2-522/2 | 2-522/2 |
18 JULI 2000
Evocatieprocedure
Art. 7 tot en met 9
In hoofdstuk I, afdeling II, die de artikelen 7 tot 9 bevat, doen vervallen.
Verantwoording
Met dit amendement wil de ondertekenaar duidelijk maken dat hij het onkies vindt dat een dergelijke fundamentele wijziging in de pensioenberekening van onder ander leerkrachten en enkele andere ambtenarencategorieën snel wordt geregeld via een programmawet.
Veel liever had hij gezien dat de regering een heus wetsontwerp zou neerleggen zodat een globaal pensioendebat kan worden gevoerd.
Art. 7
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie de verantwoording van amendement nr. 1.
Art. 8
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie de verantwoording van amendement nr. 1.
Art. 9
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie de verantwoording van amendement nr. 1.
Art. 67 tot en met 76
Hoofdstuk IV, dat de artikelen 67 tot 76 bevat, doen vervallen.
Verantwoording
Overwegende dat er vandaag in dit land louter op grond van het feit dat ze gehuwd zijn nog vele burgers fiscaal worden gediscrimineerd en overwegende dat de discriminaties tussen zelfstandigen en werknemers wat de kinderbijslag betreft nog steeds voortduren, dient men volgens de ondertekenaar eerst de bovenvermelde discriminaties op te heffen alvorens men de discriminaties op basis van het geslacht opheft.
Art. 67
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie de verantwoording van amendement nr. 5.
Art. 68
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie de verantwoording van amendement nr. 5.
Art. 69
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie de verantwoording van amendement nr. 5.
Art. 70
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie de verantwoording van amendement nr. 5.
Art. 71
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie de verantwoording van amendement nr. 5.
Art. 72
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie de verantwoording van amendement nr. 5.
Art. 73
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie de verantwoording van amendement nr. 5.
Art. 74
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie de verantwoording van amendement nr. 5.
Art. 75
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie de verantwoording van amendement nr. 5.
Art. 76
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie de verantwoording van amendement nr. 5.
Roeland RAES. |
Art. 2 tot 9
Deze artikelen doen vervallen.
Verantwoording
Het gevaar bestaat dat het Arbitragehof een aantal van deze artikelen nietig zal verklaren. Ze overschrijden immers overduidelijk de bevoegdheden van de federale wetgever. Daarom ware het beter de bespreking van de met die artikelen beoogde wetswijzigingen uit te stellen.
Voor het overige zouden die bepalingen moeten worden ingepast in een wetsontwerp ter bevordering van de werkgelegenheid bij de niet meer zo jonge beroepsbevolking. Voorts ware een allesomvattende aanpak van dit vraagstuk aangewezen en zou, voor de oplossing ervan, de tijd moeten worden genomen ook te rade te gaan bij de mensen en verenigingen die terzake de eerste betrokkenen zijn.
Art. 124
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Er is geen reden om de procedure van het eensluidend advies door de Nationale Raad voor ziekenhuisvoorzieningen af te schaffen.
Enerzijds kan deze indien nodig een spoedadvies verstrekken.
Anderzijds geeft de bespreking van de adviezen in de Nationale Raad voor ziekenhuisvoorzieningen aanleiding tot een debat waarin elk lid zijn argumenten kan ontwikkelen en te kennen geven.
Art. 163
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Dit artikel heeft betrekking op de bevoegdheden en de organisatie van de arbeidsrechtbanken.
Overeenkomstig artikel 77 van de Grondwet en het beginsel dat de Raad van State aangehaald heeft, moet hiervoor een apart wetsontwerp bij de twee kamers ingediend worden volgens de procedure van het volledige bicamerisme.
Art. 177bis (nieuw)
Een artikel 177bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 177bis. In het koninklijk besluit van 27 december 1994 tot uitvoering van hoofdstuk II van titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, wordt artikel 1, § 1, eerste lid, 14º, vervangen als volgt :
« 14º de werkzoekenden voor wie het recht op de uitkeringen werd geschorst wegens langdurige werkloosheid krachtens de bepalingen van hoofdstuk III, afdeling 8, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering of krachtens artikel 143 van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende de arbeidsvoorziening en de werkloosheid. »
Verantwoording
In verband met de vermindering van de sociale bijdragen betreffende het type van in dienst genomen werknemer, doen de werkgevers voornamelijk een beroep op vier maatregelen : het plus-één-plan, het plus-twee-plan, het plus-drie-plan en het banenplan.
We zijn uiteraard verheugd dat het plus-één-plan, het plus-twee-plan en het plus-drie-plan voortaan ook toegankelijk zijn voor wie op grond van artikel 80 geen recht heeft op werkloosheidsuitkeringen; toch achten we het normaal te voorzien in een volledige gelijkschakeling tussen de voorwaarden voor die drie maatregelen en het banenplan.
Inzake het banenplan heeft de werkgever thans echter maar recht op een vermindering van de sociale bijdragen als de kandidaat-werknemer al twee jaar lang geen recht heeft op werkloosheidsuitkeringen, op grond van artikel 80. Het lijkt ons aangewezen die diverse regelgevingen op elkaar af te stemmen en, wat het banenplan betreft, komaf te maken met die termijn van twee jaar uitsluiting.
