3-35/1

3-35/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 2003

8 JULI 2003


Wetsvoorstel tot instelling van internationale bemiddelaars

(Ingediend door de dames Marie-José Laloy en Sfia Bouarfa)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 18 juillet 2001 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 2-1868/1 ­ 2000/2001).

Artikel 374 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de ouders het ouderlijk gezag gezamenlijk blijven uitoefenen als zij niet samenleven.

Wat gebeurt er als dit recht met voeten wordt getreden, als een van de ouders de andere het recht ontzegt op persoonlijk contact met het kind ?

Er wordt vaak voorgesteld om naast de mogelijkheden voor bemiddeling ook een gerechtelijke procedure mogelijk te maken om de uitoefening van het ouderlijk gezag te regelen.

Als de rechterlijke beslissing niet vrijwillig wordt uitgevoerd, kan artikel 369bis van het Strafwetboek worden ingeroepen om deze weigering te bestraffen.

Wat gebeurt als een van de ouders ermee dreigt het land te verlaten en zich met het kind terug te trekken in een ander land ?

Dergelijke gevallen vergen enige verbeeldingskracht.

Een mogelijkheid zou bijvoorbeeld zijn een procedure op te starten en in het dispositief van het vonnis op te nemen dat de ouder het kind slechts naar een ander land mag meenemen op voorwaarde dat hij in dat land een preventieve exequatur van de beslissing krijgt.

Er zou ook geëist kunnen worden dat de paspoorten van de kinderen op een neutrale plaats bewaard worden zodat zij niet kunnen verdwijnen.

Als het geschil tussen de ouders op de spits wordt gedreven, kan dat er zelfs toe leiden dat het kind ongeoorloofd over de grens wordt gebracht.

In dergelijke gevallen is het uiteraard erg belangrijk dat de zaak meteen aanhangig wordt gemaakt bij de burgerlijke rechtbank, om zo spoedig mogelijk een rechtsstuk te verkrijgen dat uitvoerbaar kan zijn in het betrokken land.

Zodra dit rechtsstuk ter beschikking is, is het nuttig een beroep te doen op de dienst voor internationale rechtshulp van het ministerie van Justitie.

Door een strafvordering in te stellen kan bovendien om een rogatoire commissie worden gevraagd.

Om zo efficiënt mogelijk te kunnen werken, vinden sommigen het nodig om in elk land een internationaal justitieel en politioneel netwerk op te richten dat werkt met gespecialiseerde magistraten en politieagenten die bevoegd zijn om samen te werken met hun buitenlandse collega's.

De ervaring leert echter dat zaken vaak vastlopen, vooral wanneer de ouder zich terugtrekt in zijn land van herkomst.

Om het hoofd te kunnen bieden aan deze problemen wordt voorgesteld een internationaal bemiddelingsnetwerk uit te bouwen door de oprichting van een instelling die rechtstreeks onder de bevoegdheid van de eerste minister valt en die nauw samenwerkt met de gerechtelijke instanties, het ministerie van Justitie en het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Wij vinden het belangrijk om de verschillende sectoren die hier kunnen optreden, te onderscheiden. Het justitieel en politioneel netwerk wordt in de eerste plaats bepaald door een logica van sociale controle en repressie, terwijl de sociale sector en de overheid veeleer passen in een logica van preventie, bijstand aan personen, recht doen gelden en bemiddeling.

De oprichting van een internationaal justitieel netwerk moet gepaard gaan met de uitbouw van een internationaal psychosociaal netwerk dat als voornaamste taak heeft om bij het gezin, bij de vader of moeder die de kinderen heeft meegenomen, te gaan kijken en maatregelen voor sociale begeleiding voor te stellen.

In dit kader is het ook belangrijk dat er niet enkel wordt gedacht aan de rechten van de ouders, maar ook aan de rechten van het kind. Bij ontvoering door een van de ouders is het kind een slachtoffer : het kind contact met de andere ouder ontzeggen is een schending van zijn rechten.

Wij weten dat een kind ernstige problemen kan hebben bij het verwerken van langdurige familiegeschillen. Een kind dat in zijn familie ernstige conflicten meemaakt en getuige is van een gebrek aan communicatie, kan langdurige stoornissen ontwikkelen.

