2-244/16 | 2-244/16 |
30 JANUARI 2001
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
1.1. Euthanasie kent als grondvoorwaarde de vrije wil van de betrokkene. Niemand mag het leven van een ander opzettelijk beėindigen, zelfs niet onder het mom van een zogenaamd principieel toegelaten medische handeling. Om die reden is een transparante regeling van alle zogenaamde medische beslissingen bij het levenseinde, met nadruk op de patiėntenrechten, noodzakelijk (zie ook infra, punt 3, § 2).
De medische ethiek heeft voldoende richtlijnen en procedures ontwikkeld om adequaat om te gaan met uitzichtloze situaties bij wilsonbekwame patiėnten.
De wettelijke erkenning van de wilsverklaring met het verzoek tot actieve levensbeėindiging is onaanvaardbaar. Het algemeen verbod op levensbeėindiging bij mensen die hun wil niet kunnen uitdrukken is een grondvoorwaarde om de rechten van de zwaksten in onze samenleving te beschermen. De vrije wil van de betrokkene staat, op het moment dat hij de wilsverklaring opstelt, geenszins voldoende vast met betrekking tot de concrete ziektesituatie. Zelfs als de wilsverklaring ooit een volkomen juiste en duidelijke weergave zou kunnen zijn geweest van de bewuste en goedgeļnformeerde keuze van een patiėnt, dan was dit een keuze die gemaakt is in een bepaalde tijd, met de medische en sociale mogelijkheden en onmogelijkheden van die tijd.
Evenmin kan worden toegelaten dat een mandataris in deze situatie deze de vrije wil in de plaats van de patiėnt zou vertolken. Een voorafgaande wilsverklaring kan nooit een concrete noodtoestand vooraf omschrijven; nooit is men zeker dat de vrije wil zoals uitgedrukt in de wilsverklaring nog gelijk is aan de wil van de patiėnt op het ogenblik dat hij deze wil niet meer kan uitdrukken.
Zelfs al is de wilsverklaring slechts « van indicatieve waarde », dan nog kan zij een belangrijke sociale druk op de arts niet uitsluiten, en stelt zich ook het risico van de economische druk op de gezondheidszorg, waarbij er amper nog ruimte blijft voor een diepgaand respect voor de chronisch zieke of bewusteloze patiėnt. Dit is nog sterker het geval, nu het voorstel niet voorziet dat er steeds een vertrouwenspersoon dient te worden aangesteld. In dat geval dient de arts zelf te oordelen, met als onvoldoende waarborg de consultatie van een tweede geneesheer, die zich enkel dient uit te spreken over het onomkeerbaar karakter van het « buiten bewust zijn ».
De eminente waarde van het leven is de natuurlijke grondslag van alle rechten van de menselijke persoon. Op geen enkele manier mag men de geringste twijfel laten bestaan dat de wil van de patiėnt niet overeenstemt met zijn wil in de concrete situatie waarin hij niet langer zelfstandig een verzoek tot opzettelijk levensbeėindigend handelen kan uiten. Immers is het onmogelijk om de ernst en duurzaamheid van het verzoek te toetsen, evenmin kan nagegaan worden of er sprake is van ondraaglijke pijn in hoofde van de patiėnt. Tenslotte kan niet verzekerd worden of de patiėnt de beslissing in volle vrijheid heeft genomen op een moment dat hij daartoe nog bekwaam was.
Beslissingen over levensbeėindiging impliceren altijd een waardeoordeel, en dit waardeoordeel komt alleen toe aan de betrokkene zelf.
Aan een wilsverklaring met betrekking tot euthanasie kan dan ook geen enkele juridische waarde worden verbonden : zij dient van elke wettelijke regeling te worden uitgesloten.
1.2. In zijn negende advies met betrekking tot de wenselijkheid van een regeling met betrekking tot het levensbeėindigend handelen bij wilsonbekwamen, stelt het Raadgevend Comité voor bio-ethiek :
« Vooraf neergelegde wilsverklaringen kunnen nooit de complexiteit van het `hier en nu' vatten noch een dwingende gedragscode opleggen omtrent onvoorzienbare situaties. De creativiteit van de zorg wordt in het dagelijkse medische handelen steeds weer getoetst aan de wisselvalligheid van het bestaan. Het komt de arts niet toe te oordelen over de kwaliteit van het leven van medemensen (überhaupt nog minder als deze niet in staat is zijn wil te kennen te geven). Het algemene verbod op levensbeėindiging bij wilsonbekwamen is een conditio sine qua non om de rechten van de zwaksten in onze samenleving te vrijwaren én dus eigenlijk ook om de democratische waarden van onze samenleving te beschermen. Niemand kan radicaal beschikken over een andere persoon, zelfs indien hij dit in een wilsbekwame toestand heeft gevraagd. »
1.3. Ook de hoorzittingen wezen uit dat velen duidelijke twijfels hebben over de onvaardbaarheid van een wilsverklaring met betrekking tot het levensbeėindigend handelen als plaatsvervangend euthanasieverzoek voor wilsonbekwamen. Een wettelijke regeling hieromtrent is niet wenselijk :
Professor Vanneste :
« Ik zou het de waarde geven van een advies maar zeker geen bindend advies over de morele kwaliteit van de beslissing die de arts en patiėnt samen moeten nemen. »
« Een mandataris is iemand die mag optreden `in de plaats van'. Persoonlijk vind ik dat nogal vergaand.
In een voorafgaande wilsverklaring geeft een patiėnt vooraf zijn mening te kennen over zijn houding tegenover zijn levenseinde. Die mening die het gewicht heeft van de mening van een wilsbekwame, moet worden afgewogen tegen de diagnose en het medisch oordeel van de arts. Die afweging gebeurt zowel voor de wilsbekwame als voor de wilsonbekwame. De zelfbeschikking geeft recht op een medebeslissing, maar betekent niet dat iemand de vrijheid heeft om zelf het tijdstip van zijn dood te bepalen. De afweging blijft nodig. »
Professor Schotsmans :
« Ik ben geen voorstander van een inbakken van de wilsverklaring in het medisch handelen in de zin van het wettelijk inbakken. Ik ben het namelijk eens met de senator die dat `zeer evolutief' noemde. Je kan nooit voorspellen hoe je zal evolueren in situaties die je als bewuste, gezonde mens niet kunt voorzien. Ik heb zelf de wilsverklaring de `dood op papier', de kille dood van het papier genoemd. Wat er op de laatste ogenblikken gebeurt tussen arts en patiėnt is te belangrijk om dat zomaar op papier vast te leggen en dat nadien bureaucratisch te laten opvolgen. Als er dan toch een regeling moet komen, zou ik er daarom bijna om smeken de figuur van de vertrouwenspersoon daarbij te betrekken. (...) Hij moet daarbij ook weer niet alleen uitvoeren, maar samen met de arts de situatie voortdurend evalueren. Die werkwijze kan het strikte van het papier wat tussen haakjes plaatsen. De medische realiteit is trouwens te complex om die met een verklaring op papier te vatten. »
Dokter Philippart :
« Ten zevende roept de mogelijkheid van een voorafgaande wilsverklaring eveneens enkele vragen op.
Eerst en vooral kan haar inhoud, voor zover ze alle mogelijkheden van levensbeėindiging vermeldt, inderdaad nuttig en indicatief zijn als het ogenblik gekomen is, maar de arts, die toch een belangrijke rol speelt, moet bij de redactie al zijn mening kunnen geven en op de grenzen van zijn optreden kunnen wijzen.
Overigens houdt deze verklaring geen rekening met een mogelijke veranderde geestesgesteldheid van de opsteller of met zijn bewustzijnsniveau.
Is er geen reeks van intermediaire toestanden mogelijk tussen volledig bewustzijn en volledig onbewustzijn ? Op dezelfde wijze zijn belangrijke veranderingen in de gemoedstoestand van de opsteller van een wilsverklaring mogelijk tussen het moment dat hij de verklaring opstelt, bijvoorbeeld na een overlijden dat hem bijzonder getroffen heeft, en het moment van zijn eigen levenseinde. De overtuiging die hij gisteren had, kan zich wijzigen als hij geconfronteerd wordt met zijn eigen levenseinde, een realiteit die hij zich vroeger niet kon voorstellen. »
Dokter Hache :
« Sterke twijfels hebben we ook over de waarde van een wilsbeschikking die jaren op voorhand werd opgemaakt, op een moment dat de patiėnt nog volledig helder van geest, compos mentis, was. Iedere arts, zowel ziekenhuisarts, als huisarts, ervaart dat de geestesgesteldheid omtrent te nemen maatregelen op het einde van het leven, kan veranderen naarmate dit nader komt. Heel veel mensen die met ons en meer nog met hun huisarts over euthanasie spreken, spreken daar met geen woord meer over wanneer ze in een terminaal stadium komen. Niet omdat ze dement of wilsonbekwaam zijn geworden, maar omdat ze zeer goed opgevangen worden door hun omgeving, omdat ze de aanwezigheid van de mensen die hen omringen zeer intens beleven en daar op dat ogenblik uitzonderlijk veel belang aan hechten. Daarom hechten we geen geloof aan dergelijke wilsbeschikkingen. We hebben daar zelf zeer slechte ervaringen mee.
Met slechte ervaringen met een wilsbeschikking bedoel ik dat een wilsbeschikking niet voor altijd geldig blijft. Vooral de palliatieve zorgteams hebben daarmee te maken. Zij zeggen ons dat een wilsbeschikking dikwijls wordt herroepen. Dat heeft te maken met de manier waarop de zieke wordt opgevangen en begeleid. (...) Artsen maken het mee in hun eigen praktijk, en huisartsen meer dan specialisten, dat patiėnten in een bepaalde levensfase zeggen dat ze als het einde nadert, een spuitje willen. Maar als het zover is, spreken ze er niet meer over. Dat heeft te maken met de manier waarop ze worden begeleid. Een wilsbeschikking is dus niet 100 % geloofwaardig. Bijvoorbeeld in de heel moeilijke situatie van predementie kan in een heldere fase een wilsbeschikking worden uitgesproken, al dan niet met getuigen. Als die mensen later helemaal dement worden en geen heldere fase meer hebben en dus helemaal wilsonbekwaam zijn, kan men zich afvragen of ze in de zin van hun wilsbeschikking behandeld willen worden. »
Mevrouw Henry :
« Vooraleer te denken aan een bepaalde verplichting om voorafgaande richtlijnen uit te voeren die waard zijn wat ze waard zijn, zijn we verplicht om de patiėnt te verzorgen en hem een zekere levenskwaliteit te verzekeren. »
« Ik heb de indruk dat we verscheurd worden door, enerzijds, de zin om tegemoet te komen aan het verzoek van de persoon die zich uitgedrukt heeft wanneer hij nog bewust was en, anderzijds, de karakterverandering van de persoon door het verloop van de ziekte. Deze karakterverandering is niet altijd negatief : een autoritair persoon kan heel zacht worden, een kwezel kan zeer profaan worden. Men kan dus soms een spectaculaire verandering meemaken. Kan men deze richtlijn die uitgedrukt werd vooraleer de persoon geworden is wat hij vandaag is, dus als geldig beschouwen ? »
Dokter Vincent :
« De meeste mensen zijn vlak voordat ze sterven buiten kennis. Zeg niet dat levenstestamenten of wilsbeschikkingen een oplossing bieden. Deze bieden geen echte oplossing, ook al vormen ze een stukje van de puzzel. Zoals u weet kan in richtlijnen niet direct worden voorzien in de uiteenlopende toestanden waarin iemand terecht kan komen. Soms worden we inderdaad geconfronteerd met families die een dergelijk document laten zien of zeggen dat de patiėnt nooit op de intensive care opgenomen had willen worden, dat hij dit allemaal niet had gewild, terwijl er toch een goede kans bestaat om hem erdoor te halen ! »
Maar het is ook waar dat een levenstestament tamelijk kort is. Wat mij betreft zou het levenstestament, als het ook maar een beetje compleet moet zijn, een tekst van vier pagina's moeten bevatten. En dan nog bestaat het risico dat die tekst van vier pagina's niet alle elementen regelt. »
Dokter Vandeville :
« De wilsverklaring kan niet als een wettelijke verbintenis worden beschouwd, maar kan misschien een rol spelen bij de discussie over de laatste levensfase. Wat is immers de waarde van deze uitdrukkelijke verklaring, als men geen rekening kan houden met de reėle situatie op het moment dat men moet ingrijpen ? »
Psycholoog Diricq :
« Wat het levenstestament betreft, denk ik dat men ermee rekening kan houden, maar dat dit niet het enige element is waarop men moet steunen. De zieke is onderhevig aan een zeer belangrijke psychologische evolutie tijdens zijn ziekte. Wat een patiėnt op het tijdstip T1 beslist, geldt niet noodzakelijk nog op het tijdstip T2. We hebben patiėnten gekend die vooraf een wilsbeschikking hadden opgesteld, maar die om allerhande redenen, uiteindelijk in een reanimatiedienst belandden en er een bijzonder zware en intensieve behandeling ondergingen. Vandaag stellen die personen het goed. Het levenstestament geeft dus een aanwijzing, meer niet. »
Verpleegkundige Aubry :
« Het hanteren van een voorafgaande wilsverklaring blijkt in de praktijk niet zo eenvoudig te zijn. De literatuur getuigt van de praktische moeilijkheden in landen waarin men hiermee al enige ervaring heeft. Het zijn meestal mondige, geschoolde mensen die er het meest gebruik van maken. Het is bovendien erg hypothetisch. Ik verwijs naar een ervaring met een jonge MS-patiėnt, die mij leert dat mensen vaak hun grenzen verleggen zodra ze zich in een bepaalde situatie bevinden. Deze jonge MS-patiėnt herziet elk jaar zijn wilsverklaring, omdat hij zijn grenzen en verwachtingen in de loop van zijn ziekte constant wijzigt. Hij beschouwde zijn computer heel lang als laatste communicatiemiddel met de anderen en bleef herhalen dat zijn grens bereikt zou zijn wanneer hij deze niet meer kan bedienen. Tot het zover was. Zijn vrienden bleven toch komen, alhoewel ze niet meer rechtstreeks konden communiceren. Ze lazen hem verhalen voor en dit bleek op dat moment voldoende te zijn om toch te kiezen voor het leven. »
« De patiėnten hebben echter hulp nodig bij het opstellen van een wilsverklaring. Een recent onderzoek bij 579 Europese artsen heeft aangetoond dat minder dan de helft van de artsen zich voorbereid voelt om met patiėnten over de voorafgaande wilsverklaringen te praten. »
Docter Clumeck :
« Voor sommige patiėnten is het zeer belangrijk om zich onder bepaalde omstandigheden een beeld te vormen van hun toekomst die ik dan als een soort waangedachte van de dood moet bestempelen, want de dood dient zich niet aan. In die waanvoorstelling zien sommige mensen zich niet in omstandigheden die strijdig zouden zijn met hun waardigheid of hun wensen.
Het is zeer belangrijk om de verzoeken te aanhoren en om nota te nemen van het levenstestament. Deze laatste wilsbeschikking geeft mijns inziens echter niets meer dan een indicatie. »
Dokter Van Den Eynden :
« Ervaring met terminale patiėnten leert dat mensen heel vaak hun verlangen naar actieve levensbeėindiging dat ze in een testament hebben geformuleerd, niet meer willen hard maken wanneer het moment gekomen is. In hoeverre speelden angst, vooroordelen, negatieve ervaringen met sterven en dood, onmacht in het omgaan met de aftakeling en dergelijke in het verleden een rol bij het formuleren van de vraag naar euthanasie tijdens het opstellen van het levenstestament ? (...) Voor zover mij bekend is hiernaar geen wetenschappelijk onderzoek gedaan.
Men stelt trouwens vast dat bij heel wat patiėnten met een advanced directive waarin euthanasie als optie voorkomt, de vraag naar euthanasie naar de achtergrond verdwijnt of zelfs helemaal niet meer ter sprake komt, wanneer hen goede palliatieve verzorging, goede comfortzorg, goede pijn- en symptoomcontrole, goede psychosociale opvang en goede begeleiding op het vlak van zingevingsvragen wordt geboden.
Meestal beperkt men het levenstestament en de meeste discussies erover ook tot de vraag of men wel of geen euthanasie wil. Heel wat andere behandelings- en beleidsopties dienen in zo'n levenstestament echter expliciet aan bod te komen en zijn voor de dagelijkse palliatieve en terminale verzorging van veel groter belang. »
Dokter Distelmans :
« Ik vind de wilsverklaring een zeer waardevol element voor de uiteindelijke besluitvorming, alhoewel het niet het ultieme document is. »
De heer Dalcq :
« Het probleem van de gemandateerde is moeilijk in te schatten omdat het volgens mij geen rekening houdt met de broosheid van menselijke relaties. Indien de mandaatgever niet bij bewustzijn is, zou de verantwoordelijkheid op de gemandateerde rusten, althans volgens de filosofie van het wetsvoorstel. De gemandateerde zou dus over geen enkele appreciatiebevoegdheid meer beschikken, in tegenstelling tot de situatie van de mandaatgever indien deze nog bij bewustzijn zou zijn. Aan de gemandateerde wordt dus een zware verantwoordelijkheid opgelegd. Stel u het geval voor van een echtgenoot die een mandaat aan zijn echtgenote geeft. Wat zal de gemandateerde doen wanneer tussen het ogenblik waarop hij werd aangeduid en het ogenblik waarop hij zijn mandaat moet toepassen, het koppel een intense crisis heeft doorgemaakt ? Om te beoordelen wat een gemandateerde moet doen, moet men ook rekening houden met de mogelijke therapeutische ontwikkelingen tussen het moment waarop het mandaat werd verleend en het moment waarop het moet worden toegepast. Professor Clumeck heeft terecht gewezen op de snelle evolutie in de zorgmogelijkheden, althans in bepaalde domeinen.
Er rijst terzake wellicht een nog groter juridisch probleem. De rol van de gemandateerde wordt slechts gerechtvaardigd voor zover de mandaatgever niet meer in staat is om zijn wil te uiten. Maar volgens De Page « is de tijdens de lastgeving optredende onbekwaamheid van de mandaatgever een oorzaak die een einde stelt aan het contract ». Men kan geen gemandateerde meer zijn van iemand die niet meer bij bewustzijn is. Het voorstel voorziet echter juist alleen in dat geval in een mandaat.
Ik zal het meteen hebben over de instemming, die dicht bij de wilsverklaring staat. Ik voeg er onmiddellijk aan toe dat ik geen enkel probleem zie in het feit dat personen die dat wensen, een dergelijke wilsverklaring ondertekenen. Ik denk daarentegen dat men moet benadrukken dat een dergelijke verklaring in genen dele de arts kan binden, noch hem verplichtingen kan opleggen die niet zouden overeenstemmen met de normale geneeskundige praktijk en zijn eigen overtuiging.
Bijgevolg moet een arts met een dergelijke verklaring slechts rekening houden wanneer hij zich in omstandigheden bevindt die ertoe kunnen leiden een verkorting van het leven van een patiėnt te overwegen als gevolg van de zorg die hem moet worden verstrekt om zijn pijn te verzachten. De professoren Vincent en Clumeck hebben terecht gewezen op de grenzen van een dergelijke wilsverklaring.
