2-428/3

2-428/3

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

19 FEBRUARI 2003


Wetsvoorstel betreffende de cumulatie van een overlevingspensioen en een uitkering wegens ziekte, invaliditeit of onvrijwillige werkloosheid


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER REMANS


De commissie heeft dit wetsvoorstel besproken tijdens haar vergaderingen van 15 en 29 januari en 19 februari 2003.

I. TOELICHTING DOOR DE INDIENER VAN HET WETSVOORSTEL

De heer Thissen licht toe dat het voorliggende wetsvoorstel een oud zeer betreft. Het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers bepaalt in zijn artikel 25 als basisprincipe dat het overlevingspensioen slechts uitbetaalbaar is indien de gerechtigde geen beroepsarbeid uitoefent. Ook een vergoeding wegens ziekte, invaliditeit of onvrijwillige werkloosheid sluit een overlevingspensioen uit.

In enkele gevallen en onder bepaalde voorwaarden staat de uitoefening van een beroepsbezigheid de betaling van een overlevingspensioen niet in de weg. Deze gevallen en voorwaarden worden bepaald in artikel 64, § 2, B, van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers. Tot op heden heeft de Koning echter in geen enkele uitzondering voorzien waarbij het is toegestaan om het overlevingspensioen te cumuleren met de uitkeringen bepaald in de Belgische wetgeving inzake sociale zekerheid en die in het voornoemde artikel 25 worden vermeld.

Zelfstandigen bevinden zich in precies dezelfde situatie : het artikel 30bis van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende rust- en overlevingspensioenen verbiedt deze zelfstandigen een cumulatie van vergoedingen wegens ziekte, invaliditeit of onvrijwillige werkloosheid, met een overlevingspensioen.

Deze regels zijn onbillijk. Personen die een overlevingspensioen genieten zijn immers over het algemeen al kwetsbaarder. Vaak oefenen zij deeltijdse jobs uit omdat zij hun werk moeten combineren met de opvoeding van kinderen. De huidige regelgeving heeft echter tot gevolg dat bijvoorbeeld bij ziekte, zij moeten kiezen tussen een ziektevergoeding en het overlevingspensioen. Cumulatie van beiden is immers niet toegestaan. Het wetsvoorstel tracht deze leemte in de wetgeving op te vullen door de cumul die bestaat wanneer men werkt, te laten verderlopen bij ziekte of werkloosheid.

II. ALGEMENE BESPREKING

De heer Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen, stelt dat het voorgelegde probleem het gevolg is van het fundamenteel horizontaal principe in de sociale zekerheid dat geen cumul toestaat tussen twee inkomensvervangende uitkeringen. De wenselijkheid om een cumulregeling te voorzien tussen twee vervangingsinkomens, namelijk het inkomen gebaseerd op de activiteit van de overleden partner en het inkomen gebaseerd op de eigen activiteit, was reeds het onderwerp van een diepgaande studie.

Er werd op regeringsniveau een voorstel gedaan om een werkloosheidsvergoeding, in de drie pensioensystemen, cumuleerbaar te maken met een overlevingspensioen, dat verlaagd zou worden tot het basisbedrag van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden, eventueel beperkt in tijd. Bij de bespreking stelde zich echter een budgettair probleem voor het jaar 2003 aangezien de kosten van de voorgestelde cumul ongeveer 4 221 000 euro zouden bedragen in de verschillende werkloosheidssystemen, en ongeveer 919 000 euro in het RIZIV. Gelet op de budgettaire gevolgen heeft de regering geopteerd voor een welvaartsaanpassing van de pensioenen vanaf 1 januari 2003, en voor een verhoging van de laagste pensioenen van werknemers en zelfstandigen vanaf 1 april 2003.

