2-194 | 2-194 |
De voorzitter. - Ik stel voor het wetsontwerp en het wetsvoorstel samen te bespreken. (Instemming)
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V), rapporteur. - Het ontwerp werd op 10 januari door de Kamer aangenomen en overgezonden aan de Senaat, die het op 28 januari 2002 heeft geëvoceerd.
De commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden heeft het ontwerp behandeld tijdens haar vergaderingen van 6 en 20 februari en van 6 en 19 maart 2002. Op 20 februari 2002 werden de heer Marique, voorzitter van de Kansspelcommissie, en de heer Vlaemminck gehoord. Er werden 46 amendementen ingediend, maar geen enkel is goedgekeurd.
De minister zegt dat hij met het wetsontwerp de gokverslaving wil tegengaan. De keuze was ofwel een totaal verbod op loterijen en kansspelen, ofwel erkennen dat spelen `des mensen' is en zich dan als maatschappelijke doelstelling stellen de spelen en weddenschappen zo schadegering mogelijk te houden. Er werd voor de tweede optie gekozen.
De minister legde eerst het verschil uit tussen loterijen en kansspelen: bij loterijen is de uitslag op voorhand gekend is, net als de verhouding tussen inzet en winst. Bij kansspelen geldt precies het omgekeerde. Naarmate de graad van perceptie van beïnvloeding van het resultaat stijgt, stijgt echter ook de graad van gokverslaving. De kans op verslaving bedraagt bij loterijen dan ook slechts 5 procent tegen 73 procent bij kansspelen. Het onderscheid impliceert een verschillende regelgeving: de loterijen vallen buiten de bevoegdheid van de Kansspelcommissie.
De bedoeling van het ontwerp is, aldus de minister, de Nationale Loterij in staat te stellen een vorm aan te nemen die haar sterk genoeg maakt om enerzijds loterijen te blijven organiseren in een monopoliesituatie waarbij spelers maximaal naar deze loterijen gekanaliseerd worden, en anderzijds de markt van de kansspelen te betreden op voorwaarde dat de maatschappij zich onderwerpt aan de regels en controles die gelden voor eenieder die dat soort spelen organiseert.
Verder merkt de minister op dat het rationaliseren van een instelling steeds een goede zaak is. Met een NV van publiek recht, inclusief beheerscontract, kan het kanaliseringsbeleid vorm gegeven worden en kan de operationaliteit van de activiteit worden verbeterd.
De minister deelde de commissie enkele cijfers mee. Het marktaandeel van de Nationale Loterij daalde van 25 procent in 1995 naar 17 procent in 2000 met in dat jaar een opbrengst van 53 procent voor de overheid. Het marktaandeel van de kansspelautomatensector steeg daarentegen van 48 procent in 1995 tot 69 procent in 2000 met een opbrengst in 2000 van 12 procent voor de overheid. Het marktaandeel van de loterijproducten blijkt lager te liggen dan in de meeste van de ons omringende landen. De minister vermeldde als voorbeelden Frankrijk met 44 procent en Duitsland met 37 procent. De minister wil niet alle kansspelen - zoals in Zweden - onder het monopolie van de overheid plaatsen, omdat dan het risico bestaat dat zich een sterke niet-officiële markt ontwikkelt, die totaal aan de overheidscontrole ontsnapt.
De minister heeft in overleg met zijn collega van Justitie geoordeeld dat de meest doeltreffende wijze om casinospelen op het internet aan te pakken, erin bestaat het spelen op het internet in een overheidsmonopolie onder te brengen. Dat moet het mogelijk maken burgerrechtelijk op te treden tegen diegenen die toch via internet casinospelen op het Belgisch grondgebied organiseren. Op een vraag van mezelf om minister Verwilghen te horen, wenste de minister niet in te gaan. De minister wijst voorts op de controlemogelijkheden die in het ontwerp zijn ingebouwd. Voortaan kan niets meer worden ondernomen zonder dat daarover vooraf in de ministerraad overleg is gepleegd.
Op 20 februari 2002 werd de voorzitter van de Kansspelcommissie, de heer E. Marique, gehoord. Het is de taak van de Kansspelcommissie de spelers in het algemeen en de minderjarige spelers meer in het bijzonder te beschermen tegen het gokken door een permanente strijd te voeren tegen de gokverslaving, aldus de heer Marique. Om dit doel te bereiken, moeten de exploitanten voldoen aan een vergunningsplicht zoals bepaald in de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers. Volgens de heer Marique heeft de Nationale Loterij een erkend maatschappelijk belang. De Kansspelcommissie moet de rol spelen van onafhankelijke en neutrale regulator. Meer dan 40% van de jongeren speelt op producten van de Nationale Loterij.
De heer Marique geeft vervolgens de kenmerken van de kansspelen aan en wijst op de gevaren van de loterij-kansspelen. De gevaren schuilen in de short odds, spelen met onmiddellijke winst of verlies, in de voorgeprogrammeerde machines waarop men van tijd tot tijd kan winnen, zoals club Keno, Electronic Instant Lottery, en in de toegankelijkheid voor minderjarigen.
Volgens Marique is het fundamentele probleem dat er een nieuwe generatie loterij-kansspelen opduikt: de elektronische loterijspelen die via het internet en via andere media worden verspreid, zijn duidelijk gevaarlijker dan de klassieke loterijen door de manier waarop ze worden aangeboden, de toegankelijkheid en de snelheid. De kans om aan die spelen verslaafd te geraken is even hoog of hoger dan voor de toegelaten kansspelen in speelautomatenhallen, casino's en herbergen.
De heer Marique legt ook de positie van de regulator uit. De regulator zou een zicht moeten hebben op het algemene fenomeen van de kansspelen om een efficiënt beleid te kunnen voeren inzake preventie en behandeling van de kansspelverslaving. Verder zou iedere operator toegang moeten hebben tot de knowhow van de Kansspelcommissie. Alle uitbaters van spelen met een zekere gevaarlijkheidsfactor zouden op dezelfde wijze moeten worden behandeld, afgezien of het gaat om automatische spelen, internet of interactieve televisie. De maximum toegelaten inzet en de winstbepaling zouden bij voorbeeld dezelfde moeten zijn, en de strafbepalingen van de wet zouden op dezelfde manier moeten worden toegepast.
De heer Marique stelt verder voor dat de Kansspelcommissie advies zou uitbrengen over ieder product van de Nationale Loterij. Als de regering beslist om kansspelen te organiseren, dan moet zij dat doen met kennis van zaken; zij dient te beschikken over duidelijke en exacte informatie, ook over het verslavingsrisico. Kansspelen in inrichtingen moeten worden uitgebaat onder de voorwaarden vermeld in de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers. Ten slotte wil de heer Marique een definitie van loterijen en loterijkansspelen in het wetsontwerp inschrijven.
Op 20 februari werd ook de heer Philippe Vlaemminck gehoord. Hij is gastprofessor aan het Europees Instituut van de Universiteit Gent, advocaat van de European State Lottery and Toto Association en lid van de International Masters of Gaming Law.
De heer Vlaemminck geeft eerst een overzicht van de Europese rechtspraak met betrekking tot de loterijen en kansspelen en schetst een beeld van Europese Loterijmodellen. Uit de Europese rechtspraak onthouden wij de arresten Schindler, Läärä en Zenatti.
Daarna bespreekt de heer Vlaemminck het Nederlandse, het Britse en het Finse loterijmodel. In Nederland bij voorbeeld wordt de markt voor landelijke kansspelen van overheidswege gereguleerd en is er een College van Toezicht op de kansspelen. Het Finse model is gebaseerd op een monopoliesysteem. Verschillende spelen zijn verdeeld onder drie operatoren die elk het monopolie hebben over hun bevoegdheidsgebied.
Ten tweede plaatst de heer Vlaemminck de Europese benadering van het on line-gokken in een comparatief perspectief. Het Europese loterijmodel gaat uit van een restrictieve markttoegang waarbij de lidstaten een discretionaire bevoegdheid hebben om de kansspel- en loterijmarkt te reguleren, conform de arresten Schindler, Läärä en Zenatti. In de Verenigde Staten is het gokken via elektronische communicatiemiddelen verboden, in tegenstelling tot offshore gebieden zoals Bermuda, Antigua, Macau enzovoort, waar de operatoren om het even welk verslavend spel kunnen aanbieden. Tot slot geeft de heer Vlaemminck een beeld van de toekomstige ontwikkelingen in Europa.
Als derde element bespreekt hij de hervorming van de Nationale Loterij. Hij geeft eerst een definitie van loterijen en kansspelen, vergelijkt vervolgens de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers met voorliggend wetsontwerp.
Ten vierde schetst de heer Vlaemminck de bijdrage van de overheid tegen gokverslaving via de Nationale Loterij. Hij benadrukt het maatschappelijk belang van de Nationale Loterij en stelt dat uit recent onderzoek naar het kansspelgedrag in België blijkt dat spelen geen aanleiding geven tot verslaving. Hij zegt dat een recente studie in Nederland over krasloterijen uitwijst dat de vrees voor het verslavend effect van krasloten, short odds, moet worden genuanceerd. Tot besluit vestigt de heer Vlaemminck de aandacht op mogelijke middelen ter bestrijding van gokverslaving.
Er werden 46 amendementen ingediend. Ik zal enkele amendementen toelichten en voor meer gedetailleerde informatie verwijs ik naar het verslag.
Een amendement strekte ertoe de adviesbevoegdheid van de Kansspelcommissie uit te breiden tot openbare loterijen, weddenschappen en wedstrijden, dit met het oog op de bevordering van een kanalisatiebeleid en het bestrijden van de gokverslaving.
Een amendement strekte ertoe ook de controlebevoegdheid van de Kansspelcommissie uit te breiden tot de openbare loterijen, weddenschappen en wedstrijden. Op die manier is er een externe controle op alle kansspelactiviteiten.
Een amendement wenste geen onderscheid meer te maken tussen loterijen en kansspelen. De technologische evolutie maakt dit onderscheid immers haast onmogelijk.
Een amendement voorzag in het uitsluiten van participaties in vennootschappen en verenigingen die tot doel hebben spelactiviteiten in te richten of te ondersteunen. Indien de privé-sector in belangrijke mate aan de activiteiten van de Nationale Loterij kan deelnemen, bestaat het gevaar dat het beheer van de Nationale Loterij in handen van de privé-sector komt en dat het verhogen van de omzet en van de winst de belangrijkste doelstellingen worden.
Een amendement strekte ertoe het wetsvoorstel nr. 46-1 in het ontwerp te integreren. Het kadert in de bescherming van de minderjarigen tegen de producten van de Nationale Loterij, zodat zij onder meer geen gelden kunnen vergokken die hen niet toebehoren.
Twee amendementen wensten het monopolie van de Nationale Loterij te schrappen voor wat de internetspelen betreft. De indieners konden niet accepteren dat de bevoegde minister niet alleen regelgevend zal optreden, maar ook de controle zal uitoefenen.
Een amendement stekte ertoe de controle op spelen via internet te verhogen. Spelen via internet zou enkel kunnen met een bijzondere spelrekening die gekoppeld is aan een welbepaalde speler, waardoor onder meer diens leeftijd en de frequentie waarmee hij speelt, kunnen worden gecontroleerd.
Twee amendementen strekten ertoe het aantal leden van de raad van bestuur op tien te brengen, in plaats van op veertien.
Een ander amendement strekte ertoe de Nationale Loterij te onderwerpen aan de controle van de Kansspelcommissie en niet aan de controle van de minister. Op die manier kan er gecontroleerd worden dat de aangeboden spelen effectief voldoen aan de voorwaarden die de regering heeft bepaald.
Een amendement strekte ertoe de bedragen die aan verenigingen en instellingen worden uitgekeerd gelijk te doen lopen met het deel van de inkomsten per gewest. Dit kan enkel door het opleggen van een objectieve verdeelsleutel.
Alle ingediende amendementen werden in de commissie echter verworpen. Het wetsontwerp werd ongewijzigd goedgekeurd.
