2-784/2 | 2-784/2 |
3 JULI 2001
Evocatieprocedure
Dit wetsontwerp werd op 15 juni 2001 overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers en op 21 juni 2001 geėvoceerd door de Senaat. De commissie heeft het besproken tijdens haar vergadering van 3 juli 2001 in aanwezigheid van de staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling.
De wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten heeft het wettelijk kader van de liberalisering van de gassector in ons land vastgelegd. Op 20 juli 2000 heeft de Ministerraad beslist de uitvoering van deze liberalisering te versnellen.
Het voorliggende wetsontwerp beoogt te beantwoorden aan een drievoudig objectief.
Vooreerst moeten er enkele punctuele wijzigingen aangebracht worden aan de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, onder meer :
het ter beschikking stellen aan de CREG van bevoegde ambtenaren voor het onderzoek naar en de vervolging van overtredingen van de wet;
de versnelde liberalisering van de distributie;
de versnelde liberalisering van de elektriciteitsproducenten en eindafnemers;
het invoeren van gereglementeerde tarieven.
Daarnaast wordt de algemene term « gas » vervangen door de term « aardgas » in een aantal artikelen. De richtlijn 98/30/EG beoogt immers alleen de liberalisering van de aardgasmarkt en niet van de andere gassen. De wet van 12 april 1965 is echter van toepassing op alle gassen en niet alleen op aardgas. In de wet van 29 april 1999 worden de termen « gas » en « aardgas » door elkaar gebruikt. Dit wetsontwerp gebruikt de term « gas » wanneer de bepalingen van toepassing zijn op alle gasachtige producten en gebruikt de specifieke term « aardgas » wanneer het artikelen betreft die de voornoemde richtlijn omzetten en alleen van toepassing zijn op aardgas.
Ten slotte bekrachtigt het wetsontwerp ook nog het koninklijk besluit van 18 januari 2001 betreffende het voorlopige systeem tot dekking van de werkingskosten van de CREG.
Vervolgens licht de staatssecretaris de voornaamste artikelen uit dit wetsontwerp toe.
Artikel 2 geeft een omschrijving van de term « doorvoer ». Die omschrijving is noodzakelijk om de CREG toe te laten na te gaan of er al dan niet sprake is van kruissubsidiėring tussen doorvoer-, vervoer- en distributieactiviteiten.
Artikel 5 voert gereglementeerde tarieven in voor het vervoer van gas. Voor de leveranciers en de klanten zorgt een gereglementeerd systeem voor grotere transparantie en meer zekerheid.
Artikel 6 strekt ertoe de producenten van elektriciteit via warmtekoppeling in aanmerking te laten komen voor de aankoop van aardgas. Warmtekoppeling is een productiemethode met een hoger rendement die het mogelijk maakt elektriciteit en warmte op te wekken. Veel warmtekoppelingsinstallaties werken op aardgas.
Daarnaast heeft artikel 6 nog tot doel de verbruiksdrempel voor de op het vervoersnet aangesloten eindafnemers versneld te verlagen. Momenteel bedraagt die drempel 25 miljoen m3 per jaar en per verbruikslocatie. Deze zal teruggebracht worden tot 5 miljoen m3 per jaar en per verbruikslocatie. Er is eveneens voorzien dat de Koning de datum vanaf wanneer alle op een vervoersnet aangesloten eindafnemers in aanmerking komen, kan vervroegen in functie van de evolutie van de liberalisering van de gasmarkt in de ons omringende landen. De huidige wet bepaalt dat de eindafnemers voor de aankoop van aardgas in aanmerking komen vanaf 1 oktober 2010. Deze datum wordt nu vervroegd tot 2006. Het gaat steeds over de klanten aangesloten op het vervoersnet, want de gewesten zijn bevoegd voor wat het distributienet betreft. Op dezelfde wijze komen de intercommunales in aanmerking vanaf 2006.
Artikel 7 bepaalt dat de financiering van de openbare dienstverplichtingen moet gebeuren door een toeslag op het totale Belgische aardgasverbruik.
Artikel 9 regelt de werkzaamheden van de CREG. De CREG behandelt de aanvragen voor de leveringsvergunningen, terwijl het Bestuur Energie de aanvragen voor de vervoervergunningen regelt. De CREG zal ook bevoegd zijn om de afwezigheid van kruissubsidiėring tussen de activiteiten van vervoer, doorvoer, distributie en opslag van aardgas na te gaan.
