitdrukkelijk gesteld dat politieke participatie van de migranten niet kon uitblijven. Deze doelstelling diende te worden verwezenlijkt via een snellere, soepelere naturalisatieprocedure. De verkrijging van de Belgische nationaliteit was de ultieme stap in het integratieproces.

Daardoor zou de nieuwe Belg actief en passief stemrecht krijgen over het normatief en sociaal kader van onze maatschappij. De nationaliteitsverkrijging bezegelt dus het sociaal contract dat hij met de overheid heeft. Het vormt de band tussen de gemeenschap en het individu en het toonbaar bewijs van zijn identificatie met de openbare waarden van de samenleving, zonder dat hij zijn eigen eigenheid daarvoor moet opgeven.

Bovendien mag men niet beweren dat zij die de Belgische nationaliteit wensten te verkrijgen, een zware procedure dienen te doorlopen. De snel-Belgwet maakt dit mogelijk na drie jaar verblijf in België. Het valt alleen te betreuren dat de belangstellenden geen bewijs dienen te leveren van hun integratiewil.

Voorts dient men er zich van bewust te zijn dat stemrecht slechts één aspect is van de politieke participatie. Er zijn tal van adviesraden, jeugdraden enzovoort waarin vreemdelingen zonder enige nationaliteitsvereiste actief kunnen zijn.

Tot slot zal het probleem dat het wetsvoorstel beoogt te regelen, mettertijd uitdoven. De derde generatie migranten verkrijgt immers automatisch de Belgische nationaliteit.

Mevrouw Durant acht een koppeling van het politiek stemrecht aan het bezit van de Belgische nationaliteit niet raadzaam omdat beide kwesties, zoals eerder is toegelicht, niet dezelfde personen betreffen. Sommige vreemdelingen wensen om bepaalde redenen de Belgische nationaliteit niet te verkrijgen, maar wensen wel het gemeentelijk stemrecht uit te oefenen. Indien men de uitoefening van het stemrecht afhankelijk willen stellen van het bezit van de Belgische nationaliteit en de wetgeving daartoe strenger wenst te maken, dan bestraft men degenen die thans kiezen voor de Belgische nationaliteit.

Mevrouw Leduc ziet niet in waarom vreemdelingen die krachtens de wetgeving van hun land van oorsprong de dubbele nationaliteit kunnen verwerven, toch de Belgische nationaliteit weigeren.

De heer Hugo Vandenberghe wijst erop dat amendementen betreffende de nationaliteitswetgeving niet uit de bespreking van onderhavig wetsvoorstel kunnen worden geweerd. Tijdens de vorige legislatuur werd deze koppeling trouwens wel aanvaard. Zij vertolkt immers een politieke visie omtrent de uitoefening van het stemrecht.

Spreker vraagt aan mevrouw Durant waarom sommigen de nationaliteit weigeren aan te nemen als ze zo onbelangrijk is, maar toch politieke rechten wensen. Dit is een typisch voorbeeld van « double speak ». Enerzijds mag nationaliteit geen rol spelen bij het verlenen van politieke rechten, anderzijds zou men de nationaliteit om principiële redenen moeten kunnen weigeren. Men kan echter niet zeggen dat nationaliteit in het ene geval belangrijk is en in het andere onbelangrijk.

Dit debat handelt in essentie over het verlenen van stemrecht aan personen die aan de voorwaarden voldoen om de Belgische nationaliteit te verkrijgen, maar ze niet aanvragen, en dan het gemeentelijk stemrecht wensen uit te oefenen. Degene die drie jaar onwettig in België verblijft, kan reeds de Belgische nationaliteit aanvragen. Spreker wenst best een debat te voeren over de werkelijke redenen die iemand ervan weerhouden de Belgische nationaliteit aan te vragen.

Spreker verzet er zich tegen dat de discussie onder vlagvertoon plaatsheeft. Ze wordt gereduceerd tot een kwestie van ja of nee, hetgeen in het licht van de nationaliteitswetgeving een verkeerde voorstelling van zaken is.

Met betrekking tot de wil tot integratie beklemtoont spreker dat de toekenning van het gemeentelijk stemrecht aan vreemdelingen geen oplossing biedt voor de integratie van migranten die in buurten leven met een jeugdwerkloosheid van 20 tot 30 procent. Het belangrijkste spoor tot integratie in onze maatschappij is arbeid. Deze factor wordt in de discussie evenwel veronachtzaamd. De allochtone jongeren zijn eerder gebaat met een adequaat tewerkstellingsbeleid op korte termijn dan met het vooruitzicht van het gemeentelijk stemrecht in 2006.

Tot slot wordt dit voorstel gezien als een middel dat de integratie van de niet-Europese Unie onderdanen in België zal bevorderen. Spreker beschikt weliswaar niet over peilingen, maar stelt vast dat een duidelijk Vlaamse meerderheid het voorstel niet steunt. Daarom zouden de voorstanders van dit wetsvoorstel zich moeten bezinnen over de vraag of dit integratiespoor een voldoende maatschappelijk draagvlak heeft. Indien men echt integratie wil, dan zoekt men in de eerste plaats naar een politieke meerderheid, ook in Vlaanderen, die deze integratie positief ondersteunt. Indien men het echter laat uitlopen op de pure macht van de meerderheid der stemmen, dan zal dat een negatief effect hebben, met de slachtoffers die men kent.

Spreker pleit voor een ruime discussie waarbij naar een zo breed mogelijke meerderheid wordt gestreefd gekoppeld aan de nationaliteitswetgeving.

Amendement nr. 1 en de subamendementen nrs. 57 en 58

Mevrouw Defraigne c.s. dienen amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 3-13/2), dat de voorwaarden vermeldt om het actief kiesrecht uit te kunnen oefenen, zoals ze worden opgesomd in het voorstel dat ze samen met mevrouw Derbaki Sbaï heeft ingediend (stuk Senaat, nr. 3-275/1).

De volgende voorwaarden moeten gelijktijdig vervuld zijn : vijf jaar ononderbroken verblijf, geen passief kiesrecht, actief kiesrecht alleen voor de gemeenteraadverkiezingen en niet voor de provincieraadverkiezingen en het indienen van een verklaring van democratische overtuiging.

Vervolgens dienen mevrouw Defraigne c.s. de subamendementen nrs. 57 en 58 op amendement nr. 1 (stuk Senaat, nr. 3-13/2), die er respectievelijk toe strekken de situatie van de staatlozen te regelen en de gemeente te bepalen waar de vreemdelingen hun aanvraag moeten indienen om de hoedanigheid van kiezer te verkrijgen.

Amendement nr. 9

De heer Brotcorne dient amendement nr. 9 in (stuk Senaat, nr. 3-13/3), dat ertoe strekt artikel 2 te vervangen door een tekst die de kiesbevoegdheidsvoorwaarden vaststelt. Hij maakt geen onderscheid tussen, enerzijds, onderdanen van de Europese Unie en, anderzijds, niet-Europese onderdanen. De inschrijving in de kieslijsten, ongeacht of de kiezers al dan niet van Europese origine zijn, heeft ambtshalve plaats en valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente.

Amendement nr. 12

De heer Brotcorne dient een subamendement op amendement nr. 1 van mevrouw Defraigne (stuk Senaat, nr. 3-13/3, amendement nr. 12), dat ertoe strekt in het 1º van het voorgestelde nieuwe artikel 1ter van de gemeentekieswet het punt c) en het tweede lid te doen vervallen. De heer Brotcorne verklaart dat het feit dat buitenlandse onderdanen een aanvraag indienen om de hoedanigheid van kiezer te verwerven op hun engagement wijst om onze democratische waarden na te leven.

Amendement nr. 13

De heer Brotcorne dient een subsidiair amendement in op amendement nr. 12 (stuk Senaat, nr. 3-13/3, amendement nr. 13).

Hij verwijst naar de verantwoording van zijn amendement nr. 12.

Amendement nr. 171

De heer Ramoudt c.s. dienen subamendement nr. 171 in op amendement nr. 1 van mevrouw Defraigne c.s. (stuk Senaat, nr. 3-13/3) dat ertoe strekt een bewijs van functionele taalkennis op te leggen aan de personen die aan de verkiezingen deelnemen. Het louter verblijf van vijf jaar op Belgisch grondgebied biedt immers geen garantie voor taalkennis.

Mevrouw De Schamphelaere is van mening dat dit amendement zou kunnen geïntegreerd worden in het stramien van het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit van mevrouw Erika Thijs c.s. van 23 oktober 2003 (stuk Senaat, nr. 3-288/1). Ook de taal waarin verkiezingspropaganda wordt gevoerd moet voor de plaatselijke inwoners verstaanbaar zijn. Daarom moet de taalkennis van degene die hieraan meedoen voldoende zijn.

Amendement nr. 169

Mevrouw Durant dient een subamendement in op amendement nr. 1 van mevrouw Defraigne c.s. (stuk Senaat, nr. 3-13/3, amendement nr. 169), dat ertoe strekt het passief kiesrecht uit te breiden tot de onderdanen in België die het actief kiesrecht hebben verkregen door het aannemen van het wetsvoorstel, en wel vanaf de gemeenteraadsverkiezingen van 2012.

Amendement nr. 170

Mevrouw Durant dient subamendement nr. 170 op amendement nr. 1 van mevrouw Defraigne c.s. in (stuk Senaat, nr. 3-13/3), dat ertoe strekt op de kiesbrief te vermelden dat de kiezer zich ertoe verbindt de Grondwet en de wetten van ons land na te leven.

De heer Jean-Marie Dedecker verwijst naar de tijdelijke Commissie Onderzoek Integratiebeleid, ingesteld door de Tweede Kamer in Nederland op 3 december 2002, op basis van een motie ingediend in september 2002 waarbij gesteld werd dat de integratiepolitiek die tot dan gevoerd werd niet geslaagd was. De commissie heeft als doel de Tweede Kamer in staat te stellen een oordeel te vormen over het integratiebeleid van de Nederlandse regering in de afgelopen 30 jaren.

Spreker wijst erop dat bij het organiseren van de gemeenteraadsverkiezingen in Nederland informatiefolders dienden te worden verdeeld in zo'n 126 talen. Het gebrek aan kennis van de lokale taal heeft aldus een democratisch deficit tot gevolg.

De heer Verreycken verwijst naar het subamendement nr. 171, ingediend door de heer Ramoudt op het amendement van mevrouw Defraigne c.s. (stuk Senaat, nr. 3-13/3, amendement nr. 171) inzake het leveren van het bewijs van functionele taalkennis. Dit amendement zou ook op artikel 4 van het besproken wetsvoorstel kunnen toegepast worden.

De spreker vindt dat verkiezingsbrochures die enkel opgesteld zijn in het Frans en het Arabisch en niet begrepen worden door de lokale bevolking en evenzeer leiden tot een democratisch deficit.

Stemmingen

De amendementen nrs. 17 en 18 worden verworpen met 10 tegen 2 stemmen bij 5 onthoudingen.

Amendement nr. 162 wordt verworpen met 10 tegen 7 stemmen.

Amendement nr. 1 wordt aangenomen met 9 tegen 7 stemmen bij 1 onthouding.

De amendementen nrs. 57 en 58 worden aangenomen met 9 stemmen bij 8 onthoudingen.

Ingevolge de aanneming van amendement nr. 1 dient het amendement nr. 9 geen doel meer.

De amendementen nrs. 12 en 13 worden telkens verworpen met 9 stemmen tegen 1 stem bij 7 onthoudingen.

Amendement nr. 171 wordt verworpen met 10 tegen 7 stemmen.

De amendementen nrs. 169 en 170 worden verworpen met 16 stemmen tegen 1 stem.

Het aldus geamendeerde artikel 2 wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 7.

Artikel 3
Amendement nr. 10

De heer Brotcorne dient een amendement in om artikel 3 te doen vervallen (amendement nr. 10, stuk Senaat, nr. 3-13/3). Hij verwijst naar de verantwoording van zijn amendement nr. 9 (zie bespreking bij artikel 2). Hij wil de tekst doen overeenstemmen met het advies van de Raad van State, die erop wijst dat de uitbreiding van het stemrecht tot de provincieraadsverkiezingen ongrondwettig is.

Amendementen nrs. 2 en 72

Mevrouw Defraigne c.s. dienen amendementen nrs. 2 en 172 in.

Beide amendementen beogen artikel 3 van de gemeentekieswet aan te passen aan de wijziging van artikel 3 van die wet.

Stemmingen
Amendement nr. 10

Amendement nr. 10 van de heer Brotcorne wordt verworpen met 10 tegen 6 stemmen bij 1 onthouding.

Amendement nr. 2

Amendement nr. 2 van mevrouw Defraigne c.s. wordt aangenomen met 10 stemmen bij 7 onthoudingen.

Amendement nr. 172

Amendement nr. 172 van mevrouw Defraigne c.s. wordt aangenomen met 10 stemmen bij 7 onthoudingen.

Het aldus geamendeerde artikel 3 wordt aangenomen met 10 tegen 6 stemmen bij 1 onthouding.

De heer Coveliers motiveert zijn onthouding door te verwijzen naar de grondwettelijke eed die elke senator aan het begin van zijn mandaat heeft afgelegd. Deze eed verplicht de betrokkenen de Grondwet na te leven. De Raad van State stelt dat artikel 3 in strijd is met artikel 8 van de Grondwet. Ondanks herhaaldelijk aandringen heeft spreker nooit een antwoord gekregen op zijn vraag waarom de Raad van State het verkeerd voor heeft.

Artikel 4

Amendement nr. 3

Mevrouw Defraigne dient een amendement in (amendement nr. 3, stuk Senaat, nr. 3-13/3) om artikel 4 te doen vervallen.


De heer Coveliers herinnert eraan dat de Raad van State in zijn advies erop gewezen heeft dat het stemrecht waarvan hier sprake is, alleen toegekend kan worden in overeenstemming met de verplichtingen van België krachtens internationale verdragen. Geen enkel internationaal verdrag handelt echter over de districtraden.

De heer Creyelman legt de volgende verklaring af :

In de discussie rond het stemrecht voor vreemdelingen wordt regelmatig verwezen naar de ongelijkheid in behandeling tussen onderdanen uit een land van de Europese Unie, die wel over stemrecht bij gemeenteraads- en Europese verkiezingen beschikken met de niet-Europeanen of mensen die geen deel uitmaken van de Europese Unie, die dus over geen stemrecht beschikken.

Volgens sommigen is het stemrecht enkel toekennen aan EU-burgers immers een discriminatie tegenover de niet-Europeanen die hier vaak al langer wonen, werken en soms zelf geïntegreerd zijn.

In het kader van dit artikel geeft de heer Creyelman dan ook een korte historiek van het ontstaan van het stemrecht voor EU-burgers.

Traditioneel wordt in de meeste rechtsstaten de uitoefening van de politieke rechten onderworpen aan een geheel van grondwettelijke en wettelijke voorwaarden. Wanneer men de geschiedenis van het kiesrecht in Europa nagaat, kan men vaststellen dat die voorwaarden om te kiezen of gekozen te worden, doorheen de tijd in aantal zijn geslonken. Daardoor is een steeds grotere groep mensen gaan deelnemen aan het politieke gebeuren. Het is eveneens opmerkelijk dat door de meeste Europese Staten, bij het toekennen van stemrecht aan de burgers, een verband is gelegd tussen nationaliteit en stemrecht : het stemrecht wordt voorbehouden aan de eigen onderdanen.

Naar Belgisch grondwettelijk recht wordt het vraagstuk van het actief en passief kiesrecht beheerst door artikel 8, tweede lid, van de Grondwet die Belgische nationaliteit voorop stelt als eerste vereiste om de politieke rechten sensu stricto uit te oefenen.

De vraag kan evenwel worden gesteld of aan de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Grondwet een « absolute » draagwijdte moet worden toegeschreven. De Raad van State is steeds van oordeel geweest dat de uitoefening van het recht om te kiezen en gekozen te worden « in de verschilende politieke gemeenschappen van het Rijk », alleen voor de Belgen is weggelegd. Maar aangezien de verkiezingen die in België doorgaan met het oog op de aanwijzing van de Belgische vertegenwoordigers in het Europees Parlement niet onder dit criterium vallen, is er geen grondwettelijk bezwaar dat onderdanen van de andere lidstaten van de EG deelnemen aan de verkiezingen voor het Europees Parlement.

Het idee van een « Europa van de burgers » is tegelijk met de Europese Unie ontstaan. Naar aanleiding van de Top van Parijs van 1974 bestudeerde het Tindemans-rapport van 1975 over de Europese Unie reeds mogelijkheden om de bescherming van de rechten van de burgers te versterken en de Europese solidariteit concreet waarneembaar te maken door uitwendige tekenen.

Na een lang rijpingsproces over de concrete invulling van deze materie, betekende het Verdrag betreffende de Europese Unie een belangrijke stap voorwaarts, aangezien het formeel een burgerschap van de Unie instelt en daartoe een geheel nieuw tweede deel in het Verdrag van Rome werd ingelast.

Burger van de Unie is eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit (artikel 8, lid 1, alinea 2, van het EG-Verdrag). Het burgerschap van de Unie is dus een complement, maar zeker niet een substituut, voor het nationale burgerschap. De hoedanigheid van onderdaan van een lidstaat wordt uitsluitend bepaald door de nationaliteitsregels van de betrokken lidstaat.

Aan de grondslag van de nationaliteitsverhouding liggen immers « een bijzondere band van solidariteit ten opzichte van de Staat en een wederkerigheid van rechten en plichten ». In een volwassen federaal bestel daarentegen worden de nationaliteitsvoorwaarden op federaal niveau geregeld. Een en ander neemt niet weg dat de lidstaten het burgerschap van de Unie dat een andere lidstaat, langs de nationaliteit van die lidstaat, verleent aan een persoon, onvoorwaardelijk moeten erkennen. Lidstaten mogen dus geen bijkomende voorwaarden opleggen zoals een vereiste van gewone verblijfplaats.

Een burger van de Unie geniet de rechten en is onderworpen aan de plichten die bij het EG-Verdrag zijn vastgesteld (artikel 8, lid 2, van het EG-Verdrag). Het Verdrag betreffende de Europese Unie verduidelijkt niet wat met de bij het EG-Verdrag vastgestelde plichten wordt bedoeld. Het kent daarentegen de volgende rechten aan de burgers van de Unie toe :

1. vrij reis- en verblijfsrecht (artikel 8A van het EG-Verdrag);

2. actief en passief kiesrecht bij verkiezingen voor gemeenteraad en Europees Parlement in de lidstaat van verblijf (artikel 8B van het EG-Verdrag);

3. recht op bescherming van de kant van de diplomatieke en consulaire instanties van andere lidstaten in derde landen (artikel 8C van het EG-Verdrag.

4. recht om een verzoekschrift tot het Europees Parlement te richten en om zich tot de ombudsman van het Europees Parlement te wenden (artikel 8D van het EG-Verdrag).

Het doel van de Europese opbouw, zoals vastgelegd in de preambule van het EG-Verdrag, bestaat erin « de grondslagen te leggen voor een steeds hechter verbond tussen de Europese volkeren ». Daartoe zijn in het Verdrag een aantal vrijheden ingesteld, waarvan de burgers van de lidstaten gebruik kunnen maken. Hierdoor heeft het EG-Verdrag het ontstaan gegeven aan een origineel rechtsstelsel, dat de burger in staat stelt zijn beroepsleven op te bouwen zonder rekening te moeten houden met de grenzen van zijn lidstaat van oorsprong. De hoedanigheid van burger van een lidstaat verleent rechten niet alleen in die lidstaat, maar eveneens in de andere lidstaten waarvan men de nationaliteit niet bezit. De vrijheid van vestiging wordt door de burgers benut en ervaren als een van de belangrijkste verwezenlijkingen van het Gemeenschapsrecht.

Het vrije personenverkeer bracht in het verleden evenwel een belangrijk indirect gevolg met zich mee, omdat de ontkoppeling tussen nationaal grondgebied en rechtsgevolgen van de nationaliteit echter niet speelde op het gebied van de politieke rechten, al was het maar op gemeentelijk niveau. Hierdoor werden in de loop van de jaren meer dan 4 miljoen Europese burgers beroofd van hun stemrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen, om de enkele reden dat zij niet langer verblijf hielden in de lidstaat waarvan zij de nationaliteit bezaten. Of nog, de uitoefening van de gemeenschapsvrijheden van vestiging en verblijf kon slechts geschieden ten koste van een zelfbeperking van de politieke rechten.

