2-385/3 | 2-385/3 |
25 MAART 2003
Dit wetsvoorstel, dat valt onder de verplichte bicamerale procedure, is door de commissie voor de Justitie behandeld tijdens haar vergaderingen van 23 april 2002, 18 en 25 februari 2003, en 25 maart 2003, in aanwezigheid van de minister van Justitie.
Spreker zegt dat het wetsvoorstel het resultaat is van een lange ervaring in het begeleiden van slachtoffers in het kader van verenigingen en van de lessen die men getrokken heeft uit de gebeurtenissen van 1996, die hun hoogtepunt bereikt hebben met de witte mars.
Op dat moment heeft de politieke wereld zich rekenschap gegeven van de tekortkomingen van het politioneel, gerechtelijk en sociaal systeem en van het bestaan van de slachtoffers, die tot dan toe slechts als bevoorrechte getuigen van de feiten werden beschouwd.
Men is zich wel al in 1993 om de slachtoffers beginnen bekommeren, door te voorzien in een vorm van opvang bij de parketten en door de verenigingen voor hulp aan de rechtzoekenden ook te betrekken bij de slachtofferhulp.
Door de gebeurtenissen van 1996 heeft de situatie bijna tot een sociale uitbarsting geleid.
De gemoederen zijn nu wat bedaard en de excessen zijn wat verzwakt.
Het is hoog tijd om de taak te hervatten, indien men wil voorkomen dat men op een dag weer in dezelfde situatie belandt, zonder deze keer onwetendheid te kunnen pleiten.
Er moet dringend werk gemaakt worden van de informatie en het onderricht van onze burgers met betrekking tot de instellingen, de wetgeving en de bestaande procedures.
Er worden inderdaad op alle niveaus grote inspanningen geleverd met betrekking tot de slachtofferopvang.
Spreker is er echter van overtuigd dat die inspanningen niet zullen volstaan om tegemoet te komen aan de ontevredenheid van de burger die, wanneer hij met die structuren in aanraking komt, terecht vindt dat zij niet voldoen.
Om de burger bij deze aanpak te betrekken, moet men hem als een partner beschouwen.
Dit systeem werkt reeds in andere landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, waar er een systeem voor slachtofferhulp op vrijwillige basis bestaat.
Dat ons land een ander gerechtelijk systeem hanteert dan het Angelsaksische, belet niet dat wij de burger ons vertrouwen kunnen schenken.
Er bestaat een risico op vergissingen, maar er kunnen normen worden vastgelegd die de doeltreffendheid van het systeem garanderen en de reeds bestaande structuren kunnen geherwaardeerd worden.
Spreker verwijst als voorbeeld naar de vereniging waartoe hij behoort en die dagelijks stappen onderneemt die meer bepaald complementair zijn aan de werkzaamheden van de VZW's voor slachtofferhulp, voornamelijk in de streek van Charlerloi.
Zo wordt bijvoorbeeld iemand die een afspraak heeft met een psycholoog van het centrum voor slachtofferhulp, begeleid door een vrijwilliger van de vereniging. Die vrijwilliger is niet per se aanwezig bij het gesprek, tenzij de therapeut of het slachtoffer dit wensen, maar hij maakt het gemakkelijker voor het slachtoffer om de stap te zetten, begeleidt hem tijdens het traject met het openbaar vervoer en helpt hem om sociale situaties opnieuw het hoofd te bieden.
Anderzijds kan de psycholoog tijdens de therapie zelf veel verder gaan met het heraanpassingsproces dat hij voor het slachtoffer uitstippelt, wanneer hij over een steunpunt beschikt in de omgeving van het slachtoffer.
Op het terrein vindt men actieve goede wil. In de zaak « Marc et Corinne » bijvoorbeeld zijn er 3 500 vrijwilligers komen opdagen om affiches te verdelen.
Deze betrokkenheid vanwege de burger vult de betrokkenheid van de instellingen aan en werkt in stilzwijgende overeenstemming met deze laatste, ook al zijn er protocolakkoorden vereist.
Dit stilzwijgende akkoord kan bereikt worden door dialoog, door verklaringen en door de oprechtheid aan te tonen van de stappen die ondernomen zijn.
Indien men echter bij dit werk vrijwilligers wil inzetten, moet er aangezien er bij dergelijke gevallen vaak sprake is van een grote emotionele betrokkenheid personeel zijn om aan die vrijwilligers de nodige uitleg te verschaffen, hen te omringen en grenzen af te bakenen.
Spreker pleit voor een grote verscheidenheid van VZW's van dit type, om het pluralistische karakter van de beweging te garanderen en om te voorkomen dat er een monopolie ontstaat, waardoor er dan weer een vertrouwenscrisis groeit.
Spreker stelt voor dat er een erkenning komt voor dit soort VZW's, dat hun taken welomlijnd worden en dat zij de nodige middelen ontvangen om te werken en omringd worden door een professionele staf die toezicht houdt op hun werkwijze.
Hij is ervan overtuigd dat er na het instellen van een dergelijk systeem een waaier van mogelijkheden zal ontstaan en dat men zal kunnen werken aan een mentaliteitsverandering.
Hezelfde principe is van toepassing op het beheer van de strafinrichtingen, waar gewerkt moet worden op het niveau van een « moreel contract » tussen het slachtoffer, de maatschappij en de gevangene.
