2-833/3

2-833/3

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

3 OKTOBER 2001


Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 7 mei 2000 houdende toekenning van een jaarlijkse dotatie aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Filip en van een jaarlijkse dotatie aan Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Astrid


Evocatieprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN VOOR DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER MOENS


INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN FINANCIËN

Dit wetsontwerp heeft tot doel een jaarlijkse dotatie toe te kennen aan Prins Laurent, zoals dat ook het geval is voor de andere leden van de koninklijke familie, met name voor Prinses Astrid, die zich, wat de troonopvolging betreft, in een situatie bevindt die vergelijkbaar is met die van Prins Laurent.

Deze beslissing zal toelaten om de bezoldiging die Prins Laurent tot hiertoe ontving via het Koninklijk Instituut voor Duurzaam Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologieën, te doen vervallen.

ALGEMENE BESPREKING

Een senator merkt vooreerst op dat er geen grondwettelijke basis is voor de dotatie aan Prins Laurent, zoals voor alle andere dotaties toegekend aan de leden van de koninklijke familie, behalve die aan de Koning zelf. Artikel 89 van de Grondwet voorziet immers dat « De civiele lijst door de wet (wordt) vastgesteld voor de duur van de regering van elke Koning ». Welnu, Prins Laurent is slechts de zevende in de rangorde voor de troonopvolging.

Het totale bedrag van de dotaties aan het geheel van de koninklijke familie bedraagt 413,7 miljoen frank, waarvan slechts 293,8 miljoen voor de civiele lijst. In absolute bedragen komt België ­ met 10,24 miljoen euro ­ op de tweede plaats inzake dotaties aan koninklijke families in Europa, na Groot-Brittannië met 15,60 miljoen euro.

Belangrijker dan de bedragen is de logica achter de financiering van het Koningshuis en van haar leden. In geen enkel land binnen de Europese Unie wordt een dotatie toegekend aan andere personen dan de koning of koningin, troonopvolgers of gewezen koning(inn)en. De voornaamste kritiek van deze spreker is evenwel dat door het uitblijven van een wettelijke regeling over het financieel statuut van het koningshuis, we in ons land voortdurend worden geconfronteerd met nieuwe dotaties waarvoor steeds weer een verschillende verantwoording wordt gegeven. Er moet in deze materie dringend een definitieve regeling komen.

Hoewel de meerderheid van de Belgen koningsgezind is, vindt een meerderheid ervan de dotaties aan de koninklijke familie reeds te hoog.

Bovendien heeft Prins Laurent zelf ooit in een interview zijdelings te kennen gegeven geen vragende partij te zijn voor het ontvangen van een dotatie. Hij was vroeger althans van mening dat die tot de troonopvolger beperkt moest blijven. Ook de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers heeft zich in het verleden in die zin uitgesproken.

Recentelijk heeft de minister-president van de Vlaamse Regering nog verklaard te laten onderzoeken waarom Prins Laurent geen onroerende voorheffing betaalt.

Er bestaat overigens een soort zwijgplicht over het fortuin van de koninklijke familie, dat volgens bepaalde bronnen 90 tot 95 miljard frank zou bedragen zonder het onroerend vermogen dat aan de Koninklijke Stichting toebehoort, mee te rekenen. Dat doet de vraag rijzen waarom de belastingbetaler hen jaarlijks nog meer dan 400 miljoen frank moet betalen. Spreker heeft niets tegen dergelijk fortuin, op voorwaarde dat dit aan de normale regels is onderworpen. Het is evenwel onduidelijk of er bijvoorbeeld erfenisrechten op het fortuin van wijlen Koning Boudewijn zijn betaald.

Om al deze redenen vraagt deze senator een duidelijke regeling voor de toekomst, waarbij de potentiële troonopvolgers die in rangorde na de kroonprins(es) volgen, niet in aanmerking komen voor een dotatie. Hij zal amendementen in die zin indienen.

Een commissielid verwijst naar de congresresoluties van zijn partij van 24 oktober 1993, welke tot op heden niet zijn gewijzigd.