Geleidelijk drong het bewustzijn door dat het noodzakelijk werd de gemeenschapsopbouw een kwalitatieve sprong voorwaarts te laten maken, met andere woorden de Gemeenschap niet alleen tot economische aspecten te beperken, maar ook de burger als zodanig erbij te betrekken. De Commissie was in haar in 1975 bij de Raad ingediende verslag van oordeel dat deze speciale rechten « op zijn minst » het kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen dienden te omvatten in de lidstaat van verblijf voor burgers van de lidstaten.

Het bovengenoemde verslag gaf eveneens een beschrijving van de twee belangrijkste juridische moelijkheden die uit de weg zouden moeten worden geruimd om deze idee te verwezenlijken. Ten eerste werd een constitutionele belemmering aangekaart, omdat het actief en passief kiesrecht in zes van de op dat ogenblik negen lidstaten, onderworpen was aan een in de Grondwet opgenomen nationaliteitsvoorwaarde. Op zich was deze grondwettelijke hinderpaal niet onoverkomelijk, aangezien in alle grondwetten een procedure voor de wijziging ervan was opgenomen.

Ten tweede rees de vraag of er in de toenmalige Europese context wel een juridische grondslag kon worden gevonden om, naast economische en sociale rechten, ook politieke rechten toe te kennen.

De Commissie stelde terzake dat de rol van de gemeenschapsinstellingen daarin aanzienlijk beperkt was, « aangezien er in de communautaire verdragen geen bepalingen bestaan die thans reeds een actiebevoegdheid op het gebied van politieke rechten bieden, zelfs niet artikel 235 van het EEG-Verdrag ».

De Commissie sloot evenwel niet uit dat een en ander toch binnen het communautaire kader zou kunnen worden verwezenlijkt, aangezien « het te gebruiken juridisch instrument een akte ad hoc zou moeten zijn, zoals een nieuw verdrag van internationaal recht of ­ in voorkomend geval ­ een herziening van het EEG-Verdrag op basis van artikel 236 ».

Het was dus duidelijk dat alleen een eenparige politieke wil deze idee vooruitgang kon laten maken.

Daarom zou het advies van het Europees Parlement een belangrijk politiek signaal zijn. In een resolutie die het Parlement in 1977 aannam, verzocht het de Commissie « ... voorstellen met betrekking tot de speciale rechten uit te werken ... als rechten die bij voorrang aan de burgers van de Gemeenschap moeten worden toegekend te beschouwen ... het actief en passief kiesrecht ... op gemeentelijk niveau ».

De dubbele politieke impuls die van de Top van 1974 en van het Europees Parlement was uitgegaan, werkte door in de besprekingen van de Raad over deze kwestie. Hier woog de realiteit echter zwaar door. Na een aantal besprekingen werd dit vraagstuk in de Raad niet meer op de agenda geplaatst. Deze mislukking in de Raad had ernstige gevolgen voor de toekomst.

Maar de Commissie is zich echter blijven uitspreken ten gunste van de invoering van het gemeentelijk kiesrecht. Er is zelfs een evolutie waar te nemen in haar houding over de juridische grondslag voor het toekennen van politieke rechten. Tot 1983 werd deze problematiek niet actief behandeld. De reactivering van de rechten van de burger naar aanleiding van de Europese Raad van Fontainebleau in 1984 en het Europees Parlement gaven het onderwerp een nieuwe actualiteit.

Na de Europese Raad van Fontainebleau in 1984, werd een ad hoc-comité opgericht tot bestudering van « de maatregelen die nodig zijn om de identiteit en het beeld van Europa bij zijn burgers en in de wereld te verduidelijken en uit te dragen ». Dit comité beval in zijn rapport, van juni 1985, aan « om de eerder begonnen besprekingen diepgaander voort te zetten over actief en passief kiesrecht bij lokale verkiezingen voor burgers uit andere lidstaten, op dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de burgers van het gastland, mits de betrokkene zijn vaste woonplaats reeds gedurende een bepaalde periode in het gastland heeft ».

Het Europees Parlement had reeds in 1983 te kennen gegeven zich voor het kiesrecht te willen inzetten. In een resolutie werd de Commissie verzocht een voorstel voor richtlijn in te dienen. Dit standpunt werd bevestigd in twee andere resoluties. Op 15 december 1987 nam het Europees Parlement een resolutie aan waarin het « ... de Commissie nogmaals met klem verzoekt en met alle haar ten dienste staande duidelijkheid in de eerste helft van 1988 een voorstel voor een richtlijn voor te leggen ».

Deze resolutie vormt voor de Commissie het vereiste politieke signaal om het stadium van de bestudering achter zich te laten en tot actie over te gaan. In 1988 werd dan ook een voorstel van richtlijn ingediend inzake het kiesrecht voor onderdanen uit de lidstaten bij gemeenteraadsverkiezingen in de lidstaat van verblijf, dat evenwel niet door de Raad werd aangenomen. De juridische grondslag tot bevoegdheid werd gebaseerd op artikel 235 van het EG-Verdrag. Bovengenoemd voorstel werd in 1989 gewijzigd, maar de hoofdlijnen van 1988 bleven bewaard.

Ondanks deze pogingen bleek het in de praktijk onmogelijk in een communautaire richtlijn het actief en passief kiesrecht toe te kennen bij gemeenteraadsverkiezingen. In de Raad bleven de delegaties voorzichtig, omwille van de constitutionele belemmeringen in vele lidstaten. Eveneens bestond er nog steeds discussie of het (E)EG-Verdrag hiervoor wel een toereikende rechtsgrond bevatte. Het werd steeds duidelijker dat alleen een wijziging van het (E)EG-Verdrag aan deze onzekerheid een einde kon brengen.

De toekenning van actief en passief kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen aan de onderdanen van de lidstaten in de lidstaat van verblijf, werd uiteindelijk door het Verdrag betreffende de Europese Unie een realiteit.

Te tekst van artikel 8, B, lid 1, EG-Verdrag bepaalt het volgende : « Iedere burger van de Unie die verblijf houdt in een lidstaat waarvan hij geen onderdaan is, bezit het actief en passief kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen in de lidstaat waar hij verblijft, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die Staat. Dit recht wordt uitgeoefend onder voorbehoud van de nadere regelingen die op voorstel van de commissie en na raadpleging van het Europees Parlement voor 31 december 1994 met eenparigheid van stemmen door de Raad worden vastgesteld; deze nadere regelingen kunnen voorzien in afwijkingen wanneer zulks gerechtvaardigd wordt door bijzondere problemen in een bepaalde lidstaat. »

Wanneer men deze tekst aandachtig leest, valt meteen op dat het verleende kiesrecht niet zonder beperkingen is.

Het kiesrecht wordt enkel toegekend aan de burgers van de Unie en niet aan burgers uit derde landen. De Unie omvat slechts een bepaald aantal Staten en het aldus uitgewerkte rechtsstelsel bezit slechts binnen deze grenzen dwingende kracht. Daarom kunnen de maatregelen zich niet anders dan tot de burgers van die Staten beperken.

Het is trouwens moeilijk om wetgevend op te treden ten aanzien van burgers uit andere landen, omdat ten aanzien van politieke rechten de Staat van nationaliteit de voorrang heeft op de Staat van verblijf. Bovendien is er geen sprake van wederkerigheid, een fundamenteel begrip uit het volkenrecht, indien deze rechten unilateraal worden toegekend aan burgers van derde landen. In het kader van een overeenkomst op het niveau van de Unie daarentegen, is de wederkerigheid het fundament van een dergelijk besluit, dat daaraan zijn volledige geloofwaardigheid ontleent.

De voorrang van het verblijfscriterium terzake van het kiesrecht vindt zijn rechtvaardiging in de schepping van het Europa van de burgers. Het is duidelijk dat die creatie in de eerste plaats ten goede moet komen aan de burgers van de lidstaten, aangezien zij het vrije verkeer en de vrijheid van vestiging bevordert. Het zou onlogisch zijn de uitbreiding van het Europa van de burgers tot bepaalde politieke rechten eveneens van toepassing te verklaren op burgers van derde landen die niet van die andere reeds verworven rechten genieten.

De burgers van de Unie oefenen het actief en passief kiesrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen in de lidstaat van verblijf uit onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van de lidstaat. Het door artikel 8, B, lid 1, EG-Verdrag verleende recht is derhalve een toepassing van het beginsel van gelijkheid en non-discriminatie tussen onderdanen en niet-onderdanen in het kader van politieke aangelegenheden en een logisch uitvloeisel van het in het EG-Verdrag neergelegde recht van vrij verkeer en van verblijf.

De Raad heeft de door het EG-Verdrag opgelegde termijn net gehaald. De bewuste richtlijn dateert van 19 december 1994 en werd omgezet krachtens artikel 14 op 1 januari 1996.

De krachtlijnen van de richtlijn laten zich als volgt samenvatten.

Het uitgangspunt is dat artikel 8, B, lid 1, EG-Verdrag een toepassing vormt van het non-discriminatiebeginsel en is een logisch uitvloeisel van het vrij verkeers- en verblijfsrecht. Voorts wordt geen algemene harmonisatie van de kiesstelsels van de lidstaten nodig geacht. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel is de regeling er hoofdzakelijk op gericht de nationaliteitsvoorwaarde weg te werken die tot dusver in de meeste lidstaten wordt vereist voor de uitoefening van het actief en passief kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen. De wetgever heeft zich rekenschap gegeven van de grote verscheidenheid van de lokale bestuursstructuren in de lidstaten.

Zo worden de gemeenteraadsverkiezingen omschreven als « de algemene en rechtstreekse verkiezingen ter aanwijzing van de leden van de vertegenwoordigende vergadering en, in voorkomend geval, van het hoofd en de leden van het bestuur van een primair lokaal lichaam overeenkomstig de wetgeving van elke lidstaat ».

De tenuitvoerlegging van het non-discriminatiebeginsel loopt als een rode draad doorheen de richtlijn. Nationaalrechtelijke voorwaarden, en beperkingen op, het actief op passief kiesrecht gelden evengoed voor burgers van de Unie uit een andere lidstaat. Het is belangrijk op te merken dat voorwaarden inzake het onderworpen zijn aan de lokale belastingplicht en beheersing van de taal, waartoe de Vlaamse regering destijds had aandrongen, niet in de richtlijn voorkomen.

Er zijn een tweetal afwijkingen op het beginsel van gelijke behandeling, de ene ten gunste van burgers van de Unie uit een andere lidstaat, de andere ten nadele van hen. De eerste afwijking heeft betrekking op de stemplicht van burgers van de Unie uit een andere lidstaat. Krachtens artikel 7, lid 1, geldt deze plicht slechts indien de burger in kwestie blijk heeft gegeven van de wil tot uitoefening van het actief kiesrecht. Uit artikel 8, lid 1, blijkt dat hij daartoe moet verzoeken op de kiezerslijst te worden ingeschreven. Er is dus geen sprake van dat het loutere feit dat een burger van de Unie in een andere lidstaat aan de verblijfsvoorwaarde voldoet, voor hem automatisch een stemplicht zou doen ontstaan. Maar eenmaal ingeschreven op de kiezerslijst, blijft hij ingeschreven onder dezelfde voorwaarden als de nationale kiezers.

De tweede afwijking, ten nadele van burgers van de Unie uit een andere lidstaat, is dat de Staat van verblijf zijn regeling inzake onverenigbaarheden kan uitbreiden tot gelijkwaardige functies die in andere lidstaten worden uitgeoefend. Bovendien kan de Staat van verblijf vaststellen dat een burger van de Unie die, ingevolge een individuele strafrechtelijke of civielrechtelijke beslissing overeenkomstig het recht van zijn lidstaat van herkomst, het passief kiesrecht verloren heeft, eveneens is uitgesloten van dat recht bij gemeenteraadsverkiezingen in de Staat van verblijf.

Deze onderwerping aan de wetgeving van de lidstaat van herkomst geldt echter niet voor het actief kiesrecht. Rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel volstaat het « het actieve kiesrecht slechts te doen afhangen van de regeling inzake onbevoegdheid tot kiezen van de lidstaat van verblijf ».

De richtlijn stelt zich niet tot doel om te voorzien in een onbeperkte politieke doorstroming van burgers van de Unie op gemeentelijk niveau. Artikel 5, lid 3, eerste alinea, verleent de lidstaten immers de mogelijkheid om de functies van « hoofd, plaatsvervanger/adjunct of lid van het bestuur van een primair lokaal lichaam, voor zover zij worden verkozen voor het uitoefenen van deze functies gedurende de mandaatsperiode », alleen verkiesbaar te stellen voor de eigen onderdanen. Deze regel houdt een bekrachtiging in van de situatie in Frankrijk, dat bij zijn grondwetswijziging naar aanleiding van de ratificatie van het Verdrag betreffende de Europese Unie de functies van burgemeester en adjunct-burgemeester expliciet ontzegd heeft aan burgers van de Unie uit een andere lidstaat.

De lidstaten kunnen ook bepalen dat de tijdelijke en plaatsvervangende vervulling van de functies van hoofd, adjunct of wethouders, voorbehouden blijft aan de eigen onderdanen.

In artikel 5, lid 4, wordt nog voorzien in de mogelijkheid voor de lidstaten om te bepalen dat de in een vertegenwoordigend lichaam verkozen burgers van de Unie niet mogen deelnemen aan de benoeming van de kiescolleges van een parlementaire vergadering noch aan de verkiezing van de leden daarvan.

Tenslotte moet nog even worden stilgestaan bij twee afwijkingen op het gemeentelijk kiesrecht. De eerste uitzondering is op maat van Luxemburg gesneden, maar is in het kader van dit wetsvoorstel bijzonder interessant.

Indien in een lidstaat op 1 januari 1996 het aantal burgers van de Unie uit een andere lidstaat méér dan 20 % bedraagt van het totale aantal Unieburgers dat de kiesgerechtigde leeftijd heeft bereikt en aldaar verblijf houdt, kan deze lidstaat het actief en passief kiesrecht voorbehouden aan die burgers van de Unie die sedert een bepaalde tijd op zijn grondgebied verblijven.

Voor het actief kiesrecht mag deze periode niet langer zijn « dan de duur van één mandaat in de vertegenwoordigende gemeentelijke vergadering » en voor het passief kiesrecht niet langer « dan de duur van twee mandaten indeze vergadering ». Tevens zijn maatregelen met betrekking tot de samenstelling van de kieslijsten mogelijk en dit om een polarisatie tussen kandidaten van onderdanen en niet-onderdanen te voorkomen.

De tweede uitzondering is op ons land gericht. België kan de voorwaarde van het verbinden van het actief kiesrecht ­ er wordt geen melding gemaakt van het passief kiesrecht ! ­ aan een minimum verblijfsperiode, die niet hoger mag zijn dan de duur van één mandaat in de gemeenteraad, toepassen op « een beperkt aantal gemeenten », waarvan het tenminste één jaar voor de gemeenteraadsverkiezingen waarvoor het van de afwijking gebruik wenst te maken, de namen moet meedelen.

In de voorlaatste considerans van de preambule van de richtlijn, wordt ter verantwoording van deze uitzondering gewag gemaakt van specifieke omstandigheden en evenwichten in België die in verband staan met het feit dat er volgens de Grondwet drie officiële talen bestaan, alsmede een verdeling in gewesten en gemeenschappen. In een verklaring voor de notulen van de Raad, heeft België meegedeeld dat het de toegestane afwijking slechts zal toepassen in de gemeenten waar het aantal stemgerechtigde burgers van de Unie meer bedraagt dan 20 % van het totale aantal kiezers en waar een specifieke situatie naar de mening van de Belgische Federale regering een dergelijke uitzonderlijke afwijking rechtvaardigt. Tot daar de historische schets en de situatie omtrent het gemeentelijk stemrecht.

Het idee om EG-onderdanen die in een andere lidstaat verblijven dan die waarvan zij de nationaliteit bezitten, te laten deelnemen aan de verkiezingen voor het Europees Parlement, is nauw verbonden met de idee van de rechtstreekse algemene verkiezing van de leden van dat Parlement, voorzien door artikel 138, lid 3 (E)EG-Verdrag.

In de beginperiode van de Europese Gemeenschappen, had het Europees Parlement nog niet de democratische legitimatie waardoor deze instelling vandaag wordt gekenmerkt.

Toch stelde het EEG-Verdrag de rechtstreekse verkiezing van het Parlement volgens een in alle lidstaten eenvormige procedure in het vooruitzicht. Op basis van de Akte van 1976 werd in 1979 het Europees Parlement voor de eerste maal verkozen volgens het beginsel van het rechtstreeks algemeen kiesrecht. Dit verleende het Parlement een democratische legitimatie die de andere instellingen van de Gemeenschap niet hebben. Zolang er evenwel geen eenvormige verkiezingsprocedure is vastgesteld, verloopt de procedure in elke lidstaat volgens de nationale bepalingen terzake.

Hierdoor werden de meeste EG-onderdanen die verblijf hielden in een andere lidstaat dan die waarvan zij de nationaliteit bezaten, genoodzaakt om terug te keren naar hun land van oorsprong indien zij wensten deel te nemen aan deze verkiezingen. De meeste lidstaten hielden immers ­ zoals bij de gemeenteraadsverkiezingen ­ vast aan het nationaliteitscriterium.

Slechts enkele lidstaten gaven terzake de voorkeur aan het verblijfscriterium : in Ierland konden de EG-onderdanen die er verblijf hielden stemmen voor Ierse kandidaten; eenzelfde actief kiesrecht voor EG-onderdanen werd verleend door België en Nederland, maar dit aleen op voorwaarde dat deze burgers. Ten gevolge van hun verblijf, hun stemrecht in hun land van oorsprong waren verloren. Nog andere lidstaten (bijvoorbeeld Frankrijk en Spanje) voorzagen in een stelsel van stemming per brief of bij volmacht.

Net zoals dit het geval was voor de gemeenteraadsverkiezingen, gingen geleidelijk stemmen op om ook voor de verkiezingen van het Europees Parlement een algemene regeling uit te werken die het verblijfscriterium als bepalend element zou beschouwen om het kiesrecht te kunnen uitoefenen. Op het einde van de jaren 1980 sprak het Europees Parlement zich dan ook uit voor de toekenning van het actief en passief kiesrecht aan alle onderdanen van de lidstaten in de lidstaat van verblijf bij de verkiezingen van het Europees Parlement.

Door het Verdrag betreffende de Europese Unie werd dit uiteindelijk een realiteit. De bepalingen in verband met het actief en passief kiesrecht voor de verkiezingen van het Europees Parlement zijn opgenomen in het nieuwe artikel 8, B, lid 2, EG-Verdrag.

De tekst van dit artikel bepaalt het volgende : « Onverminderd artikel 138, lid 3, en de bepalingen ter uitvoering daarvan, heeft iedere burger van de Unie die verblijf houdt in een lidstaat waarvan hij geen onderdaan is, het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement in de lidstaat waar hij verblijft, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die Staat.

Dit recht wordt uitgeoefend onder voorbehoud van de nadere regelingen die op voorstel van de commissie en na raadpleging van het Europees Parlement voor 31 december 1993 met eenparigheid van stemmen door de Raad worden vastgesteld; deze nadere regelingen kunnen voorzien in afwijkingen wanneer zulks gerechtvaardigd wordt door bijzondere problemen in een bepaalde lidstaat. »

Het kiesrecht wordt enkel toegekend aan burgers van de lidstaten van de Unie en niet aan burgers uit derde landen. Dit is uiteraard geen beperking, aangezien het Europees Parlement een instelling is van een rechtsorde die zich enkel richt tot de lidstaten die er deel van uitmaken. Eenzelfde redenering als bij de gemeenteraadsverkiezingen moet ook in deze context worden aangewend.

Spreker vergelijkt de situatie op Europees gebied met de Belgische situatie bij gemeentelijke en Europese verkiezingen.

Het genot van de politieke rechten in België wordt geregeld in de artikelen 8 en 9 van de Grondwet.

Voor de uitoefening van het actief en passief kiesrecht ­ de politieke rechten ­ is de Belgische nationaliteit een absolute voorwaarde.