Spreker wenst dat men in de samenleving tot een praktische rechtsstaat kan komen door middel van verenigingen, waarin de burger de mogelijkheid heeft om opnieuw een vorm van solidariteit te leren.
Mevrouw Nyssens stelt vast dat de erkenning van de VZW het recht inhoudt op overheidssubsidies.
Spreekster vraagt of de federale wetgever wel bevoegd is voor de aspecten van slachtofferhulp die in het wetsvoorstel bedoeld worden.
Bovendien is de minister van Justitie bevoegd voor de erkenning, terwijl de meeste verenigingen voor slachtofferhulp erkend worden door de gewesten. Zijn er precedenten van erkenning door de minister van Justitie ?
Spreekster denkt aan de recente wetgeving inzake gerechtelijke bijstand, waarin per arrondissement een commissie voor rechtsbijstand wordt opgericht. Alleen erkende verenigingen kunnen deel uitmaken van deze commissie.
De heer Steverlynck vraagt inlichtingen over de huidige situatie bij justitiehuizen en huizen voor slachtofferhulp.
De minister antwoordt dat de bijstand aan personen een bevoegdheid is van de gemeenschappen (artikel 128, § 1, van de Grondwet, en artikel 5, II, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen).
De Vlaamse regering heeft de hulp- en dienstverlening aan slachtoffers van misdrijven als bijkomende taak toegewezen aan de autonome centra voor algemeen welzijnswerk (artikel 8 van het decreet van het Vlaams Parlement van 19 december 1997 betreffende het algemeen welzijnswerk, en artikel 13, § 1, 2º, van het besluit van de Vlaamse regering van 28 april 1998). In dit kader erkent en subsidieert de Vlaamse Gemeenschap voorzieningen om vanuit een welzijnsgerichte benadering een degelijke en kwaliteitsvolle hulp- en dienstverlening aan slachtoffers te bieden (artikel 4 van het samenwerkingsakkoord van 11 april 1999 tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg). De Vlaamse Gemeenschap heeft er zich toe verbonden om in elk gerechtelijk arrondissement een autonoom centrum voor algemeen welzijnswerk met als bijkomende taak slachtofferhulp te erkennen en te subsidiëren (artikel 8, 1º, van het samenwerkingsakkoord).
De Franse Gemeenschap erkent en subsidieert « services d'aides aux justiciables » die sociale hulp en psychologische begeleiding bieden aan slachtoffers van misdrijven (zie besluit van de Franse gemeenschapsregering van 15 december 1989, zoals gewijzigd bij besluit van 31 december 1997). Voor elk gerechtelijk arrondissement is een dergelijke dienst erkend.
Deze slachtofferhulp wordt in alle fasen van de rechtsgang geboden. Daarbij wordt aandacht besteed aan de politiële, justitiële, administratieve en psychologische aspecten van het slachtofferschap en hun onderlinge wisselwerking. Waar nodig, wordt samengewerkt met de andere eerstelijnsdiensten, of doorverwezen naar tweedelijnsdiensten met het oog op therapeutische begeleiding. Het gaat om professionele, kwaliteitsvolle hulpverlening. Bij inschakeling van vrijwilligers wordt gewaakt over de kwaliteit door middel van selectie, opleiding en toezicht.
Besluit : de erkenning en subsidiëring van verenigingen met een doelstelling zoals omschreven in het wetsvoorstel, behoort niet tot de bevoegdheid van de federale overheid.
De door de gemeenschappen erkende en gesubsidieerde voorzieningen voor slachtofferhulp bieden effectief de hulp en bijstand aan slachtoffers van gewelddaden zoals deze omschreven wordt in het wetsvoorstel.
Er weze opgemerkt dat de Koning wél verenigingen kan erkennen voor de uitoefening van specifieke, precies omschreven taken, waarvan de regeling tot de bevoegdheid van de minister van Justitie behoort.
Wat de slachtofferzorg binnen de bevoegdheid van de minister van Justitie betreft, is dit door de wetgever voorzien in twee aangelegenheden :
de bijstand aan slachtoffers in de procedure voor de Commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden (artikel 34, § 5, van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen);
de bijstand aan slachtoffers in de procedure voor de Commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling (artikel 4, § 3, derde lid, van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964).
In beide gevallen heeft de Koning tot op heden uitsluitend verenigingen erkend die door de gemeenschappen erkend en gesubsidieerd zijn als voorzieningen die instaan voor slachtofferhulp.
De voorganger van de minister had trouwens ten onrechte besloten 3/4 van de projecten « Burgers voor burgers » in Vlaanderen te subsidiëren en ter compensatie 3 coördinatoren in Wallonië.
Al deze subsidies verdwijnen op 31 december 2002 en zullen worden overgenomen door het gewest of de gemeenschap.
De samenwerkingsakkoorden inzake slachtofferhulp hebben kracht van wet en de federale overheid moet zich eraan houden.
De heer Malmendier neemt akte van de verklaringen van de minister. Hij zou nog informatie willen over de 3 coördinatoren aan Franstalige zijde waarvan zonet sprake was.
De minister verwijst naar zijn uitleg over dit onderwerp. Hij voegt eraan toe dat niet mag worden vergeten dat deze materie op andere niveaus wordt gecoördineerd, met name bij het Nationaal Forum voor slachtofferbeleid waarbij alle bevoegde instanties betrokken zijn.