Art. 178
In het voorgestelde artikel 100ter, § 1, vervangen als volgt :
« § 1. Een werknemer heeft het recht om de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst volledig te schorsen met het oog op de uitoefening van een gemeentelijk uitvoerend mandaat zoals bedoeld in artikel 6bis van de wet van 19 juli 1976 tot instelling van een verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat.
In dat geval wordt de uitkering bedoeld in artikel 100 echter niet toegekend en hoeft de werknemer die een beroep doet op de volledige loopbaanonderbreking niet te worden vervangen. »
Verantwoording
Het lijkt ons belangrijk alle elementen te preciseren die afwijken van de vigerende algemene beginselen inzake loopbaanonderbreking. Zo wordt elke controverse uit de weg gegaan.
Aan de werknemer die gebruik maakt van een volledige loopbaanonderbreking om een gemeentelijk uitvoerend mandaat uit te oefenen, is geen onderbrekingsvergoeding verschuldigd. Voorts moet de RVA-begroting geen enkele financiële last dragen. Het lijkt ons dan ook logisch de werkgever niet te verplichten in een vervanging te voorzien.
Art. 178
Het voorgestelde artikel 100ter aanvullen met een § 3, luidende :
« § 3. 4 % van de werknemers die in dienst zijn van de rechtsconstructie mogen gebruik maken van dat recht op een volledige loopbaanonderbreking om een gemeentelijk uitvoerend mandaat uit te oefenen. »
Verantwoording
Terzake behoort het recht op loonbaanonderbreking te worden ingeperkt om te voorkomen dat een onderneming ooit af te rekenen krijgt met het « onverhoedse » vertrek van verscheidene belangrijke stafleden.
Art. 178
Het voorgestelde artikel 100ter aanvullen met een § 4, luidende :
« § 4. Een koninklijk besluit bepaalt :
welke documenten de werknemer aan zijn werkgever moet overhandigen om gebruik te maken van de volledige loopbaanonderbreking voor de uitoefening van een gemeentelijk uitvoerend mandaat;
de termijn waarbinnen die documenten aan de werkgever moeten worden overhandigd;
de termijn waarbinnen de loopbaanonderbreking daadwerkelijk ingaat ingevolge de overhandiging van de documenten ad hoc aan de werkgever. »
Verantwoording
De werkgever moet kunnen beschikken over bepaalde garanties inzake de feitelijkheid en de duur van het gemeentelijk uitvoerend mandaat.
Tevens heeft hij ook enige tijd nodig om de werking van zijn onderneming anders te organiseren als gevolg van die loopbaanonderbreking.
Art. 180bis (nieuw)
Een artikel 180bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 180bis. In artikel 46, eerste lid, van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, worden de woorden « bij artikel 100 van de herstelwet » vervangen door de woorden « bij de artikelen 100 of 100ter van de herstelwet. »
Verantwoording
In het raam van de wetgeving op de jaarlijkse vakantie wordt voorzien in de uitbetaling van het vakantiegeld aan de werknemer die vertrekt omdat hij overeenkomstig artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 zijn beroepsloopbaan volledig onderbreekt. Aangezien artikel 100ter (nieuw) het recht instelt op een langdurige volledige loopbaanonderbreking, lijkt het ons essentieel te voorzien in dezelfde maatregel inzake de uitbetaling, bij het vertrek, van een vakantiegeld.
Kan de regering ons overigens garanderen dat alle vigerende wettelijke bepalingen zullen worden aangepast zodat de werknemer die zijn loopbaan volledig onderbreekt op grond van artikel 100ter in alle sectoren van de sociale zekerheid wordt gelijkgesteld met een werknemer die zijn loopbaan volledig onderbreekt, maar dan wel krachtens artikel 100 ?
Art. 183
Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 183. In afwijking van artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers kan de minister bevoegd voor Tewerkstelling en Arbeid, met naleving van bij een koninklijk besluit vastgestelde voorwaarden, de toestemming verlenen aan de werkgevers bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m), van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders met betrekking tot de doorstromingsprogramma's om werknemers die in het kader van dit besluit tewerkgesteld zijn in een doorstromingsprogramma, ter beschikking te stellen van gebruikers.
Het in het eerste lid bedoelde koninklijk besluit tot bepaling van de voorwaarden van terbeschikkingstelling zal na het advies van de Nationale Arbeidsraad worden vastgesteld met inachtneming van de volgende elementen :
de werkgevers die die toestemming kunnen genieten;
de werknemers die ter beschikking kunnen worden gesteld;
het maximumaantal werknemers dat ter beschikking van dezelfde gebruiker kan worden gesteld;
de essentiële elementen die in de arbeidsovereenkomst en in de overeenkomst met de gebruiker moeten staan;
de voorafgaande betrokkenheid van de ondernemingsraad of de vakbondsafvaardiging;
de eventueel verschuldigde vergoeding van de gebruiker ten opzichte van de werkgever;
het niet-voorkomen van ontslagen van werknemers die regelmatig zijn in dienst genomen, teneinde de terbeschikkingstelling van een werknemer te kunnen genieten;
de rol van het volgens de plaats van terbeschikkingstelling bevoegde subregionaal tewerkstellingscomité;
de ter beschikking gestelde middelen voor de opleiding en de begeleiding van de ter beschikking gestelde werknemer. »
Verantwoording
De praktische toepassing van de doorstromingsprogramma's is een zaak van de gewesten. Het is dus belangrijk hiermee overleg te plegen met het oog op een evaluatie van de weerslag van de doorstromingsprogramma's, de sterke en zwakke punten ervan. Veeleer dan een ministeriële toestemming geval per geval wensen wij een procedure in twee tijden :
de opstelling van objectieve voorwaarden die zijn opgenomen in een koninklijk besluit dat is vastgesteld na overleg met de gewesten;
ministeriële toestemming geval per geval volgens de objectieve voorwaarden van voornoemd koninklijk besluit.
