2-214 | 2-214 |
De heer Johan Malcorps (AGALEV). - Op een recente studiedag van de Belgische Federatie tegen Kanker bleek dat 4% van alle kankers te wijten zijn aan beroepsomstandigheden. Voor 2000 zou het gaan om 46.000 nieuwe gevallen van kanker, naar schatting 1.850 beroepskankers. Gemiddeld zijn er 1.600 nieuwe beroepskankers per jaar. Het Fonds voor Beroepsziekten vergoedt echter slechts 100 à 150 beroepskankers per jaar of minder dan 10%. Voor 2000 ging het volgens de Kankerfederatie om slechts 101 gevallen of amper 5,5% van het totaal aantal geschatte beroepskankers. Dergelijke cijfers kunnen uiteraard misleidend zijn. De vraag is of het jaar van aangifte en erkenning voor elk geval samenvallen.
Ook in andere Europese landen ligt het erkenningpercentage laag. De Internationale Arbeidsorganisatie stelt vast dat in landen waar beroepsziekten erkend zijn er relatief weinig kankergevallen erkend en vergoed worden. Als reden geeft men aan dat de registratiesystemen voor professionele aandoeningen vaak ondermaats zijn, dat er bij de overheid en werknemers onvoldoende wil is om kankergevallen als beroepsaandoening te klasseren. Het grootste probleem is echter het gemis aan informatie, zowel bij de beroepszieke als bij de artsen die hem of haar behandelen. Door de lange latentieperiode duiken de meeste beroepskankers immers pas op als de persoon in kwestie zijn werkomgeving al lang heeft verlaten. Artsen die geen arbeidsgeneesheer zijn hebben te weinig weet van de mechanismen van beroepsziekten. Zelden wordt actief navraag gedaan naar het beroepsverleden of wordt de patiënt actief geleid naar een aangifte en vraag naar erkenning. De kwalificatie "beroepsziekte" draagt weinig of niets bij tot de behandeling van de individuele patiënt. De therapie die nodig is om zijn kanker te behandelen, zal immers niet noemenswaardig verschillen naargelang het om een beroepsziekte gaat of niet. Op die manier wordt aan de patiënt het recht ontzegd op een schadevergoeding.
Doordat er zo weinig aangiften van beroepsziekten gebeuren en zo weinig kankers vergoed worden, lijkt het om een marginaal verschijnsel te gaan en dreigt de waakzaamheid ten aanzien van kankerverwekkende producten op de werkvloer ten onrechte te verslappen. Ondanks de sensibiliseringcampagnes van de vakbonden dreigt dit een ernstig probleem te worden voor de primaire preventie van kanker in het arbeidsmilieu.
De Kankerfederatie vraagt dat artsen via een betere opleiding op het vlak van beroepsziekten, met inbegrip van de medische en juridische aspecten, meer gesensibiliseerd zouden worden voor het aangeven van beroepsgebonden kankers. Ook een betere epidemiologische bewaking van bepaalde risicogroepen is nodig.
Uiteraard moeten we ons toch ook een aantal vragen stellen bij het erkenningsysteem voor het Fonds voor Beroepsziekten. De Kankerfederatie deed belangrijke aanbevelingen om de toegang tot het Fonds en de erkenningsprocedure te vereenvoudigen.
Het Fonds werkt met twee lijsten: een gesloten lijst en een open lijst. Bij de gesloten lijst wordt het verband tussen de beroepsziekte en de beroepssituatie voldoende bewezen geacht, bijvoorbeeld werken met asbest en kanker. Bij de open lijst moet de werknemer zelf alle bewijslast leveren: hij of zij moet bewijzen ziek te zijn en in een werkomgeving aan een schadelijke stof blootgesteld geweest te zijn en dat die stof de aanwijsbare oorzaak is van de ziekte. Minder dan 6% van de erkende beroepszieken in 2000 heeft een ziekte uit de open lijst. Wie een erkenning vraagt voor een beroepsziekte uit de open lijst, maakt slechts 40% kans om ze te krijgen volgens de Dienst voor Arbeidsongevallen en Beroepsziekten van het ministerie van Sociale Zaken.