Als het de bedoeling is de structuren doorzichtiger te maken voor zowel de burger als de verschillende instellingen, kan het toch niet dat het aantal coördinerende instanties nog toeneemt.
Dit is een ingewikkelde handelwijze. Aan Nederlandstalige kant bestaat er een samenwerkingsakkoord, aan Franstalige kant moet dit nog afgewerkt worden en hebben nog niet alle partijen het ondertekend.
De reden daarvoor is dat de Franstalige Gemeenschap bij decreet sommige van haar bevoegdheden inzake slachtofferhulp heeft overgedragen aan het Waalse Gewest, dat op zijn beurt vergeten is een decreet goed te keuren waarin het deze bevoegdheden aanvaardt. Het heeft ook tot gevolg dat een Brussels samenwerkingsakkoord nodig is, dat nog niet bestaat.
Bovendien zijn in het verleden in Wallonië niet de structuren en de organisatie uitgebouwd zoals die in Vlaanderen wel bestaan.
Mevrouw Nyssens vraagt waartoe de federale Staat zich geëngageerd heeft in het zonet vermelde samenwerkingsakkoord.
De minister antwoordt dat de minister van Binnenlandse Zaken bevoegd is voor de politionele slachtofferbejegening, terwijl de minister van Justitie bevoegd is voor de opvang van slachtoffers bij het parket, het hof en de rechtbank.
Dit houdt in dat de politie moet zorgen voor de eerste opvang van slachtoffers, en hen vervolgens moet doorverwijzen naar de gespecialiseerde diensten die de gemeenschappen daarvoor voorzien.
Het is de taak van het gerecht de slachtoffers op te vangen bij het parket, het hof en de rechtbank, en hen wegwijs te maken in het labyrint van procedures. Het gerecht heeft echter geen enkel mandaat om aan slachtofferhulp te doen. De gemeenschappen en/of de gewesten zijn bevoegd voor alles wat te maken heeft met individuele hulp of begeleiding.
Weinig mensen weten dit, zodat alle kritiek ten onrechte gericht wordt aan de minister van Justitie en Binnenlandse Zaken en aan het gerechtelijk apparaat.
Dat was bijvoorbeeld het geval in de zaak-Dutroux, waar eigenlijk de gemeenschapsinstanties in gebreke zijn gebleven.
De heer Malmendier vraagt dat de Raad van State geraadpleegd wordt over de kwestie of de federale overheid bevoegd is voor de materie die dit wetsvoorstel behandelt.
Zo zullen de bevoegde instanties voor hun verantwoordelijkheid geplaatst kunnen worden.
De commissie sluit zich aan bij dit voorstel.
Zie stuk Senaat, nr. 2-385/2.
De heer Malmendier herinnert eraan dat dit wetsvoorstel volgens het advies van de Raad van State een aangelegenheid betreft die tot de uitsluitende bevoegdheid van de federale overheid behoort. Spreker verwijst naar zijn eerdere opmerkingen over het nut van de erkenning van de VZW's die slachtoffers begeleiden. Hij verwijst met name naar ervaringen uit het verleden die hebben geleid tot mentaliteitswijzigingen in onze maatschappij. Dat geldt bijvoorbeeld voor het opsporen van vermiste kinderen : tien jaar geleden bestond er nog niets en nu is er een gespecialiseerd en goed werkend centrum voor dit soort situaties.
Dit instrument kon alleen worden opgericht dankzij de vrijwillige inzet van burgers die op de bestaande leemten hebben gewezen.
Al is de laatste tien jaar dus veel veranderd en heeft men op alle bevoegdheidsniveaus aandacht gekregen voor de situatie van slachtoffers van gewelddaden, toch moet er in de praktijk nog heel wat gebeuren.
Zijn praktijkervaringen hebben spreker geleerd dat de slachtoffers moeten worden begeleid in hun zoektocht tussen de verschillende bestaande hulporganisaties waarbij zij vaak van de ene instelling naar de andere worden doorverwezen zonder dat ze werkelijk worden geholpen.
De burger moet betrokken worden bij de begeleiding van het slachtoffer zodat zijn al dan niet uitgesproken vraag geloofwaardiger wordt en zijn situatie versterkt. Het optreden van de diverse instellingen kan dan meer gericht gebeuren, terwijl ze nu nog maar bezig zijn met een empirische studie van de situatie van het slachtoffer.
Officiële instellingen gaan er vaak van uit dat hun taak afgelopen is als zij het decreet of de wet naleven. In ons land houden slechts twee universiteiten zich bezig met de slachtofferpsychologie.
Spreker geeft het voorbeeld van iemand die twee jaar geleden is aangevallen en daarbij een dijbeenhalsbreuk had opgelopen en slagen had gekregen.
Momenteel lijdt zij nog aan een psychosomatische ziekte die zich ontwikkeld heeft door de emotionele schok van toen.
Spreker heeft deze persoon begeleid in haar contacten met de verschillende instellingen, waar men niet van slechte wil is maar dit soort situaties gewoon niet aankan.
Een gereglementeerde organisatie van burgers kan ten overstaan van de erkende VZW's, die aan bepaalde basiscriteria voldoen en onder het toezicht van de parketten staan, in zekere zin de rol van consumentenvereniging spelen.
De wetgever moet weten of de instellingen die hij opricht efficiënt werken. Alleen zo kan hij voorkomen dat het vooropgestelde doel wordt gemist, wat momenteel op sommige plaatsen gebeurt.
