2-180 | 2-180 |
De voorzitter. - Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid, antwoordt namens de heer Guy Verhofstadt, eerste minister.
Mevrouw Meryem Kaçar (AGALEV). - Overeenkomstig artikel 1 van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding valt het Centrum onder de bevoegdheid van de eerste minister. Het Centrum heeft als opdracht de gelijkheid van kansen te bevorderen en elke vorm van onderscheid, uitsluiting, beperking of voorkeur op grond van ras, huidskleur, afstamming, afkomst of nationaliteit te bestrijden, in het kader van de antiracismewet van 1981. Bovendien heeft het Centrum de opdracht de strijd tegen de mensenhandel te stimuleren.
De wet is ontegensprekelijk gebaseerd op het UNO-verdrag van 4 maart 1966 inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, dat door België gedeeltelijk in de antiracismewet werd geïmplementeerd.
Hoewel bij de oprichting beslist is het Centrum onder de eerste minister te laten ressorteren, is het in de uitoefening van zijn opdracht volkomen onafhankelijk. Het Centrum is de belangrijkste federale instelling op het vlak van antiracisme. Aangezien alle ministeries ermee te maken hebben, is het belangrijk dat het onder de bevoegdheid van de eerste minister valt.
Ik wens de eerste minister en de vice-eerste minister te feliciteren voor de duidelijke standpunten die ze vorig jaar hebben ingenomen tegen extreem-rechts. Het was een primeur dat zowel de federale eerste minister als de Vlaamse minister-president in het parlement extreem-rechts als fascistisch en racistisch bestempelden. Dat waren belangrijke boodschappen die het land en zijn burgers nodig hebben.
Gelet op zijn doelstellingen - racisme en fascisme bestrijden - meen ik dat het Centrum moet blijven ressorteren onder de bevoegdheid van de eerste minister. Een bijkomende reden daarvoor is ook de uitbreiding van zijn bevoegdheden door de goedkeuring van de non-discriminatiewet.
Het wel is zo dat het koninklijk besluit van 24 augustus 2001 tot wijziging van het besluit van 28 februari 1993 tot vaststelling van het organiek statuut van het Centrum werd gepubliceerd onder de hoofding van het ministerie van Werkgelegenheid en dat in artikel 9 wordt vermeld dat de eerste minister en de vice-eerste minister, minister van Werkgelegenheid en Gelijkekansenbeleid, ieder wat hen betreft, belast zijn met de uitvoering van het besluit.
Ik heb helemaal niets tegen minister Onkelinx, integendeel, we hadden een uitstekende verstandhouding bij de voorbereiding van de non-discriminatiewet. Dat de openstaande functie van adjunct-directeur op 18 januari 2002 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd werd onder de hoofding van het ministerie van Werkgelegenheid roept wel vragen op.
Vandaar volgende vragen.
Valt het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding nog onder de bevoegdheid van de eerste minister en zal dat in de toekomst zo blijven? Neemt de eerste minister dit Centrum nog ter harte? Overeenkomstig de huidige wet is hij nog bevoegd, maar de oproep in het Belgisch Staatsblad doet een verschuiving naar het ministerie van Werkgelegenheid vermoeden.
Het Centrum is een federale instelling. Waarom wordt dan niet de kennis van het Nederlands vereist, die voor heel wat laaggeschoolde federale ambtenaren wel een vereiste is?
Waarom wordt een weddenschaal van rang 16 gehanteerd, terwijl de huidige weddenschaal voor de adjunct-directeur van het Centrum overeenstemt met die van rang 15?
(Voorzitter: de heer Jean-Marie Happart, ondervoorzitter.)
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Naar aanleiding van deze vraag om uitleg kreeg ik van de minister graag enkele bijkomende inlichtingen.
In het Belgisch Staatsblad van 18 januari verschijnt een oproep voor de openstaande functie van adjunct-directeur/directrice voor het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding.
Ik heb enkele opmerkingen bij die oproep. In de eerste plaats had ik graag vernomen waarom de oproep uitgaat van het ministerie van Werkgelegenheid, terwijl de wet van 15 februari 1993 duidelijk bepaalt dat het Centrum onder de bevoegdheid van de eerste minister valt. Dat de oproep niet van de kanselarij uitgaat, brengt de rechtsgeldigheid van een eventuele benoeming uiteraard niet in het gedrang omdat de benoeming door een koninklijk besluit moet worden bekrachtigd en de instantie die de oproep formuleert, daarbij niet van belang is.