Om aan deze problemen het hoofd te kunnen bieden zouden staten indien nodig moeten overwegen om bemiddelingsmechanismen op te zetten als de uitoefening van het ouderlijk gezag te maken heeft met « het buitenland ».

In het kader van zijn aanbeveling nr. R(98)1 van 21 januari 1998 met betrekking tot de gezinsbemiddeling, vraagt het Comité van ministers tijdens de 616e vergadering van de vertegenwoordigers van de ministers dat de regeringen van de lidstaten de gezinsbemiddeling invoeren of bevorderen of, in voorkomend geval, de reeds bestaande gezinsbemiddeling sterker onderbouwen.

Deze aanbeveling verwijst trouwens naar de Europese Overeenkomst inzake de uitoefening van de rechten van het kind en meer bepaald naar artikel 13 van deze overeenkomst, dat handelt over het voorzien in bemiddeling of andere methodes om conflicten over kinderen op te lossen.

In het licht hiervan wordt voorgesteld een instelling voor internationale bemiddeling op te richten.

TOELICHTING BIJ DE ARTIKELEN

Artikel 2

Dit artikel bepaalt wat er moet worden verstaan onder « kind » en onder « bemiddelaar ».

Artikel 3

Dit artikel bepaalt de opdracht van de internationaal bemiddelaar naar het voorbeeld van wat in de Vlaamse en Franse Gemeenschap geldt.

De (Nederlandstalige of Franstalige) bemiddelaar moet erop toezien dat de rechten en belangen van het kind niet worden geschaad als het kind gescheiden is van een van beide ouders.

Het gaat dan in het bijzonder om gevallen waarin ouders een conflict hebben en een van hen met het kind in het buitenland woont. De bemiddelaar moet dan trachten de grondrechten van het kind te doen naleven, zoals bijvoorbeeld het recht op contact met beide ouders, ondanks de onderlinge strijd van de ouders.

Wat betreft kinderontvoering heeft de bemiddelaar ook een bredere opdracht : hij kan voorstellen doen aan de regeringen van de federale Staat, van de gemeenschappen en de gewesten om in de wetgeving de rechten van de kinderen beter te beschermen.

De bemiddelaar kan ook aanvragen voor bemiddeling ontvangen van kinderen die door de scheiding van hun ouders geen persoonlijk contact meer kunnen hebben met een van beiden.

Bij persoonlijke, affectieve en gevoelsmatige relaties is het essentieel dat er via bemiddeling een oplossing wordt bereikt. De bemiddelaar kan tijdens de bemiddeling een onderzoek instellen indien hij dit nodig acht. Hij kan zijn conclusies, net als het hele dossier van de zaak, bezorgen aan de personen die hem om de bemiddeling verzochten en aan alle betrokken partijen, diensten en overheden.

Om een geschil te beslechten of om tot een juiste uitspraak te komen in een juridische procedure, moet er zoveel mogelijk informatie over de toestand van het kind voorhanden zijn.

Artikelen 4 en 5

Deze artikelen betreffen de uitbreiding van de bevoegdheden van de bemiddelaar om te allen tijde zoveel mogelijk informatie te verzamelen over thema's die binnen zijn opdracht vallen. De bemiddelaar kan samenwerken met alle instellingen en hen om gegevens of onderzoek vragen indien dit nodig is voor zijn opdracht. Hij krijgt ook toegang tot documenten en gebouwen, aangezien dit noodzakelijk is om zijn opdracht te kunnen volbrengen.

Artikel 6

Als er burgerlijke of strafrechtelijke procedures hangende zijn bij de rechtbank, kan de bemiddelaar zijn opdracht uitvoeren zonder de afwikkeling van de procedures te belemmeren. Het is uiteraard de bedoeling de bemiddelaar de mogelijkheid te bieden « deel te nemen » aan de procedure door een verslag in te dienen met informatie over het kind zonder dat hij daarmee de belangen van het kind schaadt.

De bemiddelaar kan ook verslagen indienen die voorstellen voor een oplossing van het conflict bevatten. Het principe van de tegenspraak wordt nageleefd aangezien alle betrokken partijen moeten kunnen beschikken over elk document dat de bemiddelaar indient.