Er kan derhalve op het eerste gezicht geen twijfel bestaan over het feit dat vreemdelingen in België momenteel verstoken zijn van het recht om te kiezen en verkozen te worden.

De eerste decennia na de Belgische onafhankelijkheid overheerste eenparig de mening dat de staat van Belg een onmisbare voorwaarde was om voor de uitoefening van de politieke rechten sensu stricto in aanmerking te kunnen komen. Wat het recht om te kiezen en verkozen te worden betreft, maakte men geen onderscheid tussen enerzijds de Wetgevende Kamers en de provincieraden en anderzijds de gemeenteraden. Sommige rechtskundigen vermeldden onder de rechten waarvan de vreemdeling was uitgesloten, omdat zij een politiek karakter vertoonden, uitdrukkelijk het recht om voor de gemeenteraden te kiezen en verkozen te worden.

De vestiging in België van vele gastarbeiders en de druk vanuit bepaalde groepen om die vreemdelingen een betere status te bezorgen, hebben ertoe geleid dat geleidelijk aan stemmen opgingen om politieke rechten aan vreemdelingen toe te kennen voor de gemeenteraadsverkiezingen. Op dit niveau vormen plaatselijke aangelegenheden de hoofdinzet, en daarbij zijn alle ingezetenen van de gemeente ­ ook de vreemdelingen ­ op gelijke wijze betrokken, aldus de redenering van deze groepen.

De oprichting van de Europese Economische Gemeenschap en de zorg om haar cohesie te bevorderen, door onder meer het kiesrecht voor de gemeenteraadsverkiezingen toe te kennen aan de onderdanen van de lidstaten in de lidstaat van verblijf, vormde eveneens een aanzet om na te denken over de uitbreiding van het kiesrecht tot niet-onderdanen.

Inhakend op deze gedachtenstroming, werd op 28 februari 1978 aan de UCL een colloquium georganiseerd over het thema van de deelname van vreemdelingen aan de gemeenteraadsverkiezingen.

In zijn rapport over de stand van zaken in het Belgische recht, betoogde professor Delpérée dat de bepalingen van de Grondwet die betrekking hebben op de politieke rechten, het genot van die rechten uitdrukkelijk afhankelijk maken van het bezit van de Belgische nationaliteit. Zo staat het kernachtig uitgedrukt in artikel 8 van de Grondwet.

Artikel 9, oude tekst, van de Grondwet betekende, volgens hem, dat alleen de grote naturalisatie aan de vreemdeling het geheel van de politieke rechten verleende die konden worden uitgeoefend door degene die Belg door geboorte was, maar dat zij niet vereist was voor het verkrijgen van bepaalde andere politieke rechten. Het recht om te kiezen en het recht om verkozen te worden zijn ongetwijfeld politieke rechten.

De wetgever heeft ze ook als zodanig beschouwd voor de gemeenteraadsverkiezingen. Van meet af aan heeft de wetgever evenwel alleen de gewone naturalisatie geëist om voor de gemeenteraden te kunnen kiezen en verkozen te worden. Als hij dat gedaan heeft, aldus Delpérée, is dat niet omdat hij die rechten niet tot de politieke rechten rekende, maar omdat de artikelen 8 en 9 hem toestonden alleen maar die voorwaarde te stellen.

De Raad van State wijst vooreerst op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Grondwet, en stelt vast dat die bepaling in ruime termen is gesteld. Volgens de Raad ligt de nationaliteitseis voor het genot van de politieke rechten ook besloten in de economie van de Grondwet, die stoelt op het soevereiniteitsbeginsel (zie in het bijzonder artikel 33), dat op zijn beurt een nationaliteitsverband onderstelt.

Zo uit het voorgaande kan worden afgeleid dat de staat van Belg een vereiste is voor het genot van alle politieke rechten, inbegrepen het kiesrecht op gemeentelijk vlak, dan wordt aan die conclusie geen afbreuk gedaan door andere bepalingen van de Grondwet. Met name artikel 9, tweede lid, beoogt slechts de Belgen door geboorte of door grote naturalisatie het genot van het geheel van de politieke rechten voor te houden, maar sluit niet uit dat bepaalde politieke rechten ook door andere Belgen uitgeoefend kunnen worden. Het is dus in overeenstemming met artikel 9, tweede lid, dat de wetgever het gemeentelijk kiesrecht tot andere categorieën van Belgen heeft uitgebreid. Maar artikel 9 laat de wetgever evenwel niet toe om buiten de perken van artikel 8 te treden.

Amendement nr. 163

De heer Coveliers dient amendement nr. 163 in (stuk Senaat, nr. 3-13/3), dat ertoe strekt het principe van de reciprociteit inzake de deelname aan gemeentelijke kiesverrichtingen in te voeren.

Indiener heeft reeds meermaals gewezen op het risico van zowel morele als juridische discriminatie. Na de stemming van deze wet zou iedere Belg ­ die een belang heeft ­ aan het Arbitragehof de vernietiging kunnen vragen van deze tekst op basis van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Conform de rechtspraak van het Arbitragehof mag de wetgever discriminaties invoeren voor zover een wettig doel wordt nagestreefd en voor zover de wettelijke maatregel objectief verantwoord is. Dit wil zeggen dat er een redelijk verband van evenredigheid moet bestaan tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

In casu zullen er in België enerzijds Belgische burgers zijn die stemplicht hebben op straffe van gevangenisstraffen en geldboetes en die enkel en alleen in België mogen stemmen en voor gemeenteraadsverkiezingen in andere landen van Europa op basis van het wederkerigheidprincipe. Anderzijds zullen er burgers van de rest van de wereld mogen stemmen in België zonder de daaraan verbonden plichten te moeten ondergaan.

Een tweede vorm van discriminatie bestaat erin dat deze vreemdelingen zullen mogen stemmen in België maar ook in het land waarvan zij de nationaliteit bezitten.

Dit is objectief gesproken een discriminatie. Wordt hiermee een wettelijk doel nagestreefd, conform onze wettelijke principes ? Louter objectief bekeken, is het doel iedereen te laten deelnemen aan verkiezingen. Juridisch klinkt dit als een wettelijk doel.

Maar wat met het redelijk verband tussen de aangewende middelen en het beoogde doel, zo vraagt spreker zich af. Meestal controleert het Arbitragehof of er geen andere, minder discriminerende middelen bestaan om ditzelfde doel te bereiken.

Daar wringt het schoentje, aldus de heer Coveliers. Er bestaat immers een ander middel om het stemrecht te bereiken, namelijk de naturalisatie. Eigenlijk verbindt men de discriminatie hier aan een potestatieve voorwaarde, omdat ze louter en alleen afhangt van de wil van één der partijen.

In ons rechtssysteem is dergelijke potestatieve voorwaarde strikt verboden.

De indiener van het amendement denkt dat de discriminatie kan worden opgelost door gelijkheid te creëren tussen de Belg en de vreemdeling die de nationaliteit weigert.

De Spaanse wetgeving, bijvoorbeeld, voorziet dat stemrecht kan worden toegekend aan een vreemdeling op voorwaarde dat er op basis van een bilateraal akkoord eveneens stemrecht wordt toegekend aan de Spanjaard in het land van herkomst van de vreemdeling.

Spanje heeft zo een bilateraal akkoord afgesloten met Noorwegen.

Deze werkwijze is de meest logische en is de essentie van de gelijkwaardigheid. Indien men zou aannemen dat het stemrecht een opstap is naar de integratie, dan is het evident dat die opstap er voor iedereen moet zijn, overal ter wereld.

Spreker weigert het argument dat België het voorbeeld moet geven door geen reciprociteit te eisen. Dergelijke stelling is verwaand omdat ze inhoudt dat de andere maatschappijen slechter zouden zijn dan de onze.

Hij is bijgevolg van oordeel dat de reciprociteit de sleutel is om aan de nakende discriminatie te verhelpen.

Amendement nr. 19

De heer Vanhecke c.s. dienen amendement nr. 19 in (stuk Senaat, nr. 3-13/3), dat ertoe strekt het artikel te vervangen door een nieuw artikel 1ter dat in de wet van 27 januari 1999 een nieuwe bepaling invoegt.

De heer Verreycken verklaart dat het om een scharnieramendement gaat, waarbij zijn partij een opening wil laten naar het passief stemrecht voor vreemdelingen op gemeentelijk niveau. Deze opening is gekoppeld aan een aantal voorwaarden :

a) Het betreft enkel personen die minstens sinds 8 jaar op het grondgebied verblijven en sinds 5 jaar in de gemeente waar zij het stemrecht willen uitoefenen.

b) Zij moeten een actieve kennis van de streektaal aantonen. Zonder deze kennis rijzen er problemen.

c) Zij dienen te verzaken aan het lokaal kiesrecht in hun land van herkomst. Dit is een evidentie. Men kan onmogelijk op twee paarden wedden.

d) Er moet een rem worden ingebouwd : het stemrecht kan alleen worden toegestaan in gemeenten met minder dan 10 % allochtone bevolking.

e) De personen in kwestie mogen geen uitvoerende ambten bekleden.

De subamendementen 20 tot en met 47 van de heer Vanhecke c.s. worden ingetrokken door de indieners.

Amendement nr. 48

De heer Vanhecke en c.s. dienen subamendement nr. 48 in op amendement nr. 19 (stuk Senaat, nr. 3-13/3), dat ertoe strekt het artikel te vervangen door een nieuw artikel 1ter die in de wet van 27 janu
ari 1999 wordt ingevoerd.

In dit amendement wordt alleen de actieve kennis van de streektaal geëist. Zonder deze taalkennis is van sociale en maatschappelijke integratie geen sprake. Hij sluit aan bij de toelichting bij het wetsvoorstel van de heer Mahoux in dat verband.

De heer Buysse bespreekt het vreemdelingenstemrecht in het buitenland.

Het invoeren van het vreemdelingenstemrecht in België, zonder zorgvuldig de wettelijke situatie in het buitenland na te gaan, zou immers onvergeeflijk zijn.

In Nederland is artikel 130 van de op 17 februari 1983 in werking getreden Grondwet en luidt als volgt : « De wet kan het recht de leden van de gemeenteraad te kiezen en het recht lid van de gemeenteraad te zijn toekennen aan ingezetenen, die geen Nederlander zijn, mits zij tenminste voldoen aan de vereisten die gelden voor ingezetenen die tevens Nederlander zijn. »

Door de wet van 29 augustus 1985 werd voor de raadsverkiezingen onder zekere voorwaarden het actief en passief kiesrecht toegekend aan niet-Nederlanders. Om kiesgerechtigd te zijn ­ en dit betreft dan zowel het actief als het passief kiesrecht, moeten niet-Nederlanders in de eerste plaats gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaar ingezetene van Nederland zijn. In de tweede plaats moet het de niet-Nederlanders zijn toegestaan in Nederland te verblijven op grond van de artikelen 9 of 10 van de vreemdelingenwet van 1965, dan wel op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap van 1957 of het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie van 1958. Tot de categorie van kiesgerechtigde niet-Nederlanders behoren niét personen die in Nederland werkzaam zijn in dienst van een andere staat waarvan zij de nationaliteit bezitten. Dat geldt ook voor hun niet-Nederlandse echtgenoten of levensgezellen en kinderen, voor zover die met hen een gemeenschappelijke huishouding voeren (artikel B 3, lid 3). Er wordt geen eis van beheersing van de Nederlandse taal gesteld.

Bij de wijziging van de kieswet in 1985 werd door de Nederlandse minister van Binnenlandse Zaken nog een scherpe grens getrokken door het kiesrecht voor niet-Nederlanders te beperken tot de gemeenteraadsverkiezingen maar reeds in 1988 werd een aanzienlijke uitbreiding tot stand gebracht van de mogelijkheid voor niet-Nederlanders om als ambtenaar bij de rijksoverheid te worden aangesteld.

Spreker analyseert ook de toestand in de Scandinavische landen.

In Zweden hebben vreemdelingen sinds 1975, in het kader van de lokale verkiezingen, het recht om te kiezen en verkozen te worden. De voorwaarden zijn : drie jaar regelmatig in Zweden verbleven hebben en 18 jaar zijn.

In het buurland Noorwegen is er de wet van 15 december 1978. Volgens deze wet hebben de onderdanen van de andere Scandinavische landen die zijn ingeschreven als woonachtig in Noorwegen sedert ten minste 3 jaar voor de datum van de verkiezing, recht om te stemmen op de verkiezingen voor de gemeenteraden en de graafschapsraden en om er verkozen te worden, voor zover zij de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt. De eerste lokale verkiezingen waaraan vreemdelingen hebben deelgenomen vonden plaats in september 1979. De wet voorziet sinds 1983 in de toekenning van het recht om te kiezen en om verkozen te worden aan de andere vreemdelingen bij lokale verkiezingen.

In Denemarken werd de kwestie geregeld door de wet van 18 mei 1977, gewijzigd op 1 november 1978. Hier wordt stemrecht toegekend aan de onderdanen van Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden zowel voor het kiesrecht als voor de verkiesbaarheid, voorzover ze in de laatste drie jaar voor de verkiezing onafgebroken in Denemarken verbleven en ze niet wettelijk onbevoegd verklaard zijn. Een wet van 30 maart 1981 breidde dit lokaal stemrecht uit tot alle vreemdelingen die aan deze voorwaarden voldoen.

Wat Finland betreft, is Sectie 14 van hoofdstuk 2 (« Elementaire rechten en vrijheden ») van de Finse Grondwet van belang. Dit stipuleert dat iedere Finse staatsburger die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, het recht heeft om aan de nationale verkiezingen en referenda deel te nemen. Tegelijk wordt bepaald dat iedere vreemdeling die permanent verblijft in Finland en die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, het stemrecht heeft bij gemeenteraadsverkiezingen en gemeentelijke referenda. Er geldt een verblijfsvoorwaarde van twee jaar.

Sinds 1963 kent de Ierse Republiek een zeer soepele wetgeving inzake de toekenning van stemrecht aan vreemdelingen. Voor de presidents- en parlementsverkiezingen moet men het Ierse staatsburgerschap hebben. Maar op lokaal vlak heeft iemand die regelmatig verblijft en op de lijst staat van de kiezers van de kieszone waarin verkiezingen plaatshebben op de datum van 15 september van het jaar voorafgaand aan de opstelling van de lijst (met andere woorden ongeveer anderhalf jaar voor de verkiezingen) en 18 jaar is (leeftijd teruggebracht van 21 op 18 in 1973) recht om te stemmen bij plaatselijke verkiezingen. Het gaat hier enkel over stemrecht, niet over het recht om verkozen te worden.

De situatie van het Verenigd Koninkrijk is zeer specifiek. Elkeen heeft stemrecht bij alle verkiezingen als hij geen « alien » (vreemd) is. Volgens de Britse nationaliteitswet ­ de British Nationality Act ­ van 1981 zijn evenwel de onderdanen van Ierland en van het Commonwealth geen vreemdelingen. Deze mensen mogen gaan stemmen als zij de voorwaarden opgelegd aan ieder burger van het Verenigd Koninkrijk vervullen. Dit wordt ook bevestigd in de Representation of the People Act van 1983. Deze regeling is uiteraard een uitvloeisel van een historisch gegroeide verbondenheid.

In Duitsland is artikel 20 van de Grondwet toepasselijk. Dit bepaalt dat de soevereiniteit uitgaat van het volk en dat deze door het volk wordt uitgeoefend in verkiezingen en referenda. Artikel 28 voegt daaraan toe dat « in elk van de Länder, Kreise en gemeenten, het volk een vertegenwoordiging moet hebben die voortvloeit uit verkiezingen volgens algemeen, rechtstreeks, vrij, gelijk en geheim stemrecht. De term « Volk » verwijst enkel en alleen naar Duitse onderdanen. Ongeacht de verkiezing beschikken alleen de Duitse staatsburgers over stemrecht.

Het regeerakkoord van de Sociaal-democraten en de Groenen uit 1998 voorzag in een toekenning van deze rechten om de integratie van vreemdelingen te bevorderen, maar de vereiste tweederde meerderheid in Bondsdag en Bondsraad, nodig om artikel 28 van de Grondwet te veranderen, kon niet worden gevonden.

Een dergelijke meerderheid bestaat ook niet tijdens de huidige legislatuur en werd ook niet voorzien in het huidige regeerakkoord.

In Duitsland valt in dit dossier geen verdere evolutie te verwachten, daar de toekenning van het stemrecht aan vreemdelingen een federale bevoegdheid is. Dit blijkt uit de nietigverklaring in 1990 door het Grondwettelijk Hof van twee wetten van de deelstaten Hamburg en Schleswig-Holstein die het stemrecht op lokaal vlak aan vreemdelingen toekenden.

De rechtsoverwegingen van het Bundesverfassungsgericht in deze zaken zijn zeer interessant en relevant. In de zaak van Schleswig-Holstein stelde het Hof in zijn beschikkend gedeelte dat het staatsvolk van de Bondsrepubliek Duitsland drager is van de staatsmacht. Dit staatsvolk bestaat uit de Duitse staatsburgers.

Wat betreft het gemeentelijk stemrecht stelt het Hof dat ook enkel Duitse staatsburgers vertegenwoordigers naar de Kreise en Gemeinden kunnen sturen en dit omwille van de éénheid van de fundamenten van de Duitse democratie.

Voor wat Oostenrijk betreft, bepaalt artikel 26, eerste lid van de Grondwet dat de Nationalrat door het Bundesvolk wordt verkozen. Alle mannen en vrouwen die op de verkiezingsdatum de Oostenrijkse nationaliteit bezitten en die 19 jaar oud zijn, kunnen gekozen worden (artikel 26, lid 4).

In Oostenrijk bepalen de Länder de voorwaarden voor het recht om te stemmen en verkozen te worden bij de gemeenteraadsverkiezingen. Het Stad-Land Wenen (SPÖ met steun van de Groenen) heeft de toekenning van het actief en passief kiesrecht aan vreemdelingen goedgekeurd. Een beroep hiertegen werd ingesteld bij het Grondwettelijk Hof door de federale regering (ÖVP en FPÖ).

In Frankrijk behoudt artikel 3, vierde lid, van de Grondwet het stemrecht uitdrukkelijk voor aan de Franse burgers. De verschillende bepalingen van de Code électoral (L. 127, 194, 228 en 272, 296, 339) zijn terzake zeer duidelijk.

Op 5 november 2002 werd een wetsvoorstel tot wijziging van de Grondwet neergelegd, dat ertoe strekte het actief en passief kiesrecht voor alle lokale verkiezingen toe te kennen aan niet-EU-onderdanen. De Assemblée Nationale verwierp dit voorstel op 26 november 2002. Een ander voorstel tot wijziging van de Grondwet werd neergelegd op 23 juli 2002.

Tijdens de vorige legislatuur aanvaardde de Assemblée Nationale op 3 mei 2000 een voorstel tot wijziging van de Grondwet, neergelegd door elke groep van de meerderheid, maar met een beperkter toepassingsgebied. Dit voorstel beoogde noch het geheel van de lokale verkiezingen (gemeentelijke, regionale, enz.) noch uitvoerende functies. Dit wetsvoorstel stuitte op het verzet van de Senaat die in grondwettelijke zaken over een veto beschikt.

De regeling die in Spanje van kracht is, kwam reeds kort aan bod bij eerdere sprekers. Artikel 13, tweede lid, van de Spaanse Grondwet bepaalt dat stemrecht bij gemeenteraadsverkiezingen kan worden toegekend aan vreemdelingen, in omstandigheden van wederkerigheid, door middel van een verdrag of wet. Tot nog toe gebeurde dit enkel voor Noorwegen. Enkel Spanjaarden hebben het actief en passief kiesrecht bij de parlementsverkiezingen (artikel 68, lid 5 van de Grondwet).

De Portugese Grondwet kent geen stemrecht toe aan vreemdelingen. De Vergadering van de Portugese Republiek is de vertegenwoordigende instelling van alle Portugese burgers. Aldus bepaalt artikel 241 dat de vergadering van een « plaatselijk district » verkozen wordt door de burgers die aldaar verblijven en dit volgens het systeem van proportionele verkiezingen.