Toch bevestigt de minister dat er een coherente oplossing moet worden gezocht voor de bestaande problemen. Het voorliggende voorstel voldoet echter niet aan de voorwaarde van coherentie omdat het enkel de situatie regelt waarin de langstlevende echtgenoot, op het ogenblik van het overlijden van zijn of haar echtgenoot, reeds een beroepsactiviteit uitoefende waarvan de inkomsten binnen de grenzen bleven. De situatie van de langstlevende echtgenoot die op het ogenblik van het overlijden van zijn of haar partner reeds arbeidsongeschikt was, wordt echter niet geregeld. Bovendien hebben de voorliggende bepalingen ook geen betrekking op de openbare sector, waardoor daar een ongelijkheid wordt gecreëerd. Het debat moet dus verbreed worden om een coherente oplossing te bekomen voor alle sectoren zonder nieuwe onbillijkheden. Daarbij zal uiteraard rekening moeten gehouden worden met een veel grotere budgettaire kost dan de 5 140 000 euro die nodig zijn om het voorliggende wetsvoorstel te realiseren.

De heer Thissen wenst in verband met het fundamentele horizontale principe in de sociale zekerheid, namelijk geen cumul mogelijk bij vervangingsinkomens, op te merken dat dit principe begrijpelijk is, omdat vervangingsinkomens gebaseerd zijn op een activiteit van een persoon. Het overlevingspensioen hangt echter samen met de staat van een persoon namelijk het al of niet weduwe of weduwnaar zijn. Daarom kan het overlevingspensioen niet over dezelfde kam worden geschoren als vervangingsinkomens.

Wat betreft de opmerking dat zijn wetsvoorstel niets voorziet voor de openbare sector, wijst de spreker er op dat er in de openbare sector reeds bepaalde voordelen bestaan, zoals de vaste benoeming, die een veel betere garantie vormen op een inkomen dan wat in de andere sectoren mogelijk is. Indien ook de openbare sector in het wetsvoorstel zou betrokken worden, zou de hogere budgettaire meerkost bovendien als excuus kunnen worden gebruikt om niets te realiseren. De senator meent verder dat de door de minister geschatte budgettaire kost van ongeveer 5 000 000 euro, afgewogen op de totaliteit van het budget van de Belgische staat, slechts een kleine inspanning vertegenwoordigt maar veel leed kan verhelpen. Hij aanvaardt bijgevolg niet dat de maatregel niet zou kunnen doorgaan omwille van budgettaire redenen en is bereid de datum van inwerkingtreding uit te stellen tot 1 januari 2004.

De heer Steverlynck schaart zich achter het standpunt van de heer Thissen. Cumulatie van een overlevingspensioen en een vergoeding omwille van ziekte of werkloosheid moet mogelijk zijn, rekening houdend met het feit dat een overlevingspensioen alleen niet voldoende is om gezinnen een stabiele financiële basis te bieden. De senator vindt bovendien dat het door de Koning bepaalde maximumbedrag, dat de heer Thissen voorstelt in de laatste leden van het tweede en derde artikel van het voorliggende wetsvoorstel, overbodig is.

De heer Galand vindt het essentieel dat mensen over een redelijk inkomensminimum beschikken. De cumuleerbaarheid zou volgens hem afgewogen moeten worden in functie van dit doel.

III. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 1

Over dit artikel worden geen opmerkingen gemaakt.

Artikelen 2 en 3

De heer Remans is er voorstander van om, zoals in het voorliggende wetsvoorstel, de cumul toe te laten tot een bepaald plafond.

Bovendien stipt de spreker aan dat personen die een vervangingsinkomen krijgen voor integratie of voor hulp van derden, dit moeten afstaan op het ogenblik dat zij in het huwelijk treden of gaan samenwonen omdat er een inkomen is van de partner. Ook deze partner kan echter wegvallen.

Verder dient de spreker amendementen 3 en 4 in (stuk Senaat, nr. 2/428-2) die ertoe strekken een onderscheid te maken tussen de cumulatie van een overlevingspensioen met een ziekte- en invaliditeitsuitkering en de cumulatie met een werkloosheidsuitkering. In het eerste geval wordt de onmogelijkheid van een cumul zeer algemeen als onbillijk ervaren omdat de ziekte kan worden geobjectiveerd.

Wat de cumul met een werkloosheidsuitkering betreft, is om twee redenen meer omzichtigheid geboden. Vooreerst moet een uitkeringsgerechtigde werkloze voldoen aan twee voorwaarden : niet werken en geen ander inkomen ontvangen. Een overlevingspensioen is echter een ander inkomen. Ten tweede bestaat de mogelijkheid dat een gerechtigde op een overlevingspensioen zijn inkomen uit arbeid regelt tot aan het maximum cumuleerbaar bedrag om dan in een tweede fase werkloos te worden.