Het amendement somt een minimumaantal na te leven voorwaarden op voor het verkrijgen van de toestemming tot terbeschikkingstelling. Het gaat om minimale maar niet-exhausieve voorwaarden.
Art. 188
Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 188. De werknemers die in het kader van de krachtens artikel 186 gegeven toestemming ter beschikking worden gesteld van gebruikers moeten niet-werkende werkzoekenden zijn.
Tijdens de terbeschikkingstelling moet de werknemer individueel worden begeleid en moet hij een opleiding volgen die aansluit bij het verrichte werk. Een samenwerkingsakkoord bepaalt wat terzake de rol en de opdracht is van de federale Staat, de gewesten en de gemeenschappen. »
Verantwoording
Indien men de oprichting wil bevorderen van economische belangengroeperingen die de terbeschikkingstelling mogelijk maken van werknemers tussen de ondernemingen die van die groeperingen deel uitmaken, mag men de toegang tot die terbeschikkingstelling in geen geval voorbehouden aan een beperkt aantal werknemers.
Het is echter even belangrijk aan die mogelijkheid van terbeschikkingstelling voor de werkgevers een verplichting te koppelen om de inschakeling en de beroepsbekwaamheid van de werknemer te verbeteren dank zij een theoretische en praktische opleiding die afgestemd is op het verrichte werk. Dat soort van projecten is de jongste jaren uitgetest, onder meer door de « Mission régionale » van Charleroi. Die wenst de inschakeling van elke werkzoekende, ongeacht zijn kwalificatie of zijn sociale situatie, te koppelen aan een individuele begeleiding en opleiding (Groupement d'employeurs pour l'insertion et la qualification).
Art. 190
Het derde en het vierde lid van dit artikel vervangen als volgt :
« Indien niet alle gebruikers onder hetzelfde paritair orgaan vallen, bepaalt de minister, met instemming van de verschillende betrokken paritaire comités, tot welk paritair orgaan die gebruikers behoren. »
Verantwoording
Het lijkt ons belangrijk structureel te voorzien in een bevoegd advies dat de minister raad geeft, door de instemming van de betrokken paritaire comités, namelijk de diverse paritaire comités die bevoegd zijn voor de verschillende gebruikers. Het is zaak sociale dumping te voorkomen ten koste van de ter beschikkinggestelde werknemers. Het gevaar is immers groot dat de gebruikers trachten toepassing te geven aan de overeenkomsten van het voor de werknemers (op het stuk van de bezoldiging, de arbeidsomstandigheden, ...) minst gunstige paritair comité. De sociale partners zijn aanwezig in de paritaire comités en hun optreden kan dan ook een dam opwerpen tegen die sociale dumping.
Art. 194
Paragraaf 2, eerste lid, van dit artikel vervangen als volgt :
« § 2. Deze overeenkomst is onderworpen aan de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Evenwel, telkens de werknemer ter beschikking wordt gesteld van een gebruiker, moet, op het ogenblik waarop de terbeschikkingstelling een aanvang neemt, een aanpassing bij de arbeidsovereenkomst worden opgesteld die overeenstemt met de bepalingen van artikel 9 van de wet van 24 juli 1987. De werknemer heeft het recht een terbeschikkingstelling te weigeren en een aanvullende overeenkomst in die zin te ondertekenen zo de aangeboden betrekking niet beantwoordt aan het begrip passende dienstbetrekking, zoals bepaald in de artikelen 22 en volgende van het ministerieel besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering. Ieder geschil omtrent dat bij begrip passende dienstbetrekking moet aan de arbeidsrechtbank worden voorgelegd. »
Verantwoording
Het is belangrijk een aantal « buffers » in te bouwen die de tewerkstelling van werknemers bij gebruikers inperken. De werknemer is door een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur gebonden aan het uitzendkantoor dat derhalve een loon moet uitbetalen ook al levert de werknemer geen enkele prestatie. Een uitzendkantoor mag die toestand nooit als voorwendsel gebruiken om de werknemer ertoe te verplichten bij een gebruiker prestaties te leveren die niet met het begrip « passende dienstarbeid » overeenstemmen, zodat het kantoor op die manier de aan de werknemer verschuldigde verloning steeds kan dekken door hem arbeid te laten verrichten die het dan aan een gebruiker kan aanrekenen.