Ik vraag mij evenwel af of dit feit geen politiek signaal is, het teken dat eerste minister Verhofstadt zich wil ontdoen van een bevoegdheid waarvoor hij klaarblijkelijk weinig interesse heeft. Hoewel hij formeel bevoegd is voor de materie, schuift hij het beleid ter zake door naar een ander minister. Dat doet niets af aan de belangstelling of de deskundigheid van de betrokken minister dienaangaande, maar het kan niet worden ontkend dat de werkwijze in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur.
In de oproep staat dat de kandidaat een ervaring van vijf jaar moet hebben in de domeinen waarvoor het Centrum bevoegd is en wordt verwezen naar de antidiscriminatiepolitiek. De antidiscriminatiewet werd evenwel nog niet door de Kamer van Volksvertegenwoordigers goedgekeurd. Het is dan ook voorbarig bevoegdheden aan het Centrum toe te schrijven die het formeel nog niet heeft. Het getuigt van een gebrek aan democratische logica dat er een bevoegdheid wordt geformuleerd waarvoor tot op heden nog geen wettelijke basis bestaat.
Mijn overige vragen hebben betrekking op het profiel van de kandidaat.
Een van de algemene voorwaarden is dat de kandidaten burgerlijke en politieke rechten moeten genieten. Hoe moeten we dat interpreteren? De vraag is niet onbelangrijk voor de opdracht van het Centrum. Aanvankelijk dacht ik dat bedoeld werd dat de kandidaten over een blanco strafblad moesten beschikken. In dat geval had het volstaan een bewijs van goed zedelijk gedrag te vragen. Ik heb dan begrepen dat de kandidaten over de burgerlijke en politieke rechten moeten beschikken om niet-Europese onderdanen van de functie te kunnen uitsluiten. Zij worden dus derhalve gediscrimineerd.
Het is heel jammer dat een Centrum dat opkomt tegen discriminatie en voor gelijkheid niet-Europeanen uitsluit voor een contractuele functie. Het gaat niet over een examen om vastbenoemd ambtenaar te worden, maar, zoals duidelijk in de oproep staat, om een contractuele aanstelling die wordt gelijkgesteld met rang 16A. Volgens het Belgisch arbeidsrecht is er geen enkel bezwaar dat een niet-Europese onderdaan kandideert voor zo een functie. Is het de bedoeling geweest om niet-Europese onderdanen uit te sluiten? Ik hoop van niet. Maar dan wijs ik erop dat onbewust of ongewild de oproep tot kandidatuurstelling een discriminatie inhoudt.
De kandidaten moeten volgens het gewenste profiel over een reeks bekwaamheden beschikken. Maar in de oproep wordt geen melding gemaakt van de vereiste talenkennis. Wat zijn de vereisten inzake de kennis van de Nederlandse taal? De oproep is terecht gericht tot personen van de Franstalige taalrol. Maar aangezien de directeur en de adjunct-directeur van het Centrum volgens de wet van een verschillende taalrol moeten zijn, verbaast het mij dat noch de actieve of passieve kennis van de tweede taal wordt vereist. Voor een functie die gelijk staat met rang 16A is dat des te merkwaardiger. De adjunct-directeur wordt ook geacht de functies van de directeur te kunnen waarnemen bij diens afwezigheid. Het spreekt dus vanzelf dat de adjunct-directeur tweetalig moet zijn en ik neem aan dat ook de bedoeling is. Misschien kan de minister daarover duidelijkheid verschaffen. Dat is nodig omdat de vereiste kwalificaties daarover geen duidelijkheid geven. Ik hoop dat het antwoord van de minister dat kracht van gewijsde heeft, ons kan geruststellen. De vereiste van tweetaligheid ligt trouwens in de lijn van wat de regering al meermaals heeft gezegd, en wordt ook vermeld in het in de Kamer ingediende ontwerp, dat functionele tweetaligheid oplegt voor alle topfuncties.
Ik denk dat mijn vragen dienstig kunnen zijn voor de aanwerving van een geschikte kandidaat. We staan uiteraard volledig achter de werking van het Centrum en ondersteunen ten volle de nieuwe antidiscriminatiewet. Daarom willen we behoedzaam zijn over de manier waarop het Centrum zijn rol kan vervullen. Onze bekommernissen zijn dan ook geïnspireerd door een positieve ingesteldheid. We willen erover waken dat iedereen gelijke kansen krijgt en dat de taken van het Centrum zo goed mogelijk worden opgevolgd.
Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre de l'Emploi. - Premièrement, le Centre pour l'égalité des chances et la lutte contre le racisme dépend effectivement de manière fonctionnelle du premier ministre. Néanmoins, il convient de tenir compte du principe selon lequel la loi doit toujours être interprétée selon la répartition des compétences au sein du gouvernement. Cette répartition justifie ici l'intervention de la ministre de l'Emploi qui est également compétente pour la politique de l'égalité des chances.