Bovendien verrichten sommige instellingen geheel of gedeeltelijk hetzelfde werk, wat de belastingplichtige meer kost dan de gedeeltelijke subsidiëring van een paar VZW's. Die laatste oplossing zou de Staat misschien zelfs besparingen opleveren.
Mevrouw Nyssens is het ermee eens dat burgers, die informele groepen hebben gevormd vaak omdat zij zelf een drama hebben meegemaakt erg gemotiveerd zijn om te werken aan een gemeenschappelijk doel.
Spreekster is er daarom vóór om burgers bij de werking van die VZW's te betrekken. Zij is minder gewonnen voor het idee om VZW's te erkennen die volledig uit burgers zijn samengesteld, omdat dat bepaalde problemen doet rijzen.
Men moet een onderscheid maken tussen de kwestie van de erkenning en die van de subsidies.
Dit voorstel koppelt de erkenning aan de toekenning van overheidssubsidies.
De juridische bijstand is geregeld via koninklijk besluiten. Organisaties voor juridische bijstand worden dus nu bij koninklijk besluit erkend door de minister van Justitie.
Het koninklijk besluit van 20 december 1999 legt een aantal voorwaarden op voor erkenning (rechtsvorm, kwalificaties van de mensen die er werken) en stelt een precies schema vast voor de indiening van het dossier.
Spreekster benadrukt dat discriminatie moet worden voorkomen tussen organisaties voor juridische bijstand die onder het koninklijk besluit van 1999 ressorteren en andere, die krachtens een wet zijn erkend.
Het koninklijk besluit voorziet niet automatisch in subsidies. De meeste erkende organisaties op het vlak van gemeenrechtelijke juridische bijstand krijgen geen subsidies.
De commissie voor juridische bijstand van elk arrondissement krijgt subsidies om alle organisaties voor juridische bijstand van dat arrondissement te verzamelen en na te gaan of vraag en aanbod met elkaar overeenstemmen.
Spreekster vraagt of de auteur van het voorstel gekant is tegen het idee dat burgers met al hun knowhow toetreden tot de bestaande organisaties voor juridische bijstand, veeleer dan aparte actiepgroepen te vormen.
De heer Mahoux vindt het van essentieel belang dat meer rekening wordt gehouden met de slachtoffers en hun rechten. Lange tijd ging alle aandacht naar de uitbreiding van de rechten van de verdediging als waarborg tegen willekeur. Daarbij is men de problematiek van de slachtoffers en de burgerlijke partijen uit het oog verloren.
Daarom moet een initiatief rond deze problematiek zeker worden gesteund. Het voorliggende voorstel moet evenwel zo goed mogelijk worden geformuleerd.
Er bestaan al overheidsstructuren, namelijk de justitiehuizen, die niet alleen de slachtoffers verdedigen.
De overheidsstructuren en de in dit wetsvoorstel beschreven verenigingsstructuur moeten duidelijk van elkaar worden onderscheiden om concurrentie te voorkomen.
Mevrouw Nyssens wijst erop dat nu reeds organisaties voor juridische bijstand bestaan die als VZW opereren en meestal geen subsidies krijgen. Daarnaast is er per arrondissement een commissie voor juridische bijstand, die als overheidsinstelling het optreden van deze private VZW's coördineert en wel subsidie krijgt van de Staat.
Mevrouw De Schamphelaere begrijpt het doel achter dit wetsvoorstel en bewondert het werk van de talrijke vrijwilligers die zich in deze maatschappij inzetten om anderen te helpen.
Zij meent evenwel dat de beschreven opdracht veeleer thuishoort in het takenpakket van de justitiehuizen, die de toegang en de doorzichtigheid van het gerecht moeten bevorderen, vooral voor slachtoffers van een misdrijf.
Daarom wil spreekster graag weten hoe de zaken er nu voor staan wat de justitiehuizen en de diensten voor slachtofferhulp betreft.
Hebben zij voldoende middelen ? Kunnen hun taken worden uitgebreid ?
Houdt het geen risico in om taken die momentel door de advocaten of justitiehuizen worden uitgevoerd, op te dragen aan VZW's ?
VZW's kunnen niet in rechte optreden, maar in de toelichting staat wel dat zij kopieën van akten of dossiers kunnen aanvragen en bij de griffie of het parket kunnen informeren naar de stand van het dossier.
Het voorstel voorziet bovendien in een controle door het parket, maar hoe moeten de parketten dit op een efficiënte manier doen terwijl ze reeds overbelast zijn ?
Mevrouw Leduc vindt de doelstellingen van dit voorstel lovenswaardig, maar meent dat het een aantal vragen doet rijzen.
Er zijn reeds veel initiatieven genomen en veel VZW's werken nu al rond slachtofferhulp.
Het probleem is dat dit voorstel nieuwe elementen invoert terwijl de vorige nog niet optimaal gebruikt worden.
Alvorens nieuwe initiatieven te nemen, moet eerst een inventaris worden gemaakt van wat reeds bestaat.
Spreekster herinnert aan het voorbeeld van een jongetje dat door de schuld van zijn ouders is overleden, terwijl men wist dat er problemen waren. De zaak werd echter van de ene dienst naar de andere doorgeschoven zodat uiteindelijk geen maatreglen zijn genomen.