Volgens artikel 30bis dat in 1990 aan de beroepsziektewet werd toegevoegd moet men aantonen dat de kanker of de ziekte op determinerende en rechtstreekse wijze het gevolg is van de beroepsuitoefening. Het Fonds voor Beroepsziekten interpreteert dit artikel zeer strikt. Monocausaliteit is niet vereist, maar de beroepsbezigheid moet de zwaarst doorwegende oorzaak zijn van de ziekte. In de feiten is dit nagenoeg niet te bewijzen omdat elke kanker meerdere oorzaken heeft.
In het tweede lid van artikel 32, toegevoegd in 1994, wordt een nadere interpretatie van het beroepsrisico gegeven waarbij het blootstellen aan een schadelijk agens beduidend groter moet zijn dan de blootstelling bij de bevolking in het algemeen.
Op de studiedag erkende een dokter van het Fonds van Beroepsziekten ruiterlijk dat alles in acht genomen de erkenning van een kanker via het open systeem een probleem is.
Vroeger hebben collega Destexhe en ikzelf al gewezen op de problemen in verband met beroepskankers ten gevolge van asbestblootstelling. Uit de statistieken van het Fonds voor Beroepsziekten blijkt dat het aantal verwerpingen van blijvende arbeidsongeschiktheid ook in het geval van asbestbesmetting hoog ligt. Dit zijn verrassende cijfers als men ervan uitgaat dat het gaat om blootstelling aan een professioneel risico waarbij binnen het zogenaamde `lijstsysteem' voor asbestgerelateerde ziekten een vrij ruime bepaling is opgenomen van bedrijfstakken, beroepen en categorieën van ondernemingen waar de aanwezigheid van een causaal verband tussen blootstelling en ziekte verondersteld wordt.
Eén van de problemen is natuurlijk dat verschillende categorieën beroepen niet verzekerd zijn via het Fonds, bijvoorbeeld het spoorwegpersoneel, militairen en zelfstandigen.
De Kankerfederatie vraagt het vergoedingsysteem te vereenvoudigen, met name door een vermindering van de bewijslast in het open systeem.
Op de voormelde studiedag was er een ruime consensus over het feit dat de stappen die het slachtoffer moet ondernemen om een kanker als beroepsziekte te laten erkennen in het open systeem te complex zijn.
Een ander probleem is dat door de overgang van een arbeidsmaatschappij naar een dienstenmaatschappij de aard van de beroepsziekten sterk veranderd is. De gesloten lijst van beroepsziekten is volgens de inspectiedienst Arbeidsongevallen en Beroepsziekten zelf verouderd. In een artikel in De Morgen van 4 juni 2002 staat hierover: "Er staan vooral ziekten van het verleden op van mijnwerkers en staalarbeiders. De ziekten van de toekomst, die typisch zijn voor bedienden en verpleegsters, zoals rugproblemen en artrose, komen er niet in voor".
Veel klachten die typisch zijn voor vrouwen, bijvoorbeeld rugklachten bij verpleegsters, verlies aan vruchtbaarheid of een handicap van de baby, worden niet vergoed. In Frankrijk, Duitsland, Denemarken en Spanje worden rugklachten wel erkend. Een ander voorbeeld van een nieuwe beroepsziekte is latexallergie. In dezelfde krant werd de pijnlijke getuigenis gepubliceerd van een ex-verpleegster in verband met de lijdensweg die ze moest ondergaan om voor deze allergie een erkenning te krijgen.
Kan de minister de cijfers van de Belgische Federatie voor Kanker bevestigen? Erkent hij de geschetste problemen? Hoe is het mogelijk dat er zo weinig beroepsziekten, oude en nieuwe, erkend worden? Waarom duurt de erkenning van nieuwe beroepsziekten nu zo lang? Is het juist dat we terzake een achterstand hebben opgelopen ten opzichte van andere Europese landen?
Zal de minister werk maken van de sensibilisatie van de artsen en ex-werknemers in verband met het belang, op individueel en collectief vlak, van de aangifte en vraag om erkenning van beroepskanker?
Acht de minister het nodig over te gaan tot een hervorming van de procedures bij het Fonds voor Beroepsziekten? Zal de minister meer bepaald overgaan tot een herziening van de gesloten en open lijsten van beroepsziekten?