Dergelijke wilsverklaringen vormen voor mij slechts een bijzondere toepassing van het probleem van de instemming van de patiėnt met de hem verleende zorg. In de rechtspraak is formeel aanvaard dat een arts aan zijn patiėnt geen behandeling kan opdringen of hem een ingreep kan doen ondergaan dan met zijn vrije en geļnformeerde toestemming. Dat moet in principe ook zo zijn wanneer het gaat over het stellen van een einde aan het leven van een patiėnt. Maar de patiėnt moet dan wel voldoende bij bewustzijn zijn om daarmee op geldige wijze te kunnen instemmen. Wat is de waarde van een wilsverklaring die wordt afgelegd door een persoon die in goede gezondheid verkeert ?
Staatsraad Messine :
(verwees naar « Jean Barois » van Roger Martin du Gard)
« een filosofische roman in de vorm van een dialoog waarvan de hoofdpersoon, die grootgebracht is in de katholieke godsdienst, als adolescent zijn geloof verliest, een bittere antiklericaal wordt en een soort testament schrijft waarin hij verkondigt dat hij elke priester verbiedt hem te benaderen op zijn stervensuur. Heel zijn leven lang bewaart hij die houding die hij, telkens wanneer hij kan, publiekelijk hernieuwt. En dan, op de dag van zijn doodsstrijd, is hij het die om bijstand van een priester vraagt. Ik ben getroffen door het parallellisme tussen deze situatie en die van het `levenstestament' : het toont dat men op het laatste ogenblik van gedachte kan veranderen. Hoe kan men er zich van vergewissen of degene die niet meer bij bewustzijn is op het ogenblik dat men klaarstaat om, overeenkomstig de richtlijnen die hij gegeven heeft, een einde aan zijn leven te maken, niet van gedachte veranderd is alvorens zijn bewustzijn te verliezen ? »
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 4. § 1. De patiėnt heeft tegenover zijn zorgverlener recht op alle hem betreffende informatie die nodig is om inzicht te krijgen in zijn gezondheidstoestand, de verdere evolutie ervan en over de mogelijke behandeling en zorgverlening, in een voor hem duidelijke en begrijpelijke taal. Op verzoek van de patiėnt wordt de informatie schriftelijk bevestigd.
§ 2. In geval van een beslissing tot staken of nalaten van een medische behandeling, of wanneer een therapie wordt afgebouwd of wanneer een naar huidig medisch inzicht verantwoorde wijze van pijnbestrijding met levensverkortend gevolg wordt toegepast, kunnen deze beslissingen slechts genomen worden in overeenstemming met de huidige medische inzichten, de medische deontologie, alsook met de eerbiediging van de rechten van de patiėnt.
Uit het medisch dossier van de overledene moet blijken dat :
1ŗ de patiėnt geļnformeerd werd over de voorgenomen beslissing, en ermee instemde;
2ŗ ingeval de patiėnt niet in staat was zijn wil te kennen te geven, ten minste één collega-arts was geraadpleegd;
3ŗ de door de patiėnt zelf aangewezen vertrouwenspersoon of naaste familie, zo mogelijk, op de hoogte worden gebracht van de voorgenomen beslissingen en de gelegenheid hadden gekregen hun mening te kennen te geven.
Artikel 76bis, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek is van toepassing.
§ 3. Onverminderd de bepalingen van § 2, kan de patiėnt schriftelijk, op de wijze die hij passend acht, richtlijnen opstellen over de toepassing van de in § 2 bedoelde beslissingen en elke andere medische handeling, met uitzondering van het opzettelijk actief levensbeėindigend handelen, voor het geval hij zelf niet meer in staat zou zijn zijn wensen kenbaar te maken. Dit document bindt de behandelende arts niet, en kan slechts in rekening worden genomen in zoverre deze richtlijnen van recente datum zijn, werden opgesteld op een ogenbliik waarop de patiėnt de draagwijdte en het verloop van zijn ziekte ten volle kan inschatten, en hij, wat betreft de in § 2 bedoelde beslissingen, zich in een medisch uitzichtloze terminale situatie bevindt.
§ 4. Onverminderd de bepalingen van § 2, bepaalt de Orde van geneesheren op uniforme wijze de voorwaarden waaronder het staken en of nalaten van een medische behandeling, het afbouwen van een therapie of een naar huidig medisch inzicht verantwoorde handeling van pijnbestrijding met levensverkortend gevolg, volgens de laatste stand van de genees- en verpleegkunde, kunnen worden toegepast. »
Verantwoording
1. Het eerste lid van amendement nr. 291 van de indieners van het meerderheidsvoorstel wordt niet toegelicht in de verantwoording ervan.
Volgens een letterlijke lezing betreft het hier de situatie waarbij een wilsbekwame patiėnt schriftelijk zijn voorkeur voor of zijn bezwaren tegen bepaalde medische handelingen kenbaar kan maken.
De voorgestelde bepaling omschrijft evenwel niet wat onder « bepaalde medische behandelingen » dient te worden verstaan. De tekst kan dus enkel geļnterpreteerd worden in deze zin dat zij zowel de medische handelingen buiten als tijdens de stervensfase omvat.
De regulering met betrekking tot medische handelingen bij het levenseinde verdient evenwel een specifieke benadering.
Tevens dient bepaald dat de patiėnt steeds recht heeft op informatie omtrent zijn gezondheidstoestand en het verloop ervan, en dient men er zich steeds van te verzekeren dat de patiėnt werd geļnformeerd bij het stellen van medische handelingen (zowel voor en bij het levenseinde), en dit in elk geval als de patiėnt hiervoor al dan niet schriftelijke richtlijnen heeft opgesteld, en niet langer in staat is zijn wil te kennen te geven.
Dit amendement beoogt hieraan tegemoet te komen (voor een nadere toelichting, zie infra, punt 3).
2. De in het amendement nr. 291 voorgestelde regeling met betrekking tot de wilsverklaring voor patiėnten die, « indien zij niet meer bij bewustzijn zijn » kunnen te kennen geven dat een arts hun leven beėindigt », wordt door huidig amendement geschrapt.
2.1. Euthanasie kent als grondvoorwaarde de vrije wil van de betrokkene. Niemand mag het leven van een ander opzettelijk beėindigen, zelfs niet onder het mom van een zogenaamd principieel toegelaten medische handeling. Om die reden is een transparante regeling van ąlle zogenaamde medische beslissingen bij het levenseinde, met nadruk op de patiėntenrechten noodzakelijk (zie ook infra, punt 3, § 2).
De medische ethiek heeft voldoende richtlijnen en procedures ontwikkeld om adequaat om te gaan met uitzichtloze situaties bij wilsonbekwame patiėnten.
De wettelijke erkenning van de wilsverklaring met het verzoek tot actieve levensbeėindiging is onaanvaardbaar. Het algemeen verbod op levensbeėindiging bij mensen die hun wil niet kunnen uitdrukken is een grondvoorwaarde om de rechten van de zwaksten in onze samenleving te beschermen. De vrije wil van de betrokkene staat, op het moment dat hij de wilsverklaring opstelt, geenszins voldoende vast met betrekking tot de concrete ziektesituatie. Zelfs als de wilsverklaring ooit een volkomen juiste en duidelijke weergave zou kunnen zijn geweest van de bewuste en goed geļnformeerde keuze van een patiėnt, dan was dit een keuze die gemaakt is in een bepaalde tijd, met de medische en sociale mogelijkheden en onmogelijkheden van die tijd.
Evenmin kan worden toegelaten dat een mandataris in deze situatie deze vrije wil in de plaats van de patiėnt zou vertolken. Een voorafgaande wilsverklaring kan nooit een concrete noodtoestand vooraf omschrijven; nooit is men zeker dat de vrije wil zoals uitgedrukt in de wilsverklaring nog gelijk is aan de wil van de patiėnt op het ogenblik dat hij deze wil niet meer kan uitdrukken.
Zelfs al is de wilsverklaring slechts « van indicatieve waarde », dan nog kan zij een belangrijke sociale druk op de arts niet uitsluiten, en stelt zich ook het risico van de economische druk op de gezondheidszorg, waarbij er amper nog ruimte blijft voor een diepgaand respect voor de chronisch zieke of bewusteloze patiėnt. Dit is nog sterker het geval, nu het voorstel niet voorziet dat er steeds een vertrouwenspersoon dient te worden aangesteld. In dat geval dient de arts zelf te oordelen, met als onvoldoende waarborg de consultatie van een tweede geneesheer, die zich enkel dient uit te spreken over het onomkeerbaar karakter van het « buiten bewust zijn ».
De eminente waarde van het leven is de natuurlijke grondslag van alle rechten van de menselijke persoon. Op geen enkele manier mag men de geringste twijfel laten bestaan dat de wil van de patiėnt niet overeenstemt met zijn wil in de concrete situatie waarin hij niet langer zelfstandig een verzoek tot opzettelijk levensbeėindigend handelen kan uiten. Immers is het onmogelijk om de ernst en duurzaamheid van het verzoek te toetsen, evenmin kan nagegaan worden of er sprake is van ondraaglijke pijn in hoofde van de patiėnt. Tenslotte kan niet verzekerd worden of de patiėnt de beslissing in volle vrijheid heeft genomen op een moment dat hij daartoe nog bekwaam was.
Beslissingen over levensbeėindiging impliceren altijd een waardeoordeel, en dit waardeoordeel komt alleen toe aan de betrokkene zelf.
Aan een wilsverklaring met betrekking tot euthanasie kan dan ook geen enkele juridische waarde worden verbonden : zij dient van elke wettelijke regeling te worden uitgesloten.
2.2. In zijn negende advies met betrekking tot de wenselijkheid van een regeling met betrekking tot het levensbeėindigend handelen bij wilsbekwamen, stelt het Raadgevend Comité voor bio-ethiek :
« Vooraf neergelegde wilsverklaringen kunnen nooit de complexiteit van het `hier en nu' vatten noch een dwingende gedragscode opleggen omtrent onvoorzienbare situaties. De creativiteit van de zorg wordt in het dagelijkse medische handelen steeds weer getoetst aan de wisselvalligheid van het bestaan. Het komt de arts niet toe te oordelen over de kwaliteit van het leven van medemensen (überhaupt nog minder als deze niet in staat is zijn wil te kennen te geven). Het algemene verbod op levensbeėindiging bij wilsonbekwamen is een conditio sine qua non om de rechten van de zwaksten in onze samenleving te vrijwaren én dus eigenlijk ook om de democratische waarden van onze samenleving te beschermen. Niemand kan radicaal beschikken over een andere persoon, zelfs indien hij dit in een wilsbekwame toestand heeft gevraagd. »
3. Toelichting bij de voorgestelde bepalingen van dit amendement
3.1. Met betrekking tot § 1
Het patiėntenrecht van de « informed consent » is onlosmakelijk verbonden met de problematiek van de medische handelingen in het algemeen en de medische beslissingen bij het levenseinde in het bijzonder.
De patiėnt wordt het recht toegekend om die informatie te ontvangen waardoor hij een inzicht krijgt in zijn gezondheidstoestand in de verdere evolutie ervan. Het betreft een informatieverstrekking die enerzijds op zichzelf bestaat, en die met betrekking tot de medische beslissingen bij het levenseinde verplichtend is (zie de bepalingen van § 2 en § 3).
De informatie heeft onder meer betrekking op de diagnose, op mogelijke therapeutische, palliatieve en curatieve behandelingen.
De informatie dient aan de patiėnt te worden verschaft in een voor hem duidelijke en begrijpelijke taal. Op verzoek van de patiėnt dient de zorgverlener de informatie schriftelijk te bevestigen.
3.2. Met betrekking tot § 2
Ook uit de hoorzittingen bleek dat euthanasie slechts het « topje van de ijsberg » is, en werd gewezen op de complexiteit van de vele medische handelingen bij het levenseinde en het menswaardig sterven. Er werd vastgesteld dat de gezondheidszorg bij het naderend levenseinde vaak ook minder « humane » kanten vertoonde : weinig of geen contact van de arts met de patiėnt, weinig of geen overleg, weinig of geen informatie, de behandeling als onpersoonlijk, technisch gebeuren, het gevaar van de therapeutische hardnekkigheid. Een regeling die een aantal basisrechten bevat voor patiėnten die ongeneeslijk ziek zijn of stervende zijn en ze als algemeen recht wettelijk erkent is dus noodzakelijk (concretisering van patiėntenrechten bij het naderende levenseinde).
Ook om nog een andere belangrijke reden is een wettelijke regulering met betrekking tot deze medische beslissingen bij het levenseinde in een « euthanasie-wet » op haar plaats : aldus kan vermeden worden dat in de praktijk clandestiene euthanasie in een zogenaamde schemerzone zou plaatsvinden onder de dekmantel van de principieel toegelaten medische handelingen, zoals het staken of nalaten van een medische handeling, de afbouw van een therapie of een naar medisch inzicht verantwoorde wijze van pijnbestrijding met levensbekortend gevolg.
Het amendement voorziet dat deze voornoemde toegelaten medische handelingen enkel kunnen worden toegepast in overeenstemming met de huidige medische inzichten, de medische deontologie, alsook met eerbiediging van de rechten van de patiėnt.
Dit wordt gewaarborgd door het feit dat uit het medisch dossier van de overledene duidelijk moet blijken dat :
de patiėnt geļnformeerd werd over de voorgenomen beslissing, en ermee instemde;
ingeval de patiėnt niet (meer) in staat was zijn wil te kennen te geven, ten minste één collega-arts was geraadpleegd;
de door de patiėnt zelf aangewezen vertrouwenspersoon of naaste familie, zo mogelijk, op de hoogte werden gebracht van de voorgenomen beslissing en de gelegenheid hadden gekregen hun mening te kennen te geven.
Hierbij is het aangewezen dat de medische deontologie het beginsel uitwerkt dat een tweede arts bij deze besluitvorming moet worden betrokken.
Het amendement heeft aldus tot doel het beslissingsproces van principieel medisch toegelaten handelingen meer te objectiveren en de eventuele gerechtelijke controle achteraf te vergemakkelijken.
De verwijzing naar artikel 76bis van het Burgerlijk Wetboek, betreft een verwijzing naar een door de indieners van dit huidig amendement voorgestelde invoeging van een artikel 76bis, waarbij door middel van steekproeven toezicht kan worden uitgeoefend op de waarachtigheid van de overlijdensverklaring die, ook na het toepassen van een medische beslissing bij het levenseinde, moet worden opgemaakt door de arts.
3.3. Met betrekking tot § 3
Bijna alle getuigen waren het er in de hoorzittingen over eens dat een wilsverklaring een belangrijk element kan zijn bij het nemen van medische beslissingen bij het levenseinde, ingeval de patiėnt niet meer in staat is zijn wil kenbaar te maken; de wilsverklaring werd evenwel vooral nuttig geacht bij behandelings- en beleidsopties die voor de dagelijkse palliatieve en terminale zorg van veel groter belang zijn. Wil de patiėnt nog kunstmatige voeding of vochttoediening ? Wil de patiėnt in de terminale fase nog reanimatie of kunstmatige ventilatie ? Wil de patiėnt dat de artsen elke mogelijke therapie alsnog blijven toepassen ?
De wilsbeschikking kan aldus dienen als middel tot communicatie tussen patiėnt, familie en hulpverleners (Van den Eynden). In dezelfde lijn ligt het idee van het « protocole de détresse » zoals dit toegepast wordt onder meer voor de eerstelijnsverzorging en de thuisverzorging (Cambron-Diez). Dit « protocole de détresse » biedt transparantie en zekerheid voor de patiėnt in crisissituaties, en is een richtlijn voor geneesheer en verplegend personeel.
Om deze reden dient bepaald dat de patiėnt schriftelijke richtlijnen kan opstellen over de toepassing van de principieel toegelaten medische handelingen, als hijzelf niet meer in staat zou zijn zijn wensen kenbaar te maken.
Evenwel kan deze wilsverklaring geenszins een juridisch verbindende kracht in hoofde van de arts betekenen, en kan ze evenmin gebruikt worden met betrekking tot het verzoek van actieve levensbeėindiging.
Is een patiėnt onbekwaam, dan moet immers aan de plicht van de Staat om het leven te beschermen onvoorwaardelijk voorrang worden verleend.
Het amendement bepaalt dus dat de wilsverklaring van recente datum dient te zijn, en opgesteld op een ogenblik waarop de patiėnt de draagwijdte en het verloop van zijn ziekte ten volle kan inschatten. Bovendien dienen de inhoudelijke toelaatbaarheidsvoorwaarden die gelden bij het opzettelijk levensbeėindigend handelen op verzoek worden nageleefd, in die zin dat het moet gaan om een patiėnt die zich in een medisch uitzichtloze terminale situatie bevindt.
De wilsverklaring kan ook worden opgesteld met betrekking tot andere medische handelingen, buiten de stervensfase, voor het geval de patiėnt zijn wil niet te kennen kan geven. Ook in dit geval geldt dat de patiėnt voldoende geļnformeerd dient te zijn (informed request), dat deze wilsverklaring werd opgesteld op recente datum en op een ogenblik waarop de patiėnt de draagwijdte en het verloop van zijn ziekte ten volle kan inschatten, dat een collega-arts wordt geraadpleegd, en de door de patiėnt zelf aangewezen vertrouwenspersoon of de naaste familie op de hoogte werden gebracht van de voorgenomen beslissing en de gelegenheid hadden hun mening te kennen te geven (zie de aanhef van deze paragraaf : « Onverminderd de bepalingen van § 2 »).
3.4. Met betrekking tot § 4
Het derde voorstel van het advies van het Raadgevend Comité voor bio-ethiek en de hoorzittingen wezen uit dat de problematiek van de euthanasie en enig regulerend optreden hieromtrent noodzakelijk dient te worden benaderd in het perspectief van alle andere medische beslissingen bij het levenseinde.
Ook palliatieve zorgen kennen hun grenzen, en in de hoorzittingen werd soms gewag gemaakt van « palliatieve hardnekkigheid ». Inderdaad, palliatieve zorgen sluiten bepaalde medische handelingen bij het levenseinde niet uit. Patiėnten wensen bovendien beschermd te worden tegen therapeutische hardnekkigheid waarbij hun visie wordt veronachtzaamd.
In de hoorzittingen werd onder meer door professor Schotsmand en dokter Van den Eynden gepleit om bovenop de beschermingsvoorwaarden voor patiėnten met betrekking tot deze medische beslissingen bij het levenseinde (MBL) ook een regulering te voorzien door richtlijnen en codes te uniformiseren. Waar professor Vanneste en dokter Vandeville hierbij opteren om deze codes wettelijk verplicht op te leggen, meent Adams dat « als men onder het reguleren van de MBL's verstaat dat nieuwe wetgeving dit onderwerp eveneens extensief moet verdisconteren, inclusief een justitiėle handhavingsregeling, men op het verkeerde pad is terecht gekomen ».