Artikel 7

Dit artikel behandelt de voorwaarden voor de benoeming van de bemiddelaar.

Volgens de indieners van het voorstel moet de bemiddelaar onafhankelijk zijn. De bemiddelaar moet dan ook een mandaat van zes jaar krijgen, dat één keer kan hernieuwd worden. Hij mag dit mandaat met geen enkele andere beroepsactiviteit combineren, al dan niet bezoldigd. Het bezoldigingsstatuut is gebaseerd op dat van de leden van het Rekenhof krachtens de wet van 21 maart 1964.

Artikelen 8 en 9

Hierin worden de materiële voorwaarden bepaald voor een doeltreffende oprichting en werking van de instelling voor internationale bemiddeling.

De eerste minister stelt iedere bemiddelaar de nodige middelen ter beschikking opdat hij zijn taak kan vervullen.

De regering kan de personeelsleden die de bemiddelaars helpen bij het uitoefenen van hun taak, benoemen en afzetten op voorstel van de bemiddelaar zelf.

De bemiddelaar zal beschikken over een secretariaat, over medewerkers en tolken.

De bemiddelaar kan in het raam van zijn bemiddeling een beroep doen op deskundigen indien hij dit nodig acht.

Artikel 10

De bemiddelaars zullen jaarlijks verslag moeten uitbrengen aan de regering, die dit verslag moet voorleggen aan Kamer en Senaat. Het verslag zal ook openbaar worden gemaakt. Op die manier zullen Kamer en Senaat de activiteiten van de bemiddelaar en de toestand van kinderen die het slachtoffer zijn van ouderontvoeringen, op de voet kunnen volgen.

Marie-José LALOY.
Sfia BOUARFA.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :

1º kind : elke persoon jonger dan achttien jaar;

2º bemiddelaar : de internationale Franstalige of Nederlandstalige bemiddelaar van de regering.

Art. 3

Bij de eerste minister wordt de functie van internationaal bemiddelaar gecreëerd.

De opdracht van de bemiddelaar bestaat erin toe te zien op de naleving van de rechten en belangen van elk kind wiens ouders gescheiden zijn en dat geen hoofdverblijfplaats meer heeft of geen persoonlijk contact mag onderhouden met een van zijn ouders omdat de andere ouder die het kind naar het buitenland heeft overgebracht, zich daartegen verzet.

Bij de uitoefening van zijn opdracht kan de bemiddelaar :

1º privé-personen, natuurlijke personen, rechtspersonen en publieke rechtspersonen informeren over de rechten van deze kinderen;

2º aan de regeringen van de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten voorstellen voorleggen om de geldende wet- en regelgeving aan te passen zodat zij de rechten van deze kinderen beter beschermen, en de nodige aanbevelingen ter zake doen;

3º aanvragen voor bemiddeling ontvangen met betrekking tot kinderen die door de scheiding van hun ouders geen contact meer kunnen hebben met een van beide. De bemiddelaar neemt de aanvragen voor bemiddeling in vooronderzoek, bestudeert ze en beslist na een eventueel onderzoek welk gevolg hij eraan geeft.

De bemiddelaar kan, indien hij het nodig acht, zijn conclusies en het hele dossier van de zaak bezorgen aan de personen die hem om de bemiddeling verzochten en aan alle betrokken partijen, diensten en overheden.

Art. 4

De bemiddelaar kan de overheden van de Staat, de gemeenschap, het gewest, de provincie, de gemeente of elke instelling die daarvan afhangt, om alle gegevens of onderzoeken vragen die nodig zijn voor de uitvoering van zijn opdracht.

De diensten van het ministerie van Justitie en van het ministerie van Buitenlandse Zaken, de ambassades en iedere officiële Belgische vertegenwoordiging in het buitenland, verstrekken de bemiddelaar alle inlichtingen die nuttig kunnen zijn voor het uitvoeren van zijn taak en verlenen hun medewerking aan de naleving van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind.