Thans zal ik de visie van de CD&V-fractie op dit wetsontwerp naar voren brengen. Over dit ontwerp valt helaas niet veel positiefs te zeggen. Men zou kunnen denken dat minister Daems onvoldoende visie heeft op de sector van de kansspelen en de loterijen, maar ik vrees dat hij willens en wetens weigert de rol op zich te nemen die men van de overheid zou kunnen verwachten. Een liberale senator zei tijdens een commissievergadering: "Mijnheer de minister, u zult toch eens moeten uitleggen hoe u de gokverslaving zult indijken door het aanbod aan spelen te verhogen." Een andere VLD-senator verklaarde: "Waar dit ontwerp goed voor is, is mij niet duidelijk." Maar minister Daems, geflankeerd door twee acolieten, bleef doordrammen en poogde op basis van inhoudsloze stellingen en onjuiste informatie de commissie te overtuigen. De regering dient te beseffen dat hij daarin niet geslaagd is. Het ontwerp werd dank zij een tuchtstemming goedgekeurd: een Pyrrusoverwinning. Overigens traden de twee acolieten van minister Daems, de heren Vandenbosch en Vlaemminck, niet helemaal belangeloos op. Ik zal hierop later terugkomen.
In de eerste plaats zal ik de vijf punten van kritiek opsommen. Daarnaast zijn er nog heel wat vragen over precieze elementen in het ontwerp.
Ten eerste, minister Daems zwengelt het gokken in ons land op een immorele en ongebreidelde wijze aan. Ik wil mijn woorden hier niet nuanceren. Het is nochtans de opdracht van de overheid ernstige inspanningen te leveren om de sociale en familiale drama's die aan de gokverslaving zijn verbonden, in te perken. Ik verwijs naar de hoorzittingen die tijdens de vorige regeerperiode op initiatief van senator Vergote werden gehouden en tijdens dewelke tal van mensen hun ellende ingevolge de gokverslaving hebben uiteengezet. Dit heeft blijkbaar weinig indruk gemaakt. De minister weigerde overigens in te gaan op ons verzoek om vertegenwoordigers uit te nodigen van organisaties die zich bezighouden met gokverslaving. De regering lapt haar opdracht om de gokverslaving te bestrijden, duidelijk aan haar laars. Andere belangen liggen deze beleidsploeg duidelijk nader aan het hart.
Ten tweede, minister Daems onttrekt de Nationale Loterij aan de controle van een onafhankelijk orgaan. De regering wordt bijgevolg rechter en partij. De minister organiseert een onverantwoorde belangenvermenging.
Ten derde, onder het mom van verzelfstandiging en responsabilisering van de Nationale Loterij wordt de deur opengezet voor de privatisering van de sector. Kapitaalkrachtige privé-partners zullen op de trein van de Nationale Loterij kunnen springen, ze zullen dit zelfs kunnen doen onder de beschermende koepel van een openbare instelling. De kleine garnalen in de sector laat de minister van Middenstand minachtend vallen.
Ten vierde, de minister hanteert een verborgen agenda, waarin het begrip `belangen' de sleutelterm is. Deze term is overigens de rode draad door het hele verhaal.
Ten vijfde, dit wetsontwerp is in strijd met het Europees gemeenschapsrecht inzake vrijheid van diensten en met een aantal grondwetsbepalingen, zowel betreffende de bevoegdheidsverdeling tussen de gemeenschappen en de federale overheid als betreffende gelijkheid en non-discriminatie.
Mevrouw Jeannine Leduc (VLD). - Ik kan de beschuldigingen aan het adres van minister Daems niet aanvaarden. De collega die namens de VLD het woord zal nemen, zal deze beschuldigingen weerleggen.
(Voorzitter: de heer Armand De Decker.)
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - We zullen dat in de toekomst wel zien. Ik ga nu punt per punt op die vijf argumenten in.
Ten eerste zwengelt minister Daems op een immorele en ongebreidelde wijze het gokken in ons land aan. Hij stelde frequent en nadrukkelijk dat hij met dit ontwerp de gokverslaving niet in de hand wil werken. Hij heeft echter niemand kunnen overtuigen. Er werden telkens opnieuw opmerkingen gemaakt, ook door leden van de meerderheid. Dat was logisch, want de argumenten van de minister houden geen steek. Minister Daems hamerde op het onderscheid tussen loterijen en kansspelen. Dat zou een verschillende regelgeving legitimeren. Volgens de minister wordt zelfs overal een onderscheid tussen loterijen en kansspelen gemaakt, terwijl in de toelichting bij het ontwerp wordt geschreven dat het Europese Hof van Justitie geen onderscheid maakt tussen diverse vormen van kansspelen of loterijen. Het Hof gebruikt de term `kansspel' als een generieke term. Volgens minister Daems zijn loterijen zeer weinig verslavend, terwijl kansspelen een hoge graad van verslaving kunnen veroorzaken. Daarmee werd de toon gezet om het aanbod van de Nationale Loterij op te drijven. Dat is niet aan de aandacht van de commissieleden ontsnapt.
Bovendien is het zonneklaar dat de markt van de kansspelen een steeds grotere diversiteit van spelen en een toenemend gebruik van nieuwe technologieën kent. Er komen steeds meer elektronische vormen van kansspelen die worden aangeboden via automaten, televisie, WAP of het internet. Het klassieke onderscheid tussen loterijen en andere kansspelen vervaagt steeds meer. Die elektronische vormen vertonen vaak weinig gelijkenis met de klassieke loterijproducten. Volgens de minister is een determinerend kenmerk van de loterij dat de speler het resultaat niet kan beïnvloeden. Het zinloze van deze redenering is duidelijk wanneer wordt gedacht aan de slotmachine die universeel als een kansspel wordt aangezien. Ook daar kan de speler het resultaat niet beïnvloeden. De minister zou de slotmachine dus als een loterij moeten bestempelen.
Om de omzet aan te zwengelen wil de minister ook het aanbod van de Nationale Loterij uitbreiden met kansspelen, weddenschappen en wedstrijden. De Raad van State kan deze redenering niet volgen en schrijft: "In deze verantwoording moet echter duidelijker worden aangegeven in welke mate extra aanbod van kansspelen, weddenschappen en wedstrijden door de Nationale Loterij beantwoordt aan de doelstelling de speldrang in te bedden." Het is inderdaad lachwekkend te blijven stellen de gokverslaving te willen indijken door een extra aanbod van spelen in te voeren.
Verder stelt artikel 7 een monopolie in voor de Nationale Loterij voor de organisatie van diensten waarbij gebruik wordt gemaakt van de instrumenten van de informatiemaatschappij. Het is niet helemaal duidelijk wat daarmee wordt bedoeld, maar vooral het internet wordt hier geviseerd. Moet de overheid internetspelen gaan exploiteren? Bovendien worden geen bepalingen opgenomen om een verscherpte controle op deze internetcasino's mogelijk te maken.
Minister Daems zegt dat de minister de beste waarborg biedt voor het gecontroleerde aanbod. In zijn recente verleden is echter gebleken dat hij zelf een gokspel is. Wie neemt de redenering au sérieux dat de controle verzekerd is omdat een activiteit door de Staat wordt georganiseerd? Ik vraag de minister van Justitie, die hier aanwezig is, zo spoedig mogelijk sancties voor oneerlijke handelspraktijken via Internet in het strafrecht op te nemen. Ik denk aan het uitwerken van een samenwerkingsmodel...
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ik begrijp de opmerking van de heer D'Hooghe niet. Er bestaat een wetgeving die de informaticacriminaliteit in het algemeen bestrijdt. Door de kwalificaties die in de wetgeving zijn opgenomen, kunnen mogelijke excessen inzake kansspelen worden bestreden. De Computer Crime Unit bij de federale politie biedt daarvoor trouwens de beste garantie. We hebben geen specifieke sancties nodig. We moeten er alleen voor zorgen dat die dienst over voldoende personeel beschikt om het hoofd te kunnen bieden aan eventuele misbruiken.
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Ik vind het jammer dat we de minister niet vroeger konden horen. Ik verneem dat hij thans ook een nieuwe wetgeving daaromtrent voorbereidt. Klopt die informatie?
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - De wet op de informaticacriminaliteit is in 2000 in Kamer en Senaat goedgekeurd. De heer D'Hooghe alludeert waarschijnlijk op de aanpassing van de wet van 7 mei 1999, als gevolg van de evaluatie ervan door de Kansspelcommissie, die op het terrein nog een aantal anomalieën heeft vastgesteld.
De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - We hadden de minister in de commissie moeten horen. Daar is gezegd dat als gevolg van de omschrijving "voor zover er van de dienst een gebruik wordt gemaakt van de informatiemaatschappij-instrumenten" de wet op de informaticacriminaliteit niet toepasselijk is. Daarom is een technisch amendement ingediend om die omschrijving te veranderen in "voor zover zij aangeboden worden door informaticamiddelen". Er is specifiek gevraagd of we niet beter het woord informatica zouden gebruiken omdat hiermee ook het internet wordt bedoeld. Informatiemaatschappij verwijst bijvoorbeeld naar de GSM.
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Hoegenaamd niet mijnheer Verreycken, want het gemeen recht blijft van toepassing. Dat wordt bepaald in het eerste artikel van de wetgeving op de informaticacriminaliteit die alle soorten misdrijven bestraft waarbij de informatica wordt gebruikt. Ook de specifieke nieuwe soorten van misdrijven: hacking, tagging, sabotage en data-afwending worden met die wet bestreden. De meeste mensen concentreren zich echter op die nieuwe definities, niet op het gemeen recht. Ik heb dat trouwens al geantwoord naar aanleiding van diverse vragen in Kamer en Senaat.
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Mijnheer de minister, is het mogelijk om een samenwerking op te zetten tussen de providers in het land om bepaalde ongewenste spelen te blokkeren? Wordt daaraan gewerkt?
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Het is vanzelfsprekend dat de wetgeving inzake informaticacriminaliteit slechts een echte uitwerking kan krijgen indien afspraken gemaakt worden met de internetproviders, wat trouwens gebeurd is. Ze dragen immers verantwoordelijkheid voor het product dat ze aanbieden. Steeds meer worden providers zich daarvan bewust. Denk maar aan wat we onlangs hebben meegemaakt met de treiterboxen en voordien met de sms-berichten met commerciële doeleinden. Stilaan geeft men zich er bij de internetproviders rekenschap van dat men zich aan een soort van deontologische code moet houden.
Een tweede afspraak is bij wet vastgelegd, namelijk de bewaringstermijnen van wat werd aangeboden, zodat kan worden nagegaan of al dan niet een misdrijf is gepleegd. Het verbaast mij dat in deze Senaat gezegd wordt dat er niet voldoende waarborgen zijn. De Kamer meende dat de data gedurende minstens één jaar moesten bewaard worden, terwijl dit in de Senaat gewijzigd werd tot hoogstens één jaar. De Kamer heeft die termijn na de evocatie opnieuw geamendeerd en de Senaat heeft er zich dan bij neergelegd.
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Ik dank de minister voor dit antwoord. In de commissie hebben we herhaaldelijk gevraagd om aan de minister een aantal vragen te kunnen stellen. We hebben hier nu een antwoord op gekregen.
Er zijn een aantal indicaties die erop wijzen dat het ontwerp er veeleer op gericht is inkomsten te genereren dan een antwoord te bieden op de uitdagingen inzake inperking van gokverslaving. Zo heeft minister Daems het herhaaldelijk over het dalend marktaandeel van de Nationale Loterij tussen 1995 en 2000. Hij maakt de commissie er bovendien attent op dat ondanks de terugval van 25% naar 17% van het marktaandeel in de genoemde periode, de Nationale Loterij toch 53% van de opbrengsten uit de kansspelsector genereerde voor de overheid.
Zijn bezorgdheid om de inkomsten uit de Nationale Loterij op te voeren, kan ook worden afgeleid uit een aantal bepalingen inzake de verloning van bestuurders en personeelsleden. Zo opent artikel 10 van het huidig ontwerp de mogelijkheid om te voorzien in een variabel bestanddeel in de bezoldiging voor leden van de raad van bestuur. Dat variabel bestanddeel evolueert dus naar gelang van de gerealiseerde omzet of winst, een andere interpretatie kan ik daar moeilijk aan geven.
