3-13/1

3-13/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 2003

3 JULI 2003


Wetsvoorstel tot toekenning van het actief en passief kiesrecht bij de gemeente- en provincieraadsverkiezingen aan de buitenlandse onderdanen (1)

(Ingediend door de heer Philippe Mahoux c.s.)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt, met enkele aanpassingen, de tekst over van een voorstel dat reeds op 30 november 2000 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 2-587/1 ­ 2000/2001).

Het strekt ertoe bij de gemeente- en provincieraadsverkiezingen het actief en passief kiesrecht te verlenen aan alle in het bevolkingsregister van de gemeente ingeschreven burgers uit derde landen. De indiener wenst de gelijke behandeling inzake gemeentelijk kiesrecht te herstellen tussen enerzijds de niet-Belgische inwoners die uit een EU-lidstaat afkomstig zijn en anderzijds de inwoners die uit andere Staten afkomstig zijn. Er bestaat voor die politieke discriminatie geen enkele fundamentele rechtvaardiging. Ze werd alleen ingesteld om in België binnen de gestelde termijnen uitvoering te kunnen geven aan de bepalingen van het Verdrag van Maastricht die betrekking hebben op het actief kiesrecht van de Europese burgers. Krachtens het daartoe gewijzigde artikel 8 van onze Grondwet kan het stemrecht « door de wet worden uitgebreid tot de in België verblijvende niet-Europese Unie onderdanen ». Overeenkomstig een overgangsbepaling kan die wet echter niet worden aangenomen vóór 1 januari 2001.

Het is thans mogelijk en meer dan wenselijk om de bespreking aan te vatten van een wetsvoorstel waarmee wordt beoogd een onhoudbare discriminatie weg te werken.

De toekenning, bij gemeenteraadsverkiezingen, van het actief kiesrecht aan de Europese onderdanen heeft aangetoond dat het absolute verband tussen nationaliteit en actief stemrecht op lokaal niveau geen zin heeft. De wil om deel te nemen aan de lokale leefgemeenschap en de betrokkenheid bij het sociaal en economisch leven moeten de grondslag vormen van een politieke participatie. Al wie deelneemt aan het leven van de gemeente en dat in de toekomst zal kunnen blijven doen als hij/zij op het Belgisch grondgebied mag blijven wonen, maakt deel uit van de lokale leefgemeenschap. De politieke participatie is de logische politieke concretisering van een sociaal-economische betrokkenheid. Het is een doeltreffende factor van integratie die bijdraagt tot de opheffing van de barrières die nog tussen de Belgen en de vreemdelingen kunnen bestaan. Als men de politieke kloof tussen niet-Belgische EU-burgers en de anderen handhaaft, versterkt men bij die laatsten een gevoel van uitsluiting dat haaks staat op de doelstelling van een evenwichtige integratie van de verschillende gemeenschappen die samen de bevolking van een lokale entiteit vormen.

Het stemrecht van de EU-burgers, waarvan die helaas nog te weinig gebruik maken, doet inzien dat, evenmin als dat in andere landen het geval was, het politieke bestel geenszins wordt verstoord door de stem van de vreemdelingen. Het zijn daarentegen de politieke miskenning van een gemeenschap en de ontzegging van hun democratische expressie die de mensen van die groepen ertoe aanzetten om zich op hun eigen gemeenschap terug te plooien. De buitenlandse inwoners die politiek geen stem krijgen, kunnen geneigd zijn om pressiegroepen op te richten die uitsluitend berusten op een voorgeschreven, ethnische, culturele of godsdienstige identiteit, in plaats van aan te sluiten bij democratische bewegingen die politieke eisen stellen. Het democratische draagvlak van het lokale politieke bestel wordt door de politieke participatie van de vreemdelingen gewoon breder. Die participatie draagt er ook toe bij dat de Belgische burger een scherper beeld van de « ander » krijgt.

Een vreemdeling die in de gemeente verblijft, is dan niet langer een tweederangsburger zonder politieke stem, maar wordt een « gelijke », die net als de andere Belgen deelneemt aan het bestuur van de gemeente waarin ze samen wonen.

Wij moeten onverwijld het beginsel bekrachtigen van de lokale politieke participatie van elke persoon die blijk geeft van de wil om het lot van de lokale gemeenschap te delen en die er sociaal en economisch aan deelneemt.

Die wil moet uiteraard duidelijk tot uiting komen om de toekenning van het actief kiesrecht te rechtvaardigen. Doorgaans wordt het criterium van een bepaalde duur van vestiging op het Belgisch grondgebied gehanteerd. Teneinde aan dat criterium een juridische invulling te geven, stelt de indiener voor de inschrijving in het bevolkingsregister van de gemeente als voorwaarde te stellen. In dat bevolkingsregister zijn immers de Belgen opgenomen die in de gemeente verblijven, maar ook de daar verblijvende vreemdelingen die gemachtigd zijn tot vestiging in het Rijk (zulks overeenkomstig artikel 17 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen). De bevoegde minister kan een machtiging tot vestiging verlenen aan elke vreemdeling die voor onbeperkte tijd wordt toegestaan in het Rijk te verblijven. Die machtiging moet in ieder geval aan verschillende categorieën van vreemdelingen worden verleend, behalve indien redenen van openbare orde of van veiligheid van het land daaraan in de weg staan. Het betreft in het bijzonder alle vreemdelingen die het bewijs leveren dat ze gedurende vijf jaar regelmatig en ononderbroken in het Rijk hebben verbleven, met uitzondering van de studietijd.

