(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
Reeds geruime tijd heerst er in de middens der gehandicapten en hun organisaties enige onvrede over de toekenning en de tenlasteneming van rolstoelen. Het probleem rijst op diverse terreinen :
a) Enerzijds is er de ingewikkeldheid en de ondoorzichtigheid van het systeem. Een veelheid van normen, drempels, toekenningsvoorwaarden en administratieve procedures inzake de tenlasteneming, maakt het voor de persoon met een handicap, die voor zijn mobiliteit en integratie een rolwagen nodig heeft, haast onmogelijk enig zicht te krijgen op het meest adequate en meest kwaliteitsvolle hulpmiddel, in casu de rolstoel, in functie van zijn concrete levensomstandigheden.
b) Diverse actoren zijn betrokken bij het uitwerken van een rolstoelbeleid :
Rolstoelen worden op basis van een nomenclatuur toegekend door het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV). Deze instantie gaat uit van een medische, gepathologiseerde en genomenclaturiseerde benadering, die strookt met de filosofie die aan de grondslag ligt van de ziekteverzekering. Bovendien is deze benadering geïnspireerd door de basispremissen van de sociale zekerheid, zijnde de primordiale mogelijkheid om arbeidsprestaties te verrichten.
Daarnaast zijn er de gemeenschapsfondsen die als parastatalen op grond der RIZIV-tussenkomst residuair, dit wil zeggen aanvullend, optreden en hun tussenkomst baseren op de maatschappelijke integratie.
Bovendien zijn er ook rolstoeltussenkomsten mogelijk via het gemeen recht en de wetgevingen op de arbeidsongevallen en de verzekeringen.
Nog andere instanties en organisaties bieden zich aan met allerlei structuren die niet noodzakelijkerwijze in mekaar passen : bepaalt het Vlaams decreet op de thuiszorg niet dat regionale dienstencentra advies kunnen geven over hulpmiddelen en dat ze hulpmiddelen kunnen uitlenen ? Het federaal initiatief tot invoering van de maximumfactuur staat op stapel en wie zegt dat de remgelden voor hulpmiddelen en in het bijzonder voor de rolwagen uitgesloten zijn ? Dit impliceert evenwel telkens bijkomende subsidiëringen voor nieuwe structuren.
Het rolstoeldossier wordt ook gekenmerkt door socio-economische wetmatigheden, waarbij onder andere leveranciers, verstrekkers, artsen en ziekenfondsen betrokken zijn.
Feit is dat op het terrein concreet op het einde van de rit de gehandicapte, zeker wanneer het gaat om een elektronische/elektrische rolstoel, niet zelden geconfronteerd wordt met een substantiële opleg, die hij/zij niet kan betalen daar hij/zij omwille van de ernst van de handicap geen inkomen heeft uit arbeid en genoodzaakt is te leven met een tegemoetkoming of een vervangingsinkomen.
Ik weet dat de geachte minister ernstige inspanningen onderneemt om meer klaarheid te brengen in dit dossier. Derhalve wil ik hem enkele vragen stellen teneinde de huidige stand van zaken te vernemen :
a) Het Rijksinstituut voor de ziekte- en invaliditeitsverzekering voert in uw opdracht binnen de geëigende organen (onder andere Commissie Frühling, het Comité van advies voor de zorgverlening ten aanzien van chronische zieken) een onderzoek uit over het rolstoeldossier. Kan de geachte minister mij meedelen welke de huidige stand van zaken is en binnen welke tijdsspanne een finalisering van dit dossier in het vooruitzicht kan worden gesteld ?
b) Hoe zullen tijdig maatregelen genomen worden om wildgroei van gesubsidieerde structuren voor financiering van rolstoelen (en andere hulpmiddelen) te vermijden zodat de ondersteuning bij de gehandicapte zelf terechtkomt ?
Gelet op de complexiteit van het rolstoeldossier dat zich situeert op verschillende beleidsniveaus is een dynamisch interministerieel overleg (federaal, gemeenschappen) aangewezen. Kan de geachte minister mij enige vooruitgang meedelen in dit proces ?