Eveneens voorziet artikel 13 in de mogelijkheid aandelen uit te geven geheel of gedeeltelijk bestemd voor personeelsleden van de Nationale Loterij. Ook dit lijkt een stimulans tot winstmaximalisatie. Kortom, er zijn voldoende indicaties in welke richting minister Daems de Nationale Loterij wil drijven: hogere omzet en vooral hogere winst.
Ik heb de minister ook een vraag gesteld over een aantal recente marketingpraktijken. Aan heel wat mensen, naar ik verneem vooral zelfstandigen, werd gevraagd of ze interesse hadden om wekelijks deel te nemen aan de Nationale Loterij via domiciliëring. De minister heeft aangekondigd dat hij dit zou nagaan, maar ik wacht nog steeds op zijn antwoord.
Indien het de bedoeling is van minister Daems om de gokverslaving in te dijken, ligt het voor de hand dat in de wet minstens die factoren worden ingeschreven waarop het restrictief beleid kan gestoeld worden. Er zijn immers een aantal factoren die de gokverslaving bij kansspelen beïnvloeden: de short odds of het snel kennen van het resultaat van het spel, de grootte van de maximale inzet, winst of verlies, de suggestie van de invloed op het spel, de return, de toegankelijkheid van het spel en de sociale controle van de omgeving. Het is dus wenselijk dat de overheid dergelijke criteria aanduidt waarop ze haar restrictief beleid zal enten. In de voorliggende wettekst is daarvan niets terug te vinden. Het indijken van gokverslaving is duidelijk niet de eerste zorg van de regering.
Tenslotte wens ik de aandacht te vestigen op een aantal commerciële ontwikkelingen. De minister wil 8.000 nieuwe toestellen aankopen ter vervanging van verouderde valideringstoestellen. Om nieuwe producten te kunnen aanbieden werd geopteerd voor multifunctionele PC's. Ofwel vertelt de minister ons de waarheid niet, ofwel gooit hij nodeloos geld over de balk. Voor de vervanging van valideringstoestellen zijn geen PC's nodig. De meest voor de hand liggende verklaring is evenwel dat nieuwe commerciële activiteiten in voorbereiding zijn. In dat verband werden ook vragen gesteld over een mogelijke samenwerking met De Post. De minister schijnt eens te meer niet op de hoogte te zijn. De nabije toekomst moet hierover duidelijkheid verschaffen.
Er zijn voldoende aanwijzingen dat het niet de bedoeling is de gokverslaving in te dijken. Nieuwe producten, internettoepassingen, een monopolie voor de Nationale Loterij, incentives voor personeel en bestuurders, dat alles moet ertoe leiden dat de omzet en de winst van de Nationale Loterij wordt gemaximaliseerd. Een zeer beperkt aantal mensen zal hieraan enorm veel geld verdienen, ten koste van een deel van de bevolking dat wordt overgeleverd aan sociale en familiale problemen. De minister schijnt dit niet te willen inzien. De voorliggende tekst getuigt van een op de top gedreven immoraliteit en ik wens dit niet te nuanceren.
Een ander fundamenteel punt van kritiek is dat de Nationale Loterij onttrokken wordt aan de controle van een onafhankelijk orgaan. Zelden heb ik in officiële teksten zo'n vijandig taalgebruik gelezen. Zo heeft de regering het in haar toelichting over de `koude oorlog' tussen de Nationale Loterij en de Kansspelcommissie.
Zowel in de Kamer als in de Senaat werden de vertegenwoordigers van de Kansspelcommissie ronduit minachtend behandeld. Tussen de medewerker van minister Daems en de vertegenwoordigers van de Kansspelcommissie kwam het zelfs tot vrij scherpe verbale aanvaringen. Hoe objectief is de beoordeling van de werking van de Kansspelcommissie door de regering dan nog? Wat zal er dan nog in huis komen van de samenwerking met de Kansspelcommissie? De bepalingen van de artikelen 21 en 39 zijn in dat opzicht nogal onduidelijk en laten diverse interpretaties toe.
Het ontwerp ondergraaft de onafhankelijke positie van de Kansspelcommissie, onder meer door een hiërarchie in te voeren. De Kansspelcommissie wordt ingevolge artikel 21, §2, de controle ontnomen op de Nationale Loterij. Ingevolge artikel 21, §3, moet de Kansspelcommissie echter op verzoek van de Nationale Loterij optreden. Bovendien maken een Nederlandstalige en een Franstalige vertegenwoordiger van de minister die bevoegd is voor de Nationale Loterij (artikel 41), deel uit van de Kansspelcommissie die daardoor gedeeltelijk een instrument wordt van de Nationale Loterij.
Bij een betwisting over een kansspel tussen de Nationale Loterij en een privé-ondernemer, kan de Nationale Loterij de Kansspelcommissie verzoeken een controle te doen. De controlerende instantie mag echter de Nationale Loterij niet betreden en kan dus alleen de privé-ondernemer controleren. Bovendien zetelen de vertegenwoordigers van de toezichthoudende overheid van de Nationale Loterij in de Kansspelcommissie en kunnen deze moeilijk als onafhankelijk worden bestempeld. Alleen minister Daems schijnt die logica te kunnen volgen.
Het ontwerp tot hervorming van de Nationale Loterij miskent in ieder geval elke functiescheiding. De belangenvermenging is compleet.
De regering treedt regelgevend op daar zij bepaalt welke producten uiteindelijk kunnen worden aangeboden. Ook staat ze in voor de exploitatie aangezien ze rechtstreeks verbonden is met de Nationale Loterij. Dit blijkt onder meer uit artikel 8 van het ontwerp dat bepaalt dat de leden van de raad van bestuur de Belgische Staat vertegenwoordigen. De regering onderkent letterlijk dat het marktaandeel, het rendement, moet worden opgetrokken. De regering treedt tevens op als controle-instantie daar artikel 8 bepaalt dat de Nationale Loterij aan de controle van de minister is onderworpen. Zij treedt bovendien op als verdeler van de subsidies van de Nationale Loterij, wat blijkt uit hoofdstuk 7 van het ontwerp.
Helemaal kras werd het toen de heer Vlaemminck verklaarde dat het zinloos was om een controle door een onafhankelijke instantie in te stellen, aangezien het hier om een niet-geliberaliseerde economische activiteit gaat. De beste waarborg voor de controle op de werking van de Nationale Loterij is de minister zelf. Alleen de minister bevoegd voor overheidsbedrijven en zijn onmiddellijke omgeving schijnen het nut van een functiescheiding te betwijfelen.
Een ander punt van fundamentele kritiek is dat onder het mom van verzelfstandiging en responsabilisering van de Nationale Loterij, de deur wagenwijd wordt opengezet voor de privatisering van de sector. De vraag rijst inderdaad waarom tegen het ontwerp zo weinig reactie komt vanwege de klassieke kansspelsector. Het perfide karakter van de nieuwe structuur biedt een antwoord. Omdat tot 49% van de Nationale Loterij wordt opengesteld voor de privé-sector kunnen kapitaalkrachtige exploitanten van casino's of kapitaalkrachtige verdelers van kansspeltoestellen participeren in de exploitatie van de Nationale Loterij. Waarom zou iemand die via een participatie mee kan genieten van de winst, risico's nemen binnen het kader van zijn eigen bedrijfsactiviteiten? Meer nog, privé-firma's kunnen onder de beschermende koepel van een publieke instelling opereren om hun winstgevende activiteiten te exploiteren. Ze hebben dus geen enkele reden om tegen het wetsontwerp van leer te trekken. Toch kunnen we er zeker van zijn dat over enkele jaren de eerste spanningen zullen ontstaan wanneer de nieuwe raad van bestuur een eerste voorstel inzake winstuitkering zal moeten doen. Vandaag worden alleen de kleine actoren in de traditionele kansspelsector, bijvoorbeeld de middenstanders, geraakt. Dit is vermoedelijk een pluim op de hoed van minister van Middenstand Daems.
Aan de nieuwe structuur zijn enkele risico's verbonden. Het is niet uitgesloten, het is zelfs voorspelbaar, dat gelet op de deskundigheid waarover deze externe firma's beschikken, het feitelijk beheer van de Nationale Loterij door de privé-sector zal worden overgenomen. Zij zullen nieuwe kansspelen voorstellen en de directie van de Nationale Loterij sturen. De minister moet ons niet vertellen dat een dergelijke impact vanwege de privé-partners met een minderheidsparticipatie niet mogelijk is. Minister Daems heeft tot zijn schade en schande evaren hoe Swissair binnen de Sabenaconstructie de lakens uitdeelde. Dit leidde uiteindelijk tot een faillissement. Het was ook minister Daems die in het Sabenadossier een hard pleidooi voor de Swissairconstructie heeft gevoerd. Zijn managementkwaliteiten zijn helemaal geen garantie voor het welslagen.
De mogelijkheid om voor de specifieke exploitatie van bepaalde kansspelen samen met privé-exploitanten joint ventures of dochterondernemingen op te richten, is eveneens een risico en wijst alleen op een expansieve benadering van de regering.
Minister Daems droomt luidop van een uitgebreide samenwerking voor de exploitatie van nieuwe spelactiviteiten, bijvoorbeeld met de groepen rond de Post en Belgacom. Men kan zich afvragen hoe participaties van gemengde overheidsbedrijven zullen worden geïnterpreteerd in verband met de meerderheid, die juridisch aan de publieke sector toekomt.
Wat gebeurt er ingeval Belgacom zou participeren aan de werkzaamheden van de Nationale Loterij? Is dit privé-inbreng of openbare inbreng?
Alleszins is het vreemd dat de regering omwille van het zogenaamd specifiek karakter van de economische activiteit, de Nationale Loterij het monopolie toekent voor het exploiteren van loterijen en bepaalde kansspelen en anderzijds toelaat dat privé-partners aan dit monopolie participeren terwijl privé-personen die niet kunnen participeren van de exploitatie van dezelfde spelen worden uitgesloten. Zijn alle Belgen dan toch niet gelijk voor de wet?
Een andere fundamentele kritiek betreft de verdoken agenda.
Vanzelfsprekend kan worden afgevraagd waarom de regering voorbijgaat aan haar opdracht om een dergelijke hervorming of herstructurering binnen de Nationale Loterij op poten te zetten. Hier geldt slechts één antwoord. Het gaat om de belangen van een aantal personen. Nu reeds wordt duidelijk waar die zich situeren. Dit is niet moeilijk te raden, aangezien de minister de wet op een schaamteloze manier probeert te realiseren.
Tijdens de behandeling van het ontwerp in de Senaat was de minister steeds vergezeld door zijn kabinetschef, de heer Vandenbosch. Inmiddels, dus voor de wet wordt goedgekeurd, is het assessment voor gedelegeerd bestuurder bij de Nationale Loterij al ingezet, wat de minister overigens niet heeft ontkend. Officieus slaagden reeds vier kandidaten voor deze evaluatie, waaronder de heer Vandenbosch. Het staat dus in de sterren geschreven wat er zal gebeuren. Het verhaal rond Copernicus dat in Knack-Magazine van 30 januari prachtig werd beschreven onder de titel Koehandel met kabinetschefs gaat dus verder, ook in een instelling als de Nationale Loterij.
Met verbazing vernamen we dat de uitbater van het casino van Oostende eveneens interesse heeft betoond voor bedoelde functie. Het lijkt dus meer dan waarschijnlijk dat vanuit de kringen van de casino's zich geïnteresseerde exploitanten zullen aanbieden bij de Nationale Loterij. Dat deze alleen de bedoeling hebben de ontwikkeling van nieuwe lucratieve vormen van spelen te stimuleren, is voor de hand liggend.
Ook andere internationale concerns, gespecialiseerd in software voor de distributie van loterijactiviteiten, dienen zich nu reeds aan. Wellicht verklaren een aantal van deze contacten de snelheid en de bitsigheid waarmee het ontwerp door Kamer en Senaat moest worden geloodst.
Onze laatste fundamentele kritiek is dat de wet strijdig is met het Europees gemeenschapsrecht inzake vrijheid van diensten en een aantal bepalingen van de Grondwet.