Het actief en passief kiesrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen zou dus worden toegekend aan elke vreemdeling die gedurende ten minste vijf jaar op het Belgisch grondgebied heeft verbleven.

De wet van 27 januari 1999 (Belgisch Staatsblad van 30 januari 1999, eerste uitgave, blz. 2786), die dat kiesrecht slechts aan de EU-burgers toekent, bepaalt ook dat voor het bekleden van uitvoerende gemeentelijke ambten uitsluitend Belgische burgers in aanmerking komen, maar alleen wat de ambtsperiode 2001-2006 betreft. Na 2006 zou dat mandaat ook openstaan voor de niet-Belgische EU-burgers.

De indieners van het wetsvoorstel zien niet in waarom ook op dat vlak niet alle vreemde burgers gelijkgerechtigd zouden zijn, ongeacht of het al dan niet om onderdanen van een EU-lidstaat gaat. Alle kiezers zouden dus uitvoerende gemeentelijke ambten moeten kunnen bekleden.

Overigens lijkt de logica zoek te zijn geweest toen bij de toekenning van het kiesrecht aan de EU-burgers een onderscheid werd gemaakt tussen de provincieraadsverkiezingen en de gemeenteraadsverkiezingen. Conform het bepaalde in artikel 41 van de Grondwet zijn de gemeenten en de provincies lokale entiteiten, die uitsluitend gemeentelijke of provinciale belangen regelen, welke verschillen van de nationale belangen. Nog steeds volgens de Grondwet worden die belangen « door de gemeenteraden of de provincieraden geregeld volgens de beginselen bij de Grondwet vastgesteld ». Dat artikel hanteert het begrip lokaal bestuur als een bestuur dat zorgt voor de behandeling van de specifieke aangelegenheden van een maatschappelijke groep die verschilt van de nationale gemeenschap.

Het is onduidelijk waarom met betrekking tot de lokale politieke participatie een onderscheid wordt gemaakt tussen gemeenten en provincies, een onderscheid dat de Grondwet niet maakt. Vandaar dit voorstel tot toekenning, aan alle in België verblijvende vreemdelingen, van het actief en passief kiesrecht (met inbegrip van dat recht « in de tweede graad », met name de toegang tot de gemeentelijke en provinciale uitvoerende ambten), zowel bij de gemeenteraadsverkiezingen als bij de provincieraadsverkiezingen.

Ten slotte lijkt het belangrijk dat de tenuitvoerlegging van dat recht zoveel mogelijk wordt vergemakkelijkt. Er moet een oplossing komen voor de moeilijkheden die sommige niet-Belgische EU-burgers bij de gemeenteraadsverkiezingen van 8 oktober 2000 hebben ondervonden om zich te laten inschrijven op de kiezerslijsten. Het beginsel dat een niet-Belgische burger conform de Europese richtlijn, een dergelijke stap vrijwillig moet zetten, mag niet op de helling worden gezet als het om onderdanen van de Unie gaat (dat geldt dus voor alle vreemdelingen, want het creëren van nieuwe discriminaties tussen « categorieën van vreemdelingen » met betrekking tot de uitoefening van dit recht lijkt niet echt aangewezen); zulks neemt niet weg dat die burger daarbij zo weinig mogelijk moeilijkheden in de weg mogen worden gelegd (zie Richtlijn 94/80/EG van de Raad van 19 december 1994, PBEG nr. L 368 van 31 december 1994, blz. 38 en meer bepaald artikel 7).

Daartoe zou de gemeente bij wet kunnen worden verplicht om aan al haar in de bevolkingsregisters ingeschreven niet-Belgische inwoners ambtshalve het bewijs van inschrijving op de kiezerslijsten op te sturen; die inwoners hoeven dat bewijs alleen nog terug te zenden om te kunnen deelnemen aan de gemeenteraads- en provincieraadsverkiezingen.

Dit wetsvoorstel heeft dus tot doel om het actief en passief kiesrecht bij de lokale verkiezingen uit te breiden tot alle vreemdelingen die zijn ingeschreven in het bevolkingsregister van de gemeente, alsook de uitoefening van dat recht voor allen te vergemakkelijken.

Philippe MAHOUX.
Philippe MOUREAUX.
Jean-François ISTASSE.
Anne-Marie LIZIN.