Anderzijds bestaat nu reeds een vorm van subsidies op jaarbasis. Die formule is niet ideaal maar alvorens het systeem te wijzigen, moet men nagaan hoe het optimaal kan functioneren en eventueel het bestaande uitbreiden.
Eerst moet nagegaan worden of herstelbemiddeling nut heeft.
Het voorstel moet ingepast worden in die reflectie, maar het is te vroeg om het nu al goed te keuren.
Mevrouw Kaçar is het eens met vorige spreekster.
Zij kan akkoord gaan met de doelstelling van dit wetsvoorstel, maar meent toch dat vooraf een inventairs moet worden opgemaakt van wat reeds in het veld bestaat.
Tussen de federale Staat en de gemeenschappen zijn inzake slachtofferhulp samenwerkingsakkoorden gesloten. In Vlaanderen is momenteel het samenwerkingsakkoord van kracht dat op 11 april 1999 werd gesloten tussen de federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap.
Aan Franstalige kant is er een akkoord, maar dat is nog niet van toepassing.
In Brussel bestaat er nog geen akkoord.
Spreekster verwijst naar Leuven als lichtend voorbeeld, waar de slachtofferopvang zeer goed georganiseerd verloopt dankzij de inzet van vrijwilligers.
Er moeten inspanningen worden geleverd om het bestaande beter te doen werken en uit te bouwen.
Spreekster meent dat de minister van Justitie in deze materie coördinerend moet optreden zodat de gang van zaken voor alle slachtoffers dezelfde is, ongeacht de gemeenschap waartoe zij behoren.
De minister meent dat ieder initiatief dat het lot van slachtoffers wenst te verbeteren, positief onthaald moet worden. Het wetsvoorstel moet inhoudelijk geanalyseerd worden om na te gaan of het op een pragmatische en rationele manier kan worden toegepast in de praktijk.
Zoals de Raad van State aanhaalde, trachten de in het wetsvoorstel bedoelde VZW's niet zozeer maatschappelijke dan wel juridische bijstand te verlenen aan de burgers.
In die zin vormt het voorstel een overlapping met wat reeds bestaat (zie artikel 508 van het Gerechtelijk Wetboek).
Ook de slachtofferopvang is in de praktijk reeds geregeld op het niveau van politie en parket en dankzij verschillende centra die slachtoffers begeleiden.
Er bestaat dus in de praktijk reeds een heel netwerk, waarvan de werking uiteraard nog verbeterd kan worden.
Momenteel zijn 18 verenigingen door de Koning erkend om slachtoffers te begeleiden, met name bij de Commissie voor hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en bij de commissies voorwaardelijke invrijheidstelling. Zij krijgen geen subsidies.
Heel wat verenigingen bieden eerstelijnshulp.
Ook justitiehuizen doen dat.
De wet voorziet in deze gerechtelijke bijstand en er wordt ieder jaar 60 miljoen frank subsidies voor uitgetrokken.
Iedereen die met betrekking tot een specifieke juridische situatie advies vraagt, krijgt gratis een eerste juridisch advies.
De tweedelijnshulp biedt een concreet en individueel juridisch advies. Ook daarvoor trekt Justitie subsidies uit, namelijk een miljard frank per jaar.
De heer Malmendier heeft in de werkgroep verklaard dat het voorstel ook bedoeld is voor mensen die door de mazen van het net glippen en geen toegang hebben tot juridische eerstelijnshulp.
Natuurlijk verdienen dergelijke gevallen aandacht, maar het is onmogelijk een wetgeving uit te dokteren waarin niemand door de mazen van het net glipt.
Het is niet door het aantal VZW's te verhogen, dat vooruitgang zal worden geboekt.
Bovendien is er momenteel geen budgettaire ruimte om subsidies toe te kennen. Wellicht kan de indiener van het voorstel aangeven om welk bedrag het gaat en wie dat zal moeten betalen.
Het zou eveneens een gevaarlijk precedent scheppen ten opzichte van de 18 bestaande verenigingen te lande, die wellicht ook subsidies zullen vragen.
Als het wetsvoorstel toch wordt goedgekeurd, zal het geld voor subsidies alleen gevonden kunnen worden door het te halen bij andere instellingen of projecten, met alle nefaste gevolgen vandien.
De minister wenst op termijn de situatie in het veld te consolideren en te evalueren. Daarbij wenst hij de bevolking bewust te maken van en te informeren over de mogelijkheden die slachtoffers ter beschikking hebben om op die manier zo weinig mogelijk mensen buiten het bestaande bijstandssysteem te laten vallen.
De minister meent dat het wetsvoorstel in de huidige stand van zaken moet worden verworpen, hoewel het een nobel doel nastreeft.
Het kan opnieuw besproken worden als alle bestaande mogelijkheden geperfectioneerd en geëvalueerd zullen zijn.
De heer Malmendier vraagt of er een nieuwe witte mars nodig is om de beoordeling van onze instellingen door de burger aanvaardbaar te maken. Uit die mars is immers de hervorming van politie en justitie voortgekomen. Toentertijd werd niet geschermd met het argument van een gebrek aan middelen, er werd gezorgd dat de middelen voorhanden waren.
Spreker wenst dat dit vandaag ook gebeurt.
Hij meent dat het niet helemaal correct is te zeggen dat het optreden van de VZW's gericht zal zijn op juridische eerstelijnshulp.
De bedoeling is de stap naar de bestaande instellingen voor het slachtoffer te vergemakkelijken.
