2-1019/2

2-1019/2

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

30 JANUARI 2002


Wetsontwerp tot wijziging van artikel 20 van de wet van 7 mei 1999 tot wijziging, wat het tuchtrecht voor de leden van de rechterlijke orde betreft, van het Gerechtelijk Wetboek


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE UITGEBRACHT DOOR MEVROUW KAÇAR


De commissie voor de Justitie heeft het wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 30 januari 2002, in aanwezigheid van de minister van Justitie.

I. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN JUSTITIE

De minister onderstreept de noodzaak tot wijziging van de wet van 7 mei 1999 tot wijziging, wat het tuchtrecht voor de leden van de rechterlijke orde betreft, van het Gerechtelijk Wetboek. Inderdaad vertoont deze wet fundamentele mankementen zodat de uitvoering ervan onmogelijk is. Zo werd een regeling voor parketsecretarissen, griffiers en griffiepersoneel over het hoofd gezien. Als de wet van 7 mei 1999 in werking zou treden, betekent dit dus een vacuüm voor bepaalde personeelscategorieën.

Andere tekortkomingen van deze wet zijn bijvoorbeeld ook de afwezigheid van overgangsbepalingen, de afwezigheid van de tuchtoverheden bevoegd ten aanzien van de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie, de federale procureur, de leden van het federaal parket en de toegevoegde magistraten.

Tevens rijzen er problemen met betrekking tot de begrenzing van de bevoegdheid van de Koning met betrekking tot de nadere regels van de verkiezingen van de leden van de Nationale Tuchtraad; de wet preciseert geen voorwaarden van aanwijzing door de algemene vergadering en de korpsvergadering. Hoeft kandidatuur of is er ambtshalve aanwijzing door de algemene vergadering of de korpsvergadering, hoeveel personen moeten worden aangewezen, enz. ?

Wie gaat de loting organiseren ? Hoeveel personen moeten worden aangewezen bij loting, enz. ?

Bovendien ligt een wetsvoorstel ten grondslag aan de wet van 7 mei 1999. Dit betekent dat bepaalde adviesverlenende instanties, zoals de Raad van State en nu ook de Hoge Raad voor de Justitie, niet de mogelijkheid hebben gehad zich uit te spreken over deze wet.

Aldus heeft de regering ervoor geopteerd een integraal wetsontwerp inzake tucht aan de Kamers voor te leggen, en dit in het bijzonder om de leesbaarheid van alle betrokken bepalingen te bevorderen. Een wet tot gedeeltelijke wijziging van de wet van 7 mei 1999 zou de coherentie immers al te zeer in het gedrang hebben gebracht.

Het uitwerken van een dergelijk integraal wetsontwerp vraagt evenwel inspanningen en tijd (advies van de Hoge Raad voor de Justitie, advies van de Raad van State, syndicaal overleg) zodat het door de wet van 22 december 2000 verleende uitstel van inwerkingtreding van de wet van 7 mei 1999 met één jaar, onvoldoende is gebleken.

Aldus is de goedkeuring van voorliggend ontwerp, in afwachting van de goedkeuring van het integrale wetsontwerp inzake tucht, dringend nodig. Inderdaad verdaagt het voorliggend ontwerp de inwerkingtreding van de wet van 7 mei 1999.

II. BESPREKING

Het wetsontwerp geeft geen aanleiding tot opmerkingen van de leden.

III. STEMMINGEN

De artikelen 1 tot 3, en het wetsontwerp in zijn geheel, worden eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Vertrouwen is geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Meryem KAÇAR. Josy DUBIÉ.

De door de commissie aangenomen tekst
is dezelfde als de tekst
van het wetsontwerp
(zie stuk Kamer nr. 50 - 1552/5)