Inderdaad is een repressief controlesysteem niet wenselijk, zolang er geen aanwijzingen zijn die een algemeen wantrouwen in de artsenstand rechtvaardigen. Het is essentieel dat het vertrouwen in de arts ook in deze omstandigheden wordt bestendigd : om die reden is het aan de beroepsgroep van de artsen om deze regulering, mits inachtneming van de patiėntenrechten, door de medische deontologie vorm te geven. Deze opdracht dient in de wet te worden ingeschreven, opdat de voorwaarden voor medische beslissingen die een waardig levenseinde moeten verzekeren nader zullen worden gepreciseerd.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Voor het eerste lid van § 1 van het voorgestelde artikel, volgende bepaling invoegen :
« De patiėnt heeft tegenover zijn zorgverlener recht op alle hem betreffende informatie die nodig is om inzicht te krijgen in zijn gezondheidstoestand, de verdere evolutie ervan en over de mogelijke behandeling, zorgverlening en palliatieve bijstand, in een voor hem duidelijke en begrijpelijke taal. Op schriftelijk verzoek van de patiėnt wordt de informatie schriftelijk bevestigd. »
Verantwoording
Een regeling met betrekking tot de wilsverklaring is van alle grond ontdaan, indien zij niet samenhangt met een verplichte informatieverschaffing aan de patiėnt. Slechts op deze manier kan de patiėnt zich op enige wijze een beeld vormen van zijn huidige gezondheidstoestand, en van de mogelijke ziektetoestand die hij op het oog heeft in zijn wilsverklaring (niet enkel informed consent, maar ook informed request !).
Een voorafgaandelijke voorwaarde hiertoe is evenwel dat een patiėnt daadwerkelijk over deze informatie kan beschikken.
Bij gebreke van een Belgische patiėntenrechtenwet, voorziet huidig amendement in de wettelijke vastlegging van dit informatierecht.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het eerste lid van § 1 van het voorgestelde artikel, tussen de woorden « bepaalde medische handelingen » en de woorden « kenbaar maken », de woorden « met uitzondering van het opzettelijk levensbeėindigend handelen » invoegen.
Verantwoording
Het opzettelijk levensbeėindigend handelen is geen gewone medische handeling. Om te vermijden dat op basis van deze bepaling een patiėnt, die niet in de voorwaarden van het tweede lid (« buiten bewustzijn ») verkeert, toch kan worden geėuthanaseerd in geval hij zijn wil niet meer kan uiten, op basis van deze schriftelijke voorkeur, dient het opzettelijk levensbeėindigend handelen uitdrukkelijk te worden uitgesloten.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het eerste lid van § 1 van het voorgestelde artikel, de woorden « of ontvoogde minderjarige » doen vervallen.
Verantwoording
De toelichting bij het oorspronkelijke wetsvoorstel, noch bij het amendement nr. 15 verduidelijkt waarom ook de ontvoogde minderjarige schriftelijk zijn bezwaren of voorkeuren kan uiten voor het geval hij zijn wil niet meer kan uiten.
Om te vermijden dat een ontvoogde minderjarige op basis van een schriftelijke verklaring zijn voorkeur zou kunnen uitdrukken tot actieve levensbeėindiging (volgens een mogelijke maar onaanvaardbare interpretatie van het begrip « bepaalde medische handeling »), dient deze bepaling te worden geschrapt.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het eerste lid van § 1 van het voorgestelde artikel, tussen de woorden « medische handelingen » en het woord « kenbaar », de woorden « in een wilsverklaring » invoegen.
Verantwoording
Het betreft een legistieke en juridisch-technische correctie.
Het voorgestelde tweede lid, § 1, stelt immers : « Hij kan daarin vooraf zijn wil te kennen geven ».
Er dient verduidelijkt dat hiermee wordt bedoeld « in de wilsverklaring », waardoor het eerste lid als dusdanig dient te worden aangepast.
De term « wilsverklaring » komt enkel voor in het derde lid, zonder enige definitie of verwijzing naar het eerste of tweede lid. Nochtans wordt door de invoeging van het begrip in deze wet aan deze term een eigen juridische betekenis gegeven. Om duidelijk te maken dat de schriftelijke voorkeuren of bezwaren en de « kennisgeving van de wil » bedoeld in het eerste en tweede lid een wilsverklaring zijn, dient dit in de tekst te worden vermeld.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het eerste lid van § 1 van het voorgestelde artikel aanvullen als volgt :
« De betrokkene pleegt hiertoe overleg met een arts, die het geschrift ondertekent met de melding dat de betrokkene over alle relevante aspecten van zijn gezondheidstoestand, de verdere evolutie ervan en over de mogelijke behandeling, zorgverlening en palliatieve bijstand heeft geļnformeerd. »
Verantwoording
Een wilsverklaring met betrekking tot de voorkeuren of bezwaren nopens bepaalde medische behandelingen, kan slechts zinvol zijn indien de patiėnt voldoende is geļnformeerd over zijn gezondheidstoestand, alsmede over alle mogelijke vormen van behandeling en zorgverlening.
De betrokkene dient bij het opstellen van de wilsverklaring overleg te plegen met een arts. Teneinde dit te kunnen nagaan, dient de arts dit tevens te melden in het schriftelijk document dat door de betrokkene wordt opgesteld.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het tweede lid van § 1 van het voorgestelde artikel doen vervallen.
Verantwoording
Het opzettelijk levensbeėindigend handelen bij wilsonbekwamen of comateuze patiėnten ingevolge een wilsverklaring is onaanvaardbaar.
Zie de toelichting bij amendement nr. 293.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het tweede lid, tweede streepje van § 1 van het voorgestelde artikel vervangen door de woorden « dat hij in een comateuze toestand verkeert ».
Verantwoording
1. De huidige libellering « indien hij niet meer bij bewustzijn is » is behalve inhoudelijk onaanvaardbaar, ook dubbelzinnig. Immers kunnen onder deze formulering ook personen vallen die dement(erend) zijn of lijden aan de Alzheimer-ziekte. De tekst sluit een dergelijke interpretatie niet uit.
Het Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse taal omschrijft onder « bewustzijn » :
1ŗ vermogen tot besef, tot weten en erkennen van het bestaan van zichzelf en van de dingen
2ŗ besef van een bepaalde geestesgesteldheid, van verhoudingen
3ŗ zintuiglijk besef
Het is duidelijk dat de term « bewustzijn » aldus ook niet-comateuze patiėnten kan betreffen, die evenwel ingevolge een geestesziekte niet langer over hun « vermogen tot besef » beschikken.
Ook de term « bewusteloos » verschaft geen oplossing. Volgens Van Dale wordt onder bewusteloos begrepen :
1ŗ zonder bewustzijn, buiten kennis
2ŗ (lit.t.) geen bewustzijn hebbend
Gekoppeld aan de definitie van « bewustzijn » stelt zich aldus hetzelfde probleem.
Idem voor de term « onbewust », waarover Van Dale stelt :
1ŗ niet bewust, niet tot zijn kennis doorgedrongen, hem onbekend
2ŗ geen besef of bewustzijn hebbende
3ŗ zonder het zelf te weten of erbij na te denken
4ŗ niet tot het bewustzijn doordringend
5ŗ (gew.) bewusteloos
2. De Franstalige tekst van het voorstel bepaalt deze toestand met de term « inconscient ». Het Van Dale Woordenboek Frans-Nederlands begrijpt hieronder :
1ŗ onbewust waarvan men zich niet bewust is, onwillekeurig, instinctief, zonder besef
2ŗ onverantwoordelijk
3ŗ bewusteloos
4ŗ onwijs, onverstandig
Ook het gebruik van de term « inconscient » dient dus te worden uitgesloten.
3. De toelichting bij het amendement nr. 291 stelt dat de voorwaarde « inconscient » moet begrepen worden als « dans Ie coma ».
Om elke dubbelzinnigheid ter zake uit te sluiten, volstaat het niet deze interpretatie in de toelichting op te nemen.
Zij dient in de wettekst zelf voor te komen.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het tweede lid, tweede streepje van § 1 van het voorgestelde artikel, tussen het woord « hij » en de woorden « niet meer » de woorden « ten gevolge van deze aandoening » invoegen.
Verantwoording
De comateuze toestand dient het gevolg te zijn van de door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening.
Dit oorzakelijk verband wordt niet duidelijk gemaakt in de voorgestelde tekst.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het tweede lid, tweede en derde streepje, van § 1 van het voorgestelde artikel vervangen door volgende bepaling :
« dat op grond van de thans geldende wetenschappelijke kennis vastgesteld is dat zijn hersenfuncties volledig en definitief uitgevallen zijn ».
Verantwoording
De voorgestelde libellering is overgenomen uit artikel 98 van de Code van de medische plichtenleer, die stelt :
« Wanneer op grond van de thans geldende wetenschappelijke kennis vastgesteld is dat de hersenfuncties volledig en definitief uitgevallen zijn, moet de patiėnt overleden verklaard worden. Op dat ogenblik worden alle medische middelen tot kunstmatige bewaring stopgezet. Deze middelen kunnen wel tijdelijk in stand gehouden worden met het oog op het wegnemen van organen met transplantatiedoeleinde, waarbij de wilsbeschikking van de patiėnt en de wettelijke beschikkingen geėerbiedigd worden. »
Aldus kan de wilsverklaring als louter indicatief element tot actieve levensbeėindiging enkel worden gevolgd in deze specifieke hypothese.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het tweede lid van § 1 van het voorgestelde artikel aanvullen met de volgende bepaling :
« dat er voldoende zwaarwichtige medische redenen zijn om de wilsverklaring in overweging te nemen ».
Verantwoording
Het volstaat niet dat vastgesteld wordt dat de patiėnt in een onomkeerbare comateuze toestand verkeert; tevens dient de arts overtuigd te zijn dat er voldoende zwaarwichtige medische redenen zijn om de wilsverklaring van de patiėnt in overweging te nemen.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het tweede lid van § 1 van het voorgestelde artikel aanvullen met de volgende bepaling :
« dat hij zich in een medisch uitzichtloze toestand bevindt van aanhoudende, onbehandelbare en ondraaglijke pijn ».
Verantwoording
De wilsverklaring tot het opzettelijk levensbeėindigend handelen in geval de patiėnt niet langer bij bewustzijn is, kan enkel waarde hebben indien de patiėnt zich in een medisch uitzichtloze toestand bevindt van aanhoudende, onbehandelbare en ondraaglijke pijn.
Zelfs in het Nederlandse wetsvoorstel wordt overigens voorzien dat men deze grondvereisten dient op te volgen eer men uitvoering kąn verlenen aan de wilsverklaring.
Het is immers onaanvaardbaar dat de grondwaarborgen bij een wilsonbekwame patiėnt minder stringent zouden zijn dan bij een wilsbekwame patiėnt.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het tweede lid van § 1 van het voorgestelde artikel aanvullen met de volgende bepaling : « dat de voorwaarden als bedoeld in artikel 3, § 1, zijn vervuld ».
Verantwoording
De wilsverklaring tot het opzettelijk levensbeėindigend handelen in geval de patiėnt niet langer bij bewustzijn is, kan enkel waarde hebben indien de patiėnt zich in een medisch uitzichtloze toestand bevindt van aanhoudende, onbehandelbare en ondraaglijke pijn, en het verzoek vrijwillig, overwogen en herhaald is, en niet tot stand is gekomen als gevolg van enige externe druk (met name de voorwaarden als bedoeld in artikel 3, § 1).
Ook in het Nederlandse wetsvoorstel wordt overigens voorzien dat men deze grondvereisten dient op te volgen eer men uitvoering kan verlenen aan de wilsverklaring.
Het is immers onaanvaardbaar dat de grondwaarborgen bij een wilsonbekwame patiėnt minder stringent zouden zijn dan bij een wilsbekwame patiėnt.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het tweede lid van § 1 van het voorgestelde artikel aanvullen met volgende bepaling :
« dat er naar heersend medisch inzicht geen enkele andere mogelijkheid is om de pijn van de patiėnt te behandelen en zijn waardigheid te waarborgen ».
Verantwoording
Ook bij het opzettelijk levensbeėindigend handelen ingevolge een wilsverklaring, kan deze oplossing slechts het ultimum remedium zijn, en mag er werkelijk geen enkel alternatief voor handen zijn.
De wil tot actieve levensbeėidiging kan dan ook slechts worden in aanmerking worden genomen in zoverre er naar het heersend medisch inzicht geen enkele andere mogelijkheid is om aan de situatie van de patiėnt te verhelpen, zijn pijn te verzachten of op enige andere manier zijn waardigheid te waarborgen.
De huidige libellering is dan ook in strijd met artikel 2 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, dat de Staat de bescherming van het leven oplegt.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het tweede lid van § 1 van het voorgestelde artikel aanvullen met de volgende bepaling :
« dat hij in een stervensfase verkeert ».
Verantwoording
De voorgestelde bepaling maakt het mogelijk dat aan een wilsverklaring tot actief opzettelijk levensbeėindigend handelen kan in aanmerking genomen worden voor patiėnten die niet in een stervensfase verkeren.
Dit dient te worden uitgesloten; het verzoek tot levensbeėindiging voor niet-terminale patiėnten is voor de indieners van huidig amendement onaanvaardbaar; evenmin kan een wilsverklaring dit verzoek vervangen ingeval de patiėnt wilsonbekwaam is geworden.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het derde lid van § 1 van het voorgestelde artikel, tussen de woorden « kunnen een of meer » en de woorden « vertrouwenspersonen » de woorden « natuurlijke personen als » invoegen.
Verantwoording
De huidige libellering maakt het mogelijk dat in de wilsverklaring ook rechtspersonen worden aangeduid als vertrouwenspersoon.
Dergelijke rechtspersoon staat evenwel niet in nauw persoonlijk verband met de patiėnt, en zal derhalve geen afweging maken met betrekking tot de toepasbaarheid van de wilsverklaring in verschillende situaties : op deze wijze wordt de rechtstreekse executie van de wilsverklaring wettelijk verankerd.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het derde lid van § 1 van het voorgestelde artikel, tussen de woorden « verplegend team » en de woorden « kunnen niet », de woorden « noch de getuigen bedoeld in het volgende lid », invoegen.
Verantwoording
Er moet voorzien worden dat de getuigen niet kunnen optreden als vertrouwenspersoon.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het vierde lid van § 1 van het voorgestelde artikel, tussen het woord « schriftelijk » en het woord « worden » de woorden « uit vrije wil, en niet als gevolg van enige externe druk » invoegen.
Verantwoording
De schriftelijke verklaring van de patiėnt met betrekking tot bepaalde voorkeuren of bezwaren moet gebaseerd zijn op de vrije wil van deze patiėnt. Hij mag hierbij niet onder druk worden gezet.
Dit amendement herneemt de bewoordingen van het amendement nr. 183 van de heer Monfils c.s., dat deze bepaling invoegde in artikel 3, § 1, van het wetsvoorstel.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het vierde lid van § 1 van het voorgestelde artikel, tussen de woorden « worden opgemaakt » en de woorden « ten overstaan » de woorden « door degene die de verklaring aflegt » invoegen.
Verantwoording
De wilsverklaring dient steeds te worden opgemaakt door diegene die de wilsverklaring aflegt. De huidige libellering maakt het mogelijk dat deze wilsverklaring ook door een derde kan worden opgemaakt. Deze mogelijkheid dient te worden uitgesloten.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het vierde lid van § 1 van het voorgestelde artikel, de woorden « van wie er minstens een geen materieel belang heeft », vervangen door de woorden « die niet met de patiėnt verwant zijn en geen rechtstreeks of onrechtstreeks belang bij het overlijden van de patiėnt hebben of kunnen hebben ».
Verantwoording
Er moet voorzien worden in een maximale onafhankelijkheid van de getuigen ten aanzien van wie de patiėnt zijn wilsverklaring opstelt.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het vierde lid van § 1 van het voorgestelde artikel aanvullen als volgt :
« De behandelende arts van de patiėnt, de geraadpleegde arts en de leden van het verplegend team kunnen niet als getuige optreden. »
Verantwoording
Noch de artsen, noch het verplegend team mogen als getuige optreden, om elk mogelijk risico van economische druk uit te sluiten.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het vierde lid van § 1 van het voorgestelde artikel aanvullen als volgt :
« De getuigen kunnen niet optreden als vertrouwenspersoon. »
Verantwoording
Er moet voorzien worden dat de getuigen niet kunnen optreden als vertrouwenspersoon.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het vijfde lid van § 1 van het voorgestelde artikel, de woorden « Indien de persoon die een wilsverklaring wenst op te stellen fysiek blijvend niet in staat is om een wilsverklaring op te stellen en te tekenen, kan hij » vervangen door de woorden « Onverminderd de voorgaande leden, kan de persoon die een wilsverklaring wenst op te stellen en fysiek blijvend niet in staat is om een wilsverklaring op te stellen en te tekenen ».
Verantwoording
Het voorgestelde vijfde lid voegt een specifieke regeling in voor personen die niet langer fysiek in staat zijn zelf een wilsverklaring op te stellen en te tekenen.
Evenwel dienen de voorwaarden zoals die gelden voor een persoon die daartoe wél in staat is, onverkort van kracht te blijven.
Daartoe dient te worden bepaald : « onverminderd de voorgaande leden ».
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het vijfde lid van § 1 van het voorgestelde artikel, de woorden « die geen enkel materieel voordeel heeft » vervangen door de woorden « die geen enkel rechtstreeks of onrechtstreeks belang heeft of kan hebben ».
Verantwoording
De uitsluiting van een mogelijk materieel voordeel volstaat niet om mogelijke druk op diegene die de wilsverklaring wenst af te leggen uit te sluiten.
Ook immaterieel of onrechtstreekse voordelen dienen te worden uitgesloten (bijvoorbeeld « zorgmoeheid » bij de familie).
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het vijfde lid van § 1 van het voorgestelde artikel, de woorden « materieel voordeel » vervangen door de woorden « materieel belang ».
Verantwoording
Deze wijziging brengt de terminologie van het vijfde lid in overeenstemming met de bewoordingen gebruikt in het vierde lid.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het vijfde lid van § 1 van het voorgestelde artikel, de woorden « aangeduid door de betrokkene » aanvullen met de woorden « die geen rechtstreeks of onrechtstreeks belang heeft of kan hebben bij het overlijden van de betrokkene ».
Verantwoording
Ook ten opzichte van de tweede meerderjarige persoon, die aanwezig is bij het opstellen van de schriftelijke wilsverklaring door een andere dan de betrokkene, dient in waarborgen voor maximale onafhankelijkheid te worden voorzien.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het vijfde lid van § 1 van het voorgestelde artikel, aanvullen met volgende bepaling :
« De behandelende arts van de betrokkene, de geraadpleegde arts en de leden van het verplegend team kunnen niet optreden als aangewezen personen. »
Verantwoording
Er dient te worden uitgesloten dat de wilsverklaring wordt opgesteld of « geviseerd » door de arts of leden van het medisch team.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het zesde lid van § 1 van het voorgestelde artikel, de woorden « vijf jaar » vervangen door de woorden « een jaar ».
Verantwoording
De vooropgestelde termijn van vijf jaar is arbitrair en te lang. In een termijn van vijf jaar kan de visie van de patiėnt grondig zijn veranderd, evenzeer is het mogelijk dat de medische situatie en de therapeutische mogelijkheden op het ogenblik van het opstellen van de wilsverklaring grondig gewijzigd zijn.
Met de wilsverklaring kan derhalve enkel rekening worden gehouden indien die minder dan een jaar voor het moment waarop de patiėnt zijn wil niet meer kan uiten, werd opgesteld of (her)bevestigd.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het zesde lid van § 1 van het voorgestelde artikel, de woorden « wordt alleen rekening gehouden » vervangen door de woorden « kan alleen rekening gehouden worden ».
Verantwoording
De wilsverklaring betreft geen bindende opdracht voor de arts en heeft slechts indicatieve waarde. De voorgestelde bepaling dient dit duidelijk aan te geven.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het zesde lid van § 1 van het voorgestelde artikel aanvullen als volgt :
« , en werd opgesteld op een ogenblik waarop de patiėnt de draagwijdte en het verloop van zijn ziekte ten volle kon inschatten, en volledig en correct werd geļnformeerd over zijn gezondheidstoestand, de verdere evolutie ervan en over de mogelijke behandeling, zorgverlening en palliatieve bijstand ».