Art. 195
Het tweede lid van dit artikel vervangen als volgt :
« Wanneer op die datum geen collectieve arbeidsovereenkomst tot vaststelling van de loonsvoorwaarden van de uitzendkrachten bedoeld in artikel 194 tijdens de periodes gedurende welke zij niet ter beschikking worden gesteld van een gebruiker, is kunnen gesloten worden in het paritair comité van de uitzendarbeid, wijst de Koning, op advies van de Nationale Arbeidsraad, een paritair comité als referentie aan waarvan de loonsvoorwaarden van toepassing zullen zijn op de uitzendkrachten bedoeld in artikel 194. Een op advies van de Nationale Arbeidsraad uitgevaardigd koninklijk besluit, kan aanvullende nadere toepassingsregels vaststellen. »
Verantwoording
In dit stadium waarin de rechten en plichten worden vastgesteld van de werknemers die in het raam van een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur door een uitzendkantoor in dienst worden genomen, lijkt het ons belangrijk de sociale partners, via de Nationale Arbeidsraad, bij elke terzake te nemen beslissing te betrekken.
Art. 212
In § 2, derde lid, van dit artikel de woorden « artikel 60, § 7, van de organieke wet » vervangen door de woorden « artikelen 60, § 7, en 61 van de organieke wet ».
Verantwoording
De sociale economie vindt haar bestaansreden niet alleen in programma's voor de inschakeling in het beroepsleven van bestaansminimumtrekkers. Artikel 61 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de Openbare centra voor maatschappelijk welzijn bepaalt dat bestaansminimumtrekkers bij hun inschakeling in het beroepsleven geholpen kunnen worden door middel van overeenkomsten gesloten tussen het OCMW en instellingen die door openbare diensten of op privé-initiatief opgericht zijn, of nog andere OCMW's. Er is geen reden om deze instellingen uit te sluiten van toegang tot het Fonds voor sociale economie, zo niet bestaat het gevaar dat dit fonds afwijkt van zijn doelstelling, namelijk de sociale economie bevorderen.
Art. 212bis (nieuw)
Een artikel 212bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 212bis. In artikel 60 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen worden tussen de woorden « De ondernemingen voor sociale inschakelingseconomie als bedoeld in artikel 59 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgische actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen » en de woorden « die voldoen aan de voorwaarden bepaald in § 1, 1º en 3º tot 7º » de woorden « en opgericht in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk » ingevoegd.
Verantwoording
Zonder dat het de bedoeling van de wetgever is, zou men uit de huidige tekst kunnen afleiden dat de vrijstelling van inschrijving in het handelsregister eveneens geldt voor de ondernemingen voor sociale inschakelingseconomie die het statuut van handelsvennootschap hebben aangenomen (met name de vennootschap met een sociaal oogmerk). Dat zou geen zin hebben want deze vennootschappen wordt juridisch gezien niets in de weg gelegd om zich in te schrijven in het handelsregister, in tegenstelling tot de VZW's.
Dit gebrek aan juridische duidelijkheid veroorzaakt onrust bij de Nationale Confederatie van het bouwbedrijf die een beroep tot nietigverklaring heeft ingesteld bij het Arbitragehof. Dit technisch amendement kan voorkomen dat de verbeterde toegang tot overheidsopdrachten voor de ondernemingen uit de sociale economie weer op de helling komt te staan.
René THISSEN. |
Art. 109
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Met dit artikel 109 beoogt men het wegwerken van een concurrentienadeel voor de publieke uitzendkantoren met name wat betreft de modaliteiten van de structurele lastenverlaging. De publieke uitzendkantoren genieten echter ook een aantal manifeste concurrentievoordelen, met name de niet-onderwerping aan BTW noch aan een vennootschapsbelasting. Hier wordt nog steeds niets gedaan. Meer specifiek wat de BTW betreft, heeft de VDAB zelf aan de minister van Financiën gevraagd om voor zijn commerciële activiteiten te worden onderworpen. In dit dossier is al sinds een jaar geen beweging, naar verluidt door een veto van zowel FOREM als BGDA. De schrapping van het artikel is logisch aangezien alle vormen van non-conformiteit tussen publieke en private uitzendkantoren tegelijk moeten weggewerkt worden.
Art. 110
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zelfde verantwoording als onder amendement nr. 31. Bovendien, wat de retroactieve toepassing betreft, kan de vraag gesteld worden of men dit ook zal doen wanneer de publieke uitzendkantoren aan de BTW en aan de vennootschapsbelasting onderworpen worden.
Vincent VAN QUICKENBORNE. |
Artikel 1
Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, behalve artikel 163. »
Verantwoording
Artikel 163 van het ontwerp voert een artikel 60bis tot artikel 60quinquies in.
Artikel 60quinquies, § 2, bepaalt dat de Landsbond die de beslissing waarbij een administratieve geldboete wordt uitgesproken, betwist een verhaal via verzoekschrift kan indienen bij de bevoegde arbeidsrechtbank.
De arbeidsrechtbank krijgt hier een nieuwe bevoegdheid bij. Dit is een artikel 77 van de Grondwet problematiek.
Hugo VANDENBERGHE. |
Art. 2 tot 15
Deze artikelen doen vervallen.
Verantwoording
De problematiek van de activiteitsgraad bij oudere werknemers, de eindeloopbaanregeling en de pensioenrechten moeten worden behandeld in een ruim debat en binnen het sociaal overleg.