Volgens grondwetspecialist Karel Rimanque heeft de civiele lijst alleen betrekking op de Koning en slaat op het jaargeld voor de hofhuishouding. Dit werd in 1831 zo bepaald om de onafhankelijkheid van de Koning ten aanzien van het Parlement te waarborgen. Dit verklaart waarom tot op heden er geen controle bestaat op de manier waarop de Koning zijn uitgaven ten laste van de civiele lijst doet. Conform artikel 89 van de Grondwet, werd op 16 november 1993, bij het aantreden van Koning Albert II, de civiele lijst vastgelegd. Die bedraagt momenteel 293,8 miljoen frank en wordt jaarlijks geïndexeerd en op de begroting ingeschreven. Zonder grondwetswijziging kan daaraan niet worden getornd.

Zoals eerder aangegeven zegt de Grondwet niets over de andere leden van de koninklijke familie.

Het lid geeft een overzicht van de in de loop van de geschiedenis toegekende dotaties. Slechts per uitzondering werd beslist een dotatie toe te kennen aan leden uit de koninklijke omgeving. Zo werd in 1856 een dotatie van 150 000 frank toegekend aan Prins Filip, graaf van Vlaanderen, tweede zoon van Koning Leopold I. Tussen 1909 en 1959 is deze traditie niet doorbroken. Het laatste decennium ontstond er een inflatie aan dotaties die totaal niet in verhouding staat tot de 160-jarige traditie terzake. Op een enkele dotatie na werden in het verleden nooit dotaties toegekend aan niet-vermoedelijke troonopvolgers. Om schimmige redenen worden aan Prinses Astrid en nu aan Prins Laurent dotaties toegekend. Deze hebben meer met willekeur dan met politieke onafhankelijkheid en compensatie voor protocollaire taken te maken.

De globale dotatie aan de koninklijke familie is van 1993 tot 2001 opgelopen van 260 naar 413,7 miljoen frank, zijnde een verhoging met 59 %. Dit kan moeilijk als een aanpassing aan de levensduurte worden afgedaan. Per capita is ons vorstenhuis het duurste van Europa.

Spreker roept op tot een diepgaand debat over de werkelijke rol van het Koningshuis.

Het lid zou nu akkoord kunnen gaan met de vooropgestelde dotatie van 11 miljoen frank aan Prins Laurent, op voorwaarde dat in de toekomst enkel nog een dotatie zou worden toegekend aan de kroonprins of -prinses of de vermoedelijke troonopvolger. Hij zal daartoe een amendement indienen.

Een ander lid wijst erop dat hij niets tegen Prins Laurent als persoon heeft. Hij is zelf republikein en vrijzinnig, maar geeft toe dat de grote meerderheid van de Belgische bevolking voorstander is van de monarchie. Het is dan ook logisch dat een civiele lijst bestaat. Echter, hij begrijpt niet waarom in België alle leden van de koninklijke familie een dotatie moeten krijgen. Hij aanvaardt dat de vermoedelijke troonopvolger een dotatie krijgt, maar meent dat de anderen moeten rondkomen met de rijkelijke opbrengsten van hun vermogen.

Om principiële redenen zal spreker tegen het voorliggende wetsontwerp stemmen. Hij vindt het belangrijk dat in de plenaire vergadering hierover een debat plaatsvindt.

Volgens een andere spreker is het idee van een civiele lijst niet nieuw en bestaat het bovendien in een aantal andere landen. Volgens deze spreker zijn er, in tegenstelling tot wat eerder is gezegd, toch een aantal landen waar behalve de Koning of de Koningin en de vermoedelijke troonopvolger ook andere leden van de koninklijke familie op de civiele lijst staan. Vergelijkingen zijn soms moeilijk te maken.

Spreker betreurt dat er geen duidelijke criteria voor de toekenning van een dotatie bestaan. Hij vindt het logisch dat de kroonprins tegelijk een dotatie en een vergoeding voor zijn militair huis en zijn burgerlijk huis krijgt. Maar het moet evenwel duidelijk zijn wie recht heeft op een dotatie en wie niet.

Volgens een commissielid kan het voorliggend wetsontwerp tot een gevaarlijk precedent leiden. Men voorziet immers een dotatie voor de zevende in lijn voor de troonopvolging. De kinderen van Prinses Astrid zullen dit later kunnen aangrijpen om eveneens een dotatie te vragen. Deze nieuwe dotatie riskeert overigens de sympathie van de bevolking voor onze monarchie in gevaar te brengen, want een groot aantal mensen acht deze dotatie een stap te ver.

De fractie van deze spreker zal dan ook een amendement indienen dat ertoe strekt deze nieuwe dotatie niet toe te kennen.