Wat wordt er gedaan voor de categorieën van mensen die geen toegang hebben tot het Fonds voor Beroepsziekten, zoals bijvoorbeeld spoorwegpersoneel, militairen, zelfstandigen? Wordt er gewerkt aan een éénvormige regeling die alle beroepsgroepen dezelfde waarborgen biedt?
Kan er worden toegezien op een meer respectvolle opvang van slachtoffers bij het Fonds? Wordt er een klachten- of ombudsfunctie ingevoerd?
De heer Jan Remans (VLD). - De problemen met het open systeem zijn groot.
Ik herhaal wat ik vroeger reeds heb gezegd: is het onderscheid tussen beroepsziekten en beroepsongevallen enerzijds en andere ziekten en ongevallen anderzijds nog nodig? Door preventieve maatregelen door de werkgever en de werknemer kunnen ziekten en ongevallen op het werk zoveel als mogelijk worden voorkomen.
De heer Frank Vandenbroucke, minister van Sociale Zaken en Pensioenen. - De raming waaruit blijkt dat ongeveer 4% van alle kankers aan beroepsomstandigheden zijn te wijten, berust op een vrij algemene consensus in wetenschappelijke kringen. Dit kan zelfs nog als een voorzichtige raming worden beschouwd.
Het Fonds voor de beroepsziekten is zich perfect bewust van het kleine aantal beroepskankers dat wordt vergoed. De redenen hiervoor zijn gekend en worden trouwens uiteengezet in de inleiding van de brochure die door de Belgische Federatie tegen Kanker wordt uitgegeven en waaraan het Fonds voor de beroepsziekten zijn medewerking heeft verleend. De belangrijkste reden is gelegen in het kleine aantal aanvragen met betrekking tot beroepskankers die bij het Fonds toekomen. Een geneesheer zal zijn kankerpatiënt in de eerste plaats willen behandelen en zal zich slechts eerder sporadisch vragen stellen over de eventuele beroepsoorsprong van de ziekte. Het onderzoek naar het beroepsgebonden karakter wordt daarenboven nog bemoeilijkt door de latentietijd voor dit soort ziekten.
De samenwerking van het Fonds voor de beroepsziekten met de Belgische Federatie tegen Kanker had juist de bedoeling een grotere bewustwording voor het probleem te scheppen teneinde het aantal aanvragen te laten toenemen.
Inzake de erkenning van bepaalde kankers als beroepsziekte heeft ons land zeker geen achterstand tegenover andere Europese landen. Zo erkent het Fonds bijvoorbeeld larynxkanker ingevolge asbest, hetgeen in Frankrijk nog niet als beroepsziekte wordt beschouwd.
De cijfers die de geachte senator in de inleiding vermeldt met betrekking tot de erkenning van mesothelioom moeten worden verduidelijkt: indien de diagnose van mesothelioom wordt bevestigd, leidt dit in quasi alle gevallen tot een erkenning. Het percentage "verwerpingen" slaat dan ook grotendeels op dossiers waarbij de vermoede diagnose van mesothelioom na diepgaand onderzoek niet kan bevestigd worden.
Tot slot zij vermeld dat het FBZ actief samenwerkt met het project CRIOS (Carcinogenic Risk in Occupational Settings), een gemeenschappelijk project van de KUL, RUG, UCL, ULG en VUB, dit teneinde zoveel mogelijk efficiency in de problematiek van de erkenning van nieuwe soorten kankers aan de dag te leggen.
De in België gangbare lijst van beroepsziekten die aanleiding geven tot schadeloosstelling maakt op een quasi bestendige wijze het voorwerp uit van herziening. Het koninklijk besluit van 28 maart 1969 werd inmiddels reeds tienmaal gewijzigd en de laatste 3 wijzigingen dateren van 1999, 2001 en 26 mei 2002. Tevens is er bij de Raad van State op dit ogenblik nog een adviesaanvraag lopende met betrekking tot de uitbreiding van de lijst.