Sta me ook toe de aandacht te vestigen op het gebrek aan coherentie ten opzichte van de restricties die in het ontwerp worden opgenomen. Zo worden de kansspelen en kansspelinrichtingen fel beperkt door maximale bedragen van inzet, winst of verlies, het maximaal aantal toestellen die mogen worden geplaatst in drankgelegenheden, de strenge toegangsvoorwaarden voor casino's en lunaparken, identiteitscontrole van de spelers en het verbod om geldautomaten te plaatsen in de kansspelinrichtingen. Deze bepalingen gelden niet voor de loterij- en spelactiviteiten die door de Nationale Loterij kunnen worden geëxploiteerd, wat op zich al discriminerend is.
Er is meer. In zover de Nationale Loterij kansspelen op de markt brengt, is er geen a priori controle door de Kansspelcommissie. De regering moet haar zegen geven, maar zelfs dan mag de Kansspelcommissie de Nationale Loterij niet controleren. De middelen waarover de Kansspelcommissie beschikt om controle uit te oefenen op de kansspelinrichtingen ingevolge artikel 15 van de wet van 7 mei 1999 zijn niet toepasbaar op de Nationale Loterij. Waarom dit onderscheid?
Het ergste is misschien wel dat enerzijds de privé-sector wordt uitgesloten van het exploiteren van bepaalde spelactiviteiten waarvoor de Nationale Loterij het monopolie heeft en dat anderzijds de Nationale Loterij voor de exploitatie van haar producten gebruik zal maken van de privé-sector dankzij de participatiemogelijkheid, zonder rekening te moeten houden met de wetgeving op de overheidsopdrachten. Wie als privé-partner zal kunnen participeren, zal blijkbaar heel wat concurrentievoordelen hebben op de privé-ondernemer die niet kan participeren. Regels voor de toelating tot participatie worden niet opgesomd. Ook dit is een grove discriminatie.
Tevens zal de Nationale Loterij haar sportweddenschappen via internet kunnen aanbieden, de andere legale organisaties niet. Nog een discriminatie.
Mag ik er ook de aandacht op vestigen dat volgens de Europese rechtspraak beperkingen slechts toegelaten kunnen worden indien ze bedoeld zijn om de gelegenheid tot spelen echt te verminderen, dus het gokken in te perken.
Ik raad aan de bovenvermelde beperkingen nog eens aan het Europese principe te toetsen en dan te zien tot welke conclusie dit leidt. Waarom is artikel 1965 van het Burgerlijk Wetboek wel van toepassing op exploitanten van kansspelen uit de privé-sector, maar niet op de Nationale Loterij? Dit artikel staat geen rechtsvordering toe voor een speelschuld of de betaling van een weddenschap. Welke ratio legis ligt er aan de basis van de beslissing om privé-exploitanten van kansspelen het recht te ontzeggen via juridische weg een vordering in te stellen om speelschulden te recupereren en deze regel niet van toepassing te maken op de Nationale Loterij?
Waarom verbiedt de wet minderjarigen niet aan gokactiviteiten deel te nemen? In de commissie werd herhaaldelijk de vraag gesteld hoe de minister in dit kader de jeugd kan beschermen. Hij bleef het antwoord schuldig.
Nog heel wat meer punten kunnen naar voren worden geschoven, maar ik hou het hierbij. Het is duidelijk dat de CD&V-fractie deze wet onder geen beding zal goedkeuren. De regering handelt hier onvoorstelbaar onverantwoord, vooral als we denken aan de sociale drama's die het gevolg zullen zijn van de wetgeving.
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ik blijf al de hele tijd rustig aanhoren hoe de heer D'Hooghe dit dossier behandelt. Toch moet me van het hart dat het woordgebruik dat hij van bij het begin van zijn uiteenzetting hanteert, van een genre is dat we in de Senaat maar zeer zelden horen. Het doet me denken aan de scheldpartijen die momenteel in een reclamespot op de radio te horen zijn. Hier gaat het echter over een belangrijk dossier. Vooraleer ik al zijn argumenten straks één voor één zal weerleggen, wil ik nu al protest aantekenen tegen de manier waarop hij de regering de hele tijd verwijt dat ze hals over kop, zonder enig overleg, bijna frauduleus...
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Dat heb ik niet gezegd, mijnheer de minister.
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Net niet, mijnheer D'Hooghe. Ik zeg u dat ik al de argumenten die u hier aanhaalt, al eens hebben horen verdedigen door de sector in kwestie. Ik vraag me dan ook af wiens belangen u hier verdedigt: die van de sector of die van uw partij.
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Mijnheer de minister, ik verdedig hier geen enkele achterban. Het enige wat ik wil aangeven is dat het ontwerp een ongelijke behandeling introduceert tussen de Nationale Loterij en de andere operatoren.
De voorzitter. - Mag ik u vragen af te ronden, mijnheer D'Hooghe. Artikel 39 van het reglement van de Senaat bepaalt dat een senator in de algemene bespreking maximaal een half uur mag spreken.
De heer Jacques D'Hooghe (CD&V). - Ik zal het hierbij houden, mijnheer de voorzitter.
Mevrouw Jeannine Leduc (VLD). - Uiteraard onderschrijf ik de minister. Ik heb de heer D'Hooghe trouwens tijdens zijn uiteenzetting al gewezen op zijn ongepast woordgebruik.
Ik voeg daar nog aan toe dat we jarenlang hebben meegemaakt hoe kabinetschefs van CVP-regeringen altijd als de besten uit de examens kwamen en de beste postjes toegewezen kregen. Nu zijn onze kabinetschefs effectief zeer bekwame personen. Als een van hen dan ook de eerste plaats bekleedt in de rangorde na een examen, dan is dat alleen maar lovenswaardig.
M. Louis Siquet (PS). - Le projet qui nous est soumis aujourd'hui a pour but affiché de rationaliser le fonctionnement et la gestion de la Loterie nationale. Il est, à ce titre, d'une très grande importance.
La Loterie nationale est une grande et vieille dame de ce pays. On a l'impression qu'elle a toujours été là. Son logo est connu de tous et ses tirages télévisés font partie de notre imaginaire commun. On la connaît tellement bien qu'on en oublie l'énorme machine qu'elle constitue, avec son personnel, ses distributeurs, ses agences et les sommes considérables qu'elle brasse.
En effet, la Loterie nationale est d'abord une énorme machine financière. Outre les gains qu'elle distribue aux joueurs, elle réalise des bénéfices importants qu'elle redistribue dans l'intérêt général comme prix de son monopole. De ce fait, la Loterie nationale constitue un apport non négligeable dans le budget de l'État.
La Loterie se définit d'ailleurs elle-même comme le premier mécène du pays. Ses bénéfices sont affectés à de multiples objets. On la retrouve ainsi dans des programmes d'aide au développement, dans le secteur social, pour les handicapés, les personnes âgées, l'accueil de réfugiés, ou la jeunesse abandonnée, ainsi que, bien sûr, dans le secteur culturel, que ce soit les arts et lettres, la musique, les musées et bibliothèques ou le cinéma et les nouveaux media.
On retrouve encore la Loterie nationale dans le domaine du sport, du tourisme, dans la protection des monuments et des sites ou de l'environnement, ou encore dans la recherche scientifique.
On la retrouve enfin dans de multiples autres activités d'intérêt général tellement nombreuses qu'il serait fastidieux de les énumérer. C'est dire son importance et l'intérêt que le PS lui porte.
Cependant, comme toutes les grandes institutions, la Loterie nationale doit, pour se développer, s'adapter à l'évolution socio-économique. Toutefois, elle doit le faire sans perdre son âme et sans se dénaturer. Il était donc important que la réforme prenne en compte un certain nombre de conditions essentielles : gestion efficace et impartiale, maintien des objectifs d'intérêt général, protection des joueurs, protection du personnel et de ses droits, et protection des gagnants.
En ce qui concerne la gestion, la transformation de la Loterie nationale en société anonyme de droit public doit permettre une gestion saine et transparente. Cette forme de société a déjà fait ses preuves pour d'autres fleurons de nos institutions publiques à qui elle a permis une meilleure adaptation aux conditions du marché.
L'expérience de ces autres sociétés anonymes de droit public doit toutefois nous inciter à la vigilance. La forme ne suffit pas ; il faut aussi qu'elle s'accompagne d'un plan d'entreprise volontaire et d'un contrôle scrupuleux de la part de l'actionnaire unique ou du moins majoritaire qu'est l'État. Le groupe socialiste invite donc le gouvernement à s'engager dans cette voie et à y être attentif.
À ce titre, mon groupe se réjouit de la nomination par le Roi de l'administrateur délégué et d'un nombre de membres ordinaires proportionnel au droit de vote attaché aux actions détenues par l'État, et ce par arrêté délibéré en conseil des ministres.
Le Parti socialiste se réjouit également du respect de la parité linguistique imposé dans chacun des organes dirigeants de la nouvelle société, et en particulier au sein du conseil d'administration. Cette condition permettra de préserver un équilibre communautaire au sein de l'institution et, en particulier, dans ses missions d'intérêt général qui doivent profiter pleinement et de façon équitable à l'ensemble du pays.
La deuxième préoccupation essentielle est le maintien des objectifs d'intérêt général. J'ai commencé par là. La Loterie nationale doit rester une institution au service du pays. Elle doit continuer, au travers des subsides et du sponsoring, à aider financièrement les manifestations et les associations d'utilité publique que j'ai évoquées. C'est le prix à payer pour son monopole. C'est aussi par ailleurs un juste retour pour les sommes dépensées par les joueurs dans une perspective non économique. Point de moralisme dans notre propos, mais un souci d'équité et d'efficacité économique pour ce mécénat aussi efficace que nécessaire.
J'en viens ainsi à un aspect aussi essentiel que délicat. Je veux parler bien sûr de la dépendance au jeu.
L'assuétude au jeu est en effet un phénomène bien réel. Elle a conduit à de véritables drames sociaux. On sait que des familles se sont retrouvées à la rue parce que l'un de ses membres avait sombré dans la dépendance.
Ce qui était traité autrefois comme un simple problème de moralité a fait depuis l'objet d'études scientifiques. Ces études montrent clairement que, pour les joueurs les plus faibles, la dépendance peut intervenir très rapidement. Le besoin de jouer pour jouer est plus fort que toute volonté et que la peur des conséquences. Pris dans une telle spirale, le joueur doit être protégé contre lui-même. C'est le sens de l'interdiction d'entrer dans les casinos, prononcées contre les joueurs les plus fragiles à leur demande ou d'autorité, interdiction qui a d'ailleurs frappé aussi quelques célébrités.
Le Sénat s'est abondamment penché sur ce phénomène dans les travaux préparatoires de la loi du 7 mai 1999, dite loi sur les jeux de hasard.
Cette loi était en effet partie du point de vue que l'interdiction pure et simple du jeu dans le Code pénal ne correspondait absolument pas à la réalité sociologique, d'une part, et ne permettait dès lors aucun contrôle de ce véritable secteur, d'autre part. De ce fait, loin d'être protégé par l'interdiction de principe, le joueur était livré à lui-même et à un secteur hors des limites de la légalité.
La loi sur le jeu a donc eu pour objectif à la fois d'autoriser le jeu dans certaines conditions, mais aussi, par la même occasion, de réglementer, d'organiser et surtout de contrôler le secteur.
C'est pour cette raison qu'a été créé le système des licences permettant d'exploiter l'un ou l'autre type d'établissement de jeu dans des conditions bien définies. C'est pour cette raison également qu'a été mise en place la Commission de contrôle des établissements de jeux de hasard, dont le travail a depuis lors été remarquable.
Lors des travaux du Sénat en 1999, la question de la Loterie nationale avait déjà été abordée. Il avait été décidé, à ce moment, de la laisser hors du cadre de la nouvelle loi et ce, pour plusieurs raisons.
La principale de ces raisons est que la Loterie occupait et occupe d'ailleurs toujours une place à part dans le jeu. Bien qu'elle propose des jeux de hasard au sens large, elle ne propose néanmoins aucun des jeux qui provoquent les problèmes de dépendance les plus graves.