Een ander lid geeft aan dat zijn fractie van oordeel is dat de dotatie dient te worden toegewezen aan dezen die in een voldoende rechtstreeks verband tot de troonopvolging staan. Dit is te beoordelen op het ogenblik dat men voor de eerste maal beslist over de dotatie in kwestie. Het is niet aangewezen dat eens aan een bepaald lid van de koninklijke familie een dotatie is toegekend, deze hem of haar op een later tijdstip zou worden ontzegd.

De monarchie speelt een belangrijke en nuttige rol in de samenhorigheid van ons land. Dit is evenwel een onvoldoende reden om aan Prins Laurent een dotatie toe te kennen. De beslissing om dit wel te doen zou juridisch niet consistent zijn. Aan de kinderen van Prinses Astrid zou dan een dotatie niet kunnen worden geweigerd, temeer daar zij in de rangorde voor de troonopvolging vóór Prins Laurent komen.

De dotatie aan Prins Filip is evident daar hij de vermoedelijke troonopvolger is. De beslissing om een dotatie aan Prinses Astrid toe te kennen, was ook een logische beslissing omdat op dat ogenblik Prins Filip noch gehuwd was, noch kinderen had, en prinses Astrid de tweede in lijn voor de troonopvolging was. Het toekennen van een dotatie aan de zevende in rang voor de troonopvolging zal echter problemen creëren.

Er is bovendien geen maatschappelijke verantwoording voor deze toekenning. Een dotatie van 11 miljoen frank stemt immers overeen met een bruto wedde van 25 miljoen frank. Er kan niet worden aangevoerd dat het criterium zou zijn dat het om een kind van de Koning gaat. Dit zou niet conform artikel 85, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zijn.

In tegenstelling tot de vorige spreker, meent een lid dat de eerste fout werd gemaakt bij de toekenning van een dotatie aan Prinses Astrid. De toestand inzake de erfopvolging kan immers evolueren. Hoewel Prinses Astrid de tweede in rangorde is, zal dit bij de nakende geboorte van het kind van Prins Filip en Prinses Mathilde veranderen. Er moet worden vermeden dat elk meerderjarig lid van de koninklijke familie aanspraak kan maken op een dotatie. Indien andere personen dan de troonopvolger een dotatie moeten krijgen, dient dit te gebeuren op basis van andere criteria dan een zeker rechtvaardigheidsbeginsel. Deze criteria moeten duidelijk worden gedefinieerd zodat ze onbetwistbaar zijn.

Een senator wijst erop dat Professor François Erauw in 1979 schreef dat gedurende 25 jaar geen enkele volksvertegenwoordiger of senator iets gezegd had over de wenselijkheid van de aanvullende dotatie aan Prinses Liliane, die jaarlijks in een sfeer van onverschilligheid blijft toegewezen worden. De bespreking van voorliggend ontwerp biedt een historische kans om een fundamentele discussie over de financiering van ons vorstenhuis te voeren.

Spreker heeft geen enkel juridisch of politiek argument gehoord waarom aan Prins Laurent een dotatie moet worden toegewezen. Hij meent dat er in België, zoals in alle andere Europese landen met een koningshuis, een wet moet komen die bepaalt uit welke leden het koningshuis bestaat en de dotaties tot die personen beperkt.

De minister wijst erop dat het voorliggende wetsontwerp door de voltallige federale regering is ingediend. De regering vraagt unaniem dat de inwerkingtreding van dit ontwerp niet wordt uitgesteld via amendementen op de voorgestelde tekst.

De minister herhaalt dat het de bedoeling is de bestaande situatie doorzichtiger te maken. Met dit ontwerp wordt een ingewikkelde constructie met een instituut en een financiering door de deelgebieden, vervangen door een dotatie. Met die dotatie kiest de regering dus voor duidelijkheid.

De minister is bereid deel te nemen aan een debat over de regels met betrekking tot dit type van financiering.

ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Artikel 1

De heren Vandenberghe en Caluwé dienen het amendement nr. 14 in, dat ertoe strekt in dit artikel de woorden « artikel 78 » te vervangen door de woorden « artikel 77 ».

Eén van de auteurs verwijst naar het artikel 89 van de Grondwet, dat bepaalt dat « de civiele lijst door de wet wordt vastgesteld voor de duur van de regering van elke Koning ». Het woord « wet » verwijst hier naar een aangelegenheid zoals bedoeld in het artikel 77, 2º, van de Grondwet.