Verantwoording
Zie de verantwoording bij amendement nr 324.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het zesde lid van § 1 van het voorgestelde artikel aanvullen met volgende bepaling :
« Dit document bindt de behandelende arts niet, en kan slechts in rekening worden genomen voor zover het werd opgesteld op een ogenblik waarop de patiėnt de draagwijdte en het verloop van zijn ziekte ten volle kan inschatten, en volledig en correct werd geļnformeerd over zijn gezondheidstoestand, de verdere evolutie ervan en over de mogelijke behandeling, zorgverlening en palliatieve bijstand. »
Verantwoording
Het voorgestelde eerste lid bepaalt geen enkele voorwaarde nopens de rechtskracht en de toepasselijkheid van de schriftelijke verklaring.
Artikel 9 van het Verdrag mensenrechten en bio-ethiek bevestigt dat de vooraf uitgedrukte wil van de patiėnt in verband moet staan met een medische interventie in een voorzienbare situatie. Er dient dan ook te worden bepaald dat met de wilsverklaring enkel kan rekening worden gehouden indien de patiėnt de draagwijdte en het verloop van zijn ziekte ten volle kan inschatten.
Hiertoe is tevens vereist dat de patiėnt voldoende werd geļnformeerd (informed request).
Tenslotte heeft deze schriftelijke verklaring geen enkele bindende waarde voor de behandelende arts, maar is zij enkel een mogelijk interpretatief element in zijn besluitvorming, zo de patiėnt zijn wil niet meer te kennen kan geven. Deze zienswijze werd overigens meermaals bevestigd tijdens de hoorzittingen.
Bovendien is het mogelijk dat de patiėnt zijn wensen lange tijd geleden heeft uitgedrukt, en de wetenschap sindsdien zo is geėvolueerd dat er redenen zijn om zich niet te richten naar de wil van de patiėnt. De arts moet er zich dan ook van overtuigen dat de wensen van de patiėnt van toepassing zijn op de voorliggende situatie en dat deze wensen nog gelden, in het bijzonder rekening houdend met de technische vooruitgang in de geneeskunde.
Vanuit de therapeutische vrijheid van de arts, moet de arts die het niet eens is met de keuze van de patiėnt, tevens kunnen beslissen dat hij geen rekening houdt met de vooraf uitgedrukte wil.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het zesde lid van § 1 van het voorgestelde artikel aanvullen als volgt :
« De wilsverklaring bindt de behandelende arts niet. »
Verantwoording
Zie de verantwoording bij amendement nr. 322.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het zevende lid van § 1 van het voorgestelde artikel, tussen de woorden « ingetrokken en » en de woorden via de diensten », de woorden « in geval de betrokkene hiertoe schriftelijk heeft verzocht » invoegen.
Verantwoording
De opname en mededeling van de wilsverklaring via het Rijksregister kan enkel gebeuren op uitdrukkelijk verzoek van de betrokkene.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het zevende lid van § 1 van het voorgestelde artikel, de woorden « betrokken artsen » vervangen door de woorden « behandelende arts ».
Verantwoording
De term « betrokken artsen » is onduidelijk en al te ruim, en dreigt niet in overeenstemming te zijn met de wet tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Enkel de behandelende arts kan via het Rijksregister op de hoogte worden gesteld van de wilsverklaring (zo de patiėnt hierom heeft verzocht, zie amendement nr. 326).
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Paragraaf 2 van het voorgestelde artikel doen vervallen.
Verantwoording
Het actief en opzettelijk levensbeėindigend handelen bij een wilsonbekwame patiėnt op basis van een wilsverklaring is onaanvaardbaar, en dient onvoorwaardelijk strafbaar te blijven.
Zie de verantwoording bij amendement nr 293.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Aan het slot van het eerste lid van § 2 van het voorgestelde artikel, tussen de woorden « voorwaarden en procedures » en de woorden « heeft nageleefd », het woord « cumulatief » invoegen.
Verantwoording
Het is noodzakelijk dat de arts alle voorwaarden cumulatief naleeft : er mag geen verwarring ontstaan dat de ene voorwaarde minder belangrijk zou zijn dan de andere.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het eerste lid van § 2 van het voorgestelde artikel, de eerste zin vervangen als volgt :
« Wanneer een behandelende arts die euthanasie toepast tengevolge een wilsverklaring zoals voorzien in § 1 zich wil beroepen op de noodtoestand dient hij zich te verzekeren dat de voorwaarden bepaald in artikel 3, § 1, werden vervuld en zich tegelijkertijd te verzekeren dat de patiėnt : »
Verantwoording
1. Enkel de noodtoestand is de enige aanvaardbare rechtsfiguur om een oplossing te voorzien voor het conflict van plichten in hoofde van de arts, en die tevens verenigbaar kan zijn in het licht van artikel 2 van het EVRM.
Zie de uitgebreide toelichting terzake bij amendement nr. 113 en amendement nr. 136.
2. Tevens dient uitdrukkelijk voorzien te worden dat alle voorwaarden zoals bepaald in artikel 3, § 1, van het wetsvoorstel cumulatief dienen te worden nageleefd met de voorwaarden als bepaald in het voorgestelde artikel 4, § 2.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het eerste lid, eerste zin, van § 2 van het voorgestelde artikel, een streepje invoegen, dat luidt als volgt :
« zijn wilsverklaring minder dan een jaar voor het moment waarop hij zijn wil niet meer kan uiten heeft opgesteld of bevestigd ».
Verantwoording
Indien de arts toch rekening houdt met een wilsverklaring, waar conform het voorgestelde artikel 4, § 1, geen rekening mee kan worden gehouden, mag hij niet in de mogelijkheid gesteld worden om zich op de bepalingen van artikel 4, § 2, te beroepen.
De voorziene tekst voorziet geen enkele sanctionering terzake; de controle op het recent karakter van de wilsverklaring dient dan ook te worden opgenomen als grondvoorwaarde.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het eerste lid, eerste zin, van § 2 van het voorgestelde artikel, een streepje invoegen, dat luidt als volgt :
« zijn wilsverklaring minder dan vijf jaar voor het moment waarop hij zijn wil niet meer kan uiten heeft opgesteld of bevestigd. »
Verantwoording
Indien de arts toch rekening houdt met een wilsverklaring, waar conform het voorgestelde artikel 4, § 1, geen rekening mee kan worden gehouden, mag hij niet in de mogelijkheid gesteld worden om zich op de bepalingen van artikel 4, § 2, te beroepen.
De voorziene tekst voorziet geen enkele sanctionering terzake; de controle op het recent karakter van de wilsverklaring dient dan ook te worden opgenomen als grondvoorwaarde.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het eerste lid, eerste zin, van § 2 van het voorgestelde artikel, een streepje invoegen, dat luidt als volgt :
« er voldoende zwaarwichtige medische redenen zijn om de wilsverklaring in overweging te nemen. »
Verantwoording
Het volstaat niet dat vastgesteld wordt dat de patiėnt in een onomkeerbare comateuze toestand verkeert; tevens dient de arts overtuigd te zijn dat er voldoende zwaarwichtige medische redenen zijn om de wilsverklaring van de patiėnt in overweging te nemen.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het eerste lid, tweede streepje, van § 2 van het voorgestelde artikel, vervangen door de woorden « in een comateuze toestand verkeert ».
Verantwoording
1. De huidige libellering « indien hij niet meer bij bewustzijn is » is behalve inhoudelijk onaanvaardbaar, ook dubbelzinnig. Immers kunnen onder deze formulering ook personen vallen die dement(erend) zijn of lijden aan de Alzheimer-ziekte. De tekst sluit een dergelijke interpretatie niet uit.
Het van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse taal omschrijft onder « bewustzijn » :
1) vermogen tot besef, tot weten en erkennen van het bestaan van zichzelf en van de dingen;
2) besef van een bepaalde geestesgesteldheid, van verhoudingen;
3) zintuiglijk besef.
Het is duidelijk dat de term « bewustzijn » aldus ook niet-comateuze patiėnten kan betreffen, die evenwel ingevolge een geestesziekte niet langer over hun « vermogen tot besef » beschikken.
Ook de term « bewusteloos » verschaft geen oplossing. Volgens van Dale wordt onder bewusteloos worden begrepen :
1) zonder bewustzijn, buiten kennis;
2) (lit.t.) geen bewustzijn hebbend.
Gekoppeld aan de definitie van « bewustzijn » stelt zich aldus hetzelfde probleem.
Idem voor de term « onbewust », waarover van Dale stelt :
1) niet bewust, niet tot zijn kennis doorgedrongen, hem onbekend;
2) geen besef of bewustzijn hebbende;
3) zonder het zelf te weten of erbij na te denken;
4) niet tot het bewustzijn doordringend
5) (gew.) bewusteloos.
De Franstalige tekst van het voorstel bepaalt deze toestand met de term « inconscient ». Het van Dale Woordenboek Frans-Nederlands begrijpt hieronder :
1) onbewust waarvan men zich niet bewust is, onwillekeurig, instinctief, zonder besef;
2) onverantwoordelijk;
3) bewusteloos;
4) onwijs, onverstandig.
Ook het gebruik van de term « inconscient » dient dus te worden uitgesloten.
3. De toelichting bij het amendement nr. 291 stelt dat de voorwaarde « inconscient » moet begrepen worden als « dans le coma ».
Om elke dubbelzinnigheid terzake uit te sluiten, volstaat het niet deze interpretatie in de toelichting op te nemen.
Zij dient in de wettekst zelf voor te komen.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het eerste lid, tweede en derde streepje, van § 2 van het voorgestelde artikel vervangen door volgende bepaling :
« dat op grond van de thans geldende wetenschappelijke kennis vastgesteld is dat zijn hersenfuncties volledig en definitief uitgevallen zijn. »
Verantwoording
De voorgestelde libellering is overgenomen uit artikel 98 van de Code van de Medische Plichtenleer, die stelt :
« Wanneer op grond van de thans geldende wetenschappelijke kennis vastgesteld is dat de hersenfuncties volledig en definitief uitgevallen zijn, moet de patiėnt overleden verklaard worden. Op dat ogenblik worden alle medische middelen tot kunstmatige bewaring stopgezet. Deze middelen kunnen wel tijdelijk in stand gehouden worden met het oog op het wegnemen van organen met transplantatiedoeleinde, waarbij de wilsbeschikking van de patiėnt en de wettelijke beschikkingen geėerbiedigd worden. »
Aldus kan de wilsverklaring als louter indicatief element tot actieve levensbeėindiging enkel worden gevolgd in deze specifieke hypothese.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het eerste lid, tweede streepje, van § 2 van het voorgestelde artikel, tussen het woord « hij » en de woorden. « niet meer » de woorden « ten gevolge van deze aandoening » invoegen.
Verantwoording
De comateuze toestand dient het gevolg te zijn van de door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening.
Dit oorzakelijk verband wordt niet duidelijk gemaakt in de voorgestelde tekst.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het eerste lid, eerste zin, van § 2 van het voorgestelde artikel, een streepje invoegen, dat luidt als volgt :
« zich in een medisch uitzichtloze toestand bevindt van aanhoudende, onbehandelbare en ondraaglijke pijn. »
Verantwoording
De wilsverklaring tot het opzettelijk levensbeėindigend handelen in geval de patiėnt niet langer bij bewustzijn is, kan enkel waarde hebben indien de patiėnt zich in een medisch uitzichtloze toestand bevindt van aanhoudende, onbehandelbare en ondraaglijke pijn.
Ook in het Nederlandse wetsvoorstel wordt overigens voorzien dat men deze grondvereisten dient op te volgen eer men uitvoering kįn verlenen aan de wilsverklaring.
Het is immers onaanvaardbaar dat de grondwaarborgen bij een wilsonbekwame patiėnt minder stringent zouden zijn dan bij een wilsbekwame patiėnt.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het eerste lid, eerste zin, van § 2 van het voorgestelde artikel, een streepje invoegen dat luidt als volgt :
« dat de voorwaarden als bedoeld in artikel 3, § 1, zijn vervuld. »
Verantwoording
De wilsverklaring tot het opzettelijk levensbeėindigend handelen in geval de patiėnt niet langer bij bewustzijn is, kan enkel waarde hebben indien de patiėnt zich in een medisch uitzichtloze toestand bevindt van aanhoudende, onbehandelbare en ondraaglijke pijn, en het verzoek vrijwillig, overwogen en herhaald is, en niet tot stand is gekomen als gevolg van enige externe druk (met name de voorwaarden als bedoeld in artikel 3, § 1).
Ook in het Nederlandse wetsvoorstel wordt overigens voorzien dat men deze grondvereisten dient op te volgen eer men uitvoering kąn verlenen aan de wilsverklaring.
Het is immers onaanvaardbaar dat de grondwaarborgen bij een wilsonbekwame patiėnt minder stringent zouden zijn dan bij een wilsbekwame patiėnt.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het eerste lid, eerste zin, van § 2 van het voorgestelde artikel, een streepje invoegen dat luidt als volgt :
« dat er naar heersend medisch inzicht geen enkele andere mogelijkheid is om de pijn van de patiėnt te behandelen en zijn waardigheid te waarborgen. »
Verantwoording
Ook bij het opzettelijk levensbeėindigend handelen ingevolge een wilsverklaring, kan deze oplossing slechts het ultimum remedium zijn, en mag er werkelijk geen enkel alternatief voorhanden zijn.
De wil tot actieve levensbeėindiging kan dan ook slechts worden in aanmerking worden genomen in zoverre er naar het heersend medisch inzicht geen enkele andere mogelijkheid is om aan de situatie van de patiėnt te verhelpen, zijn pijn te verzachten of op enige andere manier zijn waardigheid te waarborgen.
De huidige libellering is dan ook in strijd met artikel 2 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, dat de Staat de bescherming van het leven oplegt.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het eerste lid, eerste zin, van § 1 van het voorgestelde artikel, een streepje invoegen, dat luidt als volgt :
« hij in een stervensfase verkeert. »
Verantwoording
De voorgestelde bepaling maakt het mogelijk dat een wilsverklaring tot actief opzettelijk levensbeėindigend handelen kan in aanmerking genomen worden voor patiėnten die niet in een stervensfase verkeren.
Dit dient te worden uitgesloten; het verzoek tot levensbeėindiging voor niet-terminale patiėnten is voor de indieners van huidig amendement onaanvaardbaar; evenmin kan een wilsverklaring dit verzoek vervangen ingeval de patiėnt wilsonbekwaam is geworden.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Aan § 2 van het voorgestelde artikel, volgende wijzigingen aanbrengen :
1ŗ in het eerste lid, eerste zin, de woorden « de patiėnt » doen vervallen;
2ŗ in het eerste lid, eerste streepje, voor het woord « lijdt », de woorden « de patiėnt » invoegen.
Verantwoording
Het betreft een legistieke verbetering.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het eerste lid van de voorgestelde § 2, de woorden « indien deze arts er zich van verzekerd heeft dat de patiėnt » vervangen door de woorden « indien deze arts de voorwaarden en procedures bedoeld in artikel 3 en artikel 5 heeft nageleefd, en er zich bovendien van verzekerd heeft dat : »
Verantwoording
1. De opbouw van de voorgestelde § 2 is mank.
Een arts die euthanasie toepast op een wilsonbekwame comateuze patiėnt ingevolge zijn wilsverklaring, past in eerste instantie « euthanasie » toe.
Daarom dient dus eerstens duidelijk te worden bepaald dat de voorwaarden voor « straffeloze » euthanasie, zoals voorzien in artikel 3 en artikel 5 (meldingsplicht) moeten worden nageleefd.
2. Hierbovenop dient de arts ook nog een aantal bijkomende grondvoorwaarden in rekening te nemen, die opgenomen zijn in de voorgestelde § 2.
3. Tenslotte dient de bepaling aan het eind van het eerste lid « En hij de in deze wet voorgeschreven voorwaarden en procedures heeft nageleefd » behouden te blijven, nu zij de procedurele voorwaarden zoals verder voorzien in artikel 4, § 2, sanctioneerbaar maakt bij niet-naleving.
Op deze wijze wordt ook een analoge opbouw verzekerd met de bepalingen in artikel 3 van het voorstel.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het tweede lid, 1ŗ, van de § 2 van het voorgestelde artikel, de eerste zin vervangen door volgende bepaling :
« een andere arts raadplegen over de naleving van de voorwaarden bedoeld in artikel 3, § 1, en het voorgaande lid, en hem op de hoogte brengen van de redenene voor deze raadpleging. »
Verantwoording
De enkele toetsing door de geraadpleegde arts van het onomkeerbaar karakter van het buiten bewustzijn, kan niet volstaan en blijft aldus beperkt tot het bevestigen van deze diagnose.
In het kader van een euthanaserende handeling dient de geraadpleegde arts zich dan ook uit te spreken over het vervuld zijn van ąlle grondvoorwaarden.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het tweede lid, 2ŗ, van de § 2 van het voorgestelde artikel, de woorden « en onderzoekt de patiėnt » vervangen door de woorden « , onderzoekt de patiėnt en gaat na of de verzorging en de toegediende behandeling gepast zijn ».
Verantwoording
De arts dient tevens na te gaan of de verzorging en de toegediende behandeling aangepast zijn.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het tweede lid, 1ŗ, van de § 2 van het voorgestelde artikel, de woorden « brengt de behandelende arts deze vertrouwenspersoon op de hoogte van de resulaten van deze raadpleging » vervangen door de woorden « bespreekt de behandelende arts met de vertrouwenspersoon de resultaten van deze raadpleging ».
Verantwoording
De voorgestelde tekst beperkt de taak van de arts na de raadpleging door de tweede arts enkel tot een formele informatieplicht.
Dit volstaat niet : de vertrouwenspersoon dient de resultaten van de raadpleging samen met de arts ook te kunnen evalueren en bespreken.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het tweede lid, 3ŗ, van § 2 van het voorgestelde artikel, tussen de woorden « het verzoek van de patiėnt » en de woorden « met hem », de woorden « en de resultaten van de besprekingen bedoeld in 1ŗ en 2ŗ » invoegen.
Verantwoording
Het is noodzakelijk dat de vertrouwenspersoon niet alleen de wilsverklaring met de arts bespreekt, maar ook de resultaten van de besprekingen die de arts voerde met de tweede arts en met het verplegend team.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het tweede lid van § 2 van het voorgestelde artikel, het 4ŗ vervangen door volgende bepaling :
« 4ŗ de inhoud van de wilsverklaring en de resultaten van de besprekingen bedoeld in 1ŗ tot en met 3ŗ met de naasten van de patiėnt bespreken. »
Verantwoording
Het aanduiden van een vertrouwenspersoon mag niet tot gevolg hebben dat de naasten (die bijvoorbeeld niet aangewezen zijn) op geen enkele manier nog mogen worden betrokken.
Bovendien dienen zij over alle resultaten van de verschillende raadplegingen te worden ingelicht en geconsulteerd.
(Subsidiair amendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het tweede lid, 4ŗ, van § 2 van het voorgestelde artikel, de woorden « naasten van de patiėnt die door de vertrouwenspersoon zijn aangewezen » vervangen door de woorden « naasten van de patiėnt die de patiėnt in zijn wilsverklaring heeft aangewezen ».