Tenslotte bekrachtigt artikel 16 het koninklijk besluit van 18 januari 2001 betreffende het voorlopige systeem tot dekking van de werkingskosten van de CREG. De wet van 29 april 1999 voorziet de financiering van de CREG na de aanstelling van een netbeheerder voor het elektriciteitsnet en na het vaststellen van de gereglementeerde tarieven voor het vervoer van gas. Aangezien een voorlopige financiering noodzakelijk bleek, werd eind 2000 een artikel in de programmawet ingevoegd dat die voorlopige financiering voorzag. Dit artikel heeft geleid tot het koninklijk besluit van 18 januari 2001, maar het koninklijk besluit moet bij wet bekrachtigd worden. Om die reden vraagt de staatssecretaris dat dit wetsontwerp nog voor het parlementair reces zou goedgekeurd worden, zodat de liberalisering van de aardgasmarkt niet in het gedrang komt.
Een commissielid peilt naar de stand van zaken wat betreft de liberalisering in de andere landen van de Europese Unie en wenst ook te weten wanneer de burger de reėle financiėle gevolgen van de liberalisering effectief zal voelen, namelijk dat de prijzen voor gas zullen dalen.
De staatssecretaris antwoordt dat de geldende verbruiksdrempel van 25 miljoen m3 per jaar en per verbruikslocatie een openingsgraad van 47 ą 49 % van de gasmarkt vertegenwoordigt. Belgiė bevindt zich met dit cijfer in het peloton ten opzichte van de andere lidstaten. Een versnelling van de liberalisering van de gasmarkt, net zoals de elektriciteitsmarkt, is zeer waarschijnlijk. Het is echter een publiek geheim dat het nu onmogelijk is om een nieuwe richtlijn op Europees vlak aan te nemen met het oog op een eventuele versnelling, ook al heeft de Europese Commissie de datum van 2005 voorgesteld voor de volledige liberalisering van de gas- en elektriciteitsmarkt. De reden hiervoor zijn de komende verkiezingen in Frankrijk. Duitsland en Frankrijk hebben samen beslist elke voortzetting tegen te houden tot de Europese raad van Barcelona in het voorjaar 2002.
Volgens de staatssecretaris is, wat de openingskalender betreft, de belangrijkste bepaling in dit wetsontwerp deze die de Koning machtigt om de datum te vervroegen vanaf wanneer alle op een vervoersnet aangesloten eindverbruikers in aanmerking komen in functie van de evolutie van de liberalisering van de gasmarkt in andere lidstaten.
De staatssecretaris onderstreept dat hij voorstander is van liberalisering van de gasmarkt; eventueel zelfs van een versnelde liberalisering, maar niet van chaos. Daarom is, naast de mogelijke versnelde liberalisering van de markt, in het voorliggende wetsontwerp ook een artikel voorzien over de openbare dienstverplichtingen en de financiering ervan.
Wat de tweede vraag betreft, merkt de staatssecretaris op dat de distributie van gas en van elektriciteit gewestelijke gevoegdheden zijn. De federale regering kan alleen beslissen voor de « federale » klanten, met andere woorden voor diegenen die rechtstreeks van het transportnet afhangen.
Het is een feit dat de drie gewesten in Belgiė niet dezelfde visie over een versnelde liberalisering van de energiemarkt hebben, maar het is ook moeilijk denkbaar dat een bedrijf met verschillende zetels, bijvoorbeeld één zetel in Vlaanderen en één in Walloniė, eenvoudigweg zal aanvaarden dat één zetel goedkopere energie krijgt dan de andere, alleen omdat die zetel in het gewest ligt dat verder staat op het vlak van de liberalisering.
Een ander lid wenst bijkomende uitleg in verband met de werkgroep die de problematiek van de financiėle gevolgen voor de gemeenten bestudeert.
De staatssecretaris antwoordt dat er van meet af aan, bij de regeringsbeslissingen van 5 april 2000, afgesproken werd een werkgroep « Elektriciteit » op te richten om de inkomsten van de gemeenten te bestuderen. De gemeenten hebben immers inkomsten, enerzijds, uit hun monopoliepositie voor de distributie van gas- en elektriciteit, en anderzijds, door het feit dat zij deelnemen in de distributie-intercommunales en voor 5 % aandeelhouder zijn van Electrabel. De gemeenten innen de dividenden van deze activiteiten. Sommige gemeenten hebben nog een andere bron van inkomsten omdat zij hun eigen distributienet bezitten.
Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen deze drie bronnen van inkomsten : indien de markt opengesteld wordt, zijn de dividenden die voortkomen uit de monopoliepositie in gevaar, maar niet de twee andere bronnen van inkomsten. Er verandert immers niets aan het feit dat sommige gemeenten gedeeltelijk of volledig eigenaar zijn van hun gas- of elektriciteitsnet, noch aan het feit dat de gemeenten 5 % van de aandelen van Electrabel bezitten. Bij de beslissing van 5 april 2000 werd overeenkomen dat men zou nagaan wat de weerslag van de openstelling van de markt op de dividenden is en wat men eraan kan doen.
Ondertussen werden de Octopusakkoorden over de justitie en de politiehervorming, uitgevoerd. Er gaat terecht nog meer aandacht naar de mogelijke weerslag van de politiehervorming op de inkomsten van de gemeenten dan naar de weerslag van de liberalisering van de gas- en elektriciteitsmarkt. Er werd dus beslist de werkgroep « Elektriciteit » af te schaffen. Voortaan zal de werkgroep « Gemeentefinanciėn » zich bezighouden met de algemene gevolgen voor de gemeentefinanciėn van zowel de uitvoering van de Octopusakkoorden als de openstelling van de energiemarkt. De eerste minister is verantwoordelijk en bevoegd voor de bespreking van deze kwestie.
Het commissielid verwondert zich over deze werkwijze. De vereiste bekwaamheid om te oordelen over de gevolgen van de liberalisering van de gas- en elektriciteitsmarkt is toch niet dezelfde als deze vereist om te oordelen over de gevolgen van de politiehervorming.
Daarnaast onderstreept het lid dat de gevolgen van de liberalisering van de gas- en elektriciteitsmarkt op de gemeentefinanciėn niet onderschat mogen worden. Het is inderdaad meer dan waarschijnlijk dat de toegekende dividenden in de toekomst zullen verminderen. Het feit dat Electrabel haar monopoliepositie verliest, zal tot een vermindering van haar winstmarges en dus van de uitgekeerde dividenden leiden. Ook al behoort een kleiner dividend tot de risico's van het aandeelhouderschap, toch is het lid het niet eens met de stelling van de staatssecretaris dat er geen gevaar is.
De staatssecretaris legt uit dat de participatie van de gemeenten in Electrabel en de dividenden die resulteren uit deze participatie bekeken moeten worden in het licht van de risico's die de aandeelhouders nemen. Het is niet zeker dat de dividenden automatisch verminderen in een opengestelde markt, omdat de algemene verschuivingen van aandelen in de sector de zaken in omgekeerde richting kunnen doen evolueren.
Een tweede aspect is dat er overeengekomen is dat bij de liberalisering van de elektriciteitsmarkt, de gemeenten een aandeel van minstens 30 % zouden verwerven in het beheer van het transportnet een activiteit die weinig risico's inhoudt en een vrij zekere bron van inkomsten is.
Het feit dat de werkgroep « Elektriciteit » niet meer bestaat, wil niet zeggen dat de bezorgdheid omtrent de financiėle gevolgen van de liberalisering ook weggevallen is. Dit wil alleen zeggen dat de regering meent dat de begroting van een gemeente in zijn geheel moet bekeken worden en dus ook de gevolgen op de begroting van de hervormingen in hun geheel, of deze nu voortvloeien uit de politiehervorming of uit de liberalisering van de gas- en elektriciteitsmarkt. Het heeft geen zin om voor elke begrotingspost afzonderlijk een antwoord te geven op een eventuele vermindering van de inkomsten of een vermeerdering van de uitgaven.
Uiteraard zijn niet dezelfde capaciteiten vereist voor bestuderen van de gevolgen van de liberalisering van de energiemarkt als voor de gevolgen van de politiehervorming, maar uiteindelijk gaat het in de beide gevallen toch om financiėle gevolgen.
De commissie stelt vast dat er geen amendementen zijn ingediend.
Het wetsontwerp wordt aangenomen met 7 stemmen bij 1 onthouding.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
| De rapporteur, | De voorzitter, |
| Michiel MAERTENS. | Paul DE GRAUWE. |
Tekst verbeterd door de commissie :
(zie stuk Senaat nr. 2-784/3)