2-1571/2

2-1571/2

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

1 APRIL 2003


Ontwerp van bijzondere wet tot instelling van een nieuwe berekeningswijze van de responsabiliseringsbijdrage ten laste van sommige werkgevers van de openbare sector


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER REMANS


I. INLEIDING

Dit ontwerp van bijzondere wet werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nrs. 50-2338/1 en volgende).

Het werd op 27 maart 2003 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 84 tegen 41 stemmen. Het werd op diezelfde dag overgezonden aan de Senaat.

De commissie voor de Sociale Aangelegenheden heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 1 april 2003 in aanwezigheid van de minister van de minister van Sociale Zaken en Pensioenen.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN PENSIOENEN

Volgend op het debat dat plaatsvond in de Kamer, acht de heer Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen, het nuttig te herinneren dat de huidige bijzondere wet tot responsabilisering een ambitieus doel had : deze wet moest inderdaad de gemeenschappen en de gewesten responsabiliseren door hen bijdragen op te leggen teneinde gedeeltelijk de gevolgen te financieren die hun beslissingen betreffende het administratief en geldelijk statuut hadden op de federale begroting van pensioenen.

Aangenomen in 1994, is deze bijzondere wet helaas niet al zijn beloftes nagekomen. De oorzaak bestaat erin dat de vaststelling van de responsabiliseringsbijdrage het resultaat was van uiterst ingewikkelde berekeningen, bovendien gebaseerd op meerdere parameters. Talrijke bijzondere berekeningswijzen waren overigens bepaald voor personeelscategorieën of voor bepaalde overheden, zodat algemeen beschouwd elke transparantie in het systeem ontbrak.

Nog erger was dat het ingestelde mechanisme in de loop van de tijd ontregeld geraakte, waardoor op basis van de uitgevoerde simulaties, de hoogste bijdrage voor 2003 uiteindelijk ten laste zou geweest zijn van de federale overheid, terwijl de gemeenschap met de belangrijkste loonmassa vrijgesteld zou zijn van elke betaling.

Gelet op deze situatie, kan men begrijpen dat in 2000 beslist werd om het systeem van de bijzondere wet van 27 april 1994 te vervangen door een totaal nieuw systeem van responsabilisering.

Er werd geopteerd om deze bijdrage voortaan te steunen op een sterk vereenvoudigde berekeningswijze volgens dewelke de responsabilisering van de verschillende betrokken overheden uitsluitend in functie zou staan van de belangrijkheid van hun weddenmassa.

Indien deze bijzondere wet enkel in 2003 en op het einde van de legislatuur wordt voorgelegd, is dit omdat men in deze gevoelige materie de tijd heeft willen nemen om een volledig betrouwbaar en billijk systeem op punt te stellen dat de goedkeuring zou wegdragen van alle gemeenschappen en gewesten.

Het betrof bijvoorbeeld het vermijden dat zij, die in het verleden belangrijke inspanningen hadden geleverd in het beheer van hun statutair personeel, hun deelname in het nieuwe systeem niet in een te grote mate zagen toenemen.

De minister zegt dan ook op dit punt zeer tevreden te zijn om op 24 januari laatstleden het unaniem akkoord te kunnen vaststellen van de regeringen van de gemeenschappen en de gewesten.

Teneinde deze keer een maximale garantie te verzekeren aan de deelstaten, wordt voorzien in een evaluatie van het systeem in de loop van dit jaar. In de hypothese dat deze niet zou kunnen plaatsvinden binnen de termijnen, werd beslist dat de bijdrage van elk van de overheden vastgesteld zou blijven op het bedrag verschuldigd voor 2002.

De minister signaleert dat het akkoord van de Senaat zal toelaten ten voordele van de Schatkist de bijdragen van 2001, 2002 en 2003, hetzij een bedrag van ongeveer 46 miljoen euro, te innen.

Tenslotte verwijst de minister naar de memorie van toelichting bij het ontwerp van bijzondere wet, zoals het in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend (stuk Kamer, nr. 50-2338/002, blz. 6-7), en naar de tabellen die ter beschikking worden gesteld van de commissieleden (cf. bijlage), waarin een meer gedetailleerde benadering van het voorgestelde systeem wordt weergegeven. Hij wijst erop dat, indien geen akkoord kan worden na de evaluatie van de overgangsperiode, de bijdrage zal worden « bevroren » op het bedrag van 2002 zodat hoe dan ook een inning kan gebeuren.

De minister herinnert eraan dat de bijzondere wet van 1994 is tot stand gekomen van de toenmalige oppositie en hoopt dat, in tegenstelling met wat in de Kamer is gebeurd, de oppositie in de Senaat haar verantwoordelijkheid zal nemen door voorliggend ontwerp mee goed te keuren.