De minister vindt de benadering van senator Remans zeer betwistbaar, omdat deze stelling erop neerkomt dat mensen hun ziekte niet in de hand hebben, maar hun werkloosheid wel. Hij vraagt zich af hoe men in dergelijke benadering bijvoorbeeld de situatie van twee sabéniens zou oplossen waarvan de ene werkloos wordt op het ogenblik van het faillissement, terwijl de andere een week vroeger ziek werd. Dit bewijst dat er een veel globalere regeling moet worden uitgewerkt waarin dergelijk onderscheid niet meer kan worden gemaakt.

Op vraag van de leden of enerzijds een cumulregeling met uitkeringen van het Fonds voor beroepsziekten en andere fondsen (en arbeidsongevallen) mogelijk is en of anderzijds de integratietegemoetkoming en de hulp aan derden kunnen worden gecumuleerd met een overlevingspensioen, antwoordt de minister dat een integratietegemoetkoming kan worden gecumuleerd, omdat dat een toeslag is voor een gehandicapte die dient voor de kost van integratie. Een uitkering van het Fonds voor beroepsziekten kan eveneens worden gecombineerd. Tot 65 jaar kan dat voor het volledige bedrag; daarna wordt dit verminderd. Een uitkering van het Fonds voor Beroepsziekten is immers een combinatie van vergoeding voor schade en vergoeding voor inkomensverlies. Het is de vergoeding voor inkomensverlies die wegvalt als je met pensioen gaat. De schadevergoeding blijft doorlopen. De klassieke ziekte- en invaliditeitsverzekering daarentegen is echter een loutere economische vergoeding voor inkomensverlies.

De heer Steverlynck meent dat hierdoor een zekere uitzondering op het algemeen horizontaliteitsprincipe wordt toegepast doordat er voor de leeftijd van 65 jaar een integrale cumul mogelijk is tussen een uitkering van het Fonds voor Beroepsziekten en een overlevingspensioen. Op dat ogenblik betreft de uitkering van het Fonds voor beroepsziekten echter zowel de geleden schade, als het inkomensverlies.

De minister beaamt dat het onderscheid tussen beide componenten van de uitkering van het Fonds voor Beroepsziekten hier niet helemaal duidelijk is. Om precies te weten welk deel van de component al dan niet cumuleerbaar is, zou hij zich nader moeten informeren.

De heer Remans wenst zijn amendementen in te trekken om rekening te houden met de door de minister aangebrachte argumenten en met de vraag om de integrale uitwerking van het probleem af te wachten. De senator dringt er op aan om bij de uitwerking van het geheel een onderscheid tussen een ziekte- en invaliditeitsuitkering en een werkloosheidsuitkering in te bouwen.

De heer Steverlynck meent dat het door de Koning te bepalen maximumbedrag, dat de heer Thissen voorstelt in de laatste leden van het tweede en derde artikel van het voorliggende wetsvoorstel, niet nodig is. Hij dient twee amendementen (stuk Senaat, nr. 2-428/2, amendementen 1 en 2) die ertoe strekken het laatste lid van de artikelen 2 en 3 te doen vervallen.

IV. STEMMINGEN

Artikel 1 wordt verworpen met 6 tegen 3 stemmen bij 3 onthoudingen.

Amendement nummer 1 op artikel 2 van de heer Steverlynck wordt verworpen met 9 tegen 3 stemmen bij 1 onthouding.

Artikel 2 wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen bij 3 onthoudingen.

Amendement nummer 2 op artikel 3 van de heer Steverlynck wordt verworpen met 10 tegen 3 stemmen.

Artikel 3 wordt verworpen met 8 tegen 3 stemmen bij 2 onthoudingen.

Het wetsvoorstel wordt verworpen met 8 tegen 3 stemmen bij 2 onthoudingen.

Dit verslag is goedgekeurd met 7 stemmen bij één onthouding.

De rapporteur, De voorzitter,
Jan REMANS. Jacques D'HOOGHE.