Het is, volgens het lid, trouwens ondenkbaar dat het vastleggen van de civiele lijst aan de Koning als een onbelangrijke aangelegenheid wordt beschouwd, waarvoor alleen de optionele bicamerale procedure geldt.

Als de minister zou vragen dit amendement te verwerpen en hierbij zou verwijzen naar artikel 77, § 3, namelijk het artikel dat een opsomming geeft van de bicamerale aangelegenheden, dan wenst het lid op voorhand aan te geven dat artikel 77, § 2, een eigen toepassingsgebied heeft, anders dan de verklaring tot herziening van de Grondwet, de wetten aan te nemen met een bijzondere meerderheid of de in de Grondwet aangeduide artikelen.

De civiele lijst moet bij wet worden vastgelegd. Bijgevolg is dit wetsontwerp een bicamerale aangelegenheid.

Het lid merkt nog op dat indien de minister meent niet te moeten ingaan op dit amendement, spreker dan tijdens de plenaire vergadering een motie zal neerleggen om de Raad van State te consulteren over dit en andere amendementen. Het lid besluit dat dit wetsontwerp een ernstige discussie waardig is.

Volgens de minister is er geen twijfel mogelijk over de kwalificatie van dit wetsontwerp, namelijk dat het een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet regelt. Het gaat immers niet over de civiele lijst aan de Koning, maar wel over een dotatie aan Prins Laurent. Trouwens, de basiswet, de wet van 7 mei 2000, betrof ook een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Het amendement wordt verworpen met 8 stemmen tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.

Artikelen 2 en 3

De heer Van Quickenborne dient het amendement nr. 1 in, dat tot doel heeft deze artikelen te doen vervallen.

De auteur verwijst naar de verantwoording bij dit amendement (stuk Senaat, nr. 2-833/2, blz. 1 en 2). Hij verwijst ook naar de amendementen nrs. 12 en 13, die in feite dezelfde doelstelling hebben.

Het amendement wordt verworpen met 5 tegen 3 stemmen bij 3 onthoudingen.

Artikel 2

De heren Vandenberghe en Caluwé dienen het amendement nr. 12 in, dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.

Volgens één van de auteurs is er geen enkele reden om een dotatie aan Prins Laurent toe te kennen, vooral daar hij op dit ogenblik slechts zevende in de lijn voor de troonopvolging is.

Een lid voegt eraan toe dat de lijn nog verder gezet kan worden en Prins Laurent wellicht achtste, negende of meer in de lijn voor de troonopvolging wordt, omdat de kinderen geboren uit het huwelijk van Prins Filip en Prinses Mathilde voorrang zullen hebben.

Het amendement wordt verworpen met 5 tegen 3 stemmen bij 3 onthoudingen.

Artikel 3

De heren Vandenberghe en Caluwé dienen het amendement nr. 13 in, dat ertoe strekt dit artikel te doen vervallen.

De auteurs verwijzen naar de verantwoording bij het amendement nr. 12, die ook geldt bij het amendement nr. 13.

Dit amendement wordt verworpen met 5 tegen 3 stemmen bij 3 onthoudingen.

De heer Van Quickenborne dient het amendement nr. 2 in, dat ertoe strekt de dotatie aan Prins Laurent te handhaven op het niveau van zijn huidige inkomsten, namelijk een netto-bedrag van ongeveer 5 miljoen frank. Volgens de auteur heeft de minister zelf verklaard dat het huidige systeem (de dotatie) louter ter vervanging komt van het bestaande, ondoorzichtige systeem (de bezoldiging via het Koninklijk Instituut voor Duurzaam Beheer van de Natuurlijke Rijkdommen en de Bevordering van Schone Technologieën) van bezoldiging van Prins Laurent. Er wordt geen enkele verantwoording gegeven waarom het inkomen van Prins Laurent substantieel moet worden verhoogd.

Een commissielid verklaart het niet eens te zijn met dit amendement. Ook al kan hij het principe van een dotatie niet onderschrijven, toch meent hij dat indien de dotatie aan Prinses Astrid behouden blijft, het ook logisch is dat de dotatie aan Prins Laurent even groot is als de dotatie aan Prinses Astrid.