Deuxièmement, en ce qui concerne les connaissances linguistiques, le principe général qui est jusqu'à présent inscrit dans la législation linguistique pour les affaires administratives veut que les services soient bilingues mais que les agents soient éventuellement unilingues. Il n'est donc pas juste qu'on attende des agents fédéraux qu'ils apportent formellement la preuve de la connaissance du français et du néerlandais. Cette mesure s'applique davantage aux agents en fonction des grades qu'ils occupent. L'appel aux candidatures en question stipule en effet que le directeur adjoint doit appartenir au rôle linguistique français étant donné que le directeur du Centre appartient au rôle linguistique néerlandais. L'arrêté royal du 24 août 2001 prévoit en effet que le directeur et le directeur adjoint doivent être de rôles linguistiques différents. La parité linguistique est par ailleurs garantie dans les deux organes de direction du Centre, le conseil d'administration et le collège où le directeur et son agent siègent.
En ce qui concerne cette formulation des droits civils et politiques, il faut bien sûr l'entendre comme s'appliquant aux personnes n'ayant pas été déchues des droits civils et politiques. Une personne d'origine étrangère pourrait donc postuler. Le rang prévu pour la fonction est parfaitement identique au rang attribué à l'ancien directeur adjoint.
Je m'étonne donc de l'étonnement de Mme de Bethune puisque nous avons agi exactement de la même façon que lors de l'ancienne législature pour l'ancien directeur adjoint. Nous n'avons pas du tout changé les règles du jeu.
Enfin, la loi anti-discriminations est actuellement en discussion à la Chambre. Nous verrons combien de temps cela prendra, d'autant plus que le président de la commission de la Justice a décidé de soumettre le document, tel qu'il a été transmis du Sénat, à l'analyse du Conseil d'État. Mais peu importe puisque nous avions, par l'arrêté royal du 24 août 2001, modifié structurellement la direction du Centre en raison de l'augmentation drastique du volume de travail, notamment pour les missions importantes en matière de traite des êtres humains, de pauvreté et de contrôle des centres fermés. Par ailleurs, le nombre de cas où le Centre se porte partie civile augmente sans cesse. On fait de plus en plus appel à lui et à son expertise. Nous avons dès lors été amenés à revoir à la hausse les moyens budgétaires affectés au Centre et le nombre de collaborateurs dont le Centre doit s'entourer pour mener à bien ses missions, quelles que soient du reste les décisions qui seront prises par le Parlement concernant la loi anti-discriminations. Les nouvelles fonctions qui seront attribuées dans la nouvelle architecture du Centre ne le seront pas en fonction du vote de la loi anti-discriminations mais en fonction du volume sans cesse croissant de travail que doit assumer ce Centre qui représente le fleuron de notre État démocratique et qui est pris en exemple par l'Europe.
Mevrouw Meryem Kaçar (AGALEV). - Ik ben enigszins teleurgesteld. Het feit dat de eerste minister niet zelf aanwezig is, betekent dat hij deze zaak niet ernstig neemt. Minister Onkelinx moet dit niet persoonlijk opvatten, maar ik had graag dat de eerste minister wat meer belangstelling zou tonen voor het Centrum. Het is immers niet uitsluitend bevoegd voor de gelijke kansen. Met de non-discriminatiewet krijgt het een veel ruimere bevoegdheid. Het moet namelijk optreden tegen alle vormen van discriminatie in alle ministeries, ook tegen racisme op school. Minister Onkelinx zal het er zeker mee eens zijn dat ons land nood heeft aan een soortgelijke instelling. Het is belangrijk dat de instelling federaal blijft om zo alle ministeries bij de zaak te kunnen betrekken.
Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre de l'Emploi. - Je trouve injuste que l'on garde cette impression que le premier ministre se désintéresse de ce dossier. Ce n'est pas du tout le cas. J'exerce effectivement et concrètement la compétence en ma qualité de ministre de l'Égalité des chances mais bien entendu, et comme vous l'aurez remarqué, tout le travail que nous avons accompli, à savoir l'augmentation des moyens budgétaires, l'extension du cadre, tout l'accord du gouvernement sur la loi anti-discriminations et sur les amendements qui ont été déposés, s'est fait non seulement avec l'accord mais également avec l'appui du premier ministre.
Mevrouw Meryem Kaçar (AGALEV). - Ik geloof de minister op haar woord. Ik apprecieer ook haar engagement ter zake.
-Het incident is gesloten.