2-693/1

2-693/1

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

16 MAART 2001


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 19bis van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten

(Ingediend door mevrouw Meryem Kaçar c.s.)


TOELICHTING


Bij wet van 10 februari 1998 werd in de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten een artikel 19bis ingevoegd. De toevoeging van artikel 19bis kwam tegemoet aan een lacune in de wet van 1 juli 1964. Er werd immers nergens een termijn bepaald waarbinnen hoger beroep kan worden ingesteld tegen een beslissing van de Commissie tot bescherming van de maatschappij (1).

Artikel 19bis, tweede lid, voorziet in een beroepstermijn van 8 dagen. Deze beroepstermijn is wel bijzonder kort. Deze korte termijn veroorzaakt in vele gevallen een netelig probleem. Het geeft advocaten immers erg weinig tijd om met hun cliënt in alle rust en sereniteit de mogelijkheid van een beroepsprocedure door te nemen. Dat is zeker het geval wanneer de geïnterneerde in een instelling tot bescherming van de maatschappij verblijft die ver verwijderd is van de plaats waar de advocaat zijn kantoor heeft. Zo gebeurt het dat een advocaat met kantoor te Gent de belangen behartigt van een geïnterneerde die in de strafinrichting van Merksplas is geplaatst. Gelet op de afstand tussen Gent en Merksplas en de moeilijke bereikbaarheid van deze strafinrichting, is het niet zo vanzelfsprekend om in persoonlijk contact te treden met de cliënt teneinde een juiste afweging te maken van die situatie.

Bovendien kan men zich afvragen waarom in gevallen van internering de beroepstermijn slecht 8 dagen telt, daar waar de beroepstermijn in het gewone strafprocesrecht 15 dagen bedraagt. Door te voorzien in een beroepstermijn van slechts 8 dagen schendt artikel 19bis de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Er wordt immers een procedurele ongelijkheid gecreëerd tussen geïnterneerden, die slechts 8 dagen hebben om hoger beroep in te stellen, en strafrechtelijk veroordeelden, die daarvoor 15 dagen de tijd hebben. Het voorliggende wetsvoorstel streeft naar een gelijkwaardige rechtsbescherming van geïnterneerden en strafrechtelijk veroordeelden door een harmonisering van de beroepsprocedure. Deze harmonisering is in overeenstemming met de procedurele gelijkheid die nu reeds tussen geïnterneerden en strafrechtelijk veroordeelden bestaat inzake het instellen van een cassatieberoep. De termijn waarbinnen cassatieberoep kan worden ingesteld bedraagt immmers voor beide categorieën 15 dagen.

Tot slot heeft de inhoud van dit voorstel geen gevolgen voor de organisatie van de hoven en rechtbanken. Bijgevolg regelt dit voorstel een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Meryem KAÇAR.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 19bis, tweede lid, van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten, ingevoegd bij de wet van 10 februari 1998, wordt het woord « acht » vervangen door het woord « vijftien ».

Meryem KAÇAR.
Martine TAELMAN.
Sabine de BETHUNE.
Myriam VANLERBERGHE.
Clotilde NYSSENS.
Josy DUBIÈ.

(1) Aan dit probleem is ook in de rechtsleer aandacht besteedt, zie G. Smaers : « Eindelijk aandacht van de wetgever voor de bescherming van geïnterneerden », Panopticon, 1998, blz. 454 en volgende.