Art. 3
In het tweede lid van dit artikel de woorden
« ..., met uitsluiting evenwel van :
de perioden die in aanmerking worden genomen ten gevolge van het bezit van een diploma of van gedane studies;
de perioden die worden geregulariseerd;
de perioden van disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst;
de perioden van verlof voor opdracht van algemeen belang;
de andere perioden van loopbaanonderbreking dan die welke gratis aanneembaar zijn voor het pensioen en voor welke het personeelslid of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangen heeft voor een kind van minder dan 6 jaar of werd opgenomen voor palliatieve verzorging. » doen vervallen.
Verantwoording
Volgens de Raad van State is de ontworpen regeling discriminatoir.
Art. 3
In het derde lid van dit artikel de woorden « Om te bepalen of de in het eerste lid, b), bepaalde 10 jaar zijn bereikt, worden perioden van afwezigheid niet in aanmerking genomen, met uitzondering van de verloven met behoud van bezoldiging » doen vervallen.
Verantwoording
Volgens de Raad van State is de ontworpen regeling discriminatoir.
Art. 3
In het vijfde lid, eerste zin, van dit artikel de woorden « dat voortvloeit uit de toepassing van de normale berekeningsregels » doen vervallen.
Verantwoording
Volgens de Raad van State geeft de ontworpen bepaling aanleiding tot onduidelijkheid.
Art. 5
Het tweede lid van dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Volgens de Raad van State is de ontworpen bepaling discriminatoir.
Art. 6
Het vierde lid van dit artikel vervangen als volgt :
« Voor personen die slechts enkele jaren gepresteerd hebben in een functie waarvoor een voordeliger tantième geldt bij de berekening van het pensioen, worden deze jaren met toepassing van artikel 8, § 4, van de wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen, buiten beschouwing gelaten om de toekenning van het complement voor een belastende functie en/of van het complement wegens leeftijd mogelijk te maken indien dit voordeliger blijkt voor de betrokkene. »
Verantwoording
Aanpassing conform het advies van de Raad van State.
Art. 9
Dit artikel aanvullen met de volgende leden :
« Het eerste lid is niet van toepassing op de rustpensioenen die worden toegekend aan de personeelsleden bedoeld in artikel 77 van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen.
De Koning kan andere categorieën van personeelsleden uitsluiten bij een in Ministerraad overlegd besluit. »
Verantwoording
Dit amendement past de draagwijdte aan van het toepassingsgebied van de maatregel in afdeling II van hoofdstuk I. De specifieke regeling van de vervroegde uitstap voor personeelsleden in het onderwijs door het stelsel van de terbeschikkingstelling van 55- plussers, heeft haar nut meer dan voldoende bewezen. Het is dan ook niet aangewezen om deze algemene maatregel op de helling te zetten.
Daarnaast wordt ook voorzien dat de Koning rekening kan houden met andere specifieke personeelscategorieën in het licht van het sociaal overleg. Dit sluit aan bij de opdracht van de Koning om de functies die als belastend moeten worden beschouwd nader te bepalen.
Art. 13
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
De Raad van State merkt op dat het ontworpen artikel bijzonder onduidelijk is. Teneinde rechtsonzekerheid te vermijden is het beter artikel 75 van de wet van 21 mei 1991 houdende diverse wijzigingen aan de wetgeving betreffende de pensioenen van de openbare sector ongewijzigd te laten tot een nieuw en duidelijker artikel is ontworpen.
Art. 14
In de onder het 2º van dit artikel voorgestelde §§ 2, 3 en 4, de woorden « voor 1 januari 1992 » telkens doen vervallen.
Verantwoording
Aanpassing conform het advies van de Raad van State.
Art. 14
In de onder het 2º voorgestelde § 4 van dit artikel, de woorden « De vóór 1 januari 1992 krachtens artikel 10 van de wet van 24 mei 1971 ..., in dienst genomen experten » vervangen door de woorden « Aan de experten waarop het Planbureau krachtens artikel 10 van het koninklijk besluit van 24 mei 1971 houdende statuut, organisatie en werkingsmodaliteiten van het Planbureau een beroep heeft gedaan. »
Verantwoording
Aanpassing conform het advies van de Raad van State.
Art. 20
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
De Raad van State herinnert eraan dat de geldigheid van een proceshandeling moet worden beoordeeld met inachtneming van het ogenblik waarop ze is gesteld en dat het aanbeveling verdient geen retroactieve werking toe te kennen aan artikel 19 van het ontwerp (volgens artikel 20 zou artikel 19 in werking treden met ingang van 1 juli 2000).
Art. 168
In het eerste lid van dit artikel tussen de woorden « gemachtigd om, » en de woorden « bij een besluit » de woorden « na overleg met de gemeenschappen en gewesten, » invoegen.
Verantwoording
Volgens het advies van de Raad van State beïnvloeden de maatregelen waarvan sprake het beleid van de deelstaten. Vandaar dat overleg moet worden gepleegd met de gemeenschappen en gewesten.
Hugo VANDENBERGHE. Ludwig CALUWÉ. Sabine de BETHUNE. Erika THIJS. |
Art. 4
In het tweede lid van dit artikel tussen de woorden « bepaalt de Koning, » en de woorden « bij een besluit » de woorden « na overleg met de gemeenschappen en gewesten, » invoegen.