Dit amendement wordt verworpen met 6 tegen 2 stemmen bij 3 onthoudingen.

De heer Van Quickenborne dient het amendement nr. 3 in, dat ertoe strekt de inwerkingtreding te voorzien op 1 oktober 2001 in plaats van 1 juli 2001.

De auteur stipt aan dat op het ogenblik dat dit wetsontwerp in de Kamer werd ingediend, men de inwerkingtreding op 1 juli 2001 voorzien had. Er werd daarbij geen rekening gehouden met een mogelijke evocatie door de Senaat. Nu blijkt dat het voorliggende wetsontwerp onmogelijk voor 1 juli 2001 door beide Kamers zal gestemd zijn, moet de datum van inwerkingtreding aangepast worden. Er kan geen gunst met retroactieve kracht worden verleend, vooral gezien de uitkeringen aan Prins Laurent per trimester gebeuren. Dit amendement maakt slechts een klein verschil, want het verandert niets aan het principe van toekenning van een dotatie.

Dit amendement wordt verworpen met 8 stemmen bij 3 onthoudingen.

De heer Van Quickenborne dient het amendement nr. 4 in, dat ertoe strekt het laatste lid van artikel 3 te doen vervallen.

Volgens de auteur heeft dit amendement tot doel een correctie aan te brengen op de toename van het totale pakket aan dotaties toegekend aan de koninklijke familie. Een weddeverhoging van 60 % netto is onaanvaardbaar, vooral gezien de algemene loonmatiging die aan de bevolking werd opgelegd. Daarom moet minstens voorzien worden dat de automatische indexering wordt afgeschaft.

Het amendement wordt verworpen met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.

Artikel 4 (nieuw)

De heer Van Quickenborne dient het amendement nr. 5 in, dat ertoe strekt een artikel 4 (nieuw) in te voegen, zodat ook de automatische indexering van de dotatie aan Prins Filip en deze aan Prinses Astrid wordt opgeheven. Dit amendement moet samen gelezen worden met het amendement nr. 4.

Het amendement wordt verworpen met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.

De heren Jean-Marie Dedecker c.s. dienen het amendement nr. 11 in, dat er ook toe strekt een artikel 4 (nieuw) in te voegen, waarin wordt voorzien dat bij de vaststelling van de civiele lijst voor de duur van de regering van de opvolgende koning, enkel nog een dotatie wordt verleend aan de kroonprins of kroonprinses.

Eén van de auteurs onderstreept dat het aangewezen is dat de dotatieregeling in de toekomst niet bijkomend wordt uitgebreid tot nieuwe leden van de koninklijke familie. Het spreekt echter voor zich dat men niet wil terugkomen op de reeds bij de wetten van 16 november 1993 en van 7 mei 2000 toegekende en ter stemming voorliggende dotaties. Het spreekt eveneens voor zich dat de kroonprins of kroonprinses een dotatie moet blijven ontvangen om zich in de beste omstandigheden en op waardige wijze op het koningschap voor te bereiden.

Een senator verwondert zich erover dat dit amendement niet verder gaat en de afschaffing van de dotatie bepleit.

Een lid antwoordt dat hij weliswaar tegen het toekennen van een dotatie aan Prins Laurent is, maar dat politiek de kunst van het haalbare is. Vandaar dat hij dit amendement zal steunen.

Dit amendement wordt aangenomen met 5 stemmen tegen 3 stemmen bij 3 onthoudingen.

Artikel 5 (nieuw)

De heer Van Quickenborne dient het amendement nr. 6 in, dat ertoe strekt het Rekenhof opdracht te geven een algemeen toezicht uit te oefenen op de verrichtingen met betrekking tot de jaarlijkse dotaties.

Dit amendement wordt verworpen met 9 stemmen bij 2 onthoudingen.

Artikel 6 (nieuw)

De heer Van Quickenborne dient het amendement nr. 7 in, dat tot doel heeft een limitatieve lijst op te stellen van de leden van het koninklijk huis, met de Koning aan het hoofd. Volgens het lid moet er een regeling komen om te zeggen wie recht heeft op een dotatie, betaald door de belastingbetaler, namelijk alleen de leden van het koninklijk huis, en niet de andere leden van de koninklijke familie.

