Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 2-56

ZITTING 2001-2002

Vragen waarop niet werd geantwoord binnen de tijd bepaald door het reglement
(Art. 66 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Binnenlandse Zaken

Vraag nr. 2115 van de heer Thissen van 27 mei 2002 (N.) :
Rijksregisters van de natuurlijke personen. ­ Toegang door de gemeentelijke overheden.

Artikel 5 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen vermeldt in het eerste lid het volgende : « De Koning verleent toegang tot het Rijksregister aan de openbare overheden, de instellingen van openbaar nut bedoeld bij de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, de notarissen en gerechtsdeurwaarders, voor de informatie die zij krachtens een wet of een decreet bevoegd zijn te kennen ... »

Het tweede lid van hetzelfde artikel zegt dat de Koning na het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bij in Ministerraad overlegd besluit die toegang kan uitbreiden tot instellingen van Belgisch recht die opdrachten van algemeen belang vervullen.

Een koninklijk besluit dat bepaalde openbare overheden de toelating geeft om zich toegang te verschaffen tot de gegevens die bewaard worden in het Rijksregister van de natuurlijke personen en die betrekking hebben op buitenlanders die op de wachtlijsten van 6 januari 1997 staan, zegt dat enkel de diensten burgerlijke stand en bevolking, voor zover ze onder de bevoegdheid van de gemeentelijke overheden vallen, zich toegang mogen verschaffen tot die gegevens. Het koninklijk besluit zegt bovendien in artikel 4 dat de ingewonnen inlichtingen enkel door de vermelde overheden en hun diensten mogen worden gebruikt voor de uitvoering van de opdrachten die hun door of krachtens de wet zijn toevertrouwd.

In de praktijk blijkt dat de meeste schepenen elk afzonderlijk beschikken over een verbinding met het nationale bestand en dat sommigen onder hen er misbruik van maken om electorale bestanden samen te stellen die gericht zijn op jongeren, bejaarden, vrouwen, enz. ... of om post te versturen ter gelegenheid van een verjaardag of de geboorte van een kind.

Op die manier wordt er ongeoorloofd gebruik gemaakt van de databanken van de openbare overheden, aangezien die daarvoor niet bestemd zijn. Die praktijken zijn bovendien in tegenspraak met een aantal bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer is op de hoogte van een bepaald aantal gevallen en zegt in een verklarende nota over de verwerking van persoonsgegevens dat « de gemeente een openbare overheid is. Als ze handelt moet ze dat doen door middel van de gepaste legale organen ». In die nota wordt een voorbeeld gegeven van een laakbare praktijk : een burgemeester stuurde systematisch een kaart met gelukwensen naar de inwoners van zijn gemeente ter gelegenheid van hun verjaardag. Hij rechtvaardigde die praktijk door te zeggen dat ze kaderde in de verwerking van gegevens met als doel het verzorgen van de « public relations », een verwerking die door de gemeente was kenbaar gemaakt zoals de wet van 8 december 1992 het voorschrijft. De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zegt dat die kaarten ook door de gemeentesecretaris hadden moeten worden ondertekend, aangezien het ging om de public relations van de gemeente en niet die van de burgemeester.

De vragen die ik aan de minister van Binnenlandse Zaken zou willen stellen zijn de volgende :

­ Heeft u weet van de toename van die praktijken ?

­ Wat is er concreet gebeurd om na te gaan of er al dan niet misbruik voorkomt op dat vlak ?

­ Heeft de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer de nodige middelen om het initiatief te nemen tot dergelijke controles ?

­ Wat zijn de resultaten van die controles ?

­ Moeten er geen wijzigingen aan de wetgeving worden aangebracht om dergelijke praktijken expliciet te verbieden ?