Portugal heeft evenwel een wederkerigheidsregeling, een overeenkomst met landen die zelf ook aan Portugezen op hun grondgebied stemrecht toekennen. Bij de niet-EU-onderdanen wordt verder een onderscheid gemaakt tussen onderdanen van Portugeessprekende landen en andere. Zo hebben sinds 1971 onderdanen van Kaapverdië en Brazilië lokaal, maar ook nationaal stemrecht. De verblijfsvereiste is twee jaar voor het recht om te mogen stemmen en vier jaar voor het recht om verkozen te worden. Sinds 1997 is er stemrecht voor onderdanen uit andere landen (op basis van wederkerigheid), dit zijn Argentinië, Israël, Noorwegen, Peru en Uruguay. Hun onderdanen in Portugal hebben na drie jaar verblijf lokaal stemrecht en kunnen na vijf jaar verblijf verkozen worden.

In Italië verlenen de artikelen 48, eerste lid, en 51, eerste lid, van de Grondwet uitdrukkelijk het recht om te stemmen en zich kandidaat te stellen bij verkiezingen enkel aan de Italiaanse burgers.

Begin oktober 2003 veroorzaakt de Italiaanse vice-premier Gianfranco Fini, leider van de Alleanza Nazionale (AN), politieke ophef met zijn voorstel om alle legale vreemdelingen in Italië stemrecht te geven. Fini vindt dat immigranten die legaal in Italië wonen, werken en belasting betalen net als Italianen moeten kunnen stemmen bij alle verkiezingen, dus ook de landelijke. Fini's voorstel voorziet de toekenning van het stemrecht voor de gemeente- en provincieraadverkiezingen, aan de vreemdelingen die erom vragen, die tenminste zes jaar in Italië verblijven, beschikken over een regelmatig en voldoende inkomen, een blanco strafregister hebben en zich ertoe verbinden de fundamentele principes van de Grondwet na te leven.

In Italië is er geen sprake van werkloosheidsuitkering voor werkloze migranten. De regering stelt jaarlijks vast hoeveel immigranten in aanmerking komen voor een werkvergunning; werkgevers moeten voor huisvesting zorgen, en de terugreis betalen als het werk van de gastarbeiders erop zit. Op 4 juni 2002 keurde de Italiaanse Kamer van afgevaardigden een aanscherping van de immigratiewetgeving goed. Niet-EU-inwoners krijgen alleen nog een verblijfsvergunning als ze een arbeidscontract hebben en moeten meteen vertrekken als ze hun werk kwijt raken. Een verblijfsvergunning is nog maar twee in plaats van drie jaar geldig. Alle niet-EU-inwoners die in Italië willen verblijven moeten bij binnenkomst een vingerafdruk afgeven. Illegalen die na uitzetting opnieuw het land binnenkomen, riskeren een gevangenisstraf van één tot vier jaar.

Griekenland laat slechts kiezen en verkozen worden toe, indien men de Griekse nationaliteit bezit. EU-buitenlanders hebben gemeentelijk stemrecht. Net als in België is in Griekenland de uitoefening van het stemrecht verplicht.

In Zwitserland hebben vreemdelingen gemeentelijk kiesrecht in de kantons Appenzell Ausserrhoden, Jura en Neuenburg. Er geldt een vereiste van een minimum verblijf van één tot tien jaar (in de gemeente, het kanton en/of in Zwitserland). In het kanton Neuenburg moet de betreffende vreemdeling een permanente verblijfsvergunning hebben, die enkel kan verleend worden na vijf tot tien jaar verblijf (hetgeen afhangt van het land van herkomst). In Appenzell Ausserrhoden wordt kiesrecht niet in alle gemeenten toegekend : het kantonaal recht geeft hen enkel de mogelijkheid. Buiten het kanton Jura is het zo dat vreemdelingen enkel het actief en niet het passief stemrecht hebben. In het kanton Jura hebben vreemdelingen het actief ­ maar niet het passief stemrecht ­ bij de kantonale verkiezingen.

In IJsland kunnen onderdanen van de Scandinavische landen sinds 1981 na een verblijf van twee jaren mee stemmen bij de administratieve verkiezingen.

In de Verenigde Staten kunnen vreemdelingen deelnemen in de School Board Elections in New York City en Chicago. Verder hebben ze kiesrecht in de lokale verkiezingen in vijf gemeenten van Maryland. In de negentiger jaren werden verschillende pogingen gedaan in verschillende andere steden (in het bijzonder in Massachussets) om vreemdelingen kiesrecht te verlenen.

In Canada konden enkel de Canadese burgers, ouder dan 18 jaar, meestemmen bij federale verkiezingen, referenda en gemeenteraadsverkiezingen.

In Nieuw-Zeeland hebben vreemdelingen het actief en passief stemrecht op gemeentelijk niveau. Vreemdelingen hebben ook het actief maar niet het passief stemrecht op nationaal niveau. Vroeger genoten enkel Britse onderdanen deze rechten maar vanaf het einde van 2002 werden deze rechten uitgebreid tot alle vreemdelingen.

In Australië genoten Britse onderdanen op basis van de Citizenship Act van 1948 dezelfde rechten als Australische staatsburgers. Sinds 1984 konden Britse onderdanen stemmen en verkozen worden op lokaal en regionaal vlak. Ook kunnen ze stemmen op nationaal niveau als ze op de kieslijsten voor 26 januari 1984 stonden. In de Australische staten Tasmanië en Victoria hebben niet-Britse vreemdelingen het recht om te kiezen en verkozen te worden in lokale verkiezingen indien zij de eigenaars of bezitters van onroerend goed zijn of als zij vertegenwoordiger zijn van een onderneming die onroerend goed bezit in het betreffende gebied. Dezelfde regels gelden in Zuid-Australië.

Het lid is van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat slechts enkele Westerse landen het stemrecht voor vreemdelingen op gemeentelijk vlak hebben ingevoerd. Het gaat hier evenwel slechts om een groep die vrij Scandinavisch getint is en waarbinnen het Verenigd Koninkrijk ­ en in mindere mate Portugal ­ « gevallen apart » zijn omwille van hun koloniaal verleden. Spreker is van mening dat er zeker geen sprake is van een soort « Europees gemeentelijk vreemdelingenstemrecht » in wording. Dit blijkt ook uit het relatief gering succes van de Conventie over de deelneming van vreemdelingen in het openbaar leven op gemeentelijk niveau van 5 februari 1992 die in het kader van de Raad van Europa gesloten werd. Deze conventie die voor ondertekening open staat voor 45 lidstaten van de Raad van Europa werd tot nog toe slechts door Denemarken, Finland, Italië, Nederland, Noorwegen en Zweden ondertekend en geratificeerd, ondertekend maar nog niet geratificeerd door Cyprus, Tsjechië en het Verenigd Koninkrijk.

De verwijzing naar deze beperkte groep van landen is volgens spreker bovendien intellectueel oneerlijk.

Met name is het zo dat in het algemeen deze landen ­ alsook de andere landen van de Europese Unie ­ een strengere staatsburgerschapswetgeving hebben.

België en Italië zijn de enige Europese staten die de expliciete integratietoets hebben opgegeven.

Neem bijvoorbeeld Nederland waar het kiesrecht voor vreemdelingen op gemeentelijk niveau in 1985 werd ingevoerd. De Nederlandse Rijkswet op het Nederlanderschap van 21 december 2000 vereist dat de kandidaat-Nederlander : « in de Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse samenleving als ingeburgerd kan worden beschouwd op grond van het feit dat hij beschikt over een bij algemene maatregel van het Rijksbestuur te bepalen mate van kennis van de Nederlandse taal, dan wel ­ indien hij in de Nederlandse Antillen of Aruba hoofdverblijf heeft ­ van de taal die op het eiland van hoofdverblijf naast het Nederlands gangbaar is, alsmede van de Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse staatsinrichting en maatschappij en hij zich ook in de Nederlandse, onderscheidenlijk de Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse samenleving heeft doen opnemen. »

Spreker maakt de koppeling tussen de snel-Belgwet en het gemeentelijk vreemdelingenstemrecht aan de hand van een artikel van een rabiate voorstander van vreemdelingenstemrecht op alle niveaus, Jessurun D'Oliveira, hoogleraar internationaal privaatrecht aan de universiteit van Amsterdam. Deze hoogleraar stelt : « Vaak wordt in het debat over kiesrecht voor buitenlanders de stelling in het veld gebracht ­ ook door de regering ­ dat buitenlanders die zo graag politieke rechten, zoals het kiesrecht willen uitoefenen, zich dan maar moeten aanmelden voor naturalisatie. Deze opvatting gaat langs de kwestie heen. Zeker, een aantal buitenlanders zal een beroep doen op de weg van de naturalisatie als entree tot de politieke rechten in een bepaalde staat. Wil men de nationaliteit als exclusieve grondslag daartoe gebruiken, dan dient men wel de voorwaarden voor naturalisatie niet zo zwaar te maken, dat veel buitenlanders buitengesloten raken. Ook zal men de toekenning van rechtswege van de nationaliteit aan nakomelingen van hier metterwoon gevestigde emigranten moeten bevorderen. Het stellen van de eis van inburgering is bijvoorbeeld het paard achter de wagen spannen. Men kan niet inburgeren als men geen deel mag hebben aan het politiek leven. De inburgering komt tot stand door het verlenen van politieke rechten, door het verlenen van nationaliteit, niet daarvoor.

Door de snel-Belgwet worden politieke rechten toegekend zonder dat er zelfs integratie wordt gevraagd. De redenering van Jessurun D'Oliviera houdt uiteraard wél in dat een zeer soepele staatsburgerschapswetgeving vreemdelingenstemrecht tout court uitsluit.

De voorstanders van het vreemdelingenstemrecht verwijzen dikwijls naar andere Staten waar een dergelijk gemeentelijk stemrecht is ingevoerd. Nu, zoals andere leden van de Vlaams Blok-fractie nog zullen aantonen, hebben al die landen een veel strengere naturalisatiewetgeving en is het intellectueel oneerlijk om een vergelijking te maken.

Het lid haalt het voorbeeld van Denemarken aan waar het vreemdelingenstemrecht bestaat. Dit land heeft evenwel ook een veel strengere naturalisatiewetgeving.

In Denemarken, dat in 1981 weliswaar gemeentelijk stemrecht toekende aan vreemdelingen, werd in de loop der jaren de vreemdelingenpolitiek systematisch aangescherpt. En dit begon niet onder de huidige conservatieve regering, maar reeds onder de vorige socialistische regering.

Stemmingen

Amendement nr. 3

Amendement nr. 3 wordt ingetrokken ten voordele van amendement nr. 161.

Amendement nr. 11

De heer Brotcorne dient amendement in (stuk Senaat, nr. 3-13/3) dat ertoe strekt het principe van de aanvraagprocedure te vervangen door een verklaring dat men het stemrecht niet wenst uit te oefenen.

Amendement nr. 11 wordt ingetrokken door de heer Brotcorne.

Amendement nr. 19

Amendement nr. 19 wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen bij 4 onthoudingen.

Amendement nr. 48

Amendement nr. 48 wordt verworpen met 10 tegen 2 stemmen bij 4 onthoudingen.

Amendement nr. 161

Mevrouw Defraigne c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-13/3) teneinde het stemrecht voor vreemdelingen eveneens toe te passen op de verkiezingen voor de districtraden.

Amendement nr. 161 wordt aangenomen met 10 tegen 3 stemmen bij 3 onthoudingen.

Amendement nr. 163

Amendement nr. 163 wordt verworpen met 10 tegen 6 stemmen.

Amendement nr. 173

De heer Ramoudt c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-13/3) teneinde de taalkennis op te nemen als voorwaarde voor de uitoefening van het stemrecht.

Amendement nr. 173 van de heer Ramoudt wordt verworpen met 9 tegen 5 stemmen bij 1 onthouding.

Het geamendeerde artikel 4 wordt aangenomen met 10 tegen 6 stemmen.

Artikelen 5, 6 en 7

De heer Verreycken maakt een technische opmerking. In artikel 5, A, wordt het woord « étrangers » vertaald door de woorden « kandidaten van vreemde origine », terwijl in artikel 4 hiervoor het woord « vreemdelingen » wordt gebruikt. Om begripsverwarring te voorkomen, lijkt enige uitleg gepast.

De voorzitter wijst erop dat het om een kwestie van vertaling gaat. Zo zouden de woorden « niet-Belgische onderdaan van de Europese Unie » in artikel 1bis, § 4, van de gemeentekieswet krachtens artikel 4, D, van het wetsvoorstel worden vervangen door het woord « vreemdeling ». In artikel 23, § 1, achtste lid, van dezelfde wet kan men echter de woorden « niet-Belgische kandidaten van de Europese Unie », naar analogie van het Frans, moeilijk vervangen door de woorden « de vreemde kandidaten ». Vandaar de keuze in artikel 5 voor de uitdrukking « kandidaten van vreemde origine ».

Amendement nr. 4

Mevrouw Defraigne c.s. dienen amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 3-13/2) teneinde artikel 5 te doen vervallen. Daardoor beschikken de vreemdelingen enkel over het actief stemrecht en kunnen ze zich geen kandidaat stellen voor de gemeenteraadsverkiezingen.

De heer Brotcorne verzet zich tegen dit amendement omdat het strijdig is met de Grondwet en inzonderheid met artikel 8 en het in artikel 10 besloten gelijkheidsbeginsel. Terwijl de voorstanders van het wetsvoorstel en het voorliggende amendement de integratie van de in België verblijvende niet-Europese Unie onderdanen beogen kan deze categorie niet op dezelfde rechten aanspraak maken als de Belgen en de onderdanen van de Europese Unie, die wel over het passief stemrecht beschikken. Daarmee gaat men in tegen de doelstelling van het voorstel. Tegelijkertijd houdt het amendement een schending in van de artikelen 8 en 10 van de Grondwet.

De heer Coveliers van zijn kant verklaart dit amendement wel te zullen goedkeuren omdat de verkiesbaarheid van de beoogde categorie vreemdelingen nog een grotere discriminatie zou uitmaken.

Amendement nr. 49

De heer Vanhecke c.s. dienen amendement nr. 49 in (stuk Senaat, nr. 3-13/2) teneinde artikel 5 eveneens te doen vervallen.

De heer Van Overmeire stelt dat de principiële en radicale afwijzing van het vreemdelingenstemrecht is niet door racistische overwegingen is ingegeven, maar door een welbepaalde visie op het begrip soevereiniteit. Deze soevereiniteit ligt bij het Vlaamse volk.

Voor het Vlaams Blok gaat het om het Vlaamse volk en de Vlaamse natie.

Er is een onlosmakelijke band tussen soevereiniteit en staatsburgerschap.

Anno 2003 is de wereld nog steeds ingedeeld in natiestaten. In dat systeem is aan elk individu een bepaalde nationaliteit toegekend, die hem deelgenoot maakt van een politieke gemeenschap, een natie die zichzelf politiek bestuurt. Ieder individu heeft dus een bepaald staatsburgerschap waaraan het kiesrecht gekoppeld is.

Het valt op dat vreemdelingen die geen EU-burger zijn, noch in Frankrijk, noch in Duitsland, stemrecht hebben. Beide landen kennen een verschillende nationaliteitswetgeving en verschillende culturele idiomen over de natie, maar een gelijke opstelling inzake formele participatie van de niet-staatsburgers.

Dat brengt ons bij de hamvraag wat de basis vormt voor een legitieme machtsuitoefening.

Tot de Middeleeuwen werd in Frankrijk en het Heilige Roomse Rijk aangenomen dat de monarchen hun gezag rechtstreeks aan God ontleenden. Zij maakten geen nieuwe wetten, maar herontdekten en herstelden de oude wetten zoals God die had bedoeld.

Tegen deze opvatting rees evenwel verzet in een aantal Italiaanse Stadsstaten waar de notie van de volkssoevereiniteit ingang vond. Ook in het graafschap Vlaanderen van 1302 deed zich deze evolutie voor. Spijtig genoeg werd ze deze laatste omstreeks 1328 afgebroken.

Met de godsdienstoorlogen in het Europa van de zestiende en de zeventiende eeuw verdween de theologische fundering voor de staatsmacht in de grote feodale rijken en trad de notie van de onafhankelijke « raison d'État » op de voorgrond. De heerser ontleende daarbij zijn autoriteit aan het feit dat hij veiligheid en welvaart voor zijn onderdanen bewerkstelligde (cf. Hobbes, Leviathan).

Een volgende stap werd gezet met de Amerikaanse en de Franse revolutie die gesteund zijn op de gedachte dat het volk zelf soeverein is en zijn soevereiniteit onvervreemdbaar is. Dit principe van de volkssoevereiniteit en het daarmee onlosmakelijk verbonden kiesrecht heeft zich sindsdien over de gehele wereld verspreid en vormt nog steeds de verantwoording voor het bestaan van de natiestaten.

Deze visie is echter ten gevolge van migratiebewegingen onder druk komen te staan. Daarom wordt thans een onderscheid gemaakt tussen « citizens », staatsburgers die alle rechten genieten, en « denizens », ingezetenen die alle rechten genieten behalve de politieke.

Aldus is men in een post-nationaal model terecht gekomen waarin begrippen als nationaliteit en natiestaat overboord worden gekieperd en grondrechten niet meer worden geassocieerd met nationaliteit, maar inherent zijn aan het feit dat men op het grondgebied van een bepaalde staat verblijft. Deze transformatie van het traditionele burgerschap houdt echter een devaluatie in van het staatsburgerschap, die op termijn de legitimiteit zelf van de staat zal ondermijnen en zelfs het pact tussen staat en burger zal vernietigen.

In het licht van het voorgaande kan men niet anders dan vaststellen dat het voorliggende wetsvoorstel haaks staat op de recente snel-Belgwet die juist tot doel had de politieke participatie van vreemdelingen te bevorderen door hen de mogelijkheid te bieden om op eenvoudige wijze de Belgische nationaliteit te verkrijgen. De integratiewil wordt verondersteld aanwezig te zijn door het enkele feit van de aanvraag.

Vreemdelingen die deze lage drempel om welke reden dan ook niet willen overschrijden, dienen daarvan evenwel de gevolgen te dragen. Het argument dat de Belgische overheid de vreemdelingen de hand dient te reiken, gaat niet langer op.

De partij waartoe spreker behoort, het Vlaams Blok, wil absoluut een totaal gefragmenteerde samenleving vermijden waarin men zich niet hoeft te integreren. Het gevaar bestaat dat elke etnische en religieuze groep voor haar eigen belangen gaat opkomen en dat men in de toestand verzeilt waarin de Verenigde Staten verkeren, namelijk die van de « ethnic vote ». De verkiezingen draaien dan niet langer om de belangen van de natie, maar om die van de eigen groep.

Spreker is voorstander van een stelsel waarbij vreemdelingen die zich permanent in België vestigen en wensen deel te nemen aan het politieke leven, zich in onze samenleving integreren en assimileren. De naturalisatie is daarbij het sluitstuk van een geslaagde integratie.

Het wetsvoorstel spant echter de kar voor het paard doordat vreemdelingen eerst alle politieke rechten moeten genieten om zich nadien beter te kunnen integreren. Het voorgaande roept dan ook de vraag op waarom vreemdelingen zich nog de moeite zouden moeten getroosten om zich te integreren als ze toch niet anders worden behandeld dan de Belgen en de vreemdelingen die ten bewijze van hun integratie de naturalisatie hebben verkregen.

Amendement nr. 164

De heer Coveliers c.s. dienen amendement nr. 164 in (stuk Senaat, nr. 3-13/3) houdende wijziging van artikel 5. Aangezien de indiener akkoord gaat met amendement nr. 4, behoeft dit amendement geen nadere bespreking.

Stemmingen

Amendement nr. 4 wordt aangenomen met 15 stemmen tegen 1 stem.

Bijgevolg dienen de amendementen nrs. 49 en 164 geen doel meer.

Ingevolge de aanneming van amendement nr. 4 op artikel 5 van het wetsvoorstel, vervallen de artikelen 5, 6 en 7 van het wetsvoorstel.

Bijgevolg dienen ook de amendementen nrs. 5, 6, 50, 51, 165 en 166 geen doel meer.


Mevrouw Derbaki Sbaï wijst erop dat slechts weinig landen een dubbele nationaliteit toestaan. Weliswaar is dit mogelijk voor personen met de Marokkaanse nationaliteit, die derhalve ook de Belgische nationaliteit kunnen aanvragen, maar heel wat andere allochtonen kunnen dit niet en wensen geen afstand te doen van de nationaliteit van hun land van oorsprong. Zij kunnen dus geen Belg worden. Voor hen is de goedkeuring van dit wetsvoorstel van zeer groot belang.