Verantwoording
Het moet uitgesloten worden dat het overleg met de naasten enkel kan gebeuren met dié naasten die door de vertrouwenspersoon worden aangewezen.
Alle naasten die door de patiėnt zijn aangewezen in zijn wilsverklaring hebben het recht de inhoud van deze wilsverklaring te kennen (zie tevens het subamendement nr. 56-B van de dames Lindekens, Leduc, De Roeck en de heer Vankrunkelsven op amendement nr. 16).
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het derde lid van § 2 van het voorgestelde artikel, tussen de woorden « geraadpleegde arts » en het woord « worden », de woorden, « en de resultaten van de consulaties zoals bedoeld in 2ŗ tot en met 4ŗ, » invoegen.
Verantwoording
Het medisch dossier dient ook de resultaten van de raadplegingen die de arts voerde met het verplegend team, de vertrouwenspersoon en de naasten van de patiėnt te bevatten.
Hugo VANDENBERGHE. Mia DE SCHAMPHELAERE. Ingrid van KESSEL. |
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In dit artikel :
A. Paragraaf 1 doen vervallen.
B. In de eerste volzin van § 2, de woorden « zoals bepaald in § 1 » vervangen door de woorden « opgemaakt door een persoon die bekwaam is, de volle leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en zijn belangen inzake gezondheid op een redelijke wijze kan beoordelen ».
Verantwoording
A. Paragraaf 1 hoort in het kader van de wetgeving over de rechten van de patiėnt en niet in een tekst over euthanasie in de strikte zin van het woord. Het behoud van deze tekst zou ongetwijfeld op meerdere punten verwarring doen ontstaan over de doelstellingen van deze wet.
B. De in dit amendement voorgestelde § 2, is coherenter.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het voorgestelde artikel 4 vervangen als volgt :
« Art. 4. § 1. Elke patiėnt heeft recht op alle informatie die hem betreft en die nuttig kan zijn om zijn gezondheidstoestand en de ontwikkeling daarvan te begrijpen.
Deze informatie wordt hem meegedeeld in begrijpelijke termen, die aangepast zijn aan zijn situatie. Behoudens hoogdringendheid dient deze informatie correct en volledig te zijn.
Elke patiėnt heeft het recht om vooraf, uit vrije wil en met kennis van zaken zijn toestemming te geven voor alle handelingen verricht door een zorgverlener. Behoudens hoogdringendheid mag geen enkele medische handeling worden uitgevoerd, voorgezet of gestaakt zonder de vrije en met kennis van zaken gegeven toestemming van de patiėnt. Deze toestemming mag op ieder ogenblik worden ingetrokken.
De patiėnt mag schriftelijk, in de vorm die hem gepast lijkt, richtlijnen bepalen met betrekking tot de omstandigheden van zijn levenseinde voor het geval hij niet meer in staat zou zijn zijn wil te uiten. Hij kan met name bepalen dat hij geen behandeling wil ondergaan die tot doel heeft de werking van zijn vitale functies te verlengen, als de dood onafwendbaar is. Dit document heeft een indicatieve waarde voor de arts.
Hij kan ook een vertrouwenspersoon aanwijzen die de behandelende arts op de hoogte moet brengen van zijn wensen.
De verklaring en eventueel de naam van de vertrouwenspersoon worden bij voorkeur in het dossier van de patiėnt bij de huisarts bewaard.
§ 2. De arts is de patiėnt bij diens levenseinde alle morele en geneeskundige, curatieve of palliatieve hulp verschuldigd teneinde zijn fysieke of morele pijn te verlichten en zijn waardigheid te bewaren.
Hij onthoudt zich van elke daad die er redelijkerwijze niet kan toe bijdragen de gezondheid of de toestand van de patiėnt te verbeteren, en meer bepaald van alle handelingen die gezien zijn toestand nodeloos of buiten proportie lijken omdat zij rekening houdend met de meest recente stand van de geneeskunde, geen vooruitzicht op genezing of verlichting van zijn pijn bieden maar slechts strekken tot het uitstel van het overlijden.
Wanneer de patiėnt definitief buiten bewustzijn raakt, beperkt de arts zich ertoe hem de nodige comfortzorg te verlenen.
In dat geval kan de arts beslissen over het starten of stopzetten van een behandeling nadat hij ten minste een collega heeft geraadpleegd en naar de wensen van de patiėnt heeft gepeild in de wilsverklaring of bij de aangewezen vertrouwenspersoon, of bij gebreke daarvan bij de naasten of de wettelijke vertegenwoordiger van de patiėnt. »
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het voorgestelde artikel 4 wijzigen als volgt :
A. In het eerste lid van § 1, de woorden « bepaalde medische handelingen » vervangen door de woorden « bepaalde medische handelingen bij het levenseinde ».
B. Het tweede lid tot het achtste lid doen vervallen.
C. Paragraaf 2 doen vervallen.
Verantwoording
Door ze te plaatsen in het beperkte kader van een wet betreffende de euthanasie veeleer dan in een meer algemene regelgeving betreffende het levenseinde, en los van andere bepalingen betreffende de rechten van de patiėnt zoals het recht op informatie en op toestemming, maakt men de concrete draagwijdte van de in artikel 1 vervatte bepaling niet voldoende duidelijk. Als de indieners hun tekst toch willen behouden, zou die coherenter worden als hij enerzijds beperkt bleef tot de medische behandelingen bij het levenseinde en anderzijds duidelijk werd gescheiden van de artikelen betreffende de euthanasie.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het achtste lid van § 1 doen vervallen.
Verantwoording
Er is geen enkele reden om de vaststelling van de toepassingsvoorwaarden inzake de wilsverklaring aan de Koning op te dragen. De bewaring van de wilsverklaring in het Rijksregister biedt geen enkele waarborg dat ze aan de artsen zal worden meegedeeld.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het eerste lid van § 2 van het voorgestelde artikel aanvullen met een streepje, luidende :
« en dat de dood op korte termijn onomkeerbaar is. »
Verantwoording
Dit is een bijkomende waarborg dat de toestand van bewusteloosheid waarvan sprake in het voorgestelde artikel, onomkeerbaar is.
Nathalie de T' SERCLAES. |
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het tweede lid van § 2 van het voorgestelde artikel, het 4ŗ vervangen als volgt :
« 4ŗ de inhoud van de wilsverklaring bespreken met de naasten van de patiėnt. »
Verantwoording
Wanneer de patiėnt niet meer uit zijn coma zal ontwaken, moeten zijn toestand en de wensen die hij in zijn wilsverklaring heeft uitgedrukt, met zijn naasten worden besproken.
Nathalie de T' SERCLAES. Paul GALAND. |
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het tweede lid van § 2 van het voorgestelde artikel, het 2ŗ vervangen als volgt :
« 2ŗ de wilsverklaring van de patiėnt bespreken met het verplegend team dat regelmatig met hem in contact staat. »
Verantwoording
Aangezien de patiėnt zich in een zeer kwetsbare toestand bevindt, zou het vreemd zijn als er geen verplegend team zou zijn.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het voorgestelde artikel 4 wijzigen als volgt :
A. In het tweede lid van § 2, in het 1ŗ de volzin « indien in de wilsverklaring een vertrouwenspersoon ... deze raadpleging » doen vervallen.
B. In het tweede lid van § 2, het 3ŗ aanvullen als volgt :
« en hem informeren over de resultaten van de raadpleging van de arts bedoeld in het 1ŗ. »
Verantwoording
Deze wijzigingen maken de in het amendement voorgestelde tekst meer samenhangend.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het tweede lid van § 2 van het voorgestelde artikel, het 1ŗ aanvullen als volgt : « Deze dient bij voorkeur een specialist neurologie te zijn. »
Verantwoording
Het is raadzaam dat de arts die wordt geraadpleegd over het feit of de patiėnt nog uit zijn coma kan ontwaken, een neuroloog is. De Zwitserse werkgroep die zich over dit probleem gebogen heeft, is tot die conclusie gekomen.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het tweede lid van § 1 van het voorgestelde artikel, de woorden « zijn wil » vervangen door de woorden « zijn wens ».
Verantwoording
Zo blijkt duidelijker dat de verklaring louter informatief is : de betrokkene staat nog te ver van de toestand waarin hij later terecht kan komen.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het eerste lid van § 1 van dit artikel, de woorden « of ontvoogde minderjarigen » doen vervallen.
Verantwoording
Als de indieners van dit voorstel willen dat de wet niet van toepassing is op minderjarigen, moeten ze ook geen uitzondering maken voor ontvoogde minderjarigen. De universele verklaring van de rechten van het kind heeft betrekking op alle minderjarigen jonger dan 18, ongeacht hun rechtsstatuut. De uitzondering die wordt gemaakt voor ontvoogde minderjarigen is niet gerechtvaardigd.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
De voorgestelde § 1 en § 2 van dit artikel vervangen als volgt :
« Iedere handelingsbekwame persoon die de volle leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en zijn belangen inzake gezondheid op een redelijke wijze kan beoordelen, kan schriftelijk zijn wens kenbaar maken dat een arts opzettelijk een einde maakt aan zijn leven ingeval hij niet meer bij bewustzijn is, dat deze toestand onomkeerbaar is en zijn overlijden onontkoombaar op korte termijn. »
Verantwoording
In de voorgestelde tekst heeft § 1 geen concrete betekenis. Deze paragraaf past in een wet over de begeleiding bij het levenseinde of in een wet betreffende de rechten van de patiėnt. In een wet die uitsluitend handelt over euthanasie, heeft deze bepaling geen concrete inhoud.
Paragraaf 2 moet anders worden geformuleerd om verwarring te voorkomen tussen de wensen van de patiėnt en de verantwoordelijkheid van de arts waarover § 2 handelt.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het voorgestelde artikel 4 wijzigen als volgt :
A. Het eerste lid van § 1 doen vervallen.
B. In het tweede lid van § 1, de woorden « Hij kan daarin onder meer » vervangen door de woorden « Eenieder die de volle leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en handelingsbekwaam is, kan ».
Verantwoording
In de voorgestelde tekst heeft het eerste lid geen concrete betekenis. Het eerste lid past in een wet over de begeleiding bij het levenseinde of in een wet betreffende de rechten van de patiėnt. In een wet die uitsluitend handelt over euthanasie, heeft deze bepaling geen concrete inhoud.
Het tweede lid moet dus ook worden aangepast.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het derde lid van de voorgestelde § 1 van dit artikel vervangen als volgt :
« In de wilsverklaring kunnen één of meer vertrouwenspersonen worden aangewezen die de behandelende arts op de hoogte brengen van het bestaan van de wilsverklaring en van de inhoud ervan. »
Verantwoording
Het kan nuttig zijn hier te vermelden dat de persoon die een wilsverklaring opstelt, een vertrouwenspersoon kan aanwijzen, maar het daaropvolgende dispositief is overbodig.
De persoon die de verklaring opstelt en een of meerdere vertrouwenspersonen aanwijst, kan immers zelf wel beslissen over het eventuele nut van een vervangingsprocedure. Het is hoe dan ook niet duidelijk wat de waarde is van deze bepaling, waaraan geen sanctie kan worden verbonden. Het is daarom beter gewoon te vermelden dat een vertrouwenspersoon kan worden aangewezen.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het achtste lid van de voorgestelde § 1 van dit artikel vervangen als volgt :
« Tenzij de persoon iets anders bepaalt, worden de wilsverklaring en de naam van de vertrouwenspersoon zo er een werd aangewezen, bewaard in het dossier van de patiėnt bij zijn huisarts. »
Verantwoording
Het klinkt minder bureaucratisch en het lijkt van meer eerbied voor de persoonlijke levenssfeer te getuigen om dit document, dat duidelijk behoort tot de persoonlijke levenssfeer, te doen bewaren bij de huisarts, die zijn patiėnt beter kent dan wie ook zowel op medisch als op sociaal vlak. Bovendien bepalen de geldende reglementen dat de arts op de hoogte wordt gebracht wanneer zijn patiėnt in het ziekenhuis is opgenomen.
Nathalie de T' SERCLAES. |
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In de eerste volzin van het eerste lid van de voorgestelde § 2 van dit artikel de woorden « indien deze arts vaststelt : » vervangen door de woorden « indien deze arts zich ervan vergewist heeft : ».
Verantwoording
Overeenstemming met artikel 3.
Nathalie de T' SERCLAES. Paul GALAND. |
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het tweede lid van de voorgestelde § 2 van dit artikel een 4ŗbis toevoegen, luidende :
« 4ŗbis over de toestand van de patiėnt overleg plegen met de cel Hulp bij de beslissing of met het ethisch comité van de instelling zo de patiėnt in het ziekenhuis is opgenomen. Bevindt de patiėnt zich thuis, dan pleegt de arts overleg met elke bestaande instantie van dezelfde aard. »
Verantwoording
De patiėnt is niet langer bij machte om zijn verklaring te bevestigen of in te trekken. Het is dus wenselijk dat de arts tijdens zijn besluitvormingsproces om al dan niet euthanasie toe te passen, een derde instantie raadpleegt.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het zesde lid van § 1 van dit artikel vervangen als volgt :
« De wilsverklaring moet regelmatig bevestigd worden en hoe dan ook in een termijn die dicht bij het begin ligt van het ogenblik waarop de betrokkene zijn wil niet meer kan bevestigen. De wilsverklaring heeft niettemin slechts een indicatieve waarde voor de arts. »
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het vierde lid van de voorgestelde § 1 van dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Uiteraard kan de wilsverklaring te allen tijde worden opgesteld, dit hoeft niet expliciet in de tekst te staan. Bovendien heeft ook de hier vereiste aanwezigheid van twee getuigen geen enkele zin. De wilsverklaring kan immers slechts indicatieve waarde hebben aangezien de patiėnt niet meer in staat is zijn wens te bevestigen zoals hij dat wel kan in de situatie als bedoeld in artikel 3.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het eerste lid van de voorgestelde § 1 van dit artikel, de woorden « elke meerderjarige of ontvoogde minderjarige » vervangen door de woorden « iedere bekwame persoon die de volle leeftijd van achttien jaar heeft bereikt ».
Verantwoording
Zo wordt duidelijk verwoord dat dit wetsvoorstel niet van toepassing is op minderjarigen, ongeacht hun juridisch statuut.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het derde lid van de voorgestelde § 1 van dit artikel vervangen als volgt :
« De schriftelijke wilsverklaring kan een vertrouwenspersoon aanwijzen die ermee belast is de behandelende arts op de hoogte te brengen van het bestaan van de verklaring. »
Verantwoording
Indien de patiėnt het nodig acht, kan hij een vertrouwenspersoon aanwijzen die de arts op de hoogte moet brengen van het bestaan van de wilsverklaring. Deze vertrouwenspersoon is echter geen gemachtigde. Hij kan in geen geval handelen in de plaats van de patiėnt die in een wilsverklaring om euthanasie verzoekt.
Nathalie de T' SERCLAES. |
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het eerste lid van de voorgestelde § 1 van dit artikel, de woorden « of ontvoogde minderjarige » doen vervallen.
Verantwoording
Het probleem van euthanasie voor minderjarigen die al dan niet in een stervensfase verkeren, is uiterst delicaat en kan hier niet als bij toverslag geregeld worden door middel van iets dat eigenlijk een kunstgreep is en het begrip « ontvoogding » hanteert. Volgens de artikelen 476 en volgende van het Burgerlijk Wetboek wordt de minderjarige van rechtswege ontvoogd indien hij huwt (dat wil zeggen in principe vanaf de meerderjarigheid of vanaf 18 jaar, alhoewel de minderjarige ook vrijstelling kan krijgen en vroeger in het huwelijk kan treden), maar kan hij ook ontvoogd worden door de rechtbank en wel zodra hij de volle leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt.
De ontvoogding is geen vervroegde meerderjarigheid maar een overgangsregeling die de vrijheid en de bescherming van de minderjarige combineert om de minderjarige de mogelijkheid te bieden een aantal daden van koophandel te verrichten. Voor bepaalde handelingen blijft de minderjarige immers onderworpen, niet aan een vertegenwoordigingsregeling maar wel aan een bijstandsregeling met een curator of aan een voogdijregeling.
Het systeem van ontvoogding is trouwens verouderd en zal wellicht spoedig verdwijnen. Het lijkt ons ongepast om euthanasie bij minderjarigen via deze omweg te regelen.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het eerste lid van de voorgestelde § 1 van dit artikel, na het woord « handelingsbekwame » invoegen de woorden « en heldere ».
Verantwoording
Op het ogenblik dat hij zijn verklaring opstelt, moet de patiėnt niet alleen juridisch bekwaam maar ook helder van geest zijn. Deze toevoeging is voor ons erg belangrijk, aangezien de indieners van het voorstel toegeven dat de wilsverklaring ook betrekking kan hebben op de actieve beėindiging van het leven van de patiėnt. De Nationale Vereniging voor hulp aan verstandelijk gehandicapten heeft in haar schriijven van 21 december het belang van het begrip « helder van geest » benadrukt. De vereniging zegt meer bepaald dat dit bijzonder belangrijk is voor mensen die verstandelijk gehandicapt zijn, maar niet als burgerlijk onbekwaam worden beschouwd, hoewel zij niet in staat zijn om op heldere wijze de volledige draagwijdte in te schatten van een verzoek om een behandeling na te laten of te staken, of een verzoek om actieve levensbeėindiging.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het eerste lid van de voorgestelde § 1 van dit artikel, aanvullen als volgt :
« De wilsverklaring moet vrijwillig zijn opgesteld zonder enige vorm van dwang of druk. »
Verantwoording
Het is belangrijk dat de voorwaarden waaraan voldaan moet zijn voor het opstellen van een schriftelijk euthanasieverzoek door een patiėnt bij bewustzijn, eveneens worden nageleefd bij het opstellen van een wilsverklaring. Daar het om een verklaring gaat die in aanmerking genomen kan worden wanneer de patiėnt niet bij bewustzijn is, moet de bescherming nog beter gewaarborgd zijn.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Tussen het eerste en het tweede lid van de voorgestelde § 1 van dit artikel, een nieuw lid invoegen luidende :
« Alvorens over te gaan tot het opstellen van de wilsverklaring moet de betrokkene door zijn arts correct en passend geļnformeerd zijn over zijn gezondheidstoestand en de ontwikkeling ervan alsmede over de verschillende medische behandelingen en vormen van zorgverlening die in zijn verklaring worden beoogd. De arts bevestigt in de verklaring dat de betrokkene hem gezond van geest lijkt en de informatie begrepen lijkt te hebben. »
Verantwoording
Alvorens een wilsverklaring te kunnen opstellen moet de patiėnt niet alleen correct geļnformeerd zijn over zijn huidige gezondheidstoestand maar ook over alle medische situaties waarnaar hij verwijst en waarover hij in zijn wilsverklaring een standpunt wil innemen. Is dit niet zo, dan heeft de wilsverklaring geen enkele zin en kan zij zelfs voor de patiėnt gevaarlijk blijken.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het tweede lid van de voorgestelde § 1 van dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Dit lid verschaft geen duidelijkheid over de medische toestand die erin bedoeld wordt : wat wordt verstaan onder de onomkeerbare toestand van niet meer bij bewustzijn zijn ? Moet het begrip « niet meer bij bewustzijn zijn » strikt worden geļnterpreteerd ? Indien dit zo is, betekent een onomkeerbare toestand van niet meer bij bewustzijn zijn dat de patiėnt langdurig in een coma ligt en dat de medische wetenschap met zekerheid kan zeggen dat de patiėnt niet meer uit die coma zal ontwaken. Het enige geval waarin de medische wetenschap dit met zekerheid zou kunnen zeggen, is bij een volgens de huidige stand van de wetenschap volledig en onherstelbaar verlies van de hersenfuncties. Deze toestand, die ook wel « hersendood » wordt genoemd, wordt reeds behandeld in artikel 98 van de Code van geneeskundige plichtenleer, dat zegt dat de patiėnt in een dergelijk geval overleden verklaard moet worden. Volgens de huidige medische praktijk kan hier dus geen euthanasie worden toegepast. In de andere gevallen kan niet met zekerheid worden gezegd dat de toestand onomkeerbaar is.