Les loteries traditionnelles avec tirage ou les jeux à gratter proposés dans tout le pays ne constituent en effet pas un réel problème social. Même si des sommes relativement élevées peuvent être dépensées, cela reste toujours dans les limites du raisonnable et l'on ne trouve en tout cas aucune des caractéristiques qui font naître la véritable dépendance au jeu.
Or, malgré les multiples formes et présentations nouvelles qu'ont pu prendre ces jeux au cours du temps, ils sont restés fondamentalement pareils dans leur principe et ne varient que sur la forme, la présentation, voire les gains ou leurs modalités. Il se justifiait donc de leur accorder un traitement différencié, lié au statut particulier de la Loterie nationale.
Si toutefois la Loterie nationale venait à sortir de ce rôle traditionnel, il va de soi que la question se poserait en des termes sensiblement différents. Elle risquerait en effet de se lancer dans des activités plus problématiques et ce, sans contrôle. Cela pose un problème de concurrence déloyale éventuelle avec le secteur du jeu de hasard, à juste titre très fortement réglementé, mais aussi et surtout, un problème social potentiel avec l'installation de nouveau jeux de hasard susceptibles d'entraîner une dépendance au jeu.
Le Sénat a donc entendu l'avis d'experts, dont le président de la Commission des jeux de hasard, experts qui ont permis d'éclairer certains aspects du projet.
Il en ressort sans aucun doute que la prudence est de rigueur dans ce secteur et qu'il faut à tout prix prendre garde à éviter cette dépendance des joueurs les plus faibles. Il s'impose donc également de poser des conditions très strictes et de prendre des mesures pour éviter ce véritable drame social, susceptible de toucher toutes les couches de la population, et notamment les plus jeunes.
Nous saluons à ce propos la mission d'information et de prévention confiée à la Loterie nationale quant aux risques économiques, sociaux et psychologiques liés à la dépendance au jeu. C'est évidemment une première mesure positive que d'utiliser une partie des gains pour éviter les dérapages que le jeu pourrait entraîner.
Cependant, elle est évidemment tout à fait insuffisante. En effet, non seulement la Loterie est un acteur immédiatement intéressé aux pratiques du jeu avec des exigences de rentabilité évidentes, mais elle s'inscrit aussi dans une problématique bien plus vaste que sa propre offre de jeu.
Dès lors, il est indispensable qu'un contrôle s'instaure quant aux jeux de hasard offerts par la Loterie nationale à l'avenir. Il est vrai à ce propos, comme le ministre l'a rappelé, que ce contrôle n'existe pas du tout dans l'état actuel de la législation et que le présent projet constitue donc une véritable avancée.
Nous avons cependant tenu, en commission, à ce que soient rappelées les mesures de contrôle qui seront mises en place par la nouvelle loi.
La première et la plus essentielle, c'est que tout nouveau jeu mis sur le marché ne pourra l'être que dans les conditions fixées par arrêté royal et même, lorsqu'il s'agira de véritables jeux de hasard, dans les conditions fixées par un arrêté royal délibéré en Conseil des ministres. Dans ce dernier cas, l'avis de la Commission des jeux de hasard sera requis. Nous nous en réjouissons, d'autant que nous avons déjà souligné la compétence de cette commission et le savoir qu'elle a accumulé en la matière.
Pour cette raison également, nous nous réjouissons de ce que le contrôle de la Commission des jeux de hasard puisse être étendu à tous les jeux de hasard.
Pour ce qui est de la fixation des modalités de contrôle, nous invitons le gouvernement à s'aligner sur les modalités existantes pour les organismes soumis à la loi de 1999.
Nous engageons également le gouvernement à donner à la commission tous les moyens matériels et humains nécessaires à son bon fonctionnement. L'enjeu est de taille et le rôle de la commission est essentiel.
Enfin, nous souhaitons que, dans la conclusion du contrat de gestion, une grande attention soit portée à ce problème de dépendance, ainsi qu'au problème moins connu mais néanmoins important de l'accompagnement des personnes qui ont gagné des sommes très élevées. Nous pensons d'ailleurs qu'une évaluation périodique devrait être mise en place afin de vérifier que ces mesures sont suffisantes et que tout dérapage éventuel est bien évité. Le groupe PS y sera particulièrement attentif.
Quant à la question du personnel, elle a évidemment retenu particulièrement notre attention. Il est évident que pour nous, la réforme projetée ne peut être une occasion de remettre en cause les droits légitimes du personnel de la société.
À cet égard, la transformation de la Loterie nationale en société anonyme de droit public doit se faire avec le maintien du régime contractuel, de la rémunération et de l'ancienneté des membres du personnel. Cette condition vaut évidemment pour tous les membres du personnel engagés sous le régime d'un contrat d'emploi à durée indéterminée au sein de l'établissement public Loterie nationale.
Cette condition avait certes été avancée lors des travaux de la Chambre, mais le texte qui nous est parvenu laissait toutefois planer un doute en la matière. Ce doute était d'autant plus sérieux qu'à la Chambre, les amendements successifs et les explications données ne faisaient que renforcer la confusion.
Nous avons donc déposé en commission un amendement visant à éclaircir cette situation et à mettre le texte en concordance avec l'exposé des motifs et les intentions affichées dans les débats à la Chambre.
Cet amendement était rédigé comme suit : « Les membres du personnel engagés sous le régime d'un contrat d'emploi à durée indéterminée au sein de l'établissement public Loterie nationale, visé par la loi du 22 juillet 1991 relative à la Loterie nationale, sont repris sous le même régime par la société anonyme de droit public visée à l'article 4 de la présente loi.
La situation juridique et pécuniaire du personnel repris conformément à l'alinéa 1er ne peut en aucun cas être moins avantageuse que celle appliquée à ce personnel avant l'entrée en vigueur de la présente loi. »
Le but de cet amendement n'était donc pas de bétonner les fonctions attribuées ni de geler les missions confiées à chaque membre du personnel. Il s'agissait de sauvegarder les règles édictées dans l'article 35 du présent projet de loi, des règles définies et intégrées dans le contrat de travail de chacun.
M. le ministre a confirmé que le texte actuel de l'article 49 devait bel et bien être compris en ce sens et cette interprétation est ainsi inscrite dans les travaux préparatoires. À cette condition, l'amendement a pu être retiré.
En conclusion, nous pensons que ce projet donne un nouvel élan à la Loterie nationale et garantit son avenir. Même si la prudence s'impose sur certains aspects, nous avons retenu de nombreux éléments positifs dans les modalités de gestion, la pérennité du mécénat public, la prévention de la dépendance au jeu et, surtout, le sort réservé au personnel. Nous resterons vigilants sur cet important dossier, mais nous soutiendrons ce projet de loi pour le progrès qu'il constitue.
De heer Didier Ramoudt (VLD). - Ik dank de heer D'Hooghe voor zijn objectief verslag. Over zijn persoonlijk standpunt ben ik uiteraard wat minder enthousiast. Ik vrees dat onze collega naar de film van Harry Potter heeft gekeken en nu spoken ontwaart in deze nieuwe constructie. Hij heeft het over verborgen agenda's en over de samenstelling van de raad van bestuur. Hij heeft blijkbaar een kristallen bol geërfd! Hij vindt dat alles verkeerd loopt en poneert ideeën die opgingen toen zijn partij aan de macht was, maar die vandaag natuurlijk niet langer gelden.
De VLD-fractie heeft de bespreking van het wetsontwerp betreffende de Nationale Loterij de afgelopen maanden van nabij gevolgd. In die periode zijn wij er net als minister Daems van overtuigd geraakt dat er echt iets aan de wettelijke structuur van de Nationale Loterij moest worden gedaan. Een verdere responsabilisering was binnen de Europese context onvermijdelijk.
Wij zijn van oordeel dat de Nationale Loterij verantwoorde openbare loterijen en kansspelen moet aanbieden. Maar het is net als in een gezin: een gezin kan beslissen om te bouwen, maar er kunnen in het gezin verschillende voorkeuren qua bouwstijl opduiken. De technologische evolutie in de loterij- en kansspelsector vraagt om een meer coherent sturingsbeleid van de overheid en daartoe acht de regering het blijkbaar noodzakelijk om alle activiteiten van de Nationale Loterij te onttrekken aan de kansspelwetgeving.
Privatiseren, ook al gaat het over een minderheidspercentage, heeft tot doel de diensten of de werking van het overheidsbedrijf te optimaliseren. Daarin kan ik mij als liberaal vinden. Ik geef echter toch toe dat ik, en ook tal van mijn collega's, vragen heb over de rol die de overheid in dit dossier moet of kan spelen, zeker aangaande het inbedden van de speeldrift.
We mogen niet vergeten dat het niet zomaar om een overheidsbedrijf gaat. De Nationale Loterij organiseert eigenlijk een beetje `brood en spelen'. Zelfs al ondersteunt ze met de opbrengst diverse activiteiten van algemeen en/of cultureel belang, toch hangt er altijd een zweem van hebberigheid over de aankoop van producten waarmee men in stilte rijk hoopt te worden.
De Nationale Loterij is enigszins te vergelijken met de casino's. Als Oostendenaar ken ik het reilen en zeilen van een casino vrij goed. Een casino maskeert zijn eigenlijke doel, het verdienen van geld doordat de gelokte klanten het hunne vergokken, door naast de organisatie van dat pure gokken, ook een culturele rol te spelen. In sommige steden vervult het casino zelfs een prominente economische stimulans. Wie zei ook weer: de een zijn dood is de ander zijn brood.
In het ontwerp gaat de overheid echter verder. Het ontwerp vermeldt dat het geld dat voortkomt uit de opbrengst van het gecontroleerde gokken, zal worden geïnvesteerd om de mensen van het gokken af te helpen. Dat is een rare gang van zaken.
Het wetsontwerp sluit volgens de regering aan bij het gerechtvaardigde inbeddingsbeleid omdat de opbrengst die voortvloeit uit de activiteiten, die door de overheid worden vastgelegd, volledig naar de overheid gaat, die ze voornamelijk aanwendt om zaken van algemeen belang te steunen, maar gedeeltelijk ook om de speeldrift binnen de perken te houden. Het is net alsof we het roken zouden promoten om de fiscale inkomsten op te drijven en daarna met deze inkomsten het onderzoek naar longkanker zouden bekostigen.
Wanneer de Nationale Loterij in zee gaat met een privé-partner, zal deze partner ervoor zorgen dat er een groter marktaandeel bereikt wordt, dat er grotere winsten worden gemaakt en dat er dus meer mensen de producten van de Nationale Loterij kopen of dat de groep die zijn geluk al beproeft met de huidige loterijproducten, er meer geld zal insteken. Dat is de economische logica. De minister moet er dus rekening mee houden dat er juist meer gokverslaafden komen en dat de beoogde inbedding smelt als sneeuw voor de zon.
Er moet volgens het wetsontwerp ook aandacht worden besteed aan de mogelijkheden die het internet biedt. De bestaande vergunninghouders moeten bijdragen tot een betrouwbare e-handel. Zonder al te negatief te zijn over de mogelijkheden van het internet, waarschuw ik er toch voor dat door te werken via het internet de controle op de personen die van de producten van de Nationale Loterij gebruik maken, voor een deel verdwijnt.
De minister krijgt voor het ontwerp van ons een goed rapport, maar voor bepaalde specifieke onderdelen had hij beter kunnen werken. Hij zal nog betere punten behalen wanneer de door hem toegezegde sleutels effectief in de meerjaarlijkse beheerscontracten worden ingebouwd. De mogelijke speeldrift die de producten van de Nationale Loterij en haar eventuele dochterondernemingen genereren, moeten in kaart worden gebracht. Deze gegevens moeten jaarlijks worden openbaar gemaakt en geëvalueerd. Wanneer een stijging van de speeldrift of van de gokverslaving wordt vastgesteld en wanneer blijkt dat personen jonger dan 18 jaar, onder meer via het internet, probleemloos producten kunnen aankopen, moet de wet worden aangepast.
Wij onderschrijven de belangrijke pijlers van het ontwerp: de omvorming van de Nationale Loterij tot een naamloze vennootschap van publiek recht, de wijze waarop de kansspelen en de loterijen die door de Nationale Loterij aangeboden worden, gelijke tred houden met de spelen die door de privé-sector aangeboden worden en het toezicht van de Kansspelcommissie.