III. BESPREKING

De heer Remans herinnert aan de doelstelling van het systeem van de responsabiliseringsbijdragen, namelijk dat de gefedereerde entiteiten geen personeelsbeleid zouden voeren dat henzelf weinig kost maar de federale overheid opzadelt met de pensioenlast.

Hij vraagt zich af in welke mate dat de Vlaamse Gemeenschap zal bestraft worden voor het feit dat zij dit systeem correct hebben toegepast : door het voorgestelde systeem zal deze gemeenschap immers, verhoudingsgewijs, méér bijdragen dan voorheen. Dit blijkt niet onmiddellijk door de tabellen die thans worden voorgelegd.

De minister antwoordt dat het, bij de aanvang van het systeem, de bedoeling was om het verleden te laten rusten en de gemeenschappen en de gewesten mede verantwoordelijk te maken voor de beslissingen die voor de toekomst zouden worden genomen. In de praktijk bleek evenwel dat door « marginale evoluties », na verloop van tijd, de Vlaamse Gemeenschap steeds minder moest bijdragen en de andere overheden steeds meer en meer. Een aantal gegevens waren ook moeilijk te controleren. Vandaar dat nu wordt overgeschakeld naar een meer transparant systeem ­ er worden slechts gegevens gebruikt die voor eenieder controleerbaar zijn ­ dat ook meer eenvoudig is ­ er wordt immers rekening gehouden met de globale, bestaande weddemassa en niet enkel met de « marginale evoluties ». Deze gegevens laten toe om de impact op de pensioenmassa perfect te berekenen en de betrokken overheden hiervoor enigszins te responsabiliseren.

Door de toepassing van dit nieuwe systeem zal de Vlaamse Gemeenschap effectief meer bijdragen, maar om te vermijden dat het verschil tussen het oude en het nieuwe stelsel te groot wordt, wordt een overgangsfase ingelast tijdens dewelke bepaalde plafonds in de totale bijdragemassa niet mogen worden overschreden. Bovendien bestaat er een politiek akkoord tussen alle overheden om deze aangelegenheid in 2003 te evalueren en, desgevallend, aan te passen. Wanneer bij die gelegenheid geen akkoord zou worden gevonden, wordt de bijdragemassa bevroren op het niveau van het jaar 2002.

De minister verwijst naar de tabellen waarin wordt de berekening van de responsabiliseringsbijdrage van de verschillende overheden wordt weergegeven voor de jaren 2001 tot 2010.

De heer Remans werpt op dat één van de redenen die het verschil in de tot nog toe gestorte bijdragen kunnen verklaren is, dat sommige gemeenschappen hun personeel eerder een verhoging in graad dan wel een verhoging van wedde hebben toegekend, wat uiteraard gevolgen heeft voor de berekening van de globale pensioenmassa.

De minister ontkent dat dit de oorzaak zou zijn van de vastgestelde scheeftrekking. Hij erkent wel dat de thans voorgestelde berekeningswijze en de verschillende gehanteerde parameters louter berusten op een politiek akkoord tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten, waarbij een eenvoudige berekening op basis van transparante gegevens centraal staan ­ overigens in tegenstelling met het bestaande systeem. Belangrijk is dat alle overheden hun akkoord hebben gegeven met deze pragmatische aanpak en hieraan hun medewerking hebben toegezegd.

De heer Remans vraagt waarom, bij de berekeningswijze van de globale weddenmassa van de federale overheid geen rekening wordt gehouden met de zogenaamde « bijzondere korpsen », zoals de magistratuur, het leger en dergelijke meer.

De minister antwoordt dat voor deze « bijzondere korpsen » van de federale overheid telkens speciale pensioenvoorwaarden gelden, bijvoorbeeld op het vlak van de in aanmerking genomen leeftijd of tantièmes, daar waar de gemeenschappen en de gewesten geen specifieke pensioenstelsels hebben. Met deze « bijzondere korpsen » wordt dan ook geen rekening gehouden, omdat dit een vertekend beeld tot gevolg zou hebben voor de berekening van de responsabiliseringsbijdrage, die hoger zou uitvallen voor alle gefedereerde entiteiten.

IV. EINDSTEMMING

De commissie stemt met eenparigheid van de 9 aanwezige leden in met alle artikelen en met het ontwerp van bijzondere wet in zijn geheel.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur,
Jan REMANS.
De voorzitter,
Jaques D'HOOGHE.

BIJLAGE


Deze bijlage is uitsluitend gedrukt beschikbaar.