Als het begrip « onomkeerbare toestand van niet meer bij bewustzijn zijn » echter ruim moet worden geļnterpreteerd, kan het eveneens betrekking hebben op gevallen waarin de patiėnt voor onbepaalde tijd niet in staat is zijn wil te kennen te geven. Op die manier is de bepaling ook van toepassing op onbekwamen als bedoeld in advies nr. 9 van het Raadgevend Comité voor bio-ethiek, dat wil zeggen op mensen die wel rechtsbekwaam zijn maar bijvoorbeeld door ziekte, ouderdom, dementie of een ongeval, niet in staat zijn hun wil te kennen te geven.
Vooraf neergelegde wilsverklaringen kunnen nooit de complexiteit van het « hier en nu » vatten noch een dwingende gedragscode opleggen omtrent onvoorzienbare situaties. De arts mag niet oordelen over de levenskwaliteit van zijn gelijken en noch minder over de levenskwaliteit van hen die niet of niet meer in staat zijn hun wil te kennen te geven.
Actieve levensbeėindiging bij onbekwamen moet in alle omstandigheden verboden blijven. Dit verbod is een conditio sine qua non om de rechten van de zwaksten in onze samenleving te beschermen en dus ook de democratische grondwaarden van onze samenleving (voorstel 3, advies nr. 9 van het Raadgevend Comité voor de bio-ethiek van 22 februari 1999 betreffende het levensbeėindigend handelen bij wilsonbekwamen).
De medische wereld beschikt over een waaier aan mogelijkheden om afdoende oplossingen te vinden voor onbekwamen die in een stervensfase verkeren, zonder een toevlucht te moeten nemen tot actieve levensbeėindiging. Bij onbekwamen die in een stervensfase verkeren, moet de arts de patiėnt de best mogelijke levenskwaliteit bieden, zonder evenwel tot een van de twee uitersten te gaan dus zonder uitzichtloze medische behandelingen hardnekkig voort te zetten maar ook zonder over te gaan tot actieve levensbeėindiging. De beslissing moet worden genomen in een open sfeer van dialoog met de verwanten of met de vertrouwenspersoon die de patiėnt heeft aangewezen en met het verzorgend team. Bovendien moet bij de beslissing rekening worden gehouden met de wensen die de patiėnt voordien heeft uitgedrukt over het nalaten of staken van bepaalde verzorgingen of behandelingen. De eindbeslissing wordt steeds genomen door de arts, doch die beslissing moet blijven voortvloeien uit het opnemen van verantwoordelijkheid, uit de verpleging en het bijstaan van de onbekwame patiėnt in het terminale stadium.
Artikel 96 van de Code van geneeskundige plichtenleer bepaalt eveneens dat, wanneer de patiėnt definitief in een toestand van diepe bewusteloosheid verkeert, de geneesheer zich tot comfortzorgen zal beperken.
Aanbeveling 1418 van de Raad van Europa van 25 juni 1999 betreffende de bescherming van de rechten van de mens en de waardigheid van ongeneeslijk zieken en stervenden, maakt duidelijk het onderscheid tussen euthanasie en het recht van de patiėnt om bepaalde behandelingen te weigeren alsmede het recht op pijnstillende behandelingen en aangepaste palliatieve zorg, ook al kunnen de gekozen behandelingen als neveneffect de verkorting van het leven van de betrokkenen hebben.
De Wereldgeneeskundige Associatie zegt in haar verklaring over de terminale fase van ziekten (1983) expliciet dat de arts een patiėnt de pijn kan besparen die gepaard gaat met een terminale aandoening, door een behandeling na te laten met instemming van de patiėnt of van zijn verwanten indien de patiėnt zelf niet in staat is zijn mening te kennen te geven. De arts moet de patiėnt echter wel blijven bijstaan en hem kalmeermiddelen en medicijnen toedienen die hem verlichting kunnen brengen in de stervensfase.
Het Verbond der Belgische beroepsverenigingen van geneesheren-specialisten verwoordt het in een gedetailleerd betoog als volgt : « Kan men dan uitvoering geven aan een wilsverklaring die de persoon ooit opstelde, misschien in een zwaarmoedige bui, doch om welke reden ook, zij het onachtzaamheid, vergetelheid, niet tijdig heeft kunnen herroepen ? » Volgens het verbond kan met een wilsverklaring geen rekening gehouden worden bij een niet-terminale patiėnt.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s. Subsidiair amendement op de amendementen nrs. 375, 377 en 399 van mevrouw Nyssens)
Art. 4
Het tweede lid van de voorgestelde § 1 van dit artikel vervangen als volgt :
« Hij kan daarin onder meer vooraf zijn wil te kennen geven dat hij geen behandeling wenst om zijn vitale functies te verlengen indien zijn overlijden onontkoombaar is.
Onder behandeling om de vitale functies te verlengen verstaat men een behandeling die niet tot doel heeft te genezen, te verbeteren of te lenigen, doch uitsluitend het leven te verlengen. »
Verantwoording
Dit artikel is ingegeven door wet nr. 482 van 1 juli 1998 betreffende de rechten van de patiėnt, die van kracht is in Denemarken.
Een hoofdstuk van deze wetgeving betreffende de rechten van de patiėnt is gewijd aan het levenstestament.
Naar onze mening weerlegt het voorgestelde amendement voldoende de vrees van sommigen dat ze het slachtoffer zullen worden van het hardnekkig voortzetten van uitzichtloze medische behandelingen.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s. Subsidiair amendement op de amendementen nrs. 375 en 399 van mevrouw Nyssens)
Art. 4
Het voorgestelde artikel 4 wijzigen als volgt :
A. De eerste volzin van het tweede lid van de voorgestelde § 1 vervangen als volgt :
« Hij kan daarin onder meer vooraf als zijn wil te kennen geven, ten einde hem de pijn verbonden aan een terminale aandoening te besparen, dat de artsen nalaten of ophouden hem bepaalde behandelingen te geven of een bepaalde zorg te verlenen die zijn leven kunnen verlengen of hem pijnstillende behandelingen toe te dienen die volgens de stand van de wetenschap verantwoord zijn om de pijn en de symptomen te verzachten zelfs indien zij als ongewild neveneffect de verkorting van zijn leven kunnen hebben, op voorwaarde dat die artsen vaststellen : »
B. In het tweede lid van de voorgestelde § 1 een streepje toevoegen luidende « en dat zijn dood nadert ».
Verantwoording
Vele teksten uit binnen- en buitenland over medische aangelegenheden maken het onderscheid tussen euthanasie op patiėnten die bij bewustzijn zijn of de actieve levensbeėindiging bij patiėnten die niet bij bewustzijn zijn, en het recht van de patiėnt om, binnen bepaalde grenzen, bepaalde behandelingen te weigeren. In de formulieren voor wilsverklaringen die in verschillende Amerikaanse Staten van kracht zijn, worden mensen ertoe aangezet zich uitdrukkelijk uit te spreken over het nalaten of staken van bepaalde behandelingen of vormen van zorgverlening in twee situaties : a) wanneer hun dood nadert (levensverwachting van een week of minder, zelfs in geval van behandelingen die ertoe strekken de vitale functies langer in stand te houden); b) wanneer ze in het laatste stadium van de terminale fase zijn (levensverwachting van drie maanden of minder, zelfs in geval van behandelingen die ertoe strekken de vitale functies langer in stand te houden).
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s Subsidiair amendement op amendement nr. 377 B van mevrouw Nyssens)
Art. 4
In het tweede lid, derde streepje, van de voorgestelde § 1 van dit artikel, de woorden « en dat deze toestand volgens de huidige stand van de wetenschap onomkeerbaar is » vervangen door de woorden « en dat hij lijdt aan een op grond van de huidige wetenschappelijke inzichten vaststaand onomkeerbaar en volledig uitvallen van de hersenfuncties ».
Verantwoording
Deze formulering stemt overeen met het huidige artikel 98 van de Code van geneeskundige plichtenleer, dat bepaalt dat in dit geval de patiėnt overleden verklaard moet worden en dat vanaf dat ogenblik alle medische middelen tot kunstmatige bewaring moeten worden stopgezet. Dit betekent ook dat de wilsverklaring geen betrekking kan hebben op de handelingen die neerkomen op een actieve levensbeėindiging (euthanasie) die de arts zou mogen verrichten bij een patiėnt die niet bij bewustzijn is en dus niet in staat is zijn wensen te uiten.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s. Subsidiair amendement op de amendementen nrs. 375 tot 378 en 399 van mevrouw Nyssens)
Art. 4
Het voorgestelde artikel 4 wijzigen als volgt :
A. In het tweede lid van de voorgestelde § 1 de woorden « dat een arts euthanasie toepast » vervangen door de woorden « dat een arts overgaat tot de actieve beėindiging van zijn leven ».
B. Het tweede lid van de voorgestelde § 1 aanvullen met een streepje luidende « en dat zijn dood nadert ».
Verantwoording
A. Het woord « euthanasie » wordt in artikel 2 van het voorstel gedefinieerd als « het opzettelijk levensbeėindigend handelen door een andere dan de betrokkene, op diens verzoek ».
In het voorliggend geval is er geen « verzoek » van de patiėnt die niet bij bewustzijn is. De personen die door de commissie gehoord werden, wilden geen van allen aan de wilsverklaring van de patiėnt de waarde van een uitdrukkelijk verzoek tot euthanasie hechten.
Het Raadgevend Comité voor bio-ethiek heeft in zijn advies nr. 9 van 22 februari 1999 gekozen voor de woorden « actieve levensbeėindiging » met betrekking tot de euthanasie op wilsonbekwamen.
B. Men kan hoe dan ook de potentiėle legitimiteit van de handeling die een einde maakt aan het leven van de patiėnt die niet bij bewustzijn is, op grond van zijn wilsverklaring, slechts aanvaarden indien de patiėnt in een terminale fase verkeert en zijn dood nadert.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s. Subsidiair amendement op de amendementen nrs. 375 tot 399 van mevrouw Nyssens)
Art. 4
Tussen het tweede en het derde lid van de voorgestelde § 1 van dit artikel, een nieuw lid invoegen, luidende :
« De arts mag de verklaring van een patiėnt over het actief beėindigen van zijn leven wanneer hij niet meer bij bewustzijn is, in ieder geval slechts in aanmerking nemen in uitzonderlijke medische omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat er geen andere oplossing is om de pijn van de patiėnt te lenigen of zijn waardigheid te bewaren. »
Verantwoording
Alvorens te besluiten tot de actieve beėindiging van het leven van de patiėnt, moet de arts eerst elke mogelijke oplossing overwegen die minder schadelijk is voor de patiėnt in de toestand waarin deze zich bevindt. De toepassing van dit beginsel is des te meer te verantwoorden voor de patiėnt die niet meer in staat is zijn wil te kennen te geven.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het derde lid van de voorgestelde § 1 van dit artikel, de woorden « en de leden van het verplegend team » vervangen door de woorden « , de leden van het verplegend team en de getuigen als bedoeld in het volgende lid ».
Verantwoording
De vertrouwenspersoon die de arts moet spreken over de wilsverklaring van de patiėnt, kan niet tevens de opsteller zijn van de wilsverklaring. Welk nut heeft het anders een getuige te hebben naast de vertrouwenspersoon ?
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het vierde lid van de voorgestelde § 1 van dit artikel, de woorden « De wilsverklaring kan te allen tijde worden opgesteld. » doen vervallen.
Verantwoording
De bepaling dat de wilsverklaring te allen tijde kan worden opgesteld, lijkt ons overbodig. Bovendien kan deze bepaling aanleiding geven tot misverstanden bij de interpretatie, aangezien er in het zesde lid vermeld staat dat met de wilsverklaring, alleen rekening wordt gehouden indien zij minder dan vijf jaar vóór het tijdstip waarop de betrokkene zijn wil niet meer kan uiten, is opgesteld of bevestigd. Welke waarde heeft immers een wilsverklaring die om te beginnen niet juridisch bindend is en bovendien meer dan vijf jaar vóór het tijdstip waarop de betrokkene zijn wil niet meer kan uiten, opgesteld is (bijvoorbeeld twintig jaar) ?
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het vierde lid van de voorgestelde § 1 van dit artikel, de woorden « Zij moet schriftelijk worden opgemaakt » vervangen door de woorden « De verklaring moet door de betrokkene zelf schriftelijk worden opgesteld ».
Verantwoording
De verklaring moet absoluut door de betrokkene zelf worden opgesteld. Dit is nodig om de betrokkene voldoende te beschermen.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het vierde lid van de voorgestelde § 1 van dit artikel, de woorden « ten overstaan van twee getuigen, van wie er minstens een geen materieel belang heeft bij het overlijden van de patiėnt » en de woorden « , door de getuigen » doen vervallen.
Verantwoording
Het nut van de getuige is twijfelachtig, tenzij het de bedoeling is de wilsverklaring meer bindende kracht te geven dan blijkt uit de verantwoording van de amendementen.
De tekst van het voorstel laat veronderstellen dat de getuige ook de vertrouwenspersoon zou kunnen zijn van wie sprake is in de wilsverklaring. Deze vertrouwenspersoon zal ongetwijfeld vaak een verwant van de patiėnt zijn. Zo kan een dergelijke verwant dus zowel getuige als vertrouwenspersoon zijn.
Nog afgezien daarvan is ook de rol van de twee getuigen discutabel. Waarom moeten er twee getuigen zijn ? Wat zal precies hun taak zijn ? Moeten zij ergens over getuigen ? Welke waarde zal hun eventuele getuigenis hebben ? En wat als er geen getuigen zijn, als de betrokkene de aanwezigheid van getuigen weigert maar zijn wilsverklaring tijdig opgesteld is ? De getuige is een wazige figuur. Zijn rol is niet duidelijk gedefinieerd, zodat hij zelfs een erg gevaarlijke rol zou kunnen spelen. De getuige zou de betrokkene raad kunnen geven over de formulering van de wilsverklaring, terwijl hij daarvoor niet noodzakelijk bekwaam is.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het derde lid van de voorgestelde § 1 van dit artikel, na de woorden « van de wil van de patiėnt » invoegen de woorden « en die gemachtigd zijn om met de arts de therapeutische keuzen waarvan sprake is in de wilsverklaring, te bespreken ».
Verantwoording
In zijn advies nr. 9 betreffende het levensbeėindigend handelen bij wilsonbekwamen heeft het Raadgevend Comité voor bio-ethiek vastgesteld dat er in grote mate overeenstemming is over de rol van de in de wilsverklaring aangewezen persoon of personen. Het gaat hier niet over een gemachtigde, maar over een vertrouwenspersoon die gemachtigd is om met de arts de beslissende therapeutische keuzen waarvan sprake is in de wilsverklaring, te bespreken. Het Comité benadrukt verder : « een dergelijke bemiddelaar zou a) voor een aanvulling kunnen zorgen van de wilsverklaring; men kan immers niet verwachten dat deze uitsluitsel biedt voor alle situaties waarin de patiėnt kan terechtkomen, b) bovendien kan de vertrouwenspersoon de dialoog tussen arts en patiėnt voortzetten op een wijze die weliswaar onvolkomen is, maar toch als reėel kan worden beschouwd. » Ook over het feit dat een dergelijke wilsverklaring geen juridisch dwingende kracht heeft voor de arts bij wie finaal de beslissing berust, is binnen het Comité een grote mate van overeenstemming bereikt.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s. Subsidiair amendement op amendement nr. 425 van mevrouw Nyssens en de heer Galand)
Art. 4
In het vierde lid van de voorgestelde § 1 van dit artikel, de woorden « van wie er minstens een geen materieel belang heeft bij het overlijden van de patiėnt » vervangen door de woorden « die geen enkel belang mogen hebben bij het overlijden van de patiėnt ».
Verantwoording
Het belang dat men kan hebben bij het overlijden van de patiėnt, is niet noodzakelijk « materieel » van aard. Uit de hoorzittingen is gebleken dat de meeste euthanasieverzoeken uitgaan van de verwanten van de patiėnt. Het zijn evenwel niet hoofdzakelijk laag-bij-de-grondse materiėle belangen die hen ertoe aanzetten een dergelijk verzoek te formuleren. Vaak zijn de naaste vrienden en familieleden uitgeput en lijden zij onder de trage aftakeling van de persoon. Soms spelen complexe psychologische elementen een rol. Dit amendement beoogt al deze aspecten en wil de volstrekte onafhankelijkheid van de getuigen waarborgen.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het vierde lid van de voorgestelde § 1 van dit artikel vervangen als volgt :
« De wilsverklaring wordt opgesteld, gedateerd en ondertekend door degene die de verklaring aflegt en eventueel door de vertrouwenspersoon of vertrouwenspersonen. »
Verantwoording
Het is belangrijk dat de verklaring wordt opgesteld door de patiėnt zelf. Dat is een waarborg voor bescherming van de patiėnt tegen pressie van buiten, zeker als men aanvaardt dat de voorafgaande wilsverklaring betrekking kan hebben op de actieve beėindiging van het leven van de patiėnt wanneer deze het bewustzijn verloren heeft.
Omdat men twijfel kan hebben over het nut van de aanwezigheid van getuigen en wegens de dubbelzinnige rol die zij kunnen spelen (zie verantwoording onder amendement nr. 384), achten wij het overigens beter de aanwezigheid van twee getuigen niet als voorwaarde te stellen, tenzij eventueel in het bijzondere geval van de patiėnt die kennelijk fysiek niet in staat is een verklaring op te stellen. In dat geval is de rol van de getuige duidelijk, zelfs al kan daar betwisting over bestaan : die rol (tenminste voor een van de twee) bestaat dan in het opstellen van de verklaring in de plaats van de patiėnt (vijfde lid).
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het vijfde lid van de voorgestelde § 1 van dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Deze bepaling is bijzonder gevaarlijk voor de patiėnt. Tenzij de verklaring door een beėdigde persoon zoals een notaris wordt opgesteld, kan men zich inbeelden dat wie dan ook een wilsverklaring kan opstellen betreffende bepaalde soorten van medische verzorging voor een andere persoon, a fortiori indien de voorafgaande wilsverklaring betrekking heeft op de actieve beėindiging van het leven van de patiėnt die het bewustzijn verloren heeft. Voor het overige kan wie dan ook in de plaats van een andere persoon optekenen dat een persoon fysiek niet in staat is een voorafgaande wilsverklaring op te stellen en te ondertekenen, en dit zonder dat de betrokken persoon er weet van heeft. Het gevolg is dat wanneer de betrokken persoon het bewustzijn verliest, de arts het risico loopt dat hij rekening houdt met een verklaring waarvan de patiėnt, die nu niet meer bij bewustzijn is, het bestaan niet afwist en waarvan de inhoud misschien volledig in strijd is met zijn wil ! De vermelding in het betrokken lid dat de twee personen door de patiėnt gekozen moeten zijn, biedt geen enkele waarborg, want dit feit kan helemaal niet worden gecontroleerd.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Paragraaf 1 van het voorgestelde artikel 4 wijzigen als volgt :
A. In het vijfde lid, de volzin « De wilsverklaring vermeldt dat de betrokkene niet in staat is te tekenen noch op te stellen en waarom » vervangen als volgt :
« De behandelende arts van de patiėnt vermeldt in de wilsverklaring dat de betrokkene niet in staat is te tekenen noch op te stellen en waarom. »
B. Eveneens in het vijfde lid, tussen de woorden « aangewezen personen » en de woorden « dienen de verklaring te dateren », de woorden « en de behandelende arts » invoegen.