Het eerste punt komt alvast tegemoet aan de bepalingen van het regeerakkoord met betrekking tot de modernisering van de overheidsbedrijven. Het tweede punt garandeert een optimale toegang van de Nationale Loterij tot de markt van loterijen en kansspelen en een betere realisering van haar maatschappelijk doel in het algemeen, het beoogde inbeddingsbeleid in het bijzonder.
Het ontwerp biedt dus een antwoord op de vraag welke rol voor de Nationale Loterij is weggelegd op het gebied van de organisatie van de sector van de loterijen en kansspelen in België.
De VLD zal het ontwerp goedkeuren. Wij vragen echter met aandrang dat de hele regering bijzondere aandacht besteedt aan het opmaken van voornoemde beheerscontracten, zodat er nog deze zittingsperiode een evaluatie van de wet kan worden gemaakt en ze kan worden aangepast indien blijkt dat het aantal gokkers in België is gestegen.
M. Olivier de Clippele (MR). - Il se dit que les jeux de hasard et les loteries sont inévitables car les hommes et les femmes ont besoin de rêver. On sait aussi que ces jeux de hasard peuvent mener au cauchemar. Quelle est la différence entre le rêve et le cauchemar ? Un cauchemar est un rêve qui finit mal. Malheureusement, avec les jeux de hasard, il ne suffit pas de se réveiller pour être quitte du cauchemar. Il y a l'assuétude, la dépendance et surtout le surendettement consécutif à cette dépendance. Les pouvoirs publics ont une responsabilité. Le gouvernement a envisagé de l'assumer par le biais du projet qui nous est soumis. En Belgique, le chiffre d'affaires annuel est de 6 milliards d'euros. Cela fait 600 euros par an par habitant, sans tenir compte des jeux de hasard proposés sur Internet. La Loterie nationale n'occupe qu'une place secondaire dans ce chiffre d'affaires puisqu'elle représente 17%. Il est dès lors bon de prévoir une intervention plus importante de l'État.
Il y aura un développement européen dans cette matière. L'Italie, par exemple, a pris l'option d'interdire l'utilisation d'Internet pour les jeux de hasard. Une réflexion au niveau européen sera nécessaire. On pourrait agir d'autres façons. Tous ces jeux de hasard n'existent que parce qu'il y a paiement. Je me souviens du cours que j'ai eu en première candidature de droit. Un professeur aujourd'hui décédé expliquait qu'une dette de jeu n'est jamais exigible, sauf si elle a été payée. On ne peut pas demander le remboursement. Une piste qui pourrait être envisagée dans le futur est d'empêcher le paiement par le biais des cartes de crédit. En d'autres mots, l'utilisation de cartes de crédit pourrait être rendue inopérante dans le cadre des jeux de hasard par Internet puisqu'il est assez aisé de localiser les numéros de compte qui seraient utilisés dans le cadre de ces jeux de hasard par Internet. On pourrait très bien édicter une loi qui viserait les sociétés de cartes de crédit, qui ne sont pas tellement nombreuses dans le monde et qui travaillent aussi en Belgique et certainement en Europe. Un peu comme en matière de blanchiment d'argent, on pourrait interdire l'utilisation de tel compte car il provoque la dépendance aux jeux de hasard et, par voie de conséquence, le surendettement.
Les préoccupations de mon groupe, le groupe MR, sont rencontrées dans le projet du gouvernement.
M. René Thissen (PSC). - MR comme maison de repos !
M. Olivier de Clippele (MR). - Ce n'est pas tout à fait cela. C'est un groupe qui est en mouvement, monsieur Thissen.
Nous voulons lutter avec le gouvernement contre cette assuétude supplémentaire que l'on rencontre dans les jeux de hasard. Le projet de loi rencontre pour une bonne part nos préoccupations. Il renforce le contrôle sur la Loterie et prévoit un contrat de gestion, ce qui permet un contrôle du Parlement sur cette gestion.
M. René Thissen (PSC). - La lecture ou la relecture des intentions du gouvernement a parfois quelque chose de savoureux, surtout lorsque cette relecture coïncide avec le moment où les intentions d'action politique sont sur le point d'être traduites en termes légaux ou réglementaires. En préparant cette intervention, il m'est venu l'idée de relire votre note de politique générale pour l'année budgétaire 2001. À cette époque, le ministre qui a la Loterie dans ses attributions, M. Daems, envisageait, je cite, de « transformer cette entité en une entreprise publique autonome afin d'en rationaliser le fonctionnement et la gestion. De manière concomitante, une commission des loteries serait également créée, chargée du cadre réglementaire, du contrôle de la Loterie nationale et de la gestion des subsides. Les compétences de la commission des jeux de hasard seraient intégrées dans la commission des loteries à la date de la classification de la Loterie nationale parmi les entreprises publiques autonomes.
À partir de ce moment-là, la commission des loteries porterait le nom de commission des loteries et des jeux de hasard. »
De ses intentions qui devaient déjà être réalisées en 2001, que reste-t-il ? Très peu de choses ! Pour être tout à fait franc, il n'en reste absolument rien !
La loterie, en effet, n'acquerra pas, comme prévu initialement, le statut d'entreprise publique autonome.
La note de politique générale du même ministre pour l'année budgétaire 2002 contredit la précédente en stipulant le fait que cette entité passera directement du statut de parastatal de type C à celui de société anonyme de droit public.
Même si la loterie est dorénavant liée à l'État fédéral par un contrat de gestion disposant de missions de service public dont elle devra s'acquitter, elle pourra dorénavant et je cite de nouveau le ministre « conclure des joint ventures, fonder des filiales au plan stratégique plus large, pouvant ne pas exclure l'exploitation des appareils à loterie électroniques. »
En d'autres termes, cette transformation directe en société anonyme traduit l'option politique selon laquelle l'entité « loterie nationale » est utilisée par le gouvernement non pas pour juguler la dépendance au jeu, comme l'explicite si hypocritement l'exposé des motifs de l'actuel projet de loi, mais pour valoriser stricto sensu les actifs de l'État, que ce soit immédiatement par la vente d'actifs ou à plus long terme, par le développement d'un plan stratégique, abusant dès lors de la dépendance que peut être le jeu pour certains de nos concitoyens. Un certain nombre d'intervenants, même de la majorité, ne s'y trompent pas puisqu'ils émettent des réserves ou, en tout cas, indiquent qu'il faudrait faire des évaluations assez rapidement.
Pour ce gouvernement, le projet sert davantage à ses intérêts de trésorerie plutôt qu'à défendre l'intérêt général.
La commission des loteries qui devait être créée, dans un même temps, afin de contrôler et d'organiser le monde du jeu, à l'instar de tout institut de régulation, n'existe pas.
A fortiori, la commission des jeux de hasard ne verra pas ses compétences intégrées au sein de cette commission. Par conséquent, l'idée, l'intention, le rêve de créer une commission des loteries et de la baptiser, dès le classement de la loterie nationale parmi les entreprises autonomes « commission des loteries et jeux de hasard » est jeté aux oubliettes.
Pourtant, nous sommes convaincus que la première intention du ministre aurait été celle qui, à terme, aurait le mieux servi les deux intérêts que poursuit l'État, à savoir valoriser des actifs d'une part, et juguler la dépendance aux jeux, d'autre part, et ce, sans que le premier de ces intérêts ne l'emporte sur le second.
Autrement dit, l'examen de ce projet de loi ne pouvait pas se faire sans procéder à une réforme concomitante du statut et des missions de la commission des jeux de hasard. L'instituer en véritable institution de régulation des jeux et des loteries était pourtant l'un de vos objectifs politiques en début de législature. Ne pas y avoir contribué, en collaboration avec le ministre de la Justice, rend bancal l'aspect éthique de la réforme à laquelle vous procédez aujourd'hui et par ailleurs, risque de générer une concurrence déloyale avec les autres opérateurs de jeux.
Telles sont donc en substance les principales critiques que nous entendons développer sur ce projet de loi « loterie nationale ».
Pourtant, d'emblée de jeu, vous avez souligné en commission des Finances et des Affaires économiques, que « vous ne voudriez pas donner l'impression de vouloir favoriser la dépendance au jeu. » Non, monsieur le ministre, vous ne donnez pas l'impression de vouloir favoriser la dépendance au jeu, vous la favorisez jure et facto. Ce projet va à l'encontre des objectifs inscrits dans l'exposé des motif.
J'en veux pour preuve la publicité, très explicite, reçue cette semaine dans ma boîte aux lettres, qui me fait miroiter des gains considérables et me suggère, pour ne pas oublier de jouer au lotto, d'effectuer une domiciliation.
Pour être sûr de ne pas oublier de devenir bien dépendant de la Loterie nationale, on nous propose de jouer au lotto toutes les semaines, pour un minimum de six euros ! Nous avons également la possibilité de jouer deux fois par semaine et de miser chaque fois 60.000 francs. Cela représente 120.000 francs par semaine. Je vous laisse calculer ce que représente, chaque année, la « non-dépendance » aux jeux de la loterie !
Des groupes politiques de la majorité partagent cette analyse. À commencer par Écolo dont les représentants ne sont malheureusement pas présents en ce moment. En séance plénière de la Chambre, le député Gobert n'a-t-il pas déclaré que son groupe était en droit de craindre que la Loterie ne remplisse plus sa mission de limitation du jeu et des effets de dépendance qui peuvent découler de celui-ci ? Le troisième paragraphe de l'article 3, tel qu'il est actuellement rédigé, n'est évidemment qu'un emplâtre sur une jambe de bois. Autant dire qu'il ne s'agit que d'une somme de voeux pieux qui donnent peut-être bonne conscience à ceux qui, au sein de la majorité, n'osent soutenir par leur vote leur opposition au présent projet de loi. On peut y lire : « ... la Loterie nationale veille : 1º à informer clairement le grand public des chances de gain pour chaque type de produit ». Elle veillera également « 2º à organiser des campagnes d'information sur les risques économiques, sociaux et psychologiques liés à la dépendance au jeu ». Elle veillera enfin « 3º à collaborer avec les autorités compétentes et les diverses associations oeuvrant dans le secteur à une politique active et coordonnée de prévention et d'assistance » à la dépendance au jeu.
Toutes ces déclarations qui auront indubitablement force de loi sont a priori généreuses. Pour nous, elles sont fondamentalement hypocrites car elles ne touchent pas à l'essentiel. Elles n'envisagent pas un contrôle préalable de l'ensemble des produits imaginés par la Loterie. C'est une bonne chose que la Loterie nationale collabore plus activement à des campagnes de prévention. Mais il aurait été beaucoup mieux de veiller à ce que chacun de ses produits soit autorisé par une entité totalement indépendante qui régulerait le domaine du jeu. Cela aurait constitué la meilleure des préventions à l'assuétude au jeu.
Enfin, j'en viens à la manière dont est envisagée la répartition des bénéfices. Je crains en effet que le système institué n'ôte à terme à la Loterie nationale une capacité suffisante de mécénat. Ce serait non seulement dommageable pour le soutien apporté à l'organisation d'événements nationaux et à leur inscription dans certaines initiatives européennes ou internationales. Mais ce serait tout aussi dommageable pour certaines équipes sportives. Tout le monde connaît l'équipe Lotto qui représente notre pays lors de compétitions internationales. Jusqu'à présent, la Loterie possédait l'assurance de disposer annuellement de plus de 350 millions de francs pour gérer comme elle l'entendait son mécénat. Elle n'en a plus aujourd'hui la même certitude.
De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Het verheugt me dat slechts twee senatoren zich voor hun afwezigheid hebben laten verontschuldigen en dat we bijgevolg zo massaal aanwezig zijn!
Dit is een eigenaardig debat, vooral omdat minister Daems ervan blijkt uit te gaan dat de overheid een gokinstrument moet creëren om de goklust te bestrijden. De logica hiervan ontgaat mij. Het lijkt veeleer alsof de overheid afgunstig is op degenen die veel geld verdienen aan de gokziekte en zelf een graantje wil meepikken. De overheid gedraagt zich bijzonder hebberig. De heer Ramoudt heeft hier al op gewezen. Ik kan geen enkele andere verklaring bedenken voor het creëren van de mogelijkheid om gokmogelijkheden via het internet aan te bieden.