Een lid verklaart dat hij dit amendement zou kunnen goedkeuren. Aangezien het amendement nr. 7 verwijst naar artikel 85 van de Grondwet, wordt het amendement nr. 14 op artikel 1 zeer relevant. Immers, indien het amendement nr. 7 aangenomen wordt, dan spreekt het voorliggende wetsontwerp zich toch uit over de civiele lijst aan de Koning en dan geldt de argumentatie van de minister tegen het amendement nr. 14 niet langer.

Spreker meent dat het amendement nr. 7 wel eerst gesubamendeerd moet worden, maar wenst nu niet te improviseren. Hij zal zijn subamendement later, in plenaire vergadering, voorleggen.

Dit wetsontwerp, alsmede het globale financiële beeld van het koningshuis, is een grondige discussie waard en niet een vluchtige bespreking op het einde van de zittijd, juist voor de parlementaire vakantie. Spreker pleit voor een wettelijke regeling, die niet arbitrair is.

Het lid onderstreept dat het niet de bedoeling is om de dotatie te ontnemen aan diegenen die in het verleden een dotatie toegekend kregen. Eénmaal de dotatie toegewezen, blijft ze behouden. Spreker wenst ook een jaarlijkse politieke discussie in het Parlement over wie al dan niet een dotatie zal ontvangen, te vermijden. Dit zou neerkomen op een systeem waarbij de monarchie politiek ter verantwoording wordt geroepen, hetgeen niet kan.

Het lid blijft in ieder geval gekant tegen het toekennen van een dotatie aan Prins Laurent.

Ook een andere senator wenst een fundamenteel debat over het koningshuis te kunnen voeren. Hij merkt evenwel op dat hij eind 1999 een wetsvoorstel heeft ingediend met als doel een commissie ter evaluatie van de prerogatieven van de Koning, op te richten, maar dat dit wetsvoorstel nog altijd niet vertaald is, omdat de taaldienst van hogerhand bevel heeft gekregen het niet te vertalen, zodat er niet over gedebatteerd kan worden. Met andere woorden, er kan of mag geen fundamenteel debat over het koningshuis gevoerd worden, zodat de senatoren wetsontwerpen als het voorliggende moeten gebruiken om een dergelijk debat pogen te voeren.

Dit amendement wordt verworpen met 8 stemmen bij 3 onthoudingen.

Artikel 7 (nieuw)

De heer Van Quickenborne dient het amendement nr. 8 in, dat tot doel heeft een beperking in te voeren van diegenen die recht hebben op een dotatie, namelijk alleen een dotatie toe te kennen aan de nakomeling die de grondwettelijke macht van de koning zal erven, om hem/haar in staat te stellen zich te kunnen voorbereiden op het koningschap.

Dit amendement wordt verworpen met 8 stemmen bij 3 onthoudingen.

Artikel 8 (nieuw)

De heer Van Quickenborne dient het amendement nr. 9 in, dat ook een beperking wil invoeren voor de dotatie, namelijk dat het bedrag van de dotatie wordt verminderd met het inkomen dat voortvloeit uit de andere vermogensbestanddelen van de betrokkene.

Dit amendement wordt verworpen met 11 stemmen.

Artikel 9 (nieuw)

De heer Van Quickenborne dient het amendement nr. 10 in, dat ertoe strekt om ook een datum te voorzien waarop dit wetsontwerp buiten werking treedt, namelijk 1 januari 2005.

De auteur wenst hier te onderstrepen dat vijf jaar geleden, onder een andere regering, het onmogelijk geweest zou zijn een debat te houden. Nu zijn er, zowel bij de oppositie als in de meerderheid, parlementsleden die in alle eerlijkheid een mening durven formuleren over deze thematiek. Spreker zal alle pogingen verder zetten om een ernstig debat over het koningshuis te kunnen voeren zodat de zwijgplicht erover verdwijnt.

Dit amendement past in het kader van de actieve welvaartstaat die in feite een activeringsstaat is. Prins Laurent zal enkele jaren een dotatie ontvangen zodat hij zich kan klaarstomen voor de arbeidsmarkt.

Het amendement wordt verworpen met 11 stemmen.


Het geamendeerde wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 6 tegen 4 stemmen bij 1 onthouding.

Dit verslag wordt goedgekeurd met 6 stemmen bij 2 onthoudingen.

De rapporteur, De voorzitter,
Guy MOENS. Paul DE GRAUWE.

Tekst aangenomen door de commissie :
zie stuk Senaat nr. 2-833/4 - 2000/2001