Het is immers meestal niet makkelijk voor het slachtoffer om wijs te raken uit die instelllingen.
De concurrentie tussen de verschillende bevoegde instanties is ook maar een mager argument : er nog een paar meer oprichten zal niet veel verschil maken.
In de praktijk probeert iedere instelling zoveel mogelijk bevoegdheden naar zich toe te trekken, met een voorkeur voor bevoegdheden die weinig investeringen vergen.
Het slachtoffer heeft tegen een dergelijke situatie geen verweer en wordt nog een tweede keer in de slachtofferrol geduwd, terwijl dat precies is wat men beweert te willen voorkomen.
De werkgroep « Slachtofferrechten » heeft bij de politie, het parket en de VZW's van de gemeenschappen, maar één dienst gezien, te Leuven, die voor zijn begeleidingstaak voldoende middelen inschakelde, en waar een beroep wordt gedaan op vrijwilligers.
Dat lijkt logisch omdat de aanpak van een professionele hulpverlener beperkt blijft, al was het maar doordat hij ervoor betaald wordt. Door taken te delegeren aan vrijwilligers kan de dienst zijn capaciteit enorm opvoeren.
Uit de cijfers blijkt dat justitiehuizen slechts 10 % van hun capaciteit ten dienste van de slachtoffers stellen. De andere 90 % gaan op aan structurele opdrachten en aan het uitvoeren van de mandaten die zij krijgen van de magistratuur, dus voornamelijk de begeleiding van gedetineerden en voorwaardelijk invrijheidgestelden.
Ook hier wordt het slachtoffer dus stiefmoederlijk behandeld.
Spreker vindt het uitermate storend dat, wanneer getracht wordt het statuut van het slachtoffer, dat fysiek en psychologisch toch al heel wat te verduren heeft gehad, te verbeteren, alle politieke lapmiddeltjes gebruikt worden om aan te tonen hoeveel aandacht al gaat naar het lot van de slachtoffers.
Spreker heeft onlangs nog met eigen oren gehoord dat een medewerker van een OCMW een slachtoffer uitlegde dat hij door de werklast niet langer dan vijf minuten met een persoon kon bezig zijn.
Uit dit soort situaties blijkt toch overduidelijk dat de hulp van burgers nuttig is.
Door deze zaken te stimuleren zal uiteindelijk een mentaliteitswijziging worden afgedwongen en zal alles niet langer uitsluitend op de delinquent gericht worden.
Een slachtoffer moet naar zijn dokter kunnen gaan, maar kan niet altijd alleen die stap zetten door het opgelopen trauma.
De bestaande instellingen bieden geen antwoord op deze eenvoudige alledaagse noden. Ook de kwaliteit van het onthaal dat slachtoffers in deze instellingen te beurt valt, moet kritisch worden bekeken en zelfs worden onderzocht door een andere instelling, bijvoorbeeld een verbruikersorganisatie.
Men kan zich niet beperken tot het verwijzen naar wat reeds bestaat inzake slachtofferhulp als in de praktijk blijkt dat die zaken niet goed werken of dat de middelen ontoereikend zijn.
Indien men niet de moed kan opbrengen om een paar bijkomende verenigingen op te richten die het institutionele systeem kunnen laten functioneren, gelijken de tot nog toe gestarte initiatieven sterk op een poging om de burger in slaap te sussen en hem te beletten om de politici aansprakelijk te stellen.
De heer Mahoux merkt op dat de situatie kan verschillen van een instelling tot de andere en zelfs binnen een zelfde instelling, afhankelijk van de persoon tot wie men zich richt.
Wat de taken van de justitiehuizen betreft, vindt spreker dat er eindelijk gedacht mag worden aan de oprichting van rechtbanken voor de toepassing van de straffen, wat de justitiehuizen meer tijd zou geven om zich met de slachtoffers bezig te houden.
Hij herinnert er ook aan dat er diensten voor hulp aan de rechtzoekenden zijn opgericht die afhangen van de gemeenschappen en die een afdeling « slachtofferhulp » hebben.
De opdracht die in het wetsvoorstel van de VZW's wordt toevertrouwd houdt het midden tussen een versterking van de bestaande structuren en de eerstelijnshulp. Dit punt zou verduidelijkt moeten worden en er zou voor gezorgd moeten worden dat de betrokken VZW's aansluiten bij de bestaande instellingen.
Het budgettaire argument is niet helemaal overtuigend, aangezien de beschikbare budgettaire marges afhangen van de beleidskeuzes die gemaakt worden.
Mevrouw Nyssens merkt op dat de heer Malmendier vaststelt dat de bestaande instellingen gefaald hebben. Hij benadrukt ook het feit dat de beoogde verenigingen een knowhow hebben die andere structuren nooit zullen hebben. Het gaat in zekere zin over eerstelijnshulp die de eerstelijnshulp overtreft.
De beleidskeuze die hier gemaakt moet worden is of men verenigingen moet erkennen die uitsluitend bestaan uit niet-professionele burgers.
De heer Malmendier antwoordt dat de subsidiëring waarin het wetsvoorstel voorziet moet volstaan om een kleine staf van professionals te betalen, gespecialiseerd in het fenomeen van de slachtoffers.
Spreker denkt meer bepaald aan criminologen, die een juridische en sociale benadering hebben en die, na een specifieke opleiding, een team van vrijwilligers zouden kunnen omringen en bezielen. Deze vrijwilligers zouden hun werkingskosten door de VZW kunnen laten terugbetalen. Zij zouden bruikbare informatie verspreiden over de instelling en het rechtswezen.