Dat is een veel gevaarlijker fenomeen dan we tot nu toe gewend zijn. Kinderen zijn meestal erg vertrouwd met het computergebruik. Ze hoeven enkel de gegevens van de kredietkaart van vader of moeder in te tikken om toegang te verwerven tot allerlei spelmogelijkheden. Iedereen weet dat geen enkele ouder zijn portefeuille of kredietkaarten voor zijn kinderen verbergt. Vandaag is het al mogelijk via buitenlandse sites te gokken, morgen zal die mogelijkheid ook in ons land bestaan.
Controle op eventueel misbruik is vrijwel onmogelijk, want volgens deze wet hebben de controleurs geen toegang tot het gebouw. Dat betekent dat zij geen toegang hebben tot de bron van alle informatie, de centrale computer van de Nationale Loterij die de gegevens bevat om eventuele fraude te kunnen vaststellen. Dit is een eerste reden om dit ontwerp te verwerpen.
Een tweede reden is de ontoereikende informatie aan de commissie. Aan de hand van een verslag uit 1994 wordt geargumenteerd dat `slechts' 5% van de gokkers voor producten van de Nationale Loterij kiezen. Dat betekent dat van de ongeveer 200.000 toenmalige gokkers 10.000 gezinnen aan de Nationale Loterij gebonden zijn. De meeste van die gokkers zijn weliswaar onschuldige kopers van enkele loten, maar er zijn ook echte verslaafden en daarvoor draagt de overheid de verantwoordelijkheid. Ik vrees dat dit aantal zal toenemen zodra de producten via het internet worden aangeboden. Het is eigenaardig dat we eerst een verslavingsinstrument creëren en versterken om daarna via subsidies de gokverslaving te bestrijden. Ik vermoed dat de minister zich heeft gebaseerd op cijfers uit 1994 uit vrees dat recentere studies een heel ander beeld van de toestand geven.
Een andere reden voor de afwijzing van dit ontwerp is het gebrek aan bescherming van de minderjarigen. Ik heb daarover uitvoerig gesproken in de commissie en heb daarover ook een voorstel ingediend. De minister verklaarde in de commissie dat dit wel zou worden geregeld bij koninklijk besluit of in de beheerscontracten. Waarom gebeurt dat niet in de wet zelf? Het is toch de taak van het parlement om duidelijke wetten te maken? Ik heb dan ook mijn amendement om minderjarigen te beschermen, dat aansluit bij mijn wetsvoorstel, opnieuw ingediend. Ik weet dat dit amendement de anonimiteit van het internet niet kan doorbreken, maar het sluit dan toch al de deur van de rechtstreekse verkoop van bepaalde producten.
Een volgende reden voor mijn tegenstem is de bestendiging van de transfers naar Wallonië. Jaarlijks worden op zijn minst 17 miljoen euro overgeheveld. De inzetten die in Vlaanderen en door pendelaars in Brussel worden gedaan, verdwijnen via de subsidiëringskanalen naar Wallonië. In 1990 reeds kwam er vanwege het Rekenhof een opmerking over dit ongecontroleerde parallelle subsidiëringscircuit. In 1997 beklaagde ook het Vlaams Parlement zich daarover. De federale overheid blijft echter doof voor elke opmerking die de transfers zou kunnen bedreigen. Het amendement dat ik indiende strekt ertoe, afgezien van mijn afkeer voor de parallelle subsidiëring die een sturend beleid vanwege de gemeenschappen ontwricht, om de verdeelsleutel van de subsidies in overeenstemming te brengen met de inkomstensleutel. Zelfs wanneer, zoals de minister in de commissie aankondigde, de gemeenschappen zelf hun subsidiestroom kunnen bepalen, is er nog geen objectieve toewijzingssleutel. Ik maak me echter geen begoochelingen, want objectieve parameters zijn uit den boze in dit land dat gebouwd is op de bevoordeling van één gewest. Misschien kan de oude naam, `Koloniale Loterij', weer worden ingevoerd, want er wordt duidelijk één gewest gekoloniseerd.
Tot slot enkele opmerkingen over het taalgebruik. Zelden zag ik zo'n opeenstapeling van fouten tegen het Nederlands. Ik maakte dezelfde opmerking in de commissie en kreeg onmiddellijk huiswerk van de commissievoorzitter en ook van de minister, die de taalcalamiteiten toegaf. Van mijn lijst met taalcorrecties werd 95% aanvaard. Tegelijk werd de lijst aangevuld door de taaldienst van onze instelling. Zeer uitzonderlijk stemde zelfs de Kamer in met de verbeteringen. Enkel wanneer ik voorstelde om sommige onleesbare artikels of delen ervan, zoals de derde paragraaf van artikel 6, of de eerste zin van artikel 22, te herschrijven, werd ik niet gevolgd.
Misschien bestaat er wel een ongeschreven Belgische regel die wil dat bij een slechte wet ook een slecht taalgebruik hoort. Toch vraag ik de aanwezige leden nog één ergerlijk gallicisme te verwijderen. In de tekst staat immers nog altijd: "kansspelen inrichten in de vormen en volgens de voorwaarden bepaald door de Koning". `In de vormen van' is geen correct Nederlands, maar een klakkeloze vertaling van het Franse klankbeeld `dans les formes'. Dat is ongeveer hetzelfde als `viande' vertalen door `vijand'. Het moet natuurlijk zijn "inrichten op de wijze en volgens de voorwaarden als bepaald door...".
Ik zal hiervoor geen amendement indienen, want dat zou worden afgewezen omwille van mijn politieke identiteit. Daarom vraag ik andermaal gewoon een tekstcorrectie.
Overigens doen al mijn taalcorrecties niets af aan mijn fundamenteel bezwaar tegen de wet en de strekking ervan.
M. Marc Verwilghen, ministre de la Justice. - Deux éléments ont en particulier inspirés le dépôt du projet de loi concernant la rationalisation du fonctionnement et de la gestion de la Loterie nationale.
D'une part, la jurisprudence de la Cour européenne de justice des dernières décennies traduite par des arrêts, d'ailleurs été cités aujourd'hui : l'arrêt Schindler et l'arrêt Zenatti, qui a bel et bien conclu qu'un monopole sur un marché européen pouvait être retenu dans cette matière. D'autre part, la volonté des autorités a été de conserver une place, dans l'organisation des loteries et autres jeux de hasard, pour le secteur public, à savoir la Loterie nationale, à côté d'un secteur privé et commercial.
Dat was eigenlijk het dubbele uitgangspunt van deze wet. Bij de voorbereiding van de voorgaande wet van 22 juli 1991 betreffende de Nationale Loterij bestond er nog een zeer grote onzekerheid over de implicaties van het Europees recht voor de Staatsloterij. Op dat ogenblik was het debat nog niet uitgeklaard. Ondertussen is dat wel gebeurd via verschillende arresten. De Europese Commissie was in 1991 nog van oordeel dat de volledige kansspelmarkt onder de regels van de interne markt viel. Omwille van die onzekerheid werd in 1991 geopteerd voor een veeleer beperkte autonomie voor de Nationale Loterij, namelijk een instelling van openbaar nut. Dat heeft de Nationale Loterij toen ongetwijfeld in haar werkzaamheden belemmerd.
Thans dringt zich een verdere responsabilisering op en de bestaande wettelijke opdracht van de Nationale Loterij moet worden aangepast aan de moderne tijd en de evolutie van de Europese rechtspraak. Die is er voorstander van de openbare loterijen uit te breiden tot de kansspelen om de overheid bij deze sector te betrekken. Daarvoor moet de Nationale Loterij aantrekkelijker en dynamischer worden gemaakt. Het is geenszins de bedoeling dat de Nationale Loterij drempelverlagend of marktverruimend zou werken, maar wel via een modern en aantrekkelijk aanbod de bestaande kansspelspelers te laten aantrekken door de Nationale Loterij en ze uit het grijze milieu van de kansspelen van de privé-sector te halen.
Je dois ajouter que, depuis la loi de 1999, ce marché des jeux de hasard a connu une évolution considérable. La part de marché de la Loterie nationale décroît ; des études récentes effectuées par divers consultants externes montrent qu'elle s'établit à 17% en 2000 alors que dans nos pays voisins, les organismes publics de loterie occupent 44% du marché en France et 37% en Allemagne. La part de marché de la Loterie nationale était encore de 25% en 1995, celle du secteur privé passant, par contre, de 48% en 1995 à 69% en 2000. Cela dénote donc un certain déséquilibre.
Die onevenwichtigheid bestaat daarenboven ook aan de opbrengstenzijde: wanneer men weet dat met dit marktaandeel van 17%, de Nationale Loterij 53% van de opbrengst voor de overheid oplevert, terwijl de sector van de kansspelautomaten, die goed is voor bijna 70% van de markt, slechts 12% opbrengt aan de overheid. Men moet daar durven rekening mee te houden. Ik vind het eigenaardig dat men op basis van dit argument besluit dat de regering uit is op geldgewin. Ik zal straks het tegendeel aantonen bij de bespreking van de in deze wet ingebouwde mechanismen. Eén van de hoofdbedoelingen van deze hervorming is dat de overheid het inbeddingsbeleid stuurt vanuit de Nationale Loterij door ze meer autonome slagkracht te verlenen en door de taken van de Nationale Loterij uit te breiden, zij het binnen een streng gecontroleerd wettelijk kader. Dit kan worden aangetoond op basis van twee elementen. Een eerste onderdeel van de hervorming betreft de aanpassing van het statuut van de Nationale Loterij aan de grotere beheersautonomie, zonder het publiek karakter ervan in het gedrang te brengen. Daartoe wordt de Nationale Loterij omgevormd tot een naamloze vennootschap van publiek recht waarbij de overheid aanvankelijk alle aandelen in het bezit zal hebben. Overdrachten kunnen slechts mits ze uitdrukkelijk worden goedgekeurd door de Ministerraad en voor zover niet aan het monopolie wordt geraakt. Dit wordt gegarandeerd door minstens 50% van de aandelen in handen van de overheid te houden. De Nationale Loterij zal aldus beschikken over eigen beheersorganen en zal kunnen participeren in andere ondernemingen of zelfs dochtermaatschappijen oprichten. De naamloze vennootschap zal de activa en passiva en het personeel van de Nationale Loterij behouden. Het betreft hier immers een omvorming van de Nationale Loterij, waarbij ze haar rechtspersoonlijkheid handhaaft. Ten einde de uitvoering van de opdrachten van de openbare dienst te waarborgen, zullen meerjaarlijkse beheerscontracten van de Nationale Loterij worden afgesloten. De controle op de Nationale Loterij wordt, wat het beleid betreft, uitgevoerd door twee regeringscommissarissen en voor wat de boekhouding betreft, door drie commissarissen. Men beschikt hier dus over alle mogelijke garanties die men ook in het normale maatschappelijke verkeer inzake vennootschappen aantreft.
Het tweede belangrijke onderdeel van de hervorming regelt de samenwerking met de Kansspelcommissie. Het verbaast mij te horen van de heer D'Hooghe dat een soort van oorlog zou moeten gecreëerd worden tussen de Nationale Loterij en de Kansspelcommissie. Dat wordt tegengesproken door de elementen die op onze studietafel liggen. De Nationale Loterij is bij wet belast met een openbare dienst en de Kansspelcommissie is belast met het toezicht op de private kansspeloperatoren en ze kunnen perfect naast elkaar werken zonder dat dit aanleiding moet geven tot die gevreesde oorlog. Het verleden heeft geleerd dat een samenwerking tussen deze beide overheidsorganen noodzakelijk is, doch slechts mogelijk is indien daartoe een evenwichtig institutioneel kader wordt gecreëerd. Dat is wat men nu met deze wet tot stand poogt te brengen. Er wordt een dialoog geïnstitutionaliseerd tussen de beide organen en een dergelijke dialoog is het essentiële sluitstuk van het overheidsbeleid inzake kansspelen, enerzijds en inzake de kanalisatie via de Nationale Loterij, anderzijds. De beide organen staan op gelijk niveau, maar situeren zich elk in een afzonderlijk luik van de pijlers van het overheidsbeleid inzake de loterijen en de andere spelen. Hier kan men gemakkelijk een vergelijking maken met wat in het buitenland gebeurt. Ik stel bijvoorbeeld vast dat men in het Verenigd Koninkrijk een Gaming Board heeft, belast met de controle op de kansspeloperaties en de National Lottery Commission samen met de private concessiehouder, die de taken van de Nationale Loterij waarneemt.