De Technische Raad, een wetenschappelijk adviesorgaan binnen het FBZ, heeft trouwens volgens artikel 16, 1º, van de gecoördineerde wetten van 3 juni 1970 als wettelijke opdracht "de ziekten te bestuderen, na te gaan welke tot schadeloosstelling aanleiding kunnen geven en de inschrijving ervan op de bij artikel 30 bedoelde lijst voor te stellen". Ik zou dan ook kunnen stellen dat gerenommeerde academici waken over het feit dat de Belgische lijst een getrouwe weerspiegeling is van de reële ziekterisico's die zich ingevolge de beroepsuitoefening voordoen. Ik acht het dan ook niet nodig om de basisprincipes van het lijst- en open systeem fundamenteel op de helling te zetten.
Wat met de categorieën van mensen die geen toegang hebben tot het Fonds voor de beroepsziekten? Ik kan de heer Malcorps mededelen dat er niet wordt gewerkt aan een éénvormige regeling. Ik stel vast dat hij enerzijds verwijst naar beroepscategorieën die een eigen beschermingsstelsel kennen, namelijk het spoorwegpersoneel en de militairen, en anderzijds naar de zelfstandigen, voor wie de problematiek anders is en fundamenteel te maken heeft met de bijdrageregeling tot de sector van de beroepsrisico's.
Wat de klachten- of ombudsfunctie bij het Fonds voor de beroepsziekten betreft, weet ik niet of de heer Malcorps concrete voorbeelden voor ogen heeft van minder respectvolle opvang van slachtoffers bij het Fonds. Misschien zijn sommigen minder tevreden omdat hun aanvraag als onontvankelijk of ongegrond werd afgewezen, maar mij zijn geen min of meer ernstige feiten bekend van onrespectvolle opvang van slachtoffers.
Het Fonds voor de Beroepsziekten is zich terdege bewust van zijn taak als openbare dienst en heeft trouwens op eigen initiatief in de periode einde 2000-begin 2001, een tevredenheidsenquête laten uitvoeren door het Bureau ABC. Ik citeer daaruit letterlijk: "Een aantal positieve punten leiden tot een algemene tevredenheid, in oplopende volgorde: bereikbaarheid van de dienst (83%), snelheid van antwoord bij het telefonisch onthaal (83%), snelheid van onthaal (84%), openingsuren en uren van medisch onderzoek (89%), kenbaarheid van adres en openingsuren (91%), efficiëntie van de telefonische doorverwijzing (92%), voorkomendheid van het telefonisch onthaal (92%), vriendelijkheid van het onthaal (94%), gebruiksvriendelijkheid van de toegang tot de lokalen (95%), efficiëntie van de doorverwijzing door het onthaal (97%). Op deze punten dienen dus geen prioritaire acties te worden ondernomen, hetgeen evenwel niet betekent dat de aandacht op deze punten moet verslappen." Tot daar het Fonds zelf over de enquête.
Ik meen dan ook te mogen stellen dat het FBZ begaan is met een respectvolle opvang van slachtoffers en dit ook in de praktijk realiseert.
De heer Johan Malcorps (AGALEV). - Zelf heb ik vooral contact met de vereniging van asbestslachtoffers. Op hun bijeenkomsten worden toch tal van voorbeelden gegeven van contacten met het Fonds die niet zo behoorlijk verlopen. Ik kan die verslagen eventueel aan de minister doorspelen. Ik denk dat het belangrijk is dat zeker mensen met een dodelijke ziekte en die dus niet lang meer te leven hebben, op een fatsoenlijke manier behandeld worden.
Wat het aantal erkenningen van beroepsziekten betreft is er, zeker voor asbestgelieerde kankers, een groot aantal verwerpingen: 28% voor mesothelioom, 38,5% voor asbestose en voor asbestose met longkanker zelfs 42,9%, wat toch zeer hoge percentages zijn voor ziekten waarvan de band met asbest nogal eenduidig is. Dat stemt tot nadenken. Ik denk dus dat er een lacune is, zeker voor wat andere categorieën betreft, zoals spoorwegpersoneel en militairen, waar de regeling nog minder sluitend is. Daarom vind ik dat wat dat betreft naar een eenvormige aanpak moet gezocht worden. Om de discussie daarover verder te stofferen, hebben collega Destexhe en ikzelf een voorstel ingediend om een asbestfonds op te richten.
-Het incident is gesloten.