Zodra men openstaat voor actie vanwege de burgers, kan er met weinig middelen veel en nuttig werk worden verzet.
Daar is echter een erkenning voor nodig waarbij een kader wordt vastgelegd en er wordt belet dat er op noodlottige wijze wordt geconcurreerd met de institutionele sector.
De heer Mahoux merkt op dat één van de voorwaarden voor de erkenning genoemd in artikel 5, 2º, van het wetsvoorstel, te maken heeft met de eigen financiële middelen van de vereniging.
Spreker vraagt verduidelijking inzake de draagwijdte van deze bepaling.
De heer Malmendier antwoordt dat de werkzaamheden van een vereniging, zodra zij erkend worden door de burgers, ook financieel door die burgers worden ondersteund, wat de betrokken vereniging geloofwaardiger maakt.
Indien men echt tot een ander soort justitie wil komen, is het daar dat onze samenleving een mentaliteitswijziging moet ondergaan.
De heer Dubié bemerkt dat de indiener van het wetsvoorstel in zijn toelichting de nadruk heeft gelegd op de functie van de betrokken verenigingen als tegengewicht. Spreker had hierover graag meer uitleg gekregen.
De heer Malmendier antwoordt dat iedere vereniging verslag moet uitbrengen over haar praktische ervaring en over de positieve en negatieve vaststellingen die zij heeft gedaan tijdens haar werk in de slachtofferbegeleiding (en niet door zich in de plaats van de slachtoffers te stellen).
Deze verenigingen zouden dus een kanaal vinden om hun opbouwend bedoelde kritiek te uiten, zodat er bij alle bevoegde instellingen verslag wordt uitgebracht en er, indien nodig, voorstellen worden gedaan om die instellingen beter te doen werken.
Mevrouw Kaçar is het ermee eens dat de opvang en de begeleiding van de slachtoffers essentieel is, omdat dit de slachtoffers vertrouwen geeft in het gerecht.
Het voorliggende voorstel kan dus niet van tafel worden geveegd op zuiver budgettaire gronden.
Spreekster is echter wel van mening dat men eerst en vooral moet proberen de bestaande structuren op te waarderen en na te gaan waar precies de schoen wringt.
In feite gaat het om een samenwerking tussen drie instanties : het gerecht, de politie en de gemeenschappen.
Het voorliggende voorstel is eigenlijk de inhoud van het samenwerkingsakkoord tussen die instanties.
Waarom kan dat akkoord niet uitgevoerd worden, en hoe ziet de toestand er nu uit ?
Kan de minister zich er concreet toe verbinden om de opgezette structuren te evalueren ?
De heer Malmendier herinnert eraan dat de regeling die hij voorstelt precies dient om de structuren te evalueren, en bovendien maar een beperkte budgettaire weerslag heeft, of zelfs tot besparingen kan leiden.
Misschien kan men daarmee beginnen, vooraleer grote geldsommen in de huidige structuren te steken.
De minister antwoordt aan mevrouw Kaçar dat het samenwerkingsakkoord met de Vlaamse Gemeenschap uit 1999 dateert en volledig is uitgevoerd.
In de komende maanden zal het door alle betrokken partijen geëvalueerd worden.
Het samenwerkingsakkoord met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is bijna rond.
Met de Franse Gemeenschap zijn er meer problemen, hoewel de federale overheid al jaren vragende partij is.
De blokkering is blijkbaar te wijten een subsidieprobleem.
Wat de justitiehuizen betreft, is het juist dat slechts 10 % van hun activiteiten het onthaal van slachtoffers betreft, maar zo is het systeem nu eenmaal opgevat.
De oprichting van de justitiehuizen was een uitstekend initiatief. Er werden daar een aantal diensten samengebracht, wat hun beheer vergemakkelijkt en waardoor personen gemakkelijk naar een andere sector doorverwezen kunnen worden.
Wat het onthaal van de slachtoffers betreft, zijn minstens twee justitie-assistenten daar voltijds mee bezig in elk justitiehuis. In de grotere justitiehuizen zijn het er zelfs drie of vier.
Deze personen zetten zich geheel in, maar het betreft een tweedelijnsopdracht.
De eerstelijnsbijstand wordt vooral verleend op het vlak van het onthaal in de politiediensten, die het dossier vervolgens ofwel naar het gerecht, ofwel naar de hulpcentra van de gemeenschappen overzenden.
De maatschappelijke werkers in de justitiehuizen maken de slachtoffers wegwijs in de procedures die zij moeten doorlopen, en staan hen bij, bijvoorbeeld tijdens een assisenproces, voor de raadpleging van een dossier of bij een laatste hulde aan een overledene.
De wetgever heeft de justitiehuizen opgericht. Zij moeten de tijd krijgen om ervaringen op te doen en hun activiteiten volop te ontplooien, en vervolgens moet men nagaan of er tekortkomingen zijn waartegen nieuwe maatregelen vereist zijn.
De heer Malmendier merkt op dat de justitiehuizen niet alleen over tijd, maar ook over middelen moeten beschikken om zich te ontwikkelen.
Weliswaar is al veel gedaan om het lot van de slachtoffers te verbeteren.
Men mag ook niet vergeten dat men van nul vertrokken is.