De vergelijking met België gaat evenwel niet helemaal op. Ik kan echter ook vergelijken met Nederland waar het college van toezicht controle uitoefent op de kansspelen. Het systeem vertoont veel gelijkenis met België, zij het dat in Nederland een beperkt aantal goededoelloterijen bestaat, die net als de staatsloterij en Holland Casino geen privatieve winstdoeleinden hebben. Ook hier loopt de vergelijking enigszins mank.
De besprekingen in Kamer en Senaat hebben geleid tot een aantal verfijningen met betrekking tot het verantwoord spelbeleid van de overheid en de bescherming van de speler. Daartoe zal een aantal artikelen van de wet op de kansspelen van 7 mei 1999 ook van toepassing worden gesteld op de Nationale Loterij. Dit betekent dat de Nationale Loterij voortaan, wat de voorwaarden betreft voor het organiseren van kansspelen in kansspelinrichtingen, aan dezelfde regeling wordt onderworpen als de privé-sector. Voorts zijn de volgende voorschriften uit de wet op de kansspelen van toepassing op de Nationale Loterij: de beperking van het aantal kansspelen die geëxploiteerd mogen worden in drankinrichtingen tot 2; het verbod om aan spelers en gokkers krediet te verlenen; er mag alleen aan kansspelen worden deelgenomen met contant betaalde speelpenningen of -fiches of met muntstukken; het verbod om kosteloos of onder de marktprijs verplaatsingen, maaltijden, dranken of geschenken aan te bieden aan het cliënteel van de kansspelinrichtingen. Daarenboven worden de strafbepalingen die betrekking hebben op deze bepalingen, van toepassing verklaard op de kansspelen waarvan de exploitatie toevertrouwd wordt aan de Nationale Loterij. Het gaat dus niet op te beweren dat de Nationale Loterij een soort vrijgeleide krijgt en ontsnapt aan de wet van 7 mei 1999.
Naar aanleiding van de bespreking in de Kamer waren sommigen de mening toegedaan dat de privé-sector wordt gediscrimineerd. We kregen dit verwijt vandaag opnieuw te horen. Voor zover er sprake zou zijn van een discriminatie, dan werkt die ten nadele van de Nationale Loterij. Ik kan dat minstens met vijf voorbeelden illustreren. De Nationale Loterij moet producten en diensten aanbieden op het gehele Belgische grondgebied en dus ook op plaatsen die economisch totaal niet rendabel zijn. De Nationale Loterij moet alle diensten aannemen waarmee ze wordt belast door de Koning, in tegenstelling tot de kansspeloperatoren die kiezen uit een lijst van kansspelen rekening houdend met hun rendabiliteit. De Nationale Loterij mag alleen die kansspelen organiseren waarmee ze belast is in de vormen en volgens de modaliteiten vastgesteld door de Koning, na overleg in de ministerraad, op voordracht van de toezichthoudende minister en van de minister van Justitie en na advies van de Kansspelcommissie. Kansspeloperatoren hebben alleen een koninklijk besluit nodig. De Nationale Loterij moet afgezien van de vennootschapsbelasting, ook 86 miljoen euro (3,5 miljard frank) monopolierente betalen, wat niet in verhouding staat tot de geringe licentiekosten van de kansspeloperatoren. Als de privé-sector dezelfde inspanningen zou leveren, komen we op meer dan 14 miljard frank.
Ten slotte moet de Nationale Loterij jaarlijks 8,5 miljard Belgische frank winst voor belastingen afstaan aan subsidies. Een kwart van dit bedrag gaat trouwens naar de Gemeenschappen en de Gewesten. Mocht de privé-sector een gelijkaardige inspanning worden gevraagd, dan zou hij meer dan 34 miljard frank moeten betalen.
Bovendien is aangetoond dat de Nationale Loterij het minst verslavend is: slechts 5% van de probleemgevallen worden veroorzaakt door loterijproducten, tegenover 74% door de lunaparken.
De heer D'Hooghe heeft aangeklaagd dat dit wetsontwerp de gokverslaving aanzwengelt. Uit de cijfers die ik hierboven heb aangehaald, blijkt dat niet de Nationale Loterij voor de meeste probleemgevallen zorgt, ook al is 5% nog altijd te veel.
Ten tweede merkte de heer D'Hooghe op dat de Nationale Loterij wordt onttrokken aan een onafhankelijke controle. Ik heb aangetoond dat die controle wel degelijk aanwezig is en dat de Kansspelcommissie op bepaalde ogenblikken en in de door de wet aangegeven gevallen wel degelijk een controle zal uitoefenen, die net dezelfde zal zijn als de controle in de privé-sector.
De heer D'Hooghe kan moeilijk beweren dat de Nationale Loterij wordt geprivatiseerd. Met de wet van 1999 hebben we juist mogelijk gemaakt dat het deel van de privé-sector dat zich met kansspelen bezighoudt een de facto statuut krijgt.
De heer D'Hooghe heeft ook in ongemeen scherpe bewoordingen beweerd dat collega Daems er een geheime agenda met strijdige belangen op nahoudt. Hij heeft hierbij enkele dingen gezegd die totaal uit de lucht zijn gegrepen. Zo stelde hij dat we geen definitie van informatiemaatschappij hadden. Welnu, op pagina 27 van het verslag, waarvan de heer D'Hooghe rapporteur is, staat: "Het begrip informatiemaatschappij-instrumenten steunt op de definitie van informatiemaatschappij zoals gedefinieerd door EG-richtlijn 98/34 van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998". Hierbij zijn nog alle verwijzingen gevoegd en ook de definitie is integraal overgenomen.
De heer D'Hooghe zei ook dat de Raad van State een negatief advies had uitgebracht met betrekking tot de kansspelen op internet. In het advies staat: "Het optreden van de wetgever lijkt kennelijk verantwoord wanneer het gericht is op de spelen die, zoals kansspelen en weddenschappen die op het internet aangeboden worden, niet toegestaan zijn krachtens de voormelde wetten van 26 juni 1963 en 7 mei 1999".
Een laatste verwijt was dat dit wetsontwerp strijdig is met de bepalingen van de Europese Gemeenschapsrecht inzake de vrijheid van diensten. Hier ligt het paard gebonden. Wie de sector kent, weet welke belangen ermee gemoeid zijn. De privé-firma's aarzelen niet om hun standpunten kracht bij te zetten. De verwijten komen overeen met de argumenten van die firma's die de sector volledig willen beheersen.
Men heeft hoegenaamd geen oog voor de wet van 7 mei 1999 noch voor de strijd tegen de gokverslaving, laat staan dat men begrip opbrengt voor een inbeddingspolitiek, maar de homo ludens is nu eenmaal zo oud als de gemeenschap zelf...
Sta me toe te anticiperen op de amendementen die zo dadelijk zullen worden besproken. Volgens de argumentatie van het amendement 47 van de heer D'Hooghe bij artikel 7 zou dit wetsontwerp strijdig zijn met de grondwettelijke bepalingen inzake de bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid en de gemeenschappen. Ik weet niet waarop de heer D'Hooghe zijn argumenten baseert. Alleszins zijn ze in strijd met het arrest van 15 september 1999 van de Raad van State in een zaak die door de Duitstalige gemeenschap in ons land werd aangebracht, waarvan ik de Senaat de motivering niet wil onthouden:
« Cette affirmation atteste de la volonté du législateur de s'en tenir au sens usuel des termes. La compétence en matière d'éducation physique et de sport ne s'étend pas à la police des jeux et paris. Même si ces derniers portent sur les résultats d'épreuves sportives, la réglementation instaurée par le chapitre 1er de la loi du 26 juin 1963 échappe donc aux compétences communautaires. Tel est le cas notamment de l'octroi de l'autorisation préalable prescrite par l'article 1er, laquelle est en conséquence la compétence de l'autorité fédérale. »
Dit citaat voeg ik er volledigheidshalve aan toe.
Ofwel kiest de Senaat voor een systeem dat de verslaving in de hand werkt, ofwel kiest de Senaat voor een regeling die de gokverslaving door de lunaparken aanpakt. Dat laatste was in 1999 in elk geval de bedoeling van de wetgever. De keuze is volgens mij snel gemaakt. De regering vraagt de Senaat dan ook het wetsontwerp goed te keuren.
De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Vijf procent lijkt weinig te zijn, maar het gaat toch om tienduizend gezinnen. Er wordt nu overgeschakeld naar de internetmarkt om een graantje mee te pikken van de inkomsten van de 73% die al aan kansspelen verslaafd is. De regering moet er alles aan doen om zelfs die 5% terug te brengen tot 0%, alhoewel ik uiteraard ook wel weet dat dit onmogelijk is.
De minister verwijst naar het verbod om krediet te verstrekken. Betekent dit dat er niet mag worden gespeeld met kredietkaarten? De naam, het nummer en de vervaldatum van een kredietkaart volstaan om op de meeste internetsites te spelen. De betrokkene krijgt zijn rekening pas na een maand en kan ze soms zelfs in schijven terugbetalen. Mag de Nationale Loterij kredietkaarten als borg aanvaarden? Indien ze dat niet mag, zijn we een ernstige stap vooruit. Ik had graag dat de minister dit bevestigde.
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ik wil even op beide opmerkingen reageren.
In het antwoord dat ik namens de regering heb gegeven, zei ik het al: 5% verslaafden onder de personen die meedoen aan de spelen aangeboden door de Nationale Loterij, is 5% te veel. Een van de fenomenen die we echter nooit zullen kunnen uitschakelen, is de gokverslaving. De regering en ikzelf zijn ervan overtuigd dat deze gevallen door het controlesysteem van de Nationale Loterij zeer snel onderkend kunnen worden en dat ingrijpen dan ook mogelijk wordt. Ik verkies dus een systeem dat meer controle mogelijk maakt boven een privé-sector waar onvoldoende tot geen controle is.
Verscheidene sprekers hebben vanmiddag opgeroepen om ook in het beheerscontract met de Nationale Loterij bijzondere aandacht aan dit probleem te schenken en geen enkele inspanning te schuwen om tegen gokverslaving te reageren. Als minister van Justitie kan ik daarmee alleen maar akkoord gaan.
De wet van 7 mei 1999 bepaalt dat geen krediet mag worden verleend en dat kredietkaarten niet mogen worden gebruikt. Alleen hebben we intussen vastgesteld dat de georganiseerde criminaliteit haar actieterrein heeft verlegd omdat de geldtransporten te sterk bewaakt worden. De afgelopen tijd zijn we geconfronteerd met enkele spectaculaire overvallen op casino's, omdat daar nog altijd contant geld aanwezig is en er geen gebruik kan worden gemaakt van kredietkaarten.
Kredietkaarten moeten verboden blijven, tenzij er in bepaalde omstandigheden tegenindicaties zijn. Absoluut uitgesloten is het gebruik van kredietkaarten op internet. Dat zou immers gelijk staan met het geven van een blanco cheque aan degenen die een kredietkaart stelen, of aan minderjarigen die de kaart van hun ouders nemen, zoals dat al te vaak gebeurt. Op dat punt is geen enkele toegeving mogelijk.
De enige wijziging die ik eventueel zie, betreft de wijze waarop een kredietkaart kan worden gebruikt in instellingen van klasse I en II en dan nog onder zeer welbepaalde omstandigheden. Op dat vlak engageer ik me nog tot niets. We moeten de mogelijkheden en vooral de controlemogelijkheden bekijken om excessen uit te sluiten. Op dat vlak verandert er dus momenteel niets. Ik denk alleen na over een systeem dat moet verhinderen dat casino's voor de georganiseerde criminaliteit de banken van de toekomst worden.
-De algemene bespreking is gesloten.