Mevrouw Leduc repliceert dat het merendeel van de personen die in ons land verblijven, die in aanmerking komen voor de dubbele nationaliteit en derhalve ook de Belgische nationaliteit kunnen aanvragen, bestaat uit Turken en Marokkanen. Daarnaast zijn er ook mensen van andere landen die zulks kunnen doen, maar dit om de ene of de andere reden niet willen doen. Zij verwijst naar de cijfers die terzake bestaan. Spreekster vindt dat men zich terecht de vraag kan stellen waarom mensen die hier permanent wonen, werken en leven de Belgische nationaliteit niet wensen te verwerven, terwijl dit op geen enkele manier afbreuk doet aan hun rechten in het land van herkomst.

De heer Verreycken wenst te vernemen welke de gevolgen zullen zijn van het invoeren van het stemrecht voor niet-EU-burgers voor de positie van de Vlamingen in Brussel. Daarover is geen enkele voorspelling bekend, wat een ernstige lacune in het debat is. Spreker vraagt dat de bevoegde minister aan de leden van de commissie relevante cijfers terzake ter beschikking zou stellen alvorens het debat in de plenaire vergadering zal aanvatten. Het lid verwijst naar de tussenkomst van een vorige spreker, die heeft verklaard dat een kandidaat in Brussel zich tijdens een verkiezingscampagne in verschillende talen tot de kiezers kan wenden, maar daarbij geen melding heeft gemaakt van het Nederlands of het Duits, nochtans twee officiële landstalen.

Artikel 8

Amendement nr. 7

Mevrouw Defraigne c.s. dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-13/2), dat ertoe strekt artikel 8 te doen vervallen.

De hoofdindiener benadrukt dat dit om hetzelfde geval gaat als bij de vorige artikelen, aangezien het doel erin bestaat de verkiesbaarheid af te schaffen.

Amendement nr. 52

De heer Vanhecke c.s. dienen ook een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-13/2), dat ertoe strekt artikel 8 te doen vervallen.

De heer Ceder verantwoordt het als volgt.

Bij de discussie over de vraag wie er al dan niet mag stemmen, wie er al dan niet mag direct deel nemen aan de soevereiniteit van het volk, in het bijzonder of niet-staatsburgers daaraan mogen deelnemen, dan is het goed even de geschiedenis te bekijken, vooral de Europese geschiedenis, om ons af te vragen hoe de ideeën van democratie en massademocratie alsook staatsburgerschap en het verband tussen beide in feite zijn tot stand gekomen. Want het idee van staatsburgerschap is allerminst een evident idee noch een universeel idee. Nog minder is dat het geval voor massademocratie en het individueel algemeen stemrecht.

Er is nochtans heel even de gedachte geweest, na het einde van de koude oorlog, dat onze ideeën over stemrecht, democratie, staatsburgerschap, de natiestaat en de rechtsstaat universeel zouden worden.

Geconfronteerd met onder andere de ambities van China en de heropleving van de islam als politieke factor, hebben sceptici als Samuel Huntingdon dit optimisme onder vuur genomen. Nog onafgezien van China en de islam zijn er echter ook krachtige ontwikkelingen in de westerse wereld zelf die de moderne democratie in gevaar brengen. Het gaat hier over zowel intellectuele als politieke ontwikkelingen. Zo is er het multiculturalisme dat de gelijkheid voor de wet aantast ­ het voorstel om vreemdelingen te bevoordelen op de arbeidsmarkt is maar een voorbeeld ­, evenals de aanvallen op de vrijheid van denken en vrijheid van meningsuiting, die aan banden worden gelegd voor verdedigers van de natiestaat.

Dit alles is ver verwijderd van de westerse traditie. Het Westen ontdekte het religieuze en politieke pluralisme als gevolg van de vernielingen en rampspoed aangericht door reformatie en contrareformatie. Het resultaat was een Staat die zich terughoudend ging opstellen tegenover interventies in de meningen van de burgers. De latere constitutionele democratieën beschouwden het recht op vrije meningsuiting en het politieke pluralisme als essentiële waarden en namen alle mogelijke grondwettelijke maatregelen om deze waarden te beschermen. Tegenover dit concept van « formele democratie » wordt in bepaalde Europese landen een nieuw idee geplaatst, dat bijzonder eufemistisch « inhoudelijke democratie » wordt genoemd. De « inhoudelijke democratie » houdt in :

1. dat gelijkheid voor de wet niet voldoende is, dat gelijkheid in de praktijk moet worden gerealiseerd en dat de wet een aangewezen instrument is om deze gelijkheid af te dwingen;

2. dat degenen die in hun politieke optreden de verwezenlijking van deze gelijkheid lijken in de weg te staan onder toepassing van de strafwet moeten vallen.

Dit radicaal verlaten van de westerse traditie berust op de veronderstelling dat een democratie slechts een ware democratie is in de mate dat volledige gelijkheid tussen zijn burgers wordt georganiseerd. De druk in intellectuele, politiek correcte kringen om het stemrecht voor vreemdelingen te realiseren past in deze context. Sommigen beschouwen immers ­ al dan niet vermeende ­ discriminatie als het ultieme kwaad en een aantasting van de democratie. Deze veronderstelling negeert de evidente vaststelling dat democratie meer een historisch gevolg is van vrijheid dan van gelijkheid.

Latere pogingen om maatschappijen op basis van gelijkheid te organiseren, verder gaand dan gelijkheid voor de wet, met name in de marxistisch geïnspireerde Staten toonden aan wat de gevolgen van deze intellectuele vergissing waren. De Staten georganiseerd op basis van het principe van individuele vrijheid, ontwikkelden gesofisticeerde democratieën die ­ via georganiseerde en geïnstitutionaliseerde solidariteitsmechanismes als de sociale zekerheid ­ toch toegevingen konden doen aan de gelijkheid. De marxistische staten daarentegen lieten geen enkele opening voor vrijheid.

Vrijheid en gelijkheid waren twee van de drie ordewoorden van de Franse Revolutie. Het derde, broederlijkheid, is een beetje in de vergetelheid geraakt. Nochtans is er een zeer zinvolle invulling aan te geven in het kader van de moderne democratie. In het verleden is reeds gebleken dat politieke en sociale tegenstellingen aanleiding kunnen geven tot interne instabiliteit en het aantasten of zelfs instorten van de democratie.

Democratie kan slechts overleven wanneer er een minimum consensus bestaat tussen haar deelnemers, zoals de Franse denker Alain de Benoist terecht schreef. Multi-etnische Staten, zoals de Sovjet-Unie en Joegoslavië vielen onmiddellijk uiteen wanneer democratie werd geïntroduceerd. Voor Rwanda had het invoeren van het multipartisme, als onderdeel van invoering van een moderne democratie, nog ernstiger gevolgen. Etnische tegenstellingen in een multiculturele Staat betekenen het einde van de democratie. Het is nooit anders geweest.

Deze harde logica zal zich ook nog laten gelden in de Europese Unie. Het Europese staatsburgerschap is gebaseerd op een abstractie waarin de historische identiteiten van de verschillende Europese nationaliteiten worden opgeheven. Het is een gevaarlijke fictie. Dit blijkt ook telkens wanneer de burgers van de verschillende naties aan het woord worden gelaten in een volksraadpleging.

Het enthousiasme voor de Europese Unie is, zelfs in wat nog de wittebroodsweken van de echte politieke unie zouden moeten zijn, erg klein. Geconfronteerd met de apathie en het scepticisme nemen de politieke elites de vlucht vooruit : uitbreiding, het invoeren van een heuse grondwet en het vervangen van de unanimiteitsregel door het gekwalificeerde meerderheids stemmen.

Hoopt men dat de burgers van de Europese naties zich vroeg of laat zullen beschouwen als Europese staatsburgers ? Een veronderstelling van zeldzame naïviteit. Wanneer een meerderheid van Vlamingen gesteund door een minderheid van Walen er nog niet eens in slaagt om een kleinigheid als een tabaksreclameverbod te laten gelden voor een autorace in Wallonië, hoeveel kans is er dan dat Engelsen zich zullen laten welgevallen wat hen tegen hun zin door een coalitie van Fransen en Duitsers zal worden opgelegd ? De Europese Staat is gedoemd om te mislukken omdat het geen Natie-Staat is.

De Natiestaat en de democratie zijn beide producten van de westerse beschaving. Beide fenomenen zijn onlosmakelijk verbonden. Vanaf de zeventiende eeuwe werden Staten meer en meer een uiting van een bepaald volk. Hoewel toen nog geregeerd door vorsten en prinsen betekende deze ontwikkeling het onvermijdelijke einde van de macht van deze erfelijke monarchen. Want wanneer inderdaad de Staat een emanatie en een vertegenwoordiging van een bepaald volk is, hoe kan dan nog de goddelijke toegekende en erfelijk overgedragen macht van monarchen erkend worden ?

Op het moment dat de Staat niet meer werd gedefinieerd aan de hand van de erfrechtelijke aspiraties van de vorsten maar op basis van een Natie, was ook het gezag van deze vorsten gedoemd. De Natie, het volk liet zich gelden. Uit de natiestaat volgde ook het idee van het staatsburgerschap. De overdracht van de soevereiniteit van de vorsten en andere geprivilegieerden naar het volk, betekende dat er een invulling moest komen wat diende begrepen te worden als « het volk ». Zo kwam het idee van het staatsburgerschap voor leden van de Natie sterker dan ooit weer op de voorgrond.

Niet dat het ooit weg was geweest. De Griekse stadsstaten kenden al het idee van het staatsburgerschap en nog meer gold het staatsburgerschap als belangrijk principe bij de Romeinen. En ook in de Middeleeuwen was er zoiets als het poorterschap, zoiets als het burgerschap van een welbepaalde stad. Dit burgerschap verleende een aantal bijzondere rechten maar ook een aantal bijzondere plichten.

Zeker in de steden van Vlaanderen waren deze rechten zeer ver ontwikkeld. Het is dan ook niet overdreven zoals sommige historici beweren, dat onze moderne ideeën van stemrecht, staatsburgerschap en democratie meer beïnvloed werden door de stadsrechten. Interessant was wel dat nieuwe inwoners van de stad dit poorterschap wel konden verwerven maar nooit kon er een deelname zijn in het politieke proces zonder het poorterschap ervan te verwerven.

De ontwikkeling van de moderne democratie vloeide voort uit de Natiestaat. En omgekeerd bevorderde de democratie het nationalisme. In de prille democratieën van de 19e eeuw groeide het idee van het zelfbeschikkingsrecht der volkeren, alweer een typisch westers idee. Want hoewel het reeds vaak in de geschiedenis was voorgekomen dat volkeren in opstand kwamen tegen overheersers die als onderdrukkend werden beschouwd, is het idee dat elk volk recht heeft op een eigen Staat vrij recent van oorsprong en redelijk origineel.

Uiteraard hing dit samen met de ontwikkeling van de democratie waarin het volk, de Natie ultiem soeverein was. In zijn boek « Triumph of the west » beschrijft de Britse historicus J.M. Roberts het nationalisme als het sterkste en meest persistente politieke idee van de moderne westerse beschavingen. Intellectueel en conceptueel heeft het nationalisme de strijd gewonnen, zegt hij. Dat bleek uit de stichting van de Volkenbond en later de VN en, nog meer, uit de dekolonisatie. De westerse Naties stonden onder druk van hun eigen idee, het zelfbeschikkingsrecht der volkeren, wanneer ze hun kolonies onafhandkelijkheid gaven.

Het Westen deed dat ­ uniek in de geschiedenis ­ min of meer vrijwillig. Uiteraard was er ook de druk van de gekoloniseerden zelf, maar ook zij deden dat onder de invloed van geïmporteerde westerse ideeën. Mahatma Gandhi was niet toevallig in het Westen opgeleid. En het is ook vaak vergeten dat hij zichzelf een nationalist noemde en het nationalisme « als één der grootste deugden » beschouwde. Evenmin is het toevallig dat India, wiens westers opgeleide of beïnvloede elites hun onafhankelijke Staat concipieerden als een Natiestaat, één van de weinige niet-westerse democratieën is. Een ander voorbeeld is Japan, dat eveneens een sterke en distinctieve nationale identiteit kan laten uitmonden in een democratische samenleving.

Tot nog toe zijn alleen Natie-Staten er in geslaagd de massademocratie te genereren en succesvol in stand te houden. Deze Staten kenmerken zich door

1. een relatie hoog niveau van interne vrede;

2. succesvolle massademocratie;

3. economische welvarendheid.

Dit zijn geen toevallige gevolgen. Gemeenschappelijkheid en homogeniteit zijn meer natuurlijke fundamenten voor democratie dan verscheidenheid en conflict.

De Zweedse Göran Rösenberg, schrijver, van joods-Poolse afkomst, stelt : « Het bereiken van het ideaal van vreedzaam samenleven is gemakkelijker gezegd dan gedaan. ... Het is gemakkelijker tot democratische oplossingen te komen wanneer de demos klein is en de graad van consensus hoog. Democratie werd slechts mogelijk, als het huidige systeem van regering, wanneer de demos kon begrensd worden in territoriale en culturele termen en wanneer bestaande conflicten konden beteugeld en geminimaliseerd worden door een overstijgende gemeenschappelijkheid van de gezamenlijke nationale identiteit.

Een « warme kring » van menselijke loyauteiten en banden kon zo uitgebreid worden tot miljoenen mensen. Een gemeenschap kwam tot stand waar er nooit een had bestaan. Het onderliggende samenhorigheidsgevoel, deze verruimde kring van loyauteit en rechtvaardigheid, maakte niet enkel democratie en de rechtsstaat mogelijk, maar ook de openbare instellingen van sociaal welzijn, waarvan we nu aanvaarden dat ze onlosmakelijk deel uitmaken van ons democratisch bestel. »

Inderdaad, het mag hier ook nog eens duidelijk gezegd worden aan de socialisten : het is de Natiestaat, waarin burgers zich als Natie met elkaar verbonden, die de bron is van de sociale zekerheid, een systeem dat ­ net als democratie ­ slechts kan overleven en aanvaard worden bij voldoende interne solidariteit. Rösenberg vervolgt : « Het is dit gevoel van samenhorigheid dat een noodzakelijke voorwaarde was voor de wil tot rechtvaardigheid. » Vandaar de nadruk op de moeilijke verwerfbaarheid van de nationaliteit en de koppeling van het stemrecht aan de nationaliteit.

De Natiestaat is echter noodzakelijk gesplitst tussen de warmere sfeer van het samenhorigheidsgevoel, de gemeenschappelijke beleefde identiteit en de loyauteit aan de ene kant, en de koudere sfeer van het staatsburgerschap, de politieke instellingen en constitutionele loyauteiten. Tot het laatste behoort ook het stemrecht.

Sommige betogen dat deze warmere kant van nationale identiteit en samenhorigheid voorbijgestreefd is en dat de moderne mens verlicht en breeddenkend genoeg is om zich aangetrokken te voelen tot abstracte waarden van rechtvaardigheid zonder de vereiste van emotionele loyauteiten die verband hebben met afkomst, cultuur of taal. De marxist Jürgen Habermas, van de Frankfurter Schule schreef : « Achter elke façade van culturele homogeniteit schuilt de verdrukkende instandhouding van de dominantie van de meerderheidscultuur. »

De culturele marxisten van de Frankfurter Schule, volgelingen van Lucas en Gramsci, hadden als rode draad door hun werk de kritiek op alles wat de westerse democratieën in stand hield. Hun frustratie ging terug naar de Eerste Wereldoorlog, waar tegen de marxistische verwachtingen in, de arbeiders en proletariërs van West-Europa kozen voor hun nationale trouw, niet voor het broederschap van de arbeiders aller landen.

Habermas begreep goed genoeg dat enkel de opheffing van nationale culturen het marxistische einddoel kon dichterbij brengen. Hij pleitte er dan ook voor dat culturen hun historische prerogatieven zouden opgeven ten voordele van veralgemeende politieke cultuur waaraan iedereen zou kunnen deelnemen, onafgezien hun afkomst of manier van leven. Het is mogelijk de grootste denkfout van het marxisme en verwante politieke strekkingen te geloven in de maakbaarheid van de mens, te geloven dat hij zijn natuurlijke aard kan opgeven om omgevormd te worden tot een perfect wezen in een perfecte maatschappij.

Zoals marxisten verkeerdelijk geloofden dat een welvarende en succesvolle samenleving kon opgebouwd worden indien het private bezit kon afgeschaft worden en de mens zijn bezitsdrang of hebzucht kon afleren, zo denken velen vandaag dat de mens kan leven zonder emotionele banden met grotere gehelen.

Het is overdreven democratie een teer kasplantje te noemen, zeker niet in het omgevingskader van de westerse beschaving. Democratieën hebben een verrassend groot incasseringsvermogen en, zoals de Amerikaanse historicus, Victor David Hanson aantoonde in zijn boek « Carnage and Culture » zelfs een opvallende militaire weerbaarheid en kracht, een kracht die meestal door zijn tegenstanders wordt onderschat zoals Hitler, het Japanse keizerrijk, Stalin en meer recent Saddam Houssein en Osama Bin Laden mochten ondervinden.

Één van de redenen voor dit militaire succes is precies de persoonlijke inzet van de burger-soldaten die niet vechten voor een afstandelijke vorst en dynastieke eisen maar als het ware voor zichzelf hun aandeel in de NV Natiestaat verdedigen. Net zoals het verlenen van stemrecht aan niet-onderdanen een slecht idee is, het ius sufragi, is ook het toelaten van vreemdelingen tot het leger, het ius militari, niet aangewezen.

Maar aan de andere kant blijkt dat de democratische plant niet zomaar in elk klimaat en elk landschap gedijt. In « The Coming Anarchy » en enkele andere boeken wijst de schrijver Robert Kaplan recentelijk op de beperkingen van de moderne massademocratie. Hij wijst op verschillende mislukkingen om democratie in te planten in niet-westerse beschavingen. In sommige gevallen liep de poging uit op een ramp, zoals in Algerije, waar islam en islamfundamentalisme een daadwerkelijke en functionerende democratie in de weg stonden. Hij heeft het ook over Pakistan, waar de democratie leidde naar instabiliteit, corruptie en economische recessie.

Maar het vreselijkste voorbeeld van al was Rwanda, waar het onder druk van het buitenland, in het bijzonder België en Frankrijk, ingevoerde multipartisme de directe aanleiding was van een vlaag van genocidaire waanzin. Kaplan stelt dan ook : « Democratie en een meerpartijensysteem versterken en verharden bestaande religieuze en ethische tegenstellingen. » Daarom is het belangrijk dat de Natiestaten van Europa er voor zorgen dat het staatsburgerschap niet te gemakkelijk kan verkregen worden door recente en niet geïntegreerde vreemdelingen en dat dus vermeden worden dat etnische tegenstellingen zich binnen een land opbouwen en dan nog eens versterkt wordt door het democratische proces.

Het leidt geen twijfel dat mensen van vreemde afkomst zich vaak aan de kiezers aanbieden als vertegenwoordigers van etnische minderheden en in het Parlement zich vaak bezighouden met precies de problematiek van etnische minderheden, eerder dan zich te profileren als Belgen, tussen de Belgen en als andere Belgen, of als Vlamingen, tussen de Vlamingen en net als andere Vlamingen. Het gevaar op een gebalkaniseerde samenleving wordt dan reëel, in het bijzonder indien ook aparte politieke partijen voor ­ zeg maar ­ moslims zouden opgericht worden en succes zouden hebben.

