Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 2-44

ZITTING 2001-2002

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Financiën

Vraag nr. 1346 van de heer Thissen d.d. 14 juni 2001 (Fr.) :
Belastingplichtige die een vrij beroep uitoefent. ­ Onverdeeld onroerend goed. ­ Aftrek van de volledige intresten.

Een belastingbetaler die een vrij beroep uitoefent, koopt een onverdeeld onroerend goed aan dat op kadastraal gebied niet kan verdeeld worden, maar waarvan hij het gelijkvloers uitsluitend voor de uitoefening van zijn beroep gebruikt, terwijl hij de bovenverdiepingen als privé-woning bewoont.

De belastingen weerhouden na een controle ter plaatse dat het beroepspercentage 50 % bedraagt.

Het pand is gekocht met 50 % eigen middelen en 50 % geleende fondsen.

In de loop van een boekjaar heeft de belastingplichtige 200 000 frank aan intresten betaald. De belastingplichtige eist de volledige aftrek van deze som als zijnde beroepskosten en hij beroept zich hierbij op het principe volgens hetwelk hij vrij is zijn eigen fondsen te benutten voor doeleinden die hij het meest gepast acht.

Kan de belastingplichtige volgens deze veronderstelling en voor zover deze aftrek strikt overeenstemt met de werkelijkheid, dit inderdaad doen ?

Welke zijn de wettelijke voorschriften die zouden beletten dat iemand de volledige aftrek van de intresten kan opeisen, hetzij in ons voorbeeld het bedrag van de reëel betaalde intresten en dit overeenstemmend met een lening die aangegaan is voor de verwerving van een investering voor beroepsdoeleinden, met dien verstande dat de belastingplichtige op geen enkele wijze de intresten aftrekt van zijn onroerende inkomsten op basis van artikel 14 van WIB 1992 ?

Welke bewijzen dient de belastingplichtige voor te leggen om aan te tonen dat hij ervoor gekozen heeft, het beroepsgedeelte van zijn woning volledig te financieren ?

Is er een verschil met de belastingplichtige die als beroepskosten 50 % van de betaalde intresten zou aftrekken van een lening waarmee hij het pand zou kunnen kopen, zonder inbreng van eigen middelen ?

Antwoord : Ik wens het geachte lid erop te wijzen dat artikel 49 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 de bewijslast inzake beroepskosten bij de belastingplichtige legt.

Alhoewel het de belastingplichtige vrij staat om bij voorrang zijn eigen geldmiddelen voor privé-beleggingen aan te wenden en zijn beroepsmatige investeringen door middel van een lening te financieren, dient hij niettemin het bewijs te leveren dat hij in werkelijkheid zo gehandeld heeft.

Deze bewijsvoering kan gebeuren aan de hand van stukken die onomstootbaar de werkelijke bestemming van het geleende kapitaal laten blijken, doch ook aan de hand van alle andere toegelaten bewijsmiddelen, gewone vermoedens daaronder begrepen.

Gelet op de recente rechtspraak dienaangaande, ben ik evenwel van mening dat in de gevallen waarin het, zoals in die welke door het geachte lid worden beoogd, voor de belastingplichtige onmogelijk is om dergelijk bewijs te leveren, het geleende kapitaal mag geacht worden bij voorrang te hebben gediend voor de aankoop van de beroepsmatige investeringen.

Dit houdt in dat indien het bedrag van de lening de voor de aankoop van het beroepsgedeelte van het gebouw betaalde prijs niet overtreft, het totaal van de interesten als beroepskosten mag afgetrokken worden.

Ik heb mijn administratie verzocht om de administratieve onderrichtingen in die zin aan te passen.