Verantwoording
Het voorgestelde artikel 4 heeft zijn weerslag op het beleid van de deelstaten. Zij dienen bijgevolg betrokken te worden.
(Subsidiair amendement op amendement nr. 46)
Art. 4
In het tweede lid van dit artikel tussen de woorden « bepaalt de Koning » en de woorden « bij een besluit » de woorden « na kennisgeving aan de gemeenschappen en gewesten » invoegen.
Verantwoording
Indien verantwoording sub amendement nr. 46.
Indien overleg niet kan opgelegd worden, is het verstrekken van informatie onontbeerlijk.
Art. 168
In het eerste lid van dit artikel tussen de woorden « gemachtigd om » en de woorden « bij een besluit » de woorden « na overleg met de gemeenschappen en gewesten » invoegen.
Verantwoording
In artikel 168 wordt de mogelijkheid geboden om alle nuttige maatregelen te nemen die de activiteitsgraad ondersteunen. Dit kan gevolgen hebben voor materies rechtstreeks of onrechtstreeks die de deelgebieden aanbelangen. Er dient voorafgaand overleg gepleegd te worden.
(Subsidiair amendement op amendement nr. 48)
Art. 168
In het eerste lid van dit artikel tussen de woorden « gemachtigd om, » en de woorden « bij een besluit » de woorden « na kennisgeving aan de gemeenschappen en gewesten » invoegen.
Verantwoording
Zie verantwoording sub amendement nr. 48.
Indien geen overleg niet kan opgelegd worden, wordt alle nuttige informatie worden overgemaakt.
Art. 152 tot 153
Deze artikelen doen vervallen.
Verantwoording
Deze beide artikelen betonneren de bestaande verhouding tussen de ziekenfondsen en landsbonden. Bijgevolg wordt het streven naar een betere dienstverlening verhinderd , zeker ten aanzien van de kleine fondsen. Zeker met betrekkingtot de vrij aanvullende verzekering mag een samenwerking met andere maatschappijen niet uitgesloten worden.
Het akkoord met betrekking tot de Vlaamse zorgverzekering voorziet ten andere een vraag tot herziening van artikel 43ter van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen.
Vincent VAN QUICKENBORNE. |
Art. 4
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Voldoet niet aan het advies van de Raad van State.
Hugo VANDENBERGHE. |
Art. 181
Het voorgestelde laatste lid van artikel 31, § 1, van de wet van 24 juli 1987 vervangen als volgt :
« Een natuurlijk persoon of een rechtspersoon kan een activiteit uitoefenen waarbij de door hen in dienst genomen werknemers ter beschikking worden gesteld van derden die deze werknemers gebruiken en over hen gezag uitoefenen inzake het welzijn op het werk alsook instructies met betrekking tot arbeids- en rusttijden en uitvoering van het overeengekomen werk. »
Verantwoording
Het voorgestelde artikel 181 holt het verbod op terbeschikkingstelling dermate uit hetgeen de regering expliciet toegeeft dat er een principiële toelating wordt ingevoerd. Dit dient zo te worden gelibelleerd, zo vindt ook de redenering van de Raad van State.
Art. 194
In § 1 van dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :
A. De woorden « een langdurig » tot en met « sociale bijstand » vervangen door de woorden « de werknemer ».
B. Het tweede lid doen vervallen.
Verantwoording
De regering beseft ten volle het belang van de uitzendkantoren bij het oplossen van de paradox op de arbeidsmarkt.
Het voorgestelde artikel 194 zet een stap in de goede richting en staat in schril contrast met de vroegere bedenkingen ten aanzien van deze sector maar is onvolledig. Er is geen enkel argument dat het afsluiten van een arbeidsovereenkomst tussen een uitzendkantoor en een werknemer die niet langdurig niet-werkzoekend is tegenhoudt. Dit geldt des te meer nu met de toelating tot terbeschikkingstelling (zie artikel 181) voor projectbureaus wel de mogelijkheid openstaat voor het afsluiten van een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur. Dit veroorzaakt een oneerlijke concurrentie tussen de uitzendsector en de bedrijven die ter beschikking stellen.
Het gevolg zou wel eens kunnen zijn dat elke uitzendkracht vermomd zal worden als een ter beschikking gestelde aangezien niets belet dat uitzendkantoren dergelijke projectbureaus overnemen.
Dit amendement verwettelijkt wat de collega's Remans en Ramardt op een persconferentie van 13 juli 2000 hebben gevraagd : « (citaat) werkzekerheid via een vast contract bij een uitzendkantoor. »
Vincent VAN QUICKENBORNE. |
(Subsidiair amendement op amendement nr. 51)
Art. 4
In het eerste lid van dit artikel het woord « vermoeid » vervangen door het woord « vermoeiend ».
Verantwoording
Materiële vergissing rechtzetten.
Hugo VANDENBERGHE. |
Art. 25
In het voorgestelde artikel 2, vierde lid, 5º, de woorden « voornoemde gecoördineerde wet, » vervangen door de woorden « de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 ».
Verantwoording
De voorgestelde wijziging betreft een legistieke verbetering.