Daarmee zouden we immers ver verwijderd zijn van het oorspronkelijke ideaal van de democratie, zoals onder andere verwoord door de Engelse conservatieve politicus Edmund Burke, die in 1774 in een toespraak het volgende zegde tot de kiezers van zijn district : « Het Parlement is niet een bijeenkomst van ambassadeurs met verschillende en vijandige belangen, welke belangen ieder als vertegenwoordiger en advocaat moet handhaven tegenover andere vertegenwoordigers en advocaten; het Parlement is een beraadslagende vergadering van één Natie met één belang ­ dat van het geheel, waar geen lokale doeleinden noch lokale voordelen de weg horen te wijzen, naar het algemeen welzijn, resulterend uit de algemene rede van het geheel. »

Ten tweede moeten de Natiestaten van Europa ervoor zorgen dat uiteraard de actieve deelname aan het democratische beslissingsproces uiteraard gekoppeld blijft aan het staatsburgerschap. Het lijkt evident voor iedereen die niet in een ivoren toren leeft. Want wat anders betekent de nationaliteit nog ? Niet veel meer, maar misschien is het precies dat wat sommigen wensen.

De voorzitter benadrukt dat amendement nr. 7 ertoe strekt de wijzigingen op te heffen die het wetsvoorstel wenst aan te brengen in artikel 71 van de nieuwe gemeentewet. Als dat amendement wordt aangenomen, betekent zulks dat artikel 8 van het voorstel vervalt.

Amendement nr. 166

Op dit artikel wordt door mevrouw Leduc c.s. een amendement ingediend (stuk Senaat, nr. 3-13/3) dat ertoe strekt in dit artikel het reciprociteitsbeginsel in te voegen. Voor de verantwoording van dit amendement wordt verwezen naar de verantwoording bij amendement nr. 163.

Stemming

Amendement nr. 7 wordt aangenomen met 14 stemmen tegen 1 stem bij 2 onthoudingen.

Ingevolge de aanneming van het amendement nr. 7 vervalt dit artikel en dient amendement nr. 167 geen doel meer.

Artikel 9

Dit artikel vervalt ten gevolge van de aanneming van amendement nr. 7 van mevrouw Defraigne c.s.

Bijgevolg dienen ook de amendementen nrs. 8, 53 en 168 geen doel meer.

Artikel 10 (nieuw)

Amendement nr. 174

Mevrouw Defraigne en de heer Roelants du Vivier dienen amendement nr. 174 in (stuk Senaat, nr. 3-13/3), dat ertoe strekt een artikel 10 (nieuw) in te voegen. De indieners stellen voor te verduidelijken dat de wet voor de eerste maal toepassing zal vinden bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2006.

De heer Coveliers begrijpt de ratio legis van dit amendement niet. De nieuwe wet zal immers slechts ten vroegste van toepassing kunnen zijn bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2006.

De heer Moureaux merkt op dat tussentijdse verkiezingen vóór 2006 mogelijk zijn, die dan gehouden worden na de inwerkingtreding van de nieuwe wet. Hij geeft het voorbeeld van een voltallige gemeenteraad die ontslag neemt.

De heer Coveliers leidt uit die verduidelijking af dat het amendement, dat nochtans gesteund wordt door de voorstanders van het stemrecht voor migranten, ertoe strekt vreemdelingen in een gemeente hun stemrecht te ontnemen als er tussentijdse verkiezingen worden gehouden.

Amendement nr. 54

De heer Vanhecke c.s. dient amendement nr. 54 in (stuk Senaat, nr. 3-13/3) ter invoeging van een nieuw artikel 10 over de organisatie van een volksraadpleging. De inwerkingtreding van de wet wordt aldus gekoppeld aan het resultaat van de volksraadpleging. De voorgestelde bepalingen regelen de organisatie van de volksraadpleging.

Artikel één bepaalt dat alle burgers die regelmatig ingeschreven op de kiezerslijsten voor de wetgevende verkiezingen worden opgeroepen om te antwoorden op de vraag of stemrecht mag worden verleend aan inwoners die niet over de nationaliteit van een van de landen van de Europese Unie beschikken.

Artikel twee bepaalt dat de Koning de nadere regels voor de organisatie kan bepalen.

Het derde artikel betreft de controle van de stemverrichtingen en de stemopneming.

Artikel 4 betreft de bevoegdheid van de Raad van State om uitspraak te doen over de bezwaren die tegen onregelmatigheden ingediend worden.

Artikel 5 betreft de bekendmaking van de uitslag in het Belgisch Staatsblad.

Dit amendement werd reeds grondig toegelicht bij de aanvang van de algemene bespreking.

De heer Jean-Marie Dedecker wijst erop dat zijn fractie reeds een analoog voorstel in verband met de volksraadpleging had ingediend.

Amendement nr. 55

Amendement nr. 55 van de heer Vanhecke c.s. (stuk Senaat, nr. 3-13/3) stelt voor de wet in werking te doen treden op 9 oktober 2006, dus na de eerstvolgende gemeenteraadsverkiezingen.

De heer Brotcorne meent dat amendering over de inwerkingtreding van voorliggende wet niet nodig is. De wet treedt in werking tien dagen na publicatie in het Belgisch Staatsblad.

Amendement nr. 174

Mevrouw Defraigne sluit zich aan bij vorige spreker en trekt haar amendement nr. 174 in.

Amendementen nrs. 59 tot 159

De heer Delacroix dient de amendementen nrs. 59 tot 159 in (stuk Senaat, nr. 3-13/3) over de inwerkingtreding van de nieuwe wet. Het hoofdamendement nr. 59 stelt de inwerkingtreding uit tot 31 december 3000; de volgende subsidiaire amendementen vervroegen deze voorgestelde inwerkingtreding met telkens een jaar. Spreker verwijst naar de schriftelijke verantwoording van zijn amendementen.

Stemmingen

Amendement nr. 54

Amendement nr. 54 wordt verworpen met 11 tegen 5 stemmen.

Amendement nr. 55

Amendement nr. 55 wordt verworpen met 11 tegen 2 stemmen bij 4 onthoudingen.

Amendementen nrs. 59 tot 159

De amendementen nrs. 59 tot 159 worden verworpen met 14 tegen 2 stemmen.


Mevrouw Leduc vraagt de eindstemming over het geamendeerde wetsvoorstel in zijn geheel uit te stellen. Zij wenst de door de Diensten opgevraagde statistieken grondig te bestuderen en te bespreken.

De heer Moureaux gaat hiermee niet akkoord. De commissie heeft het wetsvoorstel en alle amendementen grondig besproken. Hij ziet niet in waarom de eindstemming in commissie niet zou kunnen plaatsvinden. In ieder geval beëindigt zulke stemming het debat niet. Het is wel een duidelijk signaal aan de bevolking dat de meerderheid van deze commissie voortgang wil maken in dit dossier.

Mevrouw Leduc is van oordeel dat blijkbaar elk gezond verstand zoek is. Er werden vragen gesteld aan de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie naar statistieken die van wezenlijk belang zijn voor de discussie. Men weet hoeveel mensen in aanmerking komen voor betreffend stemrecht; men weet echter niet hoeveel personen de Belgische nationaliteit hebben aangevraagd en hoeveel dossiers er reeds zijn afgehandeld. De rondgedeelde cijfers gaan tot 2002. Hoeveel dossiers zijn er nog in behandeling en waarom duurt de behandeling ervan langer ?

Spreekster meent dat men verplicht is aan de kiezer de overgemaakte cijfers grondig te bestuderen.

Mevrouw Pehlivan vindt dat de overgemaakte statistieken betrekking hebben op mensen die een aanvraag tot naturalisatie hebben ingediend. Het gaat hier niet over stemrecht !

Het is voor mevrouw Pehlivan niet relevant hoeveel mensen de naturalisatie hebben aangevraagd. Voor haar is het al een succes als ook maar één vreemdeling van de door het wetsvoorstel voorgestelde regeling zou kunnen genieten.

De heer Verreycken wijst erop dat de cijfers ter plaatse in commissie werden rondgedeeld. Gezien de omvang van het cijfermateriaal is het nonsens om te stellen dat wie dan ook de cijfers nu reeds heeft bestudeerd.

Spreker lijkt het logisch dat grondig bestudeerd wordt of in dit bundel cijfers zitten die de commissie zou moeten kennen, cijfers die de beslissing van de commissie zouden kunnen beïnvloeden. Indien dat zo is, dan is de vraag van mevrouw Leduc om de eindstemming over het wetsontwerp uit te stellen volkomen gerechtvaardigd. Daar kan niet dadelijk over geoordeeld worden.

Het voorstel van mevrouw Leduc om de eindstemming met een week uit te stellen teneinde de commissieleden toe te staan de cijfers te kunnen bekijken wordt verworpen met 10 stemmen tegen 7.

Stemverklaringen vóór de eindstemming

De heer Coveliers waarschuwt zijn collega's ervoor dat zij op het punt staan een bijzonder slechte wet te stemmen. Deze wet wordt door een gedeelte van dit land opgedrongen aan een ander gedeelte, weliswaar met de medewerking van SP.A. Wie voor het wetsvoorstel stemt, draagt een zware verantwoordelijkheid. De wonden die de wet zal veroorzaken, zijn bijzonder groot.

De SP.A moet zich, volgens de heer Coveliers, eens afvragen of het mogelijk zou zijn dat de andere Vlaamse partijen met de medewerking van een Franstalige partij zouden instemmen met een wet waarbij de Franstaligen zouden eisen dat bijvoorbeeld de uitgaven voor de sociale zekerheid gelijk zouden moeten worden in Vlaanderen en Wallonië. Dan zou de SP.A zich kunnen voorstellen wat het betekent de andere Vlaamse partijen verplichten te aanvaarden wat door de meerderheid van de Vlaamse en misschien ook van de Franstalige bevolking niet wordt aanvaard.

De heer Coveliers meent dat de aanvaarding van voorliggend wetsvoorstel de gapende kloof tussen de politiek en de bevolking sterk zal vergroten.

Twee fundamentele vragen, enerzijds in verband met de mogelijke discriminaties en anderzijds in verband met de wederkerigheid, werden weggehoond.

De heer Coveliers is van oordeel dat de voorstanders van voorliggend wetsvoorstel een Pyrrusoverwinning zullen behalen. Vooral de Vlamingen die hiervoor stemmen zullen de rekening hiervoor bijzonder snel gepresenteerd krijgen.

Mevrouw De Schamphelaere verklaart dat haar fractie dit debat betreurt alsook de wijze waarop het is gevoerd zowel in de commissie als in de samenleving. Opnieuw zijn de tegenstellingen tussen de politieke visies naar boven gekomen en hebben zij de emoties van onze bevolking beroerd. Niemand komt hier als winnaar uit. De toekomst van onze samenleving is hiermee niet gebaat. De CD&V wil een open maar een geïntegreerde samenleving. Niet onze democratie, maar evenmin de positie van de migranten zelf, is met dit debat geholpen.

De CD&V heeft in de 20 jaar dat er een vraag naar stemrecht voor migranten aanwezig was, steeds dezelfde beleidslijn verdedigd. Zij ziet politieke participatie mogelijk via de verwerving van de nationaliteit. Daaraan is reeds gesleuteld en dat zou opnieuw moeten gebeuren. De verwerving van de nationaliteit is uiteindelijk het sluitstuk van de integratie en de bereidheid daartoe.

De CD&V betreurt vooral het ontbreken van elke beleidsvisie vanuit de huidige meerderheid. Naast de uitdaging van de tewerkstelling, is ook de integratie van vreemdelingen één van de belangrijkste uitdagingen voor onze samenleving. Vooral de VLD heeft nagelaten om dit punt ook in de regeringsbesprekingen te betrekken. Zij draagt dan ook een belangrijke verantwoordelijkheid in deze zaak.

De heer Verreycken vat de houding van zijn fractie in de volgende negen punten samen :

Wie stemrecht wil, moet eerst Belg worden. Met de « snel-Belgwet » kan dat zeer vlug;

Migrantenstemrecht ontmoedigt de integratie;

De burgers van de Europese Unie krijgen gemeentelijk stemrecht maar wel op basis van wederkerigheid;

Onderzoek wijst uit dat de meerderheid van de Vlamingen tegen het vreemdelingenstemrecht is. Als politieke partij kan het Vlaams Blok niet om die wil heen;

Er zijn nogal wat studies en hoorzittingen geweest tijdens de voorbije legislatuur die aanvoerden dat migranten voor de eerste maal geneigd zouden zijn om links te stemmen. Dit verklaart de druk van de linkse partijen om dit dossier erdoor te drukken;

Omdat de gemeentewet tot de bevoegdheden van de deelstaten behoort, vindt het Vlaams Blok dat dit dossier aan de deelstaten zou moeten worden toegekend. Dit is een oneigenlijke defederalisering van een Staat die vreest voor een verwaseming tussen de gemeenschappen en Europa;

Migrantenstemrecht is een vorm van paternalisme : « Wij achten ons moreel superieur door stemrecht te verlenen aan bevolkingsgroepen terwijl wij niet van dezelfde rechten in hun landen van oorsprong kunnen genieten »;

In de meeste Europese landen is er van migrantenstemrecht geen sprake. In die landen waar het wel is ingevoerd, zijn de interraciale spanningen niet verminderd;

Migrantenstemrecht is een zaak voor de intellectuele salons. De bevolking noch heel wat migrantenorganisaties lagen er wakker van. Het gaat louter om een symbooldossier dat ­ en dat is belangrijk ­ de verhoudingen in Brussel grondig kan dooreenschudden ten nadele van de Vlamingen. Om die reden zijn ook alle opmerkingen over de « schandelijke » communautarisering van dit dossier onterecht. Het gaat hier wel degelijk om een anti-Vlaams wetsvoorstel. Vermits het wordt ingediend door de Franstaligen in dit land met de « collaboratie » van één Vlaamse partij wordt hiermee nogmaals onderstreept dat België nooit het vaderland van de Vlamingen heeft willen zijn en dat in de toekomst ook waarschijnlijk nooit zal willen zijn.

De heer Moureaux verheugt zich erover dat de werkzaamheden ernstig en sereen zijn verlopen zoals dat trouwens hoort in een democratisch Parlement.

Spreker spreekt tevens zijn tevredenheid uit over de afloop van de eerste bespreking. Als voormalig minister in de regeringen van Marc Eyskens en Jean-Luc Dehaene, sluit hij zich met veel genoegen aan bij hun mening in dit dossier.

De heer Moureaux is echter vooral gelukkig en trots over het feit dat hij op dezelfde golflengte staat als SP.A-Spirit, die de moed heeft gehad een eigen standpunt te verdedigen. Vanuit symbolisch oogpunt is de steun van SP.a-Spirit doorslaggevend geweest. Ook getuigt hij van een zekere openheid van onze samenleving.

Spreker behoort niet tot degenen die menen dat de Franstaligen open zouden staan voor de toekomst en de Nederlandstaligen niet. De laatste peilingen tonen trouwens aan dat de Vlaamse en Franstalige publieke opinie in deze zaak veel eensgezinder zijn dan wordt beweerd en dat zij beide overwegend voorstander zijn van de invoering van het stemrecht voor vreemdelingen. De huidige goedkeuring van dit wetsvoorstel is dan ook een signaal van openheid en gastvrijheid jegens alle burgers, inzonderheid degenen die reeds lang op ons grondgebied leven en aan de plaatselijke democratie willen deelnemen. Die wil om met hen samen te werken biedt ons de kans aan een voorspoediger toekomst te bouwen voor ons land.

Allen die geruime tijd in onze gemeenten verblijven kunnen voortaan mee beslissen over voor de hand liggende zaken als stadsontwikkeling, milieuzorg, enz.

Deze commissie heeft vandaar een belangrijke, zij het een eerste, stap gezet. De heer Moureaux dankt allen die er op een constructieve manier toe hebben bijgedragen.

Mevrouw Leduc is teleurgesteld omdat de stem van de kiezer in dit debat werd gesmoord en de Vlamingen een slag in het gezicht kregen. Trouwens, ook de Walen en de Brusselaars delen niet allemaal dezelfde mening over het migrantenstemrecht. Opiniepeilingen kunnen op velerlei manieren worden uitgelegd, maar de echte peiling zijn de verkiezingen. Vandaag bezorgen de socialistische partijen, zowel de Vlaamse als de Franstalige, te samen met de andere Franstalige partijen, de Vlamingen een vernedering.

Stemrecht is volgens haar het voorrecht van hen die de Belgische nationaliteit aannemen en het kan niet ontkend worden dat het verwerven van de nationaliteit werd vergemakkelijkt. Deze stelling getuigt van gezond verstand. Vandaag wordt deze mening echter genegeerd, misprezen en belachelijk gemaakt. Dit is te betreuren, voor de vele Vlamingen die niet begrijpen wat hier gebeurt, maar ook voor de Walen die in heel wat peilingen stelden dat stemrecht alleen toegekend kan worden aan Belgen, en tenslotte ook voor de Brusselaars die niet gehoord werden. Op welke wijze zullen zij reageren op dit wetsvoorstel ?

Het is absoluut onaanvaardbaar dat de Waalse verkozenen, met de Vlaamse socialisten als gedweeë meelopers, dit stemrecht voor migranten door de strot van de Vlamingen duwen.

Daarenboven biedt het stemrecht ook geen oplossing voor de samenlevingsproblemen; dit werd ten overvloede aangetoond door alle wetenschappelijke studies terzake. Met andere woorden, ook de allochtonen, die denken dat de toekenning van dit stemrecht een oplossing biedt voor hun problemen, worden bedrogen, want niets is minder waar : zij zullen ervaren dat alles gewoon hetzelfde blijft. Stemrecht is een nepoplossing. Allochtonen zullen niet meer dan anders toegang tot de arbeidsmarkt krijgen, want de hefboom voor deze toegang moeten ze zelf in handen nemen via vorming en onderwijs.

De mening van de kiezer wordt vandaag genegeerd. Men denkt dat de kiezer dit niet weet; ook de pers denkt dit. De pers meent zelfs dat zij heeft bijgedragen tot de wijze waarop dit debat is verlopen. Het is niet de pers die de burgers moet leren wat te denken; we leven in een vrij land. Mevrouw Leduc heeft eerder de indruk in een communistisch regime leven. Zij heeft de slaafse wijze gezien waarop de voorstanders van het migrantenstemrecht het bevel van hun partijvoorzitters volgen en het migrantenstemrecht door de strot van de mensen duwen. De toekomst zal uitwijzen welke vruchten hiermee geoogst zullen worden.

De heer Guilbert wijst erop dat de regering het Parlement in dit dossier volledige vrijheid heeft geboden en de Senaat heeft haar verantwoordelijkheid heeft genomen.

Ecolo heeft de voorstellen inzake migrantenstemrecht van in het begin gesteund. Het wetsvoorstel is wellicht niet perfect en kan uitgebreid worden, maar een eerste belangrijke stap wordt nu gezet.

Niemand wordt bedrogen; integendeel er worden mogelijkheden tot integratie geboden aan diegenen die hier wonen.

Dit is ook geen communautair dossier, maar alleen een politiek dossier. Door dit wetsvoorstel aan te nemen, behoort ook België tot de meerderheid van de landen van de Europese Unie die de multiculturele samenleving voorstaan. De multiculturele samenleving is een rijkdom : aan alle burgers wordt de mogelijkheid geboden om hun rechten op gemeentelijk vlak uit te oefenen.

Mevrouw Pehlivan betreurt dat het debat in commissie pas in de laatste fase inhoudelijk werd gevoerd.

Het argument van de wederkerigheid, dat door een vorige spreker werd naar voor geschoven, komt haar eigenaardig voor. Wanneer in een ander land bepaalde principes niet bestaan, is dit geen argument om onze principes overboord te gooien.

Als democratische Staat moet België consequent zijn en zich niet spiegelen aan niet-democratische Staten.

Het debat over het stemrecht voor niet-EU-burgers moet echter worden opengetrokken naar het debat over de integratie van allochtonen in onze samenleving. Daarin moeten ook de migranten hun verantwoordelijkheid opnemen. De inspanning moet immers van beide kanten komen.

Mevrouw Vanlerberghe verklaart dat de SP.A/Spirit-fractie voor dit wetsvoorstel zal stemmen. De voornaamste reden is niet zozeer dat het uitbrengen van een stem bij gemeenteraadsverkiezingen meteen alle problemen zal oplossen, want dat is jammer genoeg niet waar. Maar dit geldt ook voor het verwerven van de Belgische nationaliteit. Dat is immers slechts een oplossing die zich beperkt tot een papier en die evenmin alle problemen oplost. Het lid meent dat de oplossing erin bestaat een signaal te geven waaruit blijkt dat de Belgische samenleving de allochtonen respecteert. Wie respect geeft, zal ook respect terugkrijgen. Daarom is de goedkeuring van voorliggend wetsvoorstel een goede zaak, aldus de spreekster.