WETSVOORSTEL


HOOFDSTUK I

Algemene bepaling

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

HOOFDSTUK II

Wijzigingen van de wet van 19 oktober 1921
tot regeling van de provincieraadsverkiezingen

Art. 2

In het bij de gewone wet van 16 juli 1993 vervangen en bij de wet van 27 januari 1999 gewijzigde artikel 1 van de wet van 19 oktober 1921 tot regeling van de provincieraadsverkiezingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) Er wordt een § 2bis ingevoegd, luidend als volgt :

« § 2bis. De hoedanigheid van provincieraadskiezer verwerven de onderdanen van de andere Staten die, behalve wat de nationaliteit betreft, voldoen aan de andere, in de vorige paragraaf bedoelde kiesbevoegdheidsvoorwaarden en die, overeenkomstig artikel 1bis, § 2, van de gemeentekieswet, hun wil te kennen hebben gegeven om dit stemrecht in België uit te oefenen. »

B) In § 5, eerste lid, wordt het woord « Belgische » weggelaten.

Art. 3

Artikel 23 van dezelfde wet, vervangen bij de gewone wet van 16 juli 1993, wordt vervangen als volgt :

« Art. 23. ­ Om tot provincieraadslid te kunnen worden verkozen en om provincieraadslid te blijven, moet men kiezer zijn en voldoen aan de kiesbevoegdheidsvoorwaarden als bedoeld in artikel 1, § 1 of § 2bis. Deze verkiesbaarheidsvoorwaarden moeten vervuld zijn ten laatste op de dag van de verkiezingen. »

HOOFDSTUK III

Wijzigingen van de gemeentekieswet

Art. 4

In het bij de wet van 27 januari 1999 ingevoegde artikel 1bis, van de bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1932 gecoördineerde gemeentekieswet, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) In § 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht :

i) de woorden « onderdanen van de andere Lid-Staten van de Europese Unie » worden vervangen door het woord « vreemdelingen »;

ii) de woorden « niet-Belgische onderdanen van de Europese Unie » worden vervangen door het woord « vreemdelingen ».

B) In § 2, eerste lid, van hetzelfde artikel, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

i) de woorden « met vermelding van » worden geschrapt;

ii) tussen de woorden « het door de minister van Binnenlandse Zaken vastgestelde model » en de woorden « 1º hun nationaliteit » worden de woorden ingevoegd : « dat de gemeente hen uiterlijk een maand vóór het opstellen van de kiezerslijst bezorgt, of na inschrijving in de gemeentelijke bevolkingsregisters wanneer die inschrijving een maand vóór het opstellen van de kiezerslijst geschiedt. Die aanvraag vermeldt : ».

C) In § 3 van hetzelfde artikel worden de woorden « niet-Belgische onderdaan van de Europese Unie » telkens vervangen door het woord « vreemdeling »;

D) In § 4 van hetzelfde artikel, worden de woorden « niet-Belgische onderdaan van de Europese Unie » vervangen door het woord « vreemdeling ».

Art. 5

In artikel 23, § 1, achtste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 5 juli 1976 en 2 augustus 1988, bij de gewone wet van 16 juli 1993 en bij de wetten van 11 april 1994, 24 mei 1994, 7 juli 1994, 27 januari 1999, 14 mei 2000 en 12 augustus 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) de woorden « niet-Belgische kandidaten van de Europese Unie » worden vervangen door de woorden « kandidaten van vreemde origine »;

B) de woorden « Lid-Staat van de Europese Unie » worden telkens vervangen door het woord « Staat ».

Art. 6

In artikel 26, § 2, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 9 juni 1982 en 2 augustus 1988, bij de gewone wet van 16 juli 1993 en bij de wetten van 24 mei 1994, 27 januari 1999 en 26 juni 2000, worden de woorden « kandidaten van de Europese Unie » vervangen door de woorden « kandidaten van vreemde origine ».

Art. 7

In artikel 65, tweede lid, 2º, van dezelfde wet, gewijzigd bij de gewone wet van 16 juli 1993 en bij de wet van 27 juli 1999, worden de woorden « niet-Belgische kandidaten van de Europese Unie » vervangen door de woorden « kandidaten van vreemde origine ».

HOOFDSTUK IV

Wijzigingen van de nieuwe gemeentewet

Art. 8

In het bij de wet van 21 maart 1991, de gewone wet van 16 juli 1993 en de wetten van 11 juli 1994 en 27 januari 1999 gewijzigde artikel 71 van de nieuwe gemeentewet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) in het eerste lid, 9º, worden de woorden « Lid-Staat van de Europese Unie » vervangen door het woord « Staat »;

B) in het tweede lid worden de woorden « niet-Belgische onderdanen van de Europese Unie » vervangen door het woord « vreemdelingen ».

Art. 9

In artikel 72, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 27 januari 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) de woorden « niet-Belgische onderdanen van de Europese Unie » worden vervangen door het woord « vreemdelingen »;

B) de woorden « Lid-Staat van de Europese Unie » worden vervangen door het woord « Staat ».

19 juni 2003.

Philippe MAHOUX.
Philippe MOUREAUX.
Jean-François ISTASSE.
Anne-Marie LIZIN.

(1) Ter vervanging van het vroeger rondgedeelde stuk.