Verantwoording
Men kan derden belasten met het opstellen van de wilsverklaring, op voorwaarde dat voor enige controle wordt gezorgd, bijvoorbeeld door de behandelende arts van de patiėnt. De aanwezige arts bewijst zijn nut, niet alleen om de patiėnt te informeren over de mogelijkheden tot verzorging maar ook, in het bijzondere geval van patiėnten die fysiek niet in staat zijn hun verklaring zelf op te stellen, om deze onmogelijkheid te controleren. Het is immers verrassend dat een getuige ermee belast wordt op te tekenen dat de patiėnt fysiek niet in staat is om zijn voorafgaande verklaring op te stellen, en dat hij ook de redenen daarvan moet vermelden ! Wat de bevoegdheid dienaangaande betreft, getuigt het van een grotere logica dat deze rol aan een arts wordt toebedeeld. Temeer omdat het om de reeds vermelde redenen (zie de verantwoording bij amendement nr. 388) perfect mogelijk is, als men het vijfde lid leest, dat twee getuigen onder een hoedje spelen om, zonder dat de patiėnt er iets van afweet, een wilsverklaring op te stellen die totaal indruist tegen zijn wensen. Zelfs al hebben zij persoonlijk geen enkel materieel belang bij het overlijden van de patiėnt, toch kunnen zij « benaderd » zijn door personen die belang hebben bij diens overlijden. In de gevallen bedoeld in het vijfde lid moet de arts de verklaring medeondertekenen.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het zesde lid van de voorgestelde § 1 van dit artikel, de woorden « Met de wilsverklaring wordt alleen rekening gehouden » vervangen door de woorden « De wilsverklaring heeft geen dwingende waarde voor de arts en er wordt alleen rekening mee gehouden ».
Verantwoording
Zowel de personen die tijdens de hoorzittingen gesproken hebben, als het Raadgevend Comité voor bio-ethiek erkennen vrij eenparig dat het niet mogelijk is een vooraf gegeven richtlijn hetzelfde gewicht te verlenen als een verzoek dat in het heden wordt gedaan. De verklaring kan de arts evenwel belangrijke aanwijzingen geven in verband met de houding van de patiėnt ten aanzien van een uitzichtloze therapeutische behandeling, reanimatie, buitengewone behandelingen, enz. Om redenen van rechtszekerheid moet uitdrukkelijk worden bepaald dat de wilsverklaring geen dwingende waarde heeft voor de arts. Deze moet immers zijn verantwoordelijkheid blijven opnemen in heel de situatie waarmee hij te maken krijgt, en mag niet mechanisch optreden. Een arts kan afgeschrikt worden door de zware last die uitgaat van een vroeger afgelegde verklaring waarvan niet duidelijk aangegeven is of ze al dan niet een dwingende waarde heeft.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het zesde lid van de voorgestelde § 1 van dit artikel, de woorden « indien zij minder dan vijf jaar vóór het ogenblik waarop betrokkene zijn wil niet meer kan uiten, is opgesteld of bevestigd » vervangen door de woorden « indien zij is opgesteld of bevestigd op een ogenblik waarop de patiėnt in staat was de draagwijdte van zijn verklaring en de ontwikkeling van zijn gezondheidstoestand volledig te beseffen ».
Verantwoording
Men moet erkennen dat niet alleen de fysieke of mentale toestand van de betrokkene maar ook de menselijke relaties kunnen evolueren (op het vlak van de vertrouwenspersonen die in de verklaring aangewezen worden) en de patiėnt meer rechtzekerheid bieden. Daarom wordt de « geldigheidsduur » van dit soort verklaring en bijgevolg ook van de aanwijzing van de vertrouwenspersonen beperkt. Door een bepaalde geldigheidsduur voor de verklaring en dus voor de aanwijzing van de vertrouwenspersonen vast te leggen, wordt voorbijgegaan aan het dynamische karakter van menselijke relaties. De arts kan te maken krijgen met een vertrouwenspersoon « op papier » die geen goede relatie meer heeft met de patiėnt. De betrokkene moet de verklaring bovendien kunnen opstellen op een moment waarop hij zich het best de toestand kan voorstellen waarnaar hij op papier verwijst. Een volkomen gezond iemand kan de draagwijdte van de verklaring die hij opstelt, niet altijd inschatten, a fortiori indien hij het bewustzijn verliest ten gevolge van een plotseling en onvoorziene gebeurtenis zoals een ongeval.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s. Subsidiair amendement op amendement nr. 391 van mevrouw Nyssens)
Art. 4
In het zesde lid van de voorgestelde § 1 van dit artikel, de woorden « minder dan vijf jaar » vervangen door de woorden « minder dan een jaar ».
Verantwoording
Door de termijn van vijf jaar te verminderen tot één jaar kan beter rekening worden gehouden met de ontwikkeling van de fysieke en geestelijke toestand van de persoon die de wilsverklaring heeft opgesteld, en van de menselijke relaties (vertrouwenspersoon). Toch kan men zich afvragen hoe efficiėnt zo'n bepaling is als het gaat om een persoon in goede gezondheid die bewusteloos raakt na een ongeval.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het eerste lid van de voorgestelde § 2 van dit artikel vervangen als volgt :
« § 2. De arts die, geconfronteerd met een patiėnt die lijdt aan een ongeneeslijke aandoening, niet bij bewustzijn is en in een stervensfase verkeert en die op korte termijn zal overlijden, beslist ten gevolge van een wilsverklaring als bedoeld in § 1, tot het nalaten van een bepaalde zorgverlening of van een bepaalde behandeling die het leven van de patiėnt kunnen verlengen of tot het staken van die zorgverlening of behandeling of tot het geven van een pijnstillende behandeling die op grond van de huidige medische inzichten verantwoord is bij het bestrijden van de pijn en de symptomen en die als ongewild neveneffect de verkorting van het leven van de patiėnt kan hebben, kan slechts handelen in overeenstemming met de huidige medische inzichten en de medische deontologie waarbij de door deze wet voorgeschreven voorwaarden en procedures worden nageleefd. »
Verantwoording
Wij menen dat de wilsverklaring nooit betrekking kan hebben op de actieve levensbeėindiging. De medische praktijk beschikt over een waaier van mogelijkheden om adequaat in te gaan op probleemsituaties met wilsonbekwame patiėnten die in een stervensfase verkeren zonder dat daarvoor moet worden overgegaan tot actieve levensbeėindiging. Bij dergelijke patiėnten moet de arts streven naar een zo hoog mogelijke levenskwaliteit zonder in de twee uitersten te vervallen, enerzijds het stellen van medisch zinloze handelingen en anderzijds de actieve levensbeėindiging.
In veel binnenlandse en buitenlandse teksten over medische aangelegenheden wordt het onderscheid gemaakt tussen euthanasie op patiėnten die bij bewustzijn zijn of de actieve levensbeėindiging bij patiėnten die niet bij bewustzijn zijn en het recht van de patiėnt om, binnen bepaalde perken, bepaalde behandelingen te weigeren.
Artikel 96 van de Code van geneeskundige plichtenleer bepaalt eveneens dat wanneer de patiėnt definitief in een toestand van diepe bewusteloosheid verkeert, de geneesheer zich tot comfortzorgen zal beperken.
Aanbeveling 1418 van de Raad van Europa van 25 juni 1999 betreffende de bescherming van de rechten van de mens en de waardigheid van ongeneeslijk zieken en stervenden maakt duidelijk het onderscheid tussen euthanasie en het recht van de patiėnt om bepaalde behandelingen te weigeren alsmede het recht op pijnstillende behandelingen en aangepaste palliatieve zorg, ook al kunnen de gekozen behandelingen als neveneffect de verkorting van het leven van de betrokkenen hebben.
De verklaring over de terminale fase van ziekten van de World Medical Organisation (1983) zegt uitdrukkelijk dat de arts een patiėnt de pijn kan besparen die gepaard gaat met een terminale aandoening door een behandeling na te laten met instemming van de patiėnt of zijn verwanten indien de patiėnt zelf niet in staat is zijn mening te kennen te geven. Het nalaten van een behandeling belet niet dat de stervende wordt bijgestaan en dat hij kalmeermiddelen krijgt toegediend alsook geneesmiddelen die de terminale fase van zijn toestand verzachten.
Vooraf neergelegde wilsverklaringen kunnen nooit de complexiteit van het « hier en nu » vatten noch een dwingende gedragscode opleggen omtrent onvoorzienbare situaties. De arts mag niet oordelen over de levenskwaliteit van zijn gelijken en noch minder over die van hen die niet of niet meer in staat zijn hun wil te kennen te geven. Actieve levensbeėindiging bij onbekwamen moet in alle omstandigheden verboden blijven. Dit verbod is een conditio sine qua non om de rechten van de zwaksten in onze samenleving te beschermen en dus ook de democratische grondwaarden van onze samenleving (voorstel 3, advies nr. 9 van 22 februari 1999 betreffende het levensbeėindigend handelen bij wilsonbekwamen).
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het eerste lid van de voorgestelde § 2 van dit artikel vervangen als volgt :
« De beslissing van een arts om actief een einde te maken aan het leven van een patiėnt buiten bewustzijn op basis van een wilsverklaring als bedoeld in § 1, is enkel verschoonbaar overeenkomstig de principes van de noodtoestand als hij zich ervan heeft vergewist dat :
de patiėnt lijdt aan een ernstige en ongeneeslijke ziekte;
de patiėnt buiten bewustzijn is en deze toestand onomkeerbaar is;
de patiėnt zich in een terminale fase bevindt en binnen afzienbare tijd zal overlijden;
de patiėnt alle comfortzorgen heeft gekregen die zijn toestand vereist.
De arts mag de verklaring van een patiėnt over het actief beėindigen van zijn leven wanneer hij niet meer bij bewustzijn is, in ieder geval slechts in aanmerking nemen in uitzonderlijke medische omstandigheden op grond waarvan er redelijkerwijze kan worden aangenomen dat er geen andere oplossing is om de pijn van de patiėnt te lenigen of zijn waardigheid te bewaren. »
Verantwoording
In elk geval kan het actief beėindigen van het leven van een bewusteloze patiėnt slechts gebeuren onder voorwaarden, die niet minder stringent mogen zijn dan de voorwaarden die gelden voor een patiėnt die bij het bewustzijn is en vraagt om euthanasie. De voorwaarden moeten zelfs strenger worden. Het actief beėindigen van het leven van een bewusteloze patiėnt in de terminale fase, wiens overlijden nakend is, kan alleen worden overwogen als een ondubbelzinnige wilsverklaring bestaat. Bovendien moet de arts er zeker van zijn dat dit het enige middel is om de toestand van de patiėnt, van wie men vermoedt dat hij lijdt, te beėindigen, of in elk geval het enige middel om zijn waardigheid te bewaren. In elk geval moet de arts zijn patiėnt tot op het einde bijstaan en begeleiden en de nodige comfortzorgen verlenen.
Alleen het concept noodtoestand, dat de arts behoedt voor gewetensconflicten, kan de nodige, versterkte bescherming bieden aan de meeste kwetsbare patiėnten, voor zover het fysieke en mentale lijden van een bewusteloze patiėnt al kan worden ingeschat.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het derde lid van de voorgestelde § 2 van dit artikel, na de woorden « van de geraadpleegde arts » invoegen de woorden « alsmede de adviezen van de verschillende geraadpleegde personen ».
Verantwoording
De adviezen van het verplegend team, van de vertrouwenspersoon en van de naasten moeten in het medisch dossier worden opgenomen.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Tussen het tweede en het derde lid van de voorgestelde § 2 van dit artikel, een nieuw lid invoegen, luidende :
« Vóór de arts de wilsverklaring van een patiėnt in aanmerking neemt, moet hij zich ervan vergewissen dat de verklaring niet werd ingetrokken of aangepast. »
Verantwoording
De arts mag alleen rekening houden met een wilsverklaring waarvan de geldigheid buiten kijf staat.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Tussen het tweede en het derde lid van de voorgestelde § 2 van dit artikel, een nieuw lid invoegen, luidende :
« De arts vergewist zich ervan dat de voorwaarden in deze paragraaf zijn vervuld, door in alle geval en met name met behulp van de adviezen van de personen bedoeld in deze paragraaf, over te gaan tot een algehele evaluatie van de fysieke en psychische gezondheidstoestand van de patiėnt, met inachtneming van de sociaal-economische aspecten van zijn toestand. »
Verantwoording
De mogelijke sociaal-economische ontsporingen van dit voorstel lijken ons nog dreigender voor de meest kwetsbare patiėnten, namelijk de bewusteloze patiėnten. Zij moeten te allen prijze worden beschermd tegen de druk van de economische logica die soms in het ziekenhuis heerst. Euthanasie mag geen middel en de wilsverklaring geen alibi worden om aan sociale regulering te doen. In het voorstel wordt met dit aspect niet voldoende rekening gehouden.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Tussen het tweede en het derde lid van de voorgestelde § 2 van dit artikel, een nieuw lid invoegen, luidende :
« De arts neemt een beslissing met behulp van het advies van de in deze paragraaf bedoelde personen en van de wilsverklaring van de patiėnt. »
Verantwoording
Dit amendement herhaalt dat de eindbeslissing steeds wordt genomen door de arts.
Alvorens de arts de eindbeslissing neemt, moet hij de voorafgaande wilsverklaring ter sprake brengen in het overleg met de verwanten van de patiėnt of met de door de patiėnt aangewezen vertrouwenspersoon en met het verzorgend team. De eindbeslissing wordt steeds genomen door de arts, doch die beslissing moet blijven voortvloeien uit het opnemen van verantwoordelijkheid, uit de verpleging en het bijstaan van de onbekwame patiėnt in het terminale stadium.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het voorgestelde artikel vervangen als volgt :
« Art. 4. § 1. De beslissing tot het staken of nalaten van levensverlengende behandelingen alsmede de beslissing om over te gaan tot pijnstillende behandelingen die op grond van de huidige medische inzichten verantwoord zijn bij het bestrijden van de pijn en de symptomen en die als ongewild neveneffect de verkorting van het leven van de patiėnt kunnen hebben, kunnen slechts genomen worden wanneer de goed geļnformeerde patiėnt zijn vrije toestemming heeft gegeven en wanneer zij in overeenstemming zijn met de huidige medische inzichten en de medische deontologie.
Uit het medisch dossier van de betrokkene moet blijken dat :
1ŗ de patiėnt op correcte en passende wijze werd geļnformeerd over de beoogde medische handelingen of behandelingen en over de risico's en voordelen die ze inhouden alsmede over de therapeutische of palliatieve alternatieven;
2ŗ de goed geļnformeerde patiėnt zijn vrije toestemming heeft gegeven voor de beoogde medische behandeling of handeling;
3ŗ de arts ten minste een collega heeft geraadpleegd die gespecialiseerd is in de aandoening waaraan de patiėnt lijdt, alsmede eventueel het verplegend of palliatief team dat de patiėnt omringt;
4ŗ de arts de mening van de naasten heeft gevraagd, tenzij de patiėnt zich hiertegen heeft verzet, alsmede de mening van enige andere door de patiėnt aangewezen persoon.
Indien de patiėnt niet bij bewustzijn is of kennelijk zijn wil niet kan te kennen geven, houdt de arts daarenboven rekening met de eerder geuite wensen van de patiėnt of met de wilsverklaring die hij overeenkomstig § 2 zou hebben kunnen opgesteld, alsmede met de aanwijzingen van diens naasten of van enige andere persoon die de patiėnt vroeger zou hebben kunnen aanwijzen.
De verklaring van de patiėnt of zijn wensen alsmede alle stappen die door de arts ondernomen zijn en de adviezen van de geraadpleegde personen zijn terug te vinden in het medische dossier van de patiėnt.
§ 2. Elke bekwame en heldere meerderjarige kan voor het geval waarin hij niet bij bewustzijn is of zijn wil niet kan te kennen geven, een wilsverklaring opstellen waarin hij duidelijke instructies geeft over gewenste of ongewenste medische beslissingen, onder meer die bedoeld in § 1, met uitzondering van de actieve levensbeėindiging. De betrokkene kan eventueel een vertrouwenspersoon aanwijzen die de arts op de hoogte brengt van zijn wil en die gemachtigd is in dialoog te treden met de arts over de beoogde therapeutische keuzes. De behandelende arts, de in § 1 bedoelde geraadpleegde arts en de leden van het verplegend team kunnen niet als vertrouwenspersoon gekozen worden.
De verklaring wordt opgesteld, gedateerd en ondertekend door de patiėnt zelf en door de eventuele vertrouwenspersoon.
De verklaring moet vrijwillig zijn opgesteld zonder enige vorm van dwang of druk.
Alvorens over te gaan tot het opstellen van de verklaring, moet de betrokkene door zijn arts correct en passend geļnformeerd zijn over zijn gezondheidstoestand en de ontwikkeling ervan alsmede over de verschillende medische behandelingen en vormen van zorgverlening die in zijn verklaring beoogd worden. De arts bevestigt in de verklaring dat de betrokkene hem gezond van geest leek en de informatie begrepen lijkt te hebben.
De verklaring bindt de arts juridisch niet. De arts kan de verklaring slechts in aanmerking nemen wanneer ze recent is opgesteld, op een tijdstip waarop de patiėnt in staat was de draagwijdte van zijn verklaring en de ontwikkeling van zijn gezondheidstoestand volledig te begrijpen.
De verklaring kan op gelijk welke manier en te allen tijde worden herroepen of aangepast. Alvorens de wilsverklaring van een patiėnt in overweging te nemen, vergewist de arts zich ervan dat ze niet werd herroepen of aangepast.
Verantwoording
De kwestie van de voorafgaande wilsverklaring moet gezien worden in de context van de rechten van de patiėnt. Het is in de eerste plaats belangrijk dat de patiėnt correct geļnformeerd wordt over zijn gezondheidstoestand en over de medische beslissingen die moeten worden genomen alvorens hij met kennis van zaken beslissingen kan nemen. Zo ook moet hij volledig en passend geļnformeerd worden alvorens een afdoende wilsverklaring te kunnen opstellen.
Alle mensen die door het Raadgevend Comité voor bio-ethiek werden gehoord, erkenden eensgezind dat men aan de voorafgaande wilsverklaring nooit het gewicht kan toekennen dat aan een verzoek op het ogenblik zelf toekomt. Toch biedt zij de patiėnt de mogelijkheid aan de arts zijn zienswijze te laten kennen over het hardnekkig voortzetten van een uitzichtloze behandeling reanimatie, buitengewone behandeling enz.