De heer Brotcorne verklaart dat de besprekingen voor hem een interessante en belangrijke ervaring zijn geweest. De discussies waren zeer intens wegens de symboolwaarde van het dossier. De goedkeuring van de tekst maakt deel uit van het integratiebeleid en kan niet meer zijn dan één van de aspecten ervan. Het stemrecht zal niets wezenlijks veranderen aan het politieke landschap op gemeentelijk vlak in 2006.

Volgens spreker gaat het niet om een communautair dossier. Aangezien de democratie in zekere zin de optelsom van de stemmen en dus een kwestie van rekenkunde is, stelt de heer Brotcorne vast dat de voorliggende materie een federale materie is en dat in het regeerakkoord staat dat het initiatief bij het Parlement zou rusten. De gevonden meerderheid is bijzonder, maar zij bestaat zowel uit Franstaligen als uit Nederlandstaligen. Ons land heeft in zijn geschiedenis gelijkaardige toestanden meegemaakt.

De cdH had liever volwaardige in plaats van gedeeltelijke rechten toegekend. Soms moet men echter genoegen nemen met een akkoord over het minimum. Dat is vandaag gebeurd.

Mevrouw Defraigne verklaart dat een belangrijke stap gezet is. Spreekster had liever en minder dramatiserende bespreking meegemaakt. De MR-fractie is tevreden dat de aangenomen tekst het partijstandpunt exact weergeeft.

De heer Jean-Marie Dedecker besluit dat het hele debat handelde over het integratiebeleid. De politieke akkoorden die blijkbaar werden gesloten, laten geen twijfel bestaan over de afloop van de discussie over het stemrecht. Spreker nodigt de aanwezigen uit tot een debat binnen vijf jaar, om na te gaan in hoeverre dit debat heeft bijgedragen tot de integratie. Is het niet de zoveelste uitgestoken hand, het vijfhonderdste signaal aan een andere Gemeenschap ? Is het niet, na de vele sociale voorzieningen, de positieve discriminatie en de snel-Belgwet, het zoveelste doekje voor het bloeden voor het ontbreken van enig integratiebeleid ?

Spreker heeft de indruk dat hier een zoveelste belgicistische oplossing van een Brussels communautair probleem werd gevonden. Daardoor wordt de Vlaming, met de hulp van de SP.A-fractie, voor de zoveelste keer sinds 1830 verkocht. Spreker is van mening dat hierdoor een nog grotere kloof tussen de gemeenschappen, tussen de burger en de politiek, tussen de Vlaming en de politiek, tussen de autochtonen en de allochtonen zal ontstaan.

V. EINDSTEMMING

Het aldus geamendeerde wetsvoorstel in zijn geheel wordt aangenomen met 10 tegen 7 stemmen.

Het opschrift zal worden aangepast aan de door de commissie gestemde tekst.


Volgende wetsvoorstellen worden zonder voorwerp ingevolge de aanneming van het wetsvoorstel tot toekenning van het actief en passief kiesrecht bij de gemeente- en provincieraadsverkiezingen aan de buitenlandse onderdanen (van de heer Philippe Mahoux c.s.) (stuk Senaat, nr. 3-13/1) :

Wetsvoorstel betreffende de uitbreiding van het gemeentelijk stemrecht en het recht om verkozen te worden tot de niet-Europese onderdanen die in België verblijven (van mevrouw Jacinta De Roeck) (stuk Senaat, nr. 3-65/1);

Wetsvoorstel tot wijziging van de gemeentekieswet en de nieuwe gemeentewet, met betrekking tot het stemrecht en de verkiesbaarheid van niet-Belgen bij gemeente- en provincieraadsverkiezingen (van mevrouw Fatma Pehlivan en de heer Lionel Vandenberghe); stuk Senaat, nr. 3-86/1;

Wetsvoorstel tot instelling van een volksraadpleging over het stemrecht voor vreemdelingen (van de heer Frank Vanhecke c.s.) (stuk Senaat, nr. 3-245/1);

Wetsvoorstel betreffende de uitbreiding van het actief en passief kiesrecht bij gemeenteraads- en districtraadsverkiezingen tot de niet-Europese onderdanen die in België verblijven (van mevrouw Jacinta De Roeck en mevrouw Isabelle Durant) (stuk Senaat, nr. 3-262/1);

Wetsvoorstel tot wijziging van de gemeentekieswet en de nieuwe gemeentewet, met betrekking tot het stemrecht en de verkiesbaarheid bij gemeenteraadsverkiezingen van onderdanen van lidstaten van de Europese Unie en van de andere staatsburgers van buitenlandse nationaliteit die langer dan vijf jaar in België verblijven (van de heer Christian Brotcorne c.s.) (stuk Senaat, nr. 3-274/1);

Wetsvoorstel tot wijziging van de gemeentekieswet, gecoördineerd op 4 augustus 1932, teneinde bij de gemeenteraadsverkiezingen kiesrecht te verlenen aan de vreemdelingen die geen ingezetenen van de Europese Unie zijn (van mevrouw Christine Defraigne en mevrouw Amina Derbaki Sbaï) (stuk Senaat, nr. 3-275/1);

Wetsvoorstel houdende organisatie van een volksraadpleging over de toekenning van stemrecht op gemeentelijk niveau aan de in België verblijvende niet-Europese Unie onderdanen (van de heren Jean-Marie Dedecker en Hugo Coveliers) (stuk Senaat, nr. 3-291/1).

Dit verslag werd eenparig goedgekeurd door de 17 aanwezige leden.

De rapporteurs, De voorzitter
Philippe MOUREAUX.
Paul WILLE.
Ludwig VANDENHOVE.

BIJLAGE


Statistisch overzicht van het aantal niet-Europese vreemdelingen die aan de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 kunnen deelnemen.

Het betreft de niet-Europese vreemdelingen die :

­ ten laatste de tweede zondag van oktober 2006 de leeftijd van 18 jaar bereiken;

­ zonder onderbreking in ons land verblijven sinds 1 augustus 2001.

De vreemdelingen uit landen die in de loop van de volgende jaren tot de Europese Unie zullen toetreden zijn niet meegeteld.

Het overzicht bevat de cijfers per gemeente, per provincie en per gewest.

Het totaal aantal bedraagt 154 094.

NIET EUROPESE VREEMDELINGEN

Province
­
Provincie
Nombre
­
Aantal
Hommes
­
Mannen
Femmes
­
Vrouwen
Total
­
Totaal
Anvers. ­ Antwerpen 12 822 11 642 24 464
Arrondissement de Bruxelles-Capitale ­ Arrondissement Brussel-Hoofdstad 33 523 30 583 64 106
Brabant flamand. ­ Vlaams-Brabant 4 324 4 481 8 805
Brabant wallon. ­ Waals-Brabant 1 849 1 874 3 723
Flandre occidentale. ­ West-Vlaanderen 1 918 2 047 3 965
Flandre orientale. ­ Oost-Vlaanderen 5 749 6 052 11 801
Hainaut. ­ Henegouwen 7 057 6 554 13 611
Liège. ­ Luik 6 655 6 213 12 868
Limbourg. ­ Limburg 3 313 4 187 7 500
Luxembourg. ­ Luxemburg 397 491 888
Namur. ­ Namen 1 192 1 171 2 363
Total. ­ Totaal 78 799 75 295 154 094

NIET EUROPESE VREEMDELINGEN

Région
­
Gewest
Nombre
­
Aantal
Hommes
­
Mannen
Femmes
­
Vrouwen
Total
­
Totaal
Région flamande. ­ Vlaams gewest 28 126 28 409 56 535
Région wallonne. ­ Waals gewest 17 150 16 303 33 453
Région de Bruxelles-Capitale. ­ Brussels gewest 33 523 30 583 64 106
Total. ­ Totaal 78 799 75 295 154 094

NIET EUROPESE VREEMDELINGEN

Code INS ­ Niskode Commune ­ Gemeente Nombre ­ Aantal
Hommes ­ Mannen Femmes ­ Vrouwen Total ­ Totaal
11001 Aartselaar 30 44 74
11002 Antwerpen 9 521 8 045 17 566
11004 Boechout 16 17 33
11005 Boom 157 171 328
11007 Borsbeek 38 34 72
11008 Brasschaat 105 125 230
11009 Brecht 19 27 46
11013 Edegem 51 74 125
11016 Essen 15 26 41
11018 Hemiksem 23 21 44
11021 Hove 12 15 27
11022 Kalmthout 17 23 40
11023 Kapellen 48 56 104
11024 Kontich 62 69 131
11025 Lint 5 6 11
11029 Mortsel 70 65 135
11030 Niel 28 26 54
11035 Ranst 19 20 39
11037 Rumst 22 24 46
11038 Schelle 14 16 30
11039 Schilde 41 59 100
11040 Schoten 101 105 206
11044 Stabroek 21 26 46
11050 Wijnegem 13 13 26
11052 Wommelgem 31 28 59
11053 Wuustwezel 17 28 45
11054 Zandhoven 10 18 28
11055 Zoersel 16 14 30
11056 Zwijndrecht 40 60 100
11057 Malle 6 10 16
12002 Berlaar 11 12 23
12005 Bonheiden 4 15 19
12007 Bornem 25 41 66
12009 Duffel 19 21 40
12014 Heist-op-den-Berg 29 37 66
12021 Lier 174 218 392
12025 Mechelen 1 069 1 011 2 080
12026 Nijlen 14 18 32
12029 Putte 22 20 42
12030 Puurs 19 13 32
12034 Sint-Amands 23 23 46
12035 Sint-Katelijne-Waver 15 25 40
12040 Willebroek 188 164 352
13001 Arendonk 5 10 15
13002 Baarle-Hertog 1 3 4
13003 Balen 10 21 31
13004 Beerse 22 28 50
13006 Dessel 13 13 26
13008 Geel 98 78 176
13010 Grobbendonk 10 8 18
13011 Herentals 54 67 121
13012 Herenthout 4 9 13
13013 Herselt 11 21 32
13014 Hoogstraten 16 25 41
13016 Hulshout 2 14 16
13017 Kasterlee 7 20 27
13019 Lille 12 15 27
13021 Meerhout 3 1 4
13023 Merksplas 15 5 20
13025 Mol 79 129 208
13029 Olen 10 19 29
13031 Oud-Turnhout 5 15 20
13035 Ravels 1 14 15
13036 Retie 0 4 4
13037 Rijkevorsel 11 4 15
13040 Turnhout 219 177 396
13044 Vorselaar 3 13 16
13046 Vosselaar 7 7 14
13049 Westerlo 12 26 38
13053 Laakdal 12 14 26
21001 Anderlecht 3 172 2 767 5 939
21002 Auderghem ­ Oudergem 383 393 776
21003 Berchem-Sainte-Agathe 283 312 595
21004 Bruxelles ­ Brussel 5 981 5 403 11 384
21005 Etterbeek 1 094 1 069 2 163
21006 Evere 631 664 1 295
21007 Forest ­ Vorst 1 358 1 232 2 590
21008 Ganshoren 237 252 489
21009 Ixelles ­ Elsene 2 936 2 415 5 351
21010 Jette ­ Jet 821 794 1 615
21011 Koekelberg 572 527 1 099
21012 Molenbeek-Saint-Jean 4 139 3 619 7 758
21013 Saint-Gilles ­ Sint-Gillis 1 828 1 540 3 368
21014 Saint-Josse-ten-Noode 1 646 1 478 3 124
21015 Schaerbeek ­ Schaarbeek 5 891 5 339 11 230
21016 Uccle ­ Ukkel 1 123 1 288 2 411
21017 Watermael-Boitsfort 254 283 537
21018 Woluwe-Saint-Lambert 703 690 1 393
21019 Woluwe-Saint-Pierre 471 518 989
23002 Asse 142 173 315
23003 Beersel 60 62 122
23009 Bever 0 2 2
23016 Dilbeek 110 148 258
23023 Galmaarden 1 4 5
23024 Gooik 2 6 8
23025 Grimbergen 158 192 350
23027 Halle 137 159 296
23032 Herne 5 8 13
23033 Hoeilaart 71 71 142
23038 Kampenhout 24 25 49
23039 Kapelle-op-den-Bos 8 9 17
23044 Liedekerke 9 20 29
23045 Londerzeel 10 16 26
23047 Machelen 95 124 219
23050 Meise 49 42 91
23052 Merchtem 26 29 55
23060 Opwijk 9 15 24
23062 Overijse 172 185 357
23064 Pepingen 1 2 3
23077 Sint-Pieters-Leeuw 154 141 295
23081 Steenokkerzeel 20 22 42
23086 Ternat 16 21 37
23088 Vilvoorde 446 451 897
23094 Zaventem 259 297 556
23096 Zemst 17 30 47
23097 Roosdaal 12 14 26
23098 Drogenbos 31 41 72
23099 Kraainem 100 148 248
23100 Linkebeek 17 13 30
23101 Sint-Genesius-Rode 167 153 320
23102 Wemmel 85 70 155
23103 Wezembeek-Oppem 85 91 176
23104 Lennik 4 9 13
23105 Affligem 6 14 20
24001 Aarscho 16 27 43
24007 Begijnendijk 3 5 8
24008 Bekkevoort 2 5 7
24009 Bertem 23 22 45
24011 Bierbeek 10 10 20
24014 Boortmeerbeek 10 19 29
24016 Boutersem 15 14 29
24020 Diest 115 146 261
24028 Geetbets 4 9 13
24033 Haacht 16 15 31
24038 Herent 21 42 63
24041 Hoegaarden 3 1 4
24043 Holsbeek 7 7 14
24045 Huldenberg 18 19 37
24048 Keerbergen 25 29 54
24054 Kortenaken 1 6 7
24055 Kortenberg 79 77 156
24059 Landen 10 16 26
24062 Louvain ­ Leuven 1 134 836 1 970
24066 Lubbeek 4 11 15
24086 Oud-Heverlee 13 19 32
24094 Rotselaar 16 27 43
24104 Tervuren 139 148 287
24107 Tirlemont ­ Tienen 75 85 160
24109 Tremelo 24 31 55
24130 Zoutleeuw 10 7 17
24133 Linter 3 6 9
24134 Scherpenheuvel-Zichem 14 24 38
24135 Tielt-Winge 5 10 15
24137 Glabbeek 1 1 2
25005 Beauvechain 13 12 25
25014 Braine-l'Alleud 149 153 302
25015 Braine-le-Château 19 21 40
25018 Chaumont-Gistoux 36 34 70
25023 Court-Saint-Étienne 53 45 98
25031 Genappe 41 51 92
25037 Grez-Doiceau 40 45 85
25043 Incourt 7 4 11
25044 Ittre 7 6 13
25048 Jodoigne 27 21 48
25050 La Hulpe 23 42 65
25068 Mont-Saint-Guibert 17 22 39
25072 Nivelles 93 92 185
25084 Perwez 15 17 32
25091 Rixensart 90 117 207
25105 Tubize 98 105 203
25107 Villers-la-Ville 25 26 51
25110 Waterloo 327 324 651
25112 Wavre 153 171 324
25117 Chastre 28 28 56
25118 Hélécine 2 5 7
25119 Lasne 83 84 167
25120 Orp-Jauche 5 11 16
25121 Ottignies-Louvain-La-Neuve 471 416 887
25122 Ramillies 8 6 14
25123 Rebecq 11 12 23
25124 Walhain 8 4 12
31003 Beernem 2 6 8
31004 Blankenberge 38 46 84
31005 Bruges ­ Brugge 241 262 503
31066 Damme 7 5 12
31012 Jabbeke 9 13 22
31022 Oostkamp 14 19 33
31033 Torhout 13 12 25
31040 Zedelgem 12 17 29
31042 Zuienkerke 3 3 6
31043 Knokke-Heist 75 95 170
32003 Diksmuide 6 9 15
32006 Houthulst 3 1 4
32010 Koekelare 2 5 7
32011 Kortemark 0 6 6
32030 Lo-Reninge 2 0 2
33011 Ieper 33 44 77
33016 Mesen 2 3 5
33021 Poperinge 15 22 37
33029 Wervik 5 12 17
33037 Zonnebeke 1 11 12
33039 Heuvelland 9 4 13
33040 Langemark-Poelkapelle 0 1 1
33041 Vleteren 0 1 1
34002 Anzegem 3 7 10
34003 Avelgem 7 15 22
34009 Deerlijk 12 15 27
34013 Harelbeke 53 53 106
34022 Kortriijk 428 392 820
34023 Kuurne 29 23 52
34025 Lendelede 1 4 5
34027 Menen 72 63 135
34040 Waregem 95 115 210
34041 Wevelgem 27 42 69
34042 Zwevegem 12 16 28
34043 Spiere-Helkijn 3 1 4
35002 Bredene 12 28 40
35005 Gistel 8 6 14
35006 Ichtegem 1 8 9
35011 Middelkerke 25 26 51
35013 Oostende 269 248 517
35014 Oudenburg 3 8 11
35029 De Haan 10 12 22
36006 Hooglede 5 4 9
36007 Ingelmunster 17 14 31
36008 Izegem 30 24 54
36010 Ledegem 4 10 14
36011 Lichtervelde 2 9 11
36012 Moorslede 5 3 8
36015 Roeselare 115 97 212
36019 Staden 2 3 5
37002 Dentergem 12 14 26
37007 Meulebeke 15 15 30
37010 Oostrozebeke 9 9 18
37011 Pittem 1 5 6
37012 Ruiselede 3 4 7
37015 Tielt 39 34 73
37017 Wielsbeke 19 25 44
37018 Wingene 5 10 15
37020 Ardooie 5 11 16
38002 Alveringem 1 0 1
38008 De Panne 23 23 46
38014 Koksijde 21 33 54
38016 Nieuwpoort 17 14 31
38025 Veurne 6 7 13
41002 Aalst 230 287 517
41011 Denderleeuw 26 30 56
41018 Geraardsbergen 44 50 94
41024 Haaltert 6 23 29
41027 Herzele 7 6 13
41034 Lede 3 11 14
41048 Ninove 77 97 174
41063 Sint-Lievens-Houtem 6 2 8
41081 Zottegem 10 17 27
41082 Erpe-Mere 11 21 32
42003 Berlare 7 12 19
42004 Buggenhout 10 17 27
42006 Dendermonde 112 145 257
42008 Hamme 62 84 146
42010 Laarne 1 8 9
42011 Lebbeke 20 27 47
42023 Waasmunster 27 23 50
42025 Wetteren 49 67 116
42026 Wichelen 8 12 20
42028 Zele 163 189 352
43002 Assenede 5 5 10
43005 Eeklo 37 40 77
43007 Kaprijke 1 2 3
43010 Maldegem 8 9 17
43014 Sint-Laureins 2 1 3
43018 Zelzate 27 33 60
44001 Aalter 9 9 18
44011 Deinze 51 43 94
44012 De Pinte 5 10 15
44013 Destelbergen 24 18 42
44019 Evergem 16 37 53
44020 Gavere 7 8 15
44021 Gent 3 153 3 057 6 210
44029 Knesselare 4 7 12
44034 Lochristi 20 17 37
44036 Lovendegem 7 16 23
44040 Melle 14 19 33
44043 Merelbeke 17 25 42
44045 Moerbeke 6 4 10
44048 Nazareth 6 9 15
44049 Nevele 3 4 7
44052 Oosterzele 10 9 19
44064 Sint-Martens-Latem 10 12 22
44072 Waarschoot 8 9 17
44073 Wachtebeke 12 8 20
44080 Zomergem 0 4 4
44081 Zulte 22 24 46
45017 Kruishoutem 4 8 12
45035 Oudenaarde 42 44 86
45041 Ronse 144 150 294
45057 Zingem 4 3 7
45059 Brakel 7 11 18
45060 Kluisbergen 6 11 17
45061 Wortegem-Petegem 3 2 5
45062 Horebeke 0 1 1
45063 Lierde 5 6 11
45064 Maarkedal 3 2 5
56065 Zwalm 2 6 8
46003 Beveren 49 78 127
46013 Kruibeke 27 37 61
46014 Lokeren 478 476 954
46020 Sint-Gillis-Waas 23 31 54
46021 Sint-Niklaas 428 419 847
46024 Stekene 11 21 32
46025 Temse 150 182 332
51004 Ath 49 29 78
51008 Beloeil 20 16 36
51009 Bernissart 49 33 82
51012 Brugelette 13 21 34
51014 Chièvres 19 18 37
51017 Ellezelles 3 5 8
51019 Flobecq 3 2 5
51035 Frasnes-lez-Anvaing 4 3 7
52010 Chapelle-lez-Herlaimont 52 47 99
52011 Charleroi 2 596 2 96 4 792
52012 Châtelet 331 325 656
52015 Courcelles 171 171 342
52018 Farciennes 265 295 560
52021 Fleurus 104 113 217
52022 Fontaine-l'Évêque 91 87 178
52025 Gerpinnes 8 8 16
52043 Manage 112 116 228
52043 Montigny-le-Tilleul 16 19 35
52055 Pont-à-Celles 21 34 55
52063 Seneffe 55 56 111
52074 Aiseau-Presles 144 164 308
52075 Les Bons Villers 27 20 47
53014 Boussu 75 93 168
53020 Dour 37 31 68
53028 Frameries 57 66 123
53039 Hensies 73 87 160
53044 Jurbise 66 102 168
53046 Lens 20 39 59
53053 Mons ­ Bergen 856 778 1 634
53065 Quaregnon 153 158 311
53068 Quiévrain 21 33 54
53070 Saint-Ghislain 72 67 139
53082 Colfontaine 100 108 208
53083 Honnelles 2 1 3
53084 Quévy 5 9 14
54007 Mouscron 107 110 217
54010 Comines-Warneton 14 12 26
55004 Braine-le-Comte 64 50 114
55010 Enghien 22 27 49
55022 La Louvière 425 371 796
55023 Lessines 23 33 56
55035 Le Roeulx 17 15 32
55039 Silly 8 13 21
55040 Soignies 92 89 181
55050 Ecaussinnes 10 16 26
56001 Anderlues 89 65 154
56005 Beaumont 3 1 4
56011 Binche 112 96 208
56016 Chimay 16 14 30
56022 Erquelinnes 9 5 14
56029 Froidchapelle 2 4 6
56044 Lobbes 5 8 13
56049 Merbes-le-Château 1 3 4
56051 Momignies 1 1 2
56078 Thuin 15 15 30
56085 Estinnes 13 5 18
56086 Ham-sur-Heure-Nalinnes 10 13 23
56087 Morlanwelz 77 74 151
56088 Sivry-Rance 2 2 4
57003 Antoing 10 7 17
57018 Celles (lez-Tournai) 3 0 3
57027 Estaimpuis 4 4 8
57062 Pecq 3 7 10
57064 Péruwelz 34 18 52
57072 Rumes 2 1 3
57093 Brunehaut 3 12 15
57094 Leuze-en-Hainaut 15 8 23
57095 Mont-de-l'Enclus 1 4 5
61003 Amay 15 26 41
61010 Burdinne 7 5 12
61012 Clavier 6 4 10
61019 Ferrières 1 8 9
61024 Hamoir 2 5 7
61028 Héron 8 2 10
61031 Huy 100 97 197
61039 Marchin 2 5 7
61041 Modave 0 6 6
61043 Nandrin 5 5 10
61048 Ouffet 1 1 2
61063 Verlaine 1 2 3
61068 Villers-le-Bouillet 6 3 9
61072 Wanze 12 10 22
61079 Anthisnes 2 7 9
61080 Engis 10 14 24
61081 Tinlot 0 0 0
62003 Ans 123 155 278
62006 Awans 4 12 16
62009 Aywaille 15 18 33
62011 Bassenge 14 13 27
62015 Beyne-Heusay 63 70 133
62022 Chaudfontaine 32 52 84
62026 Comblain-au-Pont 3 6 9
62027 Dalhem 8 8 16
62032 Esneux 16 17 33
62038 Fléron 75 98 173
62051 Herstal 272 286 558
62060 Juprelle 16 15 31
62063 Liège 3 542 2 742 6 284
62079 Oupeye 51 64 115
62093 Saint-Nicolas 173 213 386
62096 Seraing 354 357 711
62099 Soumagne 21 44 65
62100 Sprimont 8 10 18
62108 Visé 160 166 326
62118 Grâce-Hollogne 75 78 153
62119 Blégny 23 36 59
62120 Flémalle 59 52 111
62121 Neupré 12 16 28
62122 Trooz 23 17 40
63001 Amel 0 4 4
63003 Aubel 2 2 4
63004 Baelen 5 7 12
63012 Büllingen 2 5 7
63013 Bütgenbach 0 3 3
63020 Dison 137 152 289
63023 Eupen 73 86 159
63035 Herve 23 23 46
63038 Jalhay 5 10 15
63040 Kelmis 24 25 49
63045 Lierneux 5 6 11
63046 Limbourg 11 16 27
63048 Lontzen 11 10 21
63049 Malmedy 49 59 108
63057 Olne 2 4 6
63058 Pepinster 4 24 28
63061 Raeren 10 21 31
63067 Sankt Vith 12 18 30
63072 Spa 23 43 66
63073 Stavelot 10 9 19
63075 Stoumont 2 3 5
63076 Theux 7 16 23
63079 Verviers 787 768 1 555
63080 Waimes 2 14 16
63084 Welkenraedt 14 15 29
63086 Trois-Ponts 2 1 3
63087 Burg-Reuland 1 0 1
63088 Plombières 13 18 31
63089 Thimister-Clermont 5 1 6
64008 Berloz 2 2 4
64015 Braives 5 6 11
64021 Crisnée 1 3 4
64023 Donceel 1 1 2
64025 Fexhe-le-Haut-Clocher 2 5 7
64029 Geer 1 3 4
64034 Hannut 17 25 42
64047 Lincent 7 3 10
64056 Oreye 7 5 12
64063 Remicourt 2 5 7
64065 Saint-Georges-sur-Meuse 12 8 20
64074 Waremme 26 33 59
64075 Wasseiges 5 3 8
64076 Faimes 6 3 9
71002 As 8 16 24
71004 Beringen 339 421 760
71011 Diepenbeek 17 18 35
71016 Genk 788 1 082 1 870
71017 Gingelom 13 11 24
71020 Halen 13 16 29
71022 Hasselt 295 289 584
71024 Herk-de-Stad 19 18 37
71034 Leopoldsburg 97 105 202
71037 Lummen 21 24 45
71045 Nieuwerkerken 12 5 17
71047 Opglabbeek 13 19 32
71053 Sint-Truiden 145 123 268
71057 Tessenderlo 32 41 73
71066 Zonhoven 24 49 73
71067 Zutendaal 7 12 19
71069 Ham 31 33 64
71070 Heusden-Zolder 347 450 797
72003 Bocholt 5 16 21
72004 Bree 25 26 51
72018 Kinrooi 8 15 23
72020 Lommel 64 88 152
72021 Maaseik 53 59 112
72025 Neerpelt 23 29 52
72029 Overpelt 18 26 44
72030 Peer 16 31 47
72037 Hamont-Achel 21 23 44
72038 Hechtel-Eksel 17 20 37
72039 Houthalen-Helchteren 292 347 639
72040 Meeuwen-Gruitrode 7 14 21
72041 Dilsen-Stokkem 55 86 144
73001 Alken 15 19 34
73006 Bilzen 55 86 141
73009 Borgloon 20 21 41
73022 Heers 3 2 5
73028 Herstappe 0 0 0
73032 Hoeselt 1 8 9
73040 Kortegem 4 14 18
73042 Lanaken 32 24 56
73066 Riemst 8 21 29
73083 Tongres ­ Tongeren 55 40 95
73098 Wellen 6 7 13
73107 Maasmechelen 285 425 710
73109 Voeren 4 5 9
81001 Arlon ­ Aarlen 83 68 151
81003 Attert 2 6 8
81004 Aubange 23 34 57
81013 Martelange 1 5 6
81015 Messancy 4 7 11
82003 Bastogne ­ Bastenaken 47 60 107
82005 Bertogne 1 0 1
82009 Fauvillers 2 3 5
82014 Houffalize 3 6 9
82032 Vielsam 7 14 21
82036 Vaux-sur-Sûre 2 2 4
82037 Gouvy 4 6 10
82038 Sainte-Ode 0 1 1
83012 Durbuy 15 14 29
83013 Erezée 2 5 7
83028 Hotton 3 3 6
83031 La Roche-en-Ardenne 8 11 19
83034 Marche-en-Famenne 50 58 108
83040 Nassogne 3 2 5
83044 Rendeux 2 4 6
83049 Tenneville 2 1 3
83055 Manhay 2 2 4
84009 Bertrix 13 17 30
84010 Bouillon 8 11 19
84016 Daverdisse 2 1 3
84029 Herbeumont 2 5 7
84033 Léglise 3 3 6
84035 Libin 1 3 4
84043 Neufchâteau 7 14 21
84050 Paliseul 5 3 8
84059 Saint-Hubert 9 11 20
84068 Tellin 0 2 2
84075 Wellin 1 5 6
84077 Libramont-Chevigny 15 16 31
85007 Ciny 6 9 15
85009 Etalle 5 4 9
85011 Florenville 9 8 17
85024 Meix-devant-Virton 4 6 10
85026 Musson 3 6 9
85034 Saint-Léger 2 4 6
85039 Tintigny 2 4 6
85045 Virton 29 34 63
85046 Habay 5 10 15
85047 Rouvroy 0 3 3
91005 Anhée 8 10 18
91013 Beauraing 2 11 13
91015 Bièvre 0 3 3
91030 Ciney 26 25 51
91034 Dinant 26 29 55
91054 Gedinne 0 2 2
91059 Hamois 2 6 8
91064 Havelange 7 5 12
91072 Houyet 3 4 7
91103 Onhaye 0 2 2
91114 Rochefort 19 16 35
91120 Somme-Leuze 3 4 7
91141 Yvoir 6 8 14
91142 Hastière 12 9 21
91143 Vresse-sur-Semois 9 9 18
92003 Andenne 51 63 114
92006 Assesse 4 4 8
92035 Eghezée 12 20 32
92045 Floreffe 5 8 13
92048 Fosses-la-Ville 7 6 13
92054 Gesves 5 6 11
92087 Mettet 4 8 12
92094 Namur ­ Namen 704 661 1 365
92097 Ohey 4 4 8
92101 Profondeville 5 14 19
92114 Sombreffe 9 7 16
92137 Sambreville 78 77 155
92138 Fernelmont 6 6 12
92140 Jemette-sur-Sambre 13 17 30
92141 La Bruyère 5 7 12
92142 Gembloux 86 63 149
93010 Cerfontaine 4 3 7
93014 Couvin 19 19 38
93018 Doische 0 1 1
93022 Florennes 20 14 34
93056 Philippeville 7 8 15
93088 Walcourt 16 7 23
93090 Viroinval 5 5 10