Art. 5

Binnen de grenzen die bepaald worden door de Grondwet, de wetten en decreten, heeft de bemiddelaar tijdens de kantooruren vrije toegang tot alle gebouwen van de openbare diensten of van privé-diensten die staatssteun krijgen. De verantwoordelijken en de personeelsleden van deze diensten moeten de bemiddelaar de stukken en de informatie die hij noodzakelijk acht, bezorgen, met uitzondering van die welke door het medisch geheim beschermd zijn of waarvan ze kennis hebben genomen in hun hoedanigheid van noodzakelijke vertrouwenspersoon.

Art. 6

De uitoefening van de opdracht van de internationaal bemiddelaar vormt geen belemmering voor lopende burgerlijke, strafrechtelijke of andere gerechtelijke procedures. De bemiddelaar kan bij de gerechtelijke overheid een verslag indienen met inlichtingen over het betrokken kind of voorstellen voor een oplossing van het conflict. Dit document wordt toegevoegd aan het gerechtelijk dossier. In burgerlijke zaken zal ieder document dat de internationaal bemiddelaar indient, worden bezorgd aan de partijen.

Art. 7

§ 1. Twee bemiddelaars, een Nederlandstalige en een Franstalige, worden door de regering benoemd voor een termijn van zes jaar die één keer hernieuwd kan worden.

Als de bemiddelaar een ambtenaar van een openbare dienst is, krijgt hij verlof voor deze opdracht van algemeen belang.

De bemiddelaar staat rechtstreeks onder het gezag van de eerste minister.

§ 2. Om benoemd te kunnen worden als bemiddelaar moet de persoon :

1º Belg zijn of onderdaan van een van de landen van de Europese Unie;

2º van onberispelijk gedrag zijn en het genot hebben van de burgerlijke en politieke rechten;

3º ofwel een universitair diploma bezitten en een beroepservaring hebben van ten minste zes jaar in juridische, administratieve, sociale of psychopedagogische gebieden die relevant zijn voor de functie, ofwel een diploma bezitten van hoger onderwijs buiten de universiteit en een beroepservaring hebben van ten minste negen jaar in juridische, administratieve, sociale of psychopedagogische gebieden die relevant zijn voor de functie.

§ 3. De bemiddelaar kan geen enkele andere beroepsactiviteit uitoefenen. Hij mag geen enkel ander mandaat aanvaarden, ook niet onbezoldigd.

§ 4. De regels bepaald in de wet van 21 maart 1964 betreffende de wedden van de leden van het Rekenhof, zijn van toepassing op de bemiddelaar.

Art. 8

De eerste minister stelt iedere bemiddelaar de nodige middelen ter beschikking opdat hij zijn nationale en internationale opdrachten kan vervullen.

Art. 9

Op voorstel van de bemiddelaar kan de regering de personeelsleden die de bemiddelaars helpen bij het uitoefenen van hun taak benoemen en afzetten.

Het personeelsstatuut wordt op voorstel van de bemiddelaar bepaald door de regering.

De regering stelt de bemiddelaar voortdurend een team ter beschikking bestaande uit een secretariaat en minstens vier medewerkers : minstens één licentiaat of doctor in de rechten, één licentiaat of doctor in de criminologie, één maatschappelijk assistent en één licentiaat of doctor in de psychologie.

De regering zorgt er eveneens voor dat elke bemiddelaar permanent over een of meerdere tolken kan beschikken die zowel schriftelijk als mondeling minstens twee van de drie landstalen en Arabisch, Engels, Spaans of Italiaans beheersen.

Iedere bemiddelaar moet indien nodig ook over tolken kunnen beschikken die mondeling of schriftelijk in actie kunnen komen in een taal die de permanente tolken niet beheersen.

Bij de uitoefening van zijn opdracht kan de bemiddelaar ook een beroep doen op deskundigen.

De bemiddelaar leidt het team dat de regering hem ter beschikking stelt.

De kredieten die nodig zijn voor de werking van de dienst van de bemiddelaar, worden ingeschreven op de begroting van de eerste minister.

De bemiddelaar legt zijn jaarrekening ter controle voor aan het Rekenhof.

Art. 10

De bemiddelaars brengen jaarlijks verslag uit aan de regering, die dit verslag voorlegt aan Kamer en Senaat. Het verslag wordt openbaar gemaakt.

Art. 11

Deze wet treedt in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

19 juni 2003.

Marie-José LALOY.
Sfia BOUARFA.