Wat vandaag bestaat, volstaat trouwens niet.
Spreker verwijst vervolgens naar de getuigenis van een slachtoffer tijdens het colloquium dat op 21 juni 2001 in de Senaat georganiseerd werd.
Zij werd begeleid door een justitie-assistente om te getuigen voor de commissie van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
De justitie-assistente heeft daar bijna een volledige dag aan gewijd. Kan men echter verwachten dat een slachtoffer zijn ernstige trauma's in één dag zou kunnen samenvatten ?
Dat heeft een plaats nodig om zijn belevenissen uit te drukken en los te laten en voorts men kan het niet dwingen die uitdrukking te programmeren.
Zo komt men ook tot een andere benadering van het begrip « rechtspraak » en tot een gewijzigde visie op het verschijnsel misdadigheid.
Bij de huidige stand van zaken laat men het slachtoffer alleen met zijn onbegrip voor het gedrag van de misdadiger.
Nu is het zo dat wie een vorm van agressie ondergaat, plotseling wordt geconfronteerd met de meest primitieve vormen van schrik die een mens kan ervaren.
Hij wordt uit de gemeenschap gesloten en komt oog in oog te staan met geweld zonder enige mogelijkheid van reactie of verweer.
Brengt die persoon het er levend af, dan heeft hij nog jaren nodig om die ervaring te verwerken.
De huidige maatregelen zijn geen wondermiddel om dat soort problemen op te vangen.
Indien men er niet in slaagt de visie van de samenleving te doen evolueren wat betreft het geweld en de gevolgen ervan, loont het niet de moeite enorme sommen uit te geven om dat probleem op te lossen.
Mevrouw Leduc verklaart het eens te zijn met de manier waarop de indiener van het wetsvoorstel het probleem omschrijft. Met de justitiehuizen alleen kan men het probleem niet oplossen, zoveel is duidelijk. Hun oprichting is een prachtig initiatief geweest en nu moeten ze de tijd krijgen hun activiteiten uit te bouwen.
Spreekster wijst erop dat een aantal personen zich nog steeds het slachtoffer voelen en dat niet moet worden gerekend op de op te richten verenigingen om ze van die houding af te brengen.
Zij onderstreept nogmaals dat het wenselijk is het voorstel in het achterhoofd te houden, eerst een inventaris op te stellen van wat bestaat, die te evalueren, te zorgen voor betere communicatie opdat de slachtoffers niet van Pontius naar Pilatus worden gestuurd.
De heer Malmendier verwijst naar het verslag van de werkgroep « Slachtofferrechten ». Voor hem is het zeer de vraag wie ervoor zorgt dat de verschillende bestaande diensten onderling samenwerken.
Daar ligt volgens spreker het nut van een begeleid burgerinitiatief om van concurrentie over te gaan tot complementariteit.
Volgens mevrouw Nyssens hoeft er geen lijst te komen van de bestaande structuren. Men moet hier een politieke knoop doorhakken : erkent men al dan niet verenigingen van burgers van een ander soort dan de bestaande structuren, waarvan de indiener beweert dat ze niet werken.
De heer Malmendier deelt mee dat zijn voorstel niet specifiek over rechtshulp handelt in de gangbare betekenis, doch voorziet in slachtofferbegeleiding.
Voor de burger betekent dat concreet interesse opbrengen voor de toestand van het slachtoffer en hem steunen bij het zoeken naar de voorziene hulp en bijstand.
Het komt erop neer dat de burger het slachtoffer kan begeleiden, niet alleen naar een juridische eerstelijnsstructuur maar ook naar zorgverstrekkende instanties of hem gewoon menselijk begeleiden om zijn vertrouwen in de samenleving te herstellen.
De gewone burger heeft een kader nodig om de aard en de beperkingen van zijn opdracht te onderkennen.
In het licht van de ervaring over de jongste jaren spreekt dat niet vanzelf.
Het is immers gebeurd dat een emotionele betrokkenheid ontaardt in een onvoorwaardelijke stellingname ten gunste van het slachtoffer.
Dat is niet het doel van de VZW's waarvan de oprichting hier wordt voorgesteld.
Het gaat erom te komen tot een volwassen houding van de burger en bijgevolg van het slachtoffer opdat onze samenleving de uitoefening van de rechten van het slachtoffer aanvaardt en begrijpt.
Ook op het gerechtelijk niveau is het bewijs vaak geleverd dat een strikte toepassing van het recht voorging op een meer beredeneerde benadering, die een goede rechtsbedeling niet in de weg had gestaan.
Mevrouw Nyssens verwijst naar de opmerkingen van de minister en op de schoonheidsfoutjes in de tekst.
De heer Dubié merkt op dat het voorgestelde artikel 5 de Koning machtigt de erkenningsvoorwaarden voor de verenigingen vast te stellen binnen de grenzen van dat artikel.
Het voorstel van wet komt om zo te zeggen neer op een resolutie over dat onderwerp.
Volgens mevrouw de T' Serclaes moet men zich uitspreken over dit voorstel omdat het aan het einde van de zittingsperiode een belangrijke politieke signaalfunctie heeft.
De artikelen 1 tot 6, alsook het wetsontwerp in zijn geheel worden eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Eveneens eenparig wordt vertrouwen geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Meryem KAÇAR. | Josy DUBIÉ. |
De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als de tekst
van het wetsvoorstel
(zie stuk Senaat, nr. 2-385/1)