(1) De commissie vroeg deze cijfers op en nam ze op als bijlage I bij dit verslag.

(2) Zie bijlage I.

(3) Stuk Kamer, 1970-1971, nr. 936/1, blz. 1.

(4) Ibidem blz. 2.

(5) Ibidem blz. 2.

(6) Stuk Kamer, 1971-1972, nr. 182/1, blz. 1.

(7) D. Jacobs, Nieuwkomers in de politiek. Het parlementair debat omtrent kiesrecht voor vreemdelingen in Nederland en België (1970-1977), Gent : Academia Press, 1998, blz. 156.

(8) Stuk Kamer, BZ 1974, nr. 65/1, blz. 2.

(9) Stuk Kamer, 1975-1976, nr. 842/3.

(10) Stuk Kamer, 1975-1976, nr. 842/1, blz. 36.

(11) Opmerkelijk was dat Levaux, die het amendement zelf mede had ingediend en om de stemming verzocht had, zich eveneens onthield.

(12) D. Jacobs, o.c., blz. 158.

(13) Stuk Senaat, 1987-1988, nr. 647/2, blz. 7.

(14) Handelingen, Senaat, 1987-1988, blz. 138.

(15) D. Jacobs, o.c., blz. 173.

(16) D. Jacobs, o.c., blz. 174.

(17) D. Jacobs, o.c., blz. 178.

(18) D. Jacobs, o.c., blz. 183.

(19) Markant, 16 december 1993, geciteerd door D. Jacobs, o.c., blz. 185.

(20) Stuk Senaat, 1993-1994, nr. 866/1, blz. 5.

(21) D. Jacobs, o.c., blz. 194.

(22) Handelingen Kamer, 1996-1997, blz. 2241.

(23) Handelingen Kamer, 1996-1997, o.c., 277,9.

(24) D. Jacobs, o.c., blz. 196.

(25) D. Jacobs, o.c., blz. 197.

(26) Stuk Vlaams parlement, 1996-1997, 575/1,2.

(27) Ook de VLD'er André Deneys stelde dat de Agalevster de fout maakte « deze motie te koppelen aan de tragedie die de familie Benaïssa is overkomen. Dit komt kunstmatig over en is eigenlijk het misbruiken van terechtste emoties (onderlijning Vlaams Blok) » (Beknopt verslag, Vlaams Parlement 1996-1997, nr. 33, 19).

(28) Stuk Vlaams Parlement, 1996-1997, 576/1,2.

(29) D. Jacobs, o.c., blz. 199.

(30) D. Jacobs, o.c., blz. 201.

(31) « Le Soir », 14 maart 1998, aangehaald door D. Jacobs, o.c., blz. 203.

(32) « Le Soir », 21 maart 1998, aangehaald door D. Jacobs, o.c., blz. 204.

(33) Stuk Kamer, 1995-1996, 354/14, blz. 1.

(34) W. Somers (Kamerfractie VB), Standpunten politieke partijen over het migrantenstemrecht, 30 november 2001.

(35) M. Deweerdt « Overzicht van het Belgisch politiek gebeuren in 1999 », Res Publica, 2000, (167-246), blz. 206.

(36) « Om de integratie van vreemdelingen te bevorderen, zou de nationaliteitswetgeving versoepeld worden. De asielprocedure zou vereenvoudigd en ingekort worden. Uitgeprocedeerde asielzoekers en andere illegale vreemdelingen zouden onder bepaalde voorwaarden hun verblijf kunnen regulariseren. », in : M. Deweerdt, op. cit., blz. 192.

(37) M. Deweerdt, op. cit., blz. 207.

(38) M. Deweerdt, « Overzicht van het Belgische politiek gebeuren in 2000 », Res Publica, 2001, (215-315), blz. 234.

(39) Stuk Kamer, 2000-2001, nr. 917/1.

(40) Stuk Kamer, 2000-2001, nr. 548/2, 1.

(41) Dat het om een periode van wettig verblijf dient te gaan, blijkt evenwel slechts op één plaats in de toelichting bij het wetsvoorstel Decroly-Talhaoui, niet uit de tekst zelf van de voorgestelde wetswijziging [S. Bouckaert, « Het parlementaire denkwerk over het nieuwe nationaliteitsrecht », in : M.-C. Foblets, R. Foqué en M. Verwilghen, « Naar de Belgische nationaliteit/Devenir belge », Brussel : Bruylant, 2002, (187-242), blz. 229].

(42) Stuk Kamer, 2000-2001, nr. 916/1.

(43) Stuk Kamer, 2000-2001, nr. 587/2.

(44) M.-C. Foblets, « Een nieuw nationaliteitsrecht ? Enkele besluiten », in : M.-C. Foblets, R. Foqué en M. Verwilghen, o.c., (531-578), blz. 575.

(45) Stuk Senaat, 2000-2001, 880/2.

(46) De Crem verwerpt de idee dat wie belastingen in België betaalt, het recht heeft om te stemmen : « Belasting betalen betekent een service relatie aangaan : je krijgt een aantal diensten in het land gratis. Met stemmen heeft dat niets te maken ». Hij stelt dat de Vlaming het vreemdelingenstemrecht niet genegen is (De Standaard Online, 29 december 2001).

(47) Dewael geciteerd in De Morgen, 18 oktober 2001.

(48) M. Deweerdt, l.c., blz. 182.

(49) De Morgen, 19 november 2001.

(50) Gazet van Antwerpen, 22 november 2001.

(51) Het Nieuwsblad, 15 december 2001.

(52) De Morgen, 28 november 2001.

(53) http ://www. Vlaamsblokvlaamsparlement.org/heetvande naald 121.html

(54) Vlaams Parlement, Analytisch Verslag, nr. 20, 20 december 2001, blz. 7-8.

(55) Aangehaald in De Morgen, 29 augustus 2003.

(56) Het Volk, 14 maart 2002.

(57) « Stemrecht blijft hoe dan ook verbonden aan de nationaliteit » in : Contract met de burger, goedgekeurd door het VLD-Congres op 29 maart 2003, en meer in het bijzonder de bladzijden 19 tot en met 21 (IV. Samenleving, inburgering en goed bestuur). In de verkiezingsstrijd verklaarde Patrick Dewael dat het vreemdelingenstemrecht met de VLD in de regering er nooit zou komen (Het Nieuwsblad van 30 augustus 2003).

(58) De passage vindt men in het hoofdstukje « Beter bestuur » van het regeerakkoord « Een creatief en solidair België. Zuurstof voor het land », 10 juli 2003.

(59) Zij gaat er van uit dat vreemdelingen die minstens drie jaar op het Belgische grondgebied verblijven, kunnen stemmen en zich verkiesbaar stellen (Financieel-Economische Tijd, van 30 augustus 2003).

(60) Deze tekst heeft het over een termijn van vijf jaar (De Morgen, van 29 augustus 2003). Volgens de beide SP.A-voorstellen moeten alle stemgerechtigde vreemdelingen opgeroepen worden om zich in te schrijven in het bevolkingsregister waarna ze hun stemrecht kunnen uitoefenen. Die inschrijving gebeurt op vrijwillige basis.

(61) Luc Van der Kelen, hoofdredacteur van Het Laatste Nieuws, legt een verband tussen deze voorwaarde en de aanslepende hittegolf : « Ridicuul, noemt VLD-minister Vanhengel dat. Hij heeft gelijk. Moeten ze dat dan nu niet misschien, omdat ze nog geen stemrecht hebben. Een hittegolf is zo te zien niet bevorderlijk voor het denkvermogen. » (Het Laatste Nieuws van 30 augustus 2003). Ook Joëlle Milquet stelt zich vragen bij deze voorwaarde : « Quant à la condition de s'engager à respecter la Constitution et les lois belges, cela paraît pour le moins superflu. Les droits et devoirs sont les mêmes pour tout le monde, Belges comme résidents étrangers. » (« La Libre Belgique » van 30 augustus 2003).

(62) « La Libre Belgique », 30 augustus 2003.

(63) De Standaard, 29 augustus 2003 alsook Het Nieuwsblad, van 29 augustus 2003.

(64) D. Jacobs, « Stemrecht, nationale identiteit en diversiteit », in : Samenleving en politiek, maart 2001, (31-38), blz. 37-38.

(65) Gazet van Antwerpen, van 30 augustus 2003.

(66) Interview met Karel De Gucht in Het Laatste Nieuws (11 september 2003).

(67) De Nieuwe Gazet van 19 september 2003.

(68) De Morgen van 19 september 2003.

(69) Gazet van Antwerpen van 22 september 2003.

(70) Vraaggesprek in De Standaard van 22 september 2003.

(71) De Morgen van 27 september 2003.

(72) De Morgen van 29 september 2003.

(73) Het Nieuwblad van 29 september 2003.

(74) De Standaard van 29 september 2003.

(75) De Morgen van 6 october 2003.

(76) De Standaard, van 6 oktober 2003.

(77) M.-C. Floblets, « Een nieuw nationaliteitsrecht ? De wet van 1 maart 2000 tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de Belgische nationaliteit », Rechtskundig Weekblad, 31 maart 2001, (1145-1161), blz. 1153.

(78) Men dient maar te verwijzen naar de snel-Belgwet van de VLD die honderdduizenden vreemdelingen laat meebeslissen op alle niveaus zonder dat er sprake hoeft te zijn van enige integratiebereidheid.

(79) Ook de N-VA mijdt uitspraken over het vreemdelingenstemrecht. De partij stelt alleen dat wie zich hier als immigrant binnen een redelijke termijn inburgert, duurzaam verblijfsrecht en eventueel de nationaliteit kan verwerven.

(80) Zoals De Gucht beweert in zijn interview met Het Laatste Nieuws van 11 september 2003.