Gehandicapten en hun gelegitimeerde vertegenwoordigers gegroepeerd in verenigingen zijn belangrijke intermediaire schakels binnen dit debat. In welke mate worden zij betrokken bij deze besprekingen ?
c) Hulpmiddelenbeleid vertegenwoordigt een grote economische waarde. Zo ook voor de rolstoelen. Jaarlijks worden in ons land enkele duizenden rolstoelen van diverse types (gewone en elektronische) verstrekt. Terechte kwaliteitseisen verhogen de prijs van de rolwagen. Maar er is ook de mogelijkheid van protectionisme in de nomenclatuur, die evenwaardige modellen uitsluit. Kan de geachte minister de besluiten kenbaar maken van de werkgroep opgericht tussen de federale regering en het Vlaamse niveau omtrent de omschrijving van rolstoelen op de lijst van het RIZIV ten opzichte van de rolstoelen op de lijst van de fabrikanten ? Zijn prijsvergelijkingen tussen België en buitenland (bijvoorbeeld Nederland en Griekenland) gemaakt voor evenwaardige rolstoelen ? De vraag rijst of er enige controle is op de doelmatigheid, de werkzaamheid en de nazorg. Ik wil dan ook van de geachte minister vernemen of de bevoegde overheid weet heeft van het aantal der verschillende typen rolstoelen dat thans effectief in gebruik is. En of er enig wettelijk systeem bestaat om niet-gebruikte rolstoelen te recupereren en desgevallend terug in het circuit te introduceren.
d) Gehandicapten klagen over de ondoelmatigheid van de nomenclatuur inzake hulpmiddelen met betrekking tot hun behoeften en over de zeer grote betutteling van de overheid die vastlegt wie welk hulpmiddel moet nemen. In Vlaanderen wordt gewerkt aan een persoonsgebonden budget wat betekent dat gehandicapten die dit wensen een budget voor hulpmiddelen toegekend kunnen krijgen in functie van de zwaarte van hun handicap en dat zij zich vrij op de markt gaan begeven. Het heeft als voordeel dat gezocht zal worden naar een goede prijs/kwaliteitsverhouding. Graag vernam ik van de geachte minister of overwogen wordt om een gelijkaardig systeem in te voeren in de RIZIV-reglementering, althans in een eerste stadium voor de rolstoelen.
Antwoord : In antwoord op de vragen van het geachte lid kan ik het volgende meedelen.
Ik had inderdaad de opdracht gegeven aan de voorzitter van de Wetenschappelijke Raad chronische ziekten, professor J. Frühling, om de problematiek van de niet-optimale terugbetalingsmodaliteiten van de rolstoelen in de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen, te onderzoeken. Die raad wil zich echter enkel tot puur wetenschappelijke commentaar in die materie beperken.
Bijgevolg heb ik aan de Dienst voor geneeskundige verzorging van het RIZIV gevraagd een uitgebreide studie van de rolstoelproblematiek te doen. Een terzake opgerichte werkgroep zal informatie inwinnen bij diverse experts, intern en extern, en zal onder andere ook contacten leggen met de patiëntenverenigingen.
Bij de analyse van de rolstoelproblematiek zullen onder meer de medische indicatiestelling, de evaluatie van de medisch-sociale indicatie door een multidisciplinair team, type hulpmiddel in functie van de behoefte van patiënten, prijs-kwaliteitsverhouding, niveau van prijszetting door producenten, prijsvergelijking ten opzichte van de buurlanden, de samenstelling van de prijs (nu hulpmiddel + honorarium) en de EU-reglementering, aan bod komen.
Die werkgroep is een eerste keer samengekomen op 6 september 2001. Tegen begin oktober aanstaande moet reeds een eerste intermediair verslag voorgelegd worden wat de EU-reglementering betreft. Het volledig verslag wordt verwacht in het voorjaar 2002 met het oog op de implementatie van een uitsluitend op de noden van de patiënten gerichte regelgeving inzake rolstoelen, per 1 januari 2003.
Ik heb tevens aan de administrateur-generaal van het RIZIV gevraagd om samen met de betrokken fondsen (Vlaams Fonds, AWIPH, Service bruxellois francophone en Dienststelle für Personen mit Behinderung) het nodige beleidsvoorbereidend werk (analyse-kritiek-alternatieven) te doen om tot een maximale afstemming tussen de federale regelgeving en de terugbetaling door de gemeenschappen via de fondsen te komen. De RIZIV-terugbetaling komt tegemoet aan een materiële medische bijstand. De fondsen staan in voor de sociale integratie van de doelgroep « rolstoelgebruikers ». Convergentie tussen beide systemen is dus noodzakelijk.
Het is wenselijk te komen tot een welomlijnd prestatiepakket of toch minstens tot een « één-loket-functie ».
Wat de vraag naar prijsvergelijkingen en naar recuperatie en hergebruik van niet meer gebruikte rolstoelen betreft, kan ik verwijzen naar de opdracht van de voornoemde werkgroep waarin dit tot de te onderzoeken elementen behoort. Het RIZIV beschikt over geen gegevens inzake de afgeleverde rolstoelen per merk en type.
Op dit ogenblik is het niet de bedoeling om een persoonsgebonden budget aan de patiënt toe te kennen. Het is wel de bedoeling dat via de bekomen resultaten van de voornoemde werkgroep, binnen de nomenclatuur in een soort beslissingsboom wordt voorzien voor de toekenning van de terugbetaling van de rolwagens.