De voorafgaande wilsverklaring kan ons inziens evenwel nooit betrekking hebben op de actieve beėindiging van het leven. De medische praktijk beschikt over een waaier van mogelijkheden om adequaat in te gaan op probleemsituaties met wilsonbekwame patiėnten die in een stervensfase verkeren, zonder dat daarvoor moet worden overgegaan tot actieve levensbeėindiging. Bij dergelijke patiėnten moet de arts streven naar een zo hoog mogelijke levenskwaliteit zonder in de twee uitersten te vervallen, enerzijds het voortzetten van uitzichtloze behandelingen en anderzijds de actieve levensbeėindiging. Artikel 96 van de Code van geneeskundige plichtenleer bepaalt eveneens dat wanneer de patiėnt definitief in een toestand van diepe bewusteloosheid verkeert, de geneesheer zich tot comfortzorgen zal beperken.
Aanbeveling 1418 van de Raad van Europa van 25 juni 1999 betreffende de bescherming van de rechten van de mens en de waardigheid van ongeneeslijk zieken en stervenden maakt duidelijk het onderscheid tussen euthanasie en het recht van de patiėnt om bepaalde behandelingen te weigeren alsmede het recht op pijnstillende behandelingen en aangepaste palliatieve zorg, ook al kunnen de gekozen behandelingen als neveneffect de verkorting van het leven van de betrokkenen hebben.
De verklaring over de terminale fase van ziekten van de World Medical Organisation (1983) zegt uitdrukkelijk dat de arts een patiėnt de pijn kan besparen die gepaard gaat met een terminale aandoening door een behandeling na te laten met instemming van de patiėnt of zijn naasten indien de patiėnt zelf niet in staat is zijn mening te kennen te geven. Het nalaten van een behandeling belet niet dat de stervende wordt bijgestaan en dat hij kalmeermiddelen krijgt toegediend alsook geneesmiddelen die de terminale fase van zijn toestand verzachten.
Vooraf neergelegde wilsverklaringen kunnen nooit de complexiteit van het « hier en nu » vatten noch een dwingende gedragscode opleggen omtrent onvoorzienbare situaties. De arts mag niet oordelen over de levenskwaliteit van zijn gelijken en noch minder over die van de personen die niet of niet meer in staat zijn hun wil te kennen te geven. Actieve levensbeėindiging bij onbekwamen moet in alle omstandigheden verboden blijven. Dit verbod is een condition sine qua non om de rechten van de zwaksten in onze samenleving en dus ook de democratische grondwaarden van onze samenleving te beschermen (voorstel 3, advies nr. 9 van 22 februari 1999 betreffende het levensbeėindigend handelen bij wilsonbekwamen).
Alvorens een beslissing te nemen, waarvoor hij alleen verantwoordelijk is, moet de arts daarenboven de wilsverklaring ter sprake brengen bij het overleg met de naasten van de patiėnt of de door hem aangewezen vertrouwenspersoon en het verplegend team. De eindbeslissing wordt steeds genomen door de arts doch die beslissing moet blijven voorvloeien uit het opnemen van verantwoordelijkheid, uit de verpleging en het bijstaan van de onbekwame patiėnt in het terminale stadium.
Clotilde NYSSENS. |
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Aan het voorgestelde artikel, de volgende wijzigingen aanbrengen :
A. In § 1, het eerste lid en de inleidende zin van het tweede lid vervangen als volgt : « Elke handelingsbekwame meerderjarige of ontvoogde minderjarige persoon kan, voor het geval dat hij zijn wil niet meer kan uiten, schriftelijk in een wilsverklaring zijn wil te kennen geven dat een arts euthanasie toepast indien deze arts vaststelt : »
B. In het tweede lid van § 1, de woorden « hij kan daarin onder meer vooraf » schrappen.
Jeannine LEDUC. Myriam VANLERBERGHE. Jean-Franēois ISTASSE. Philippe MONFILS. Jacinta DE ROECK. Paul GALAND. |
(Subamendement op amendement nr. 291 va mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het derde lid van de voorgestelde § 1 van dit artikel aanvullen als volgt :
« Een vertrouwenspersoon mag geen enkel materieel belang hebben bij het uitvoeren van euthanasie op de persoon die de wilsverklaring heeft opgesteld. »
Josy DUBIÉ. Paul GALAND. |
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s. Subsidiair amendement op amendement nr. 301)
Art. 4
In het tweede lid van § 1 van het voorgestelde artikel, het tweede streepje aanvullen met de woorden :
« met uitsluiting van geesteszieken en Alzheimer-patiėnten of patiėnten met een vergelijkbare ziekte ».
Verantwoording
Het begrip « buiten bewustzijn » is te ruim en kan ook de situaties omvatten buiten de hypothese van de onomkeerbaar comateuze patiėnt, zoals geesteszieken, Alzheimer-patiėnten, ... (zie verantwoording bij amendement nr. 301). Deze hypotheses dienen uitdrukkelijk te worden uitgesloten.
Hugo VANDENBERGHE. Mia DE SCHAMPHELAERE. |
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het tweede lid van de voorgestelde § 2 van dit artikel, na de eerste volzin, een nieuw 1ŗ toevoegen, luidende :
« 1ŗ zich ervan vergewissen dat de wilsverklaring werd opgesteld volgens de bepalingen van § 1.
Hij dient er zich bovendien van te vergewissen dat de patiėnt vóór het opmaken of het bevestigen van zijn wilsverklaring alle nodige informatie heeft ontvangen over de vermoedelijke ontwikkeling van zijn ziekte, de resterende therapeutische mogelijkheden of die van palliatieve zorg in zijn toestand, waardoor hij zijn verzoek met kennis van zaken en zonder druk van buitenaf kan formuleren.
De arts mag met die wilsverklaring slechts rekening houden indien hij tot de overtuiging gekomen is dat er geen enkele andere redelijke oplossing bestaat in de toestand van de patiėnt en dat de verklaring door de patiėnt werd opgemaakt en bevestigd uiterlijk één jaar vóór het ogenblik waarop hij niet in staat is zijn verzoek te bevestigen. »
Verantwoording
Er moet een zo groot mogelijk parallellisme zijn met artikel 3. Dit amendement bedoelt de tekst van artikel 4 aan te passen aan § 2, 1ŗ, van het aangenomen artikel 3.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het 1ŗ van het tweede lid van de voorgestelde § 2 van dit artikel vervangen als volgt :
« 1ŗ twee andere artsen, van wie één neuroloog is, raadplegen over het terminale karakter van de ernstige en ongeneeslijke ziekte, alsook het onomkeerbaar karakter van de coma waarin de patiėnt zich bevindt.
De geraadpleegde artsen nemen inzage van het medisch dossier en onderzoeken de patiėnt. Zij stellen een verslag van hun bevindingen op. Die artsen moeten onafhankelijk zijn ten opzichte van zowel de patiėnt als van de behandelende arts. Zij moeten bevoegd zijn om over de aandoening in kwestie te oordelen.
Indien de neuroloog het onomkeerbaar karakter van de coma niet kan bevestigen, mag de behandelende arts niet ingaan op het verzoek van de patiėnt. »
Verantwoording
Aangezien de patiėnt zijn verzoek niet kan bevestigen, moet men bijzonder waakzaam zijn ten aanzien van de controle van de medische toestand waarin de patiėnt zich bevindt. Het raadplegen van twee artsen is in een dergelijk geval absoluut noodzakelijk.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Aan het slot van het eerste lid van de voorgestelde § 2 van dit artikel, na het woord « procedures » de woorden « alsook de aangifte » invoegen.
Verantwoording
De voorwaarden die de daad van euthanasie kunnen legitimeren, moeten ook duidelijk het feit inhouden dat de verklaring aan de evaluatiecommissie wordt medegedeeld.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In § 1 van het voorgestelde artikel het vijfde lid vervangen als volgt :
« Als dat wegens de gezondheidstoestand van de patiėnt niet mogelijk is, mag de wilsverklaring mondeling geschieden in aanwezigheid van de behandelende arts en van twee onafhankelijke getuigen. De arts maakt een akte op van die mondelinge wilsuiting en de twee getuigen ondertekenen die mede. »
Verantwoording
Wanneer iemand wenst een wilsverklaring af te leggen, maar zijn lichamelijke toestand hem dat verhindert, is het wenselijk dat een arts daarvan schriftelijk akte neemt in tegenwoordigheid van twee onafhankelijke getuigen.
Nr. 407 VAN MEVROUW de T' SERCLAES
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
De eerste volzin van het tweede lid van de voorgestelde § 2 van dit artikel doen luiden als volgt :
« Bovendien moet de arts vooraf : »
Verantwoording
Grotere leesbaarheid van de tekst.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s. Subsidiair amendement op amendement nr. 409)
Art. 4
In het eerste lid van de voorgestelde § 2 van dit artikel, de streepjes vervangen als volgt :
« dat de patiėnt bekwaam is en de volle leeftijd van 18 jaar heeft bereikt;
dat de wilsverklaring werd opgemaakt volgens de bepalingen van § 1;
dat de niet bij bewustzijn zijnde patiėnt zich in een volgens de stand van de wetenschap onomkeerbare coma bevindt, dat die toestand het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening en dat zijn overlijden op korte termijn onafwendbaar is. »
Verantwoording
Parallellisme met artikel 3.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het eerste lid van de voorgestelde § 2 van dit artikel, de eerste volzin en de drie streepjes vervangen als volgt :
« De arts kan niet in geweten opzettelijk een einde maken aan het leven van een patiėnt buiten bewustzijn van wie het overlijden op korte termijn onafwendbaar is en die erom verzocht heeft in een wilsverklaring, dan in de uitzonderlijke gevallen :
dat de patiėnt bekwaam is en de volle leeftijd van 18 jaar heeft bereikt;
dat de wilsverklaring werd opgemaakt volgens de bepalingen van § 1;
dat de niet bij bewustzijn zijnde patiėnt zich in een volgens de huidige stand van de wetenschap onomkeerbare coma bevindt, dat die toestand het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening en dat zijn overlijden op korte termijn onafwendbaar is. »
Verantwoording
Een grotere samenhang met de wetstechniek die in artikel 3 is gebruikt voor het opsommen van de voorwaarden voor het toepassen van euthanasie.
(Subamendement op amendement nr. 367 van mevrouw de T' Serclaes)
Art. 4
Na de eerste zin van de voorgestelde § 6, de volgende zin invoegen :
« Die termijn kan niet korter zijn dan één jaar. »
Verantwoording
Het is nuttig dat een precieze termijn wordt aangegeven voor wat dat nabije tijdstip betreft.
Nathalie de T' SERCLAES. |
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het eerste lid, tweede streepje, van § 2 van het voorgestelde artikel aanvullen met de woorden :
« met uitsluiting van demente patiėnten of patiėnten met een vergelijkbare ziekte ».
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Aan het voorgestelde artikel volgende wijzigingen aanbrengen :
1) Het eerste lid, tweede streepje, van § 2, vervangen door de woorden « dat hij in een persisterende vegetatieve status verkeert ».
2) Het eerste lid, derde streepje, van § 2, doen vervallen.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het tweede lid, tweede streepje, van § 1 van het voorgestelde artikel aanvullen met de woorden :
« met uitsluiting van demente patiėnten of patiėnten met een vergelijkbare ziekte. »
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het eerste lid van § 2 van het voorgestelde artikel, het tweede streepje aanvullen met de woorden :
« met uitsluiting van diegenen die zich in een staat van ernstige geestesstoornis of zwakzinnigheid bevinden. »
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s. )
Art. 4
Aan het voorgestelde artikel volgende wijzigigen aanbrengen :
A) Het tweede lid, tweede streepje, van § 1 vervangen door de woorden « dat hij in een persisterende vegetatieve status verheert ».
B) Het tweede lid, derde streepje, van § 1 doen vervallen.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het tweede lid van § 1 van het voorgestelde artikel, het tweede streepje aanvullen met de woorden :
« met uitsluiting van diegenen die zich in een staat van ernstige geestesstoornis of zwakzinnigheid bevinden. »
Hugo VANDENBERGHE. Mia DE SCHAMPHELAERE. |
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het derde lid van § 1 van het voorgestelde artikel, tussen de woorden « kunnen een of meer » en de woorden « vertrouwenspersonen » de woorden « meerderjarige » invoegen.
Mia DE SCHAMPELAERE. |
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het zesde lid van § 1 van het voorgestelde artikel doen vervallen.
Verantwoording
Het bepalen van een termijn met betrekking tot de geldigheid van een wilsverklaring is arbitrair. Bovendien kan deze bepaling leiden tot de onmenselijke situatie waarbij geen rekening kan worden gehouden met de wilsverklaring omdat bijvoorbeeld door vergetelheid de termijn werd overschreden.
André GEENS. Jan REMANS. |
(Subsidiair amendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het vijfde lid van § 1 van het voorgestelde artikel, na de woorden « aangewezen personen », de woorden « en, in voorkomend geval de vertrouwensperso(o)n(en) » invoegen.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het zesde lid van § 1 van het voorgestelde artikel, tussen de woorden « rekening gehouden » en de woorden « indien zij », de woorden « indien zij een vaste datum heeft en » invoegen.
Hugo VANDENBERGHE. Mia DE SCHAMPHELAERE. Ingrid van KESSEL. |
(Subsidiair amendement op amendement nr. 321 van de heer Vandenberghe c.s.)
Art. 4
In het zesde lid van § 1 van het voorgestelde artikel, de woorden « vijf jaar » vervangen door de woorden « twee jaar ».
(Subisidair amendement op amendement nr. 421 van de heer Vandenberghe c.s.)
Art. 4
In het zesde lid van § 1 van het voorgestelde artikel, de woorden « vijf jaar » vervangen door de woorden « drie jaar ».
(Subisidair amendement op amendement nr. 422 van de heer Vandenberghe c.s.)
Art. 4
In het zesde lid van § 1 van het voorgestelde artikel, de woorden « vijf jaar » vervangen door de woorden « vier jaar ».
Hugo VANDENBERGHE. |
(Subsidiair amendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het zevende lid van § 1 van het voorgestelde artikel 4 de volgende wijzigingen aanbrengen :
A. Tussen de woorden « elk moment » en de woorden « aangepast of » de woorden « en zonder enige formaliteit » invoegen.
B. De woorden « De Koning bepaalt » vervangen door de woorden « Onverminderd de voorgaande bepaling, bepaalt de Koning ».
Hugo VANDENBERGHE. Mia DE SCHAMPHELAERE. Ingrid van KESSEL. |
(Subamendement op amendement nr. 387 van mevrouw Nyssens)
Art. 4
Het vierde lid van de voorgestelde § 1 van dit artikel vervangen als volgt :
« De wilsverklaring wordt opgesteld, gedateerd en ondertekend door degene die de verklaring aflegt en eventueel door de vertrouwenspersoon of vertrouwenspersonen ».
Verantwoording
Cf. verantwoording van amendement nr. 387, dat de aanwezigheid van getuigen wil schrappen. Zelfs een holografisch testament kan niet worden opgesteld in de plaats van de erflater.
De jurisprudentie staat wel toe dat de erflater enige materiėle hulp krijgt bij het opstellen van dat document (Cass., 26 november 1936, Pas., blz. 430).
Clotilde NYSSENS. Paul GALAND. |
(Subsidiair amendement op amendement nr. 317 van de heer Vandenberghe en mevrouw De Schamphelaere)
Art. 4
In het vijfde lid van § 1 van het voorgestelde artikel, de woorden « die geen enkel materieel voordeel heeft » vervangen door de woorden « die geen enkel rechtstreeks belang heeft of kan hebben ».
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
Het zevende lid van § 1 van het voorgestelde artikel vervangen als volgt :
« De wilsverklaring kan op elk ogenblik en zonder enige formaliteit worden ingetrokken.
De intrekking van de wilsverklaring is bindend voor de arts die hier op welke wijze ook kennis van heeft. »
Hugo VANDENBERGHE. Mia DE SCHAMPHELAERE. Ingrid van KESSEL. |
(Subamendement op amendement nr. 427 van de heer Vandenberghe c.s.)
Art. 4
Het zevende lid van § 1 van het voorgestelde artikel aanvullen als volgt :
« De Koning bepaalt hoe de wilsverklaring, de herbevestiging en de intrekking ervan op het verzoek van degene die de wilsverklaring heeft afgelegd via de diensten van het Rijksregister aan de behandelende arts wordt medegedeeld. »
Hugo VANDENBERGHE. |
(Subamendement op amendement nr. 428)
Art. 4
Het zevende lid van § 1 van het voorgestelde artikel aanvullen als volgt :
« In elk geval wordt een afschrift van de wilsverklaring bewaard in het medisch dossier van de betrokkene bij zijn huisarts. »
Hugo VANDENBERGHE. Mia DE SCHAMPHELAERE. Ingrid van KESSEL. |
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In § 2 van het voorgestelde artikel vóór het laatste lid de volgende tekst invoegen :
« De arts kan bijkomende voorwaarden verbinden aan zijn optreden. Hij vermeldt dat in het medisch dossier. »
Verantwoording
Duidelijkheidshalve is het verkieslijk aan het eind van de paragraaf te bepalen dat de arts bijkomende voorwaarden kan verbinden aan zijn optreden. Dit amendement moet samen met amendement nr. 407 worden gelezen.
Nathalie de T' SERCLAES. |
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In de voorgestelde § 1 van dit artikel het achtste lid doen vervallen.
Verantwoording
Het gaat niet aan een registratieregeling in te richten via de diensten van het Rijksregister. Een regeling waarbij de verklaring wordt bewaard in het « volledig dossier » bij de behandelende arts (huisarts) geniet onze voorkeur in deze omdat de verklaring een wens van de patiėnt blijft die de arts niet bindt en die zonder overdreven formalisme te bewaren is in het medisch dossier.
Clotilde NYSSENS. |
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In het achtste lid van § 1 van het voorgestelde artikel, tussen de het woord « bepaalt » en het woord « hoe », de woorden « bij een in Ministerraad overlegd besluit en na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer » invoegen.
Hugo VANDENBERGHE. Ingrid van KESSEL. Mia DE SCHAMPHELAERE. |
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In de voorgestelde § 2 van dit artikel, het 4ŗ van het tweede lid vervangen als volgt :
« 4ŗ de inhoud van de wilsverklaring van de patiėnt bespreken met diens naasten, behalve indien de patiėnt zich daartegen heeft verzet in zijn verklaring. »
Verantwoording
De vertrouwenspersoon vertegenwoordigt de patiėnt niet. Het is zijn taak niet de naasten aan te wijzen die door de arts geraadpleegd moeten worden.
Er mag niet worden geraakt aan het beginsel dat de arts de inhoud van de wilsverklaring van de patiėnt bespreekt met diens naasten behalve wanneer de patiėnt zich verzet tegen dat contact of tegen contact met een aantal naasten.
(Subamendement op amendement nr. 291 van mevrouw Leduc c.s.)
Art. 4
In de voorgestelde § 2 van dit artikel, aan het slot van het eerste lid, de woorden « en hij de in deze wet voorgeschreven voorwaarden en procedures heeft nageleefd » doen vervallen.
Verantwoording
Dit lid is verwarrend omdat de indieners van amendement nr. 291 er zelf van uitgaan dat sommige van de door deze wet opgelegde voorwaarden niet van toepassing zijn op euthanasie gepleegd op een patiėnt die buiten bewustzijn is, en dan met name de voorwaarden betreffende het lijden van de patiėnt.
Er moet precies worden vastgesteld welke voorwaarden en procedures uit deze wet, die niet in de voorgestelde § 2 zijn vermeld, overeenkomstig dit lid toch van toepassing zijn.
Clotilde NYSSENS. |