De verwijzing naar « de voornoemde gecoördineerde wet » volstaat immers niet uit legistiek oogpunt; bovendien wordt op andere plaatsen in het koninklijk besluit van 18 december 1996 eveneens uitdrukkelijk en voluit verwezen naar « de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 » (zie onder meer artikel 3, § 1).
Tevens is de voorgestelde verwijzing « de voornoemde gecoördineerde wet » niet coherent met het voorgestelde artikel 5, tweede lid, van hetzelfde koninklijk besluit in artikel 26 van het wetsontwerp, waar sprake is van « de voormelde gecoördineerde wet van 14 juli 1994 ».
Omwille van de rechtszekerheid, de coherentie en de leesbaarheid van het koninklijk besluit dient een volledige verwijzing naar de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 te worden opgenomen.
Art. 26
In het voorgestelde artikel 5, tweede lid, de woorden « voormelde gecoördineerde wet van 14 juli 1994 » vervangen door de woorden « de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 ».
Verantwoording
De voorgestelde wijziging betreft een legistieke verbetering.
De verwijzing naar « de voornoemde gecoördineerde wet van 14 juli 1994 » volstaat immers niet uit legistiek oogpunt; bovendien wordt op andere plaatsen in het koninklijk besluit van 18 december 1996 eveneens uitdrukkelijk en voluit verwezen naar « de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 » (zie onder meer artikel 3, § 1).
Tevens is de voorgestelde verwijzing « de voornoemde gecoördineerde wet van 14 juli 1994 » niet coherent met het voorgestelde artikel 5, vierde lid, 5º, van hetzelfde koninklijk besluit in artikel 25 van het wetsontwerp, waar sprake is van « de voormelde gecoördineerde wet ».
Art. 27
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
De bedoeling van deze bepaling is wellicht om de procedure van het Bijzonder Solidariteitsfonds te versnellen door een bevegdheidsdelegatie toe te laten naar de adviserend geneesheren niet enkel voor de chronische aandoeningen maar ook voor eenmalige ingrepen.
Deze bevoegdheidsdelegatie zal echter belangrijke ongewenste neveneffecten hebben. Aangezien er een zekere beoordelingsvrijheid bestaat bij het al dan niet aannemen van een bepaalde prestatie in het kader van het Bijzonder Solidariteitsfonds en er een aanzienlijke interpretatiemarge bestaat voor de toepassing van de criteria, dreigt de toepassing van deze wetgeving op een verschillende manier te verlopen naar gelang van het ziekenfonds dat het dossier behandelt. Bovendien is het gevaar voor cliëntelisme en het gunstig beoordelen van dossiers van eigen leden niet denkbeeldig.
Gezien het beperkte budget voor het Bijzonder Solidariteitsfonds en het groeiend aantal aanvragen, groeit de nood om prioriteiten te bepalen die ook eenvormig moeten worden toegepast. Het beoordelen van de beoordelingsbevoegdheid aan de ziekenfondsen zal deze eenvormigheid niet bevorderen.
Bovendien zou de rol van het Bijzonder Solidariteitsfonds moeten beperkt blijven tot zeldzame aandoeningen. Hoewel het criterium van zeldzaamheid in de wet niet wordt geschrapt, dreigt de bestaande praktijk te worden versterkt om een aantal routinedossiers zoals de stents en andere implantaten die om budgettaire redenen nog niet in de ziekteverzekering worden terugbetaald, op te nemen via het BSF. Deze praktijk strookt niet met de bedoeling van het BSF, namelijk tussenkomst voor zeldzame aandoeningen. Een versnelling en versoepeling van de procedure met het oog op dit soort prestaties is niet de juiste oplossing voor een snellere terugbetaling van technische innovaties. Het maken van keuzes en stellen van prioriteiten wordt op die manier op de schouders gelegd van de individuele adviserend geneesheren die in individuele gevallen moeten beslissen.
Art. 28bis (nieuw)
Een artikel 28bis invoegen, luidende :
« Art. 28bis. In dezelfde wet wordt een artikel 33bis ingevoegd, luidend als volgt :
« Art. 33bis. Onverminderd artikel 33, zijn de artikelen 42 tot 53 en artikel 73 van toepassing op de personen bedoeld in artikel 33, voor zover zij vrijwillig zijn toegetreden tot een dienst geneeskundige verzorging op basis van artikel 27bis van de wet van 6 augustus 1990. Dit geldt voor alle prestaties vernoemd in artikel 34. »
Verantwoording
Zelfstandigen zijn op basis van artikel 33 van de ziekteverzekeringswet en artikel 1 van het koninklijk besluit van 29 december 1997 enkel verzekerd voor de zogenaamde grote risico's. De ziekteverzekeringswet is daarom niet van toepassing op de zelfstandigen, wat betreft de kleine risico's, ook al zijn deze zelfstandigen vrij verzekerd voor kleine risico's.
Dit houdt in dat, ongeacht hun eventuele toetreding tot de vrije verzekering, de zelfstandigen geen enkele tariefzekerheid hebben voor de prestaties die niet zijn opgenomen in artikel 1 van het koninklijk besluit van 29 december 1997. Nochtans zijn de ziekenfondsen er wel toe gehouden om de tarieven van de verplichte verzekering toe te passen voor de vrije verzekering voor kleine risico's (artikel 2 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1994).
De toepassing van een subsidieregeling voor de vrije verzekering van kleine risico's heeft slechts zin als daar ook garanties tegenover staan van tariefzekerheid. De bedoeling van bovengenoemde wijziging is dat de toetreding tot de akkoorden en overeenkomsten zou gelden voor de hele praktijk van de zorgverlener, ongeacht of de patiënt werknemer of zelfstandige is. Tenslotte moeten ook een aantal andere bepalingen zoals de verplichting om een getuigschrift af te leveren worden toegepast op alle prestaties, ook op de kleine risico's voor zelfstandigen.
Art. 29bis (nieuw)
Een artikel 29bis invoegen, luidende :
« Art. 29bis. In artikel 34 van dezelfde wet wordt een 10ºbis ingevoerd, luidende :
« 10ºbis. De kosten voor dringend ziekenvervoer, zoals bedoeld in artikel 5 van de wet betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening van 8 juli 1964. »
Verantwoording
De bedoeling van dit amendement is het opnemen van het dringend ziekenvervoer in onze ziekteverzekering.
De reiskosten van patiënten worden momenteel in een beperkt aantal gevallen vergoed, namelijk in het kader van dialyse, revalidatie, kankertherapie of bij vervoer van prematuren. Het gaat in deze gevallen om het niet dringend ziekenvervoer.
Voor de kosten verbonden aan het dringend ziekenvervoer komt de ziekteverzekering momenteel niet tussen, dit in tegenstelling tot de situatie in andere Europese landen zoals Nederland.
Reeds jaren vullen ziekenfondsen deze lacune gedeeltelijk op door in de aanvullende verzekeringen tussenkomsten te voorzien. De bedragen en de voorwaarden verschillen echter van plaats tot plaats, van ziekenfonds tot ziekenfonds.
Het dringend ziekenvervoer kan in onze gezondheidszorg moeilijk worden aanzien als een niet prioritaire behoefte. Hierover is een grote consensus. De ziekteverzekering zou daarom minstens in een minimale terugbetaling moeten voorzien.
Art. 29ter (nieuw)
Een artikel 29ter invoegen, luidende :
« Art. 29ter. In artikel 35 van dezelfde wet wordt tussen het derde en het vierde lid volgende bepaling ingevoegd :
« De Koning omschrijft de voorwaarden waaronder de verzekering voor geneeskundige verzorging tegemoetkomt in de kostprijs van de in artikel 34, 10ºbis bedoelde verstrekkingen. »
Verantwoording
Dit amendement dient samengelezen met het amendement tot invoegen van een artikel 10bis in artikel 34 van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994, dat het dringend ziekenvervoer opneemt in de ziekteverzekering.
De Koning kan de voorwaarden bepalen waaronder de verzekering voor geneeskundige verzorging tegemoetkomt in de kostprijs voor dit dringend ziekenvervoer.
Art. 31
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Het stilzwijgend verlengen van akkoorden moet niet noodzakelijk gepaard gaan met de verlenging van de beperkende voorwaarden inzake automatische vermindering van honoraria en prijzen in geval van ontoereikende correctiemechanismen voorgesteld door de betrokken overeenkomstencommissie zelf. De mogelijkheden om tot overeenkomsten en akkoorden tussen verstrekkers en ziekenfondsen te komen, wordt uitgehold door elke onderhandelingsruimte (budgettair en in toepassingsregels) weg te nemen, en leidt tot een verder afbrokkelen van het consensusmodel.
Art. 36
In het voorgestelde artikel 156, vijfde lid, tussen de woorden « te hebben gehoord; » en « wanneer zij nalaten », de woorden « de zorgverlener heeft hierbij het recht getuigen op te roepen voor zijn verdediging; » invoegen.
Verantwoording
De zorgverlener die zich voor de Beperkte Kamer moet verantwoorden dient, teneinde zijn rechten van verdediging te waarborgen, het recht te hebben getuigen (à décharge) te laten verschijnen op het verhoor.
Momenteel hebben enkel de inspecteurs het recht deze te horen. De mogelijke intimidatie van deze getuigen die hiervan het gevolg kan zijn en die er soms toe leidt dat eerder geschreven getuigenissen worden gewijzigd, wordt hiermee uitgesloten.
Art. 37
In het voorgestelde artikel 185, § 2, tweede lid, 1º, eerste zin, het woord « worden » schrappen.
Verantwoording
Het betreft een tekstuele verbetering, waarop ook de Raad van State reeds alludeerde in haar advies :
« Bij het aanbrengen van wijzigingen in een bestaande regeling, dient rekening te worden gehouden met de in die regeling voorkomende redactie en terminologie. Dat is niet steeds gebeurd in het ontwerp. »
De inleidende zin van artikel 185, § 2, tweede lid, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 luidt :
« Nochtans worden, in afwijking van artikel 12, 3º, tot alle graden waarmee ze kunnen worden bekleed : » (...).
Een aanvulling met de voorgestelde bepaling is dan ook tekstueel en grammaticaal foutief, en moet worden gecorrigeerd.
Art. 37
In het voorgestelde artikel 185, § 2, tweede lid, 1º, eerste zin, het woord « worden » schrappen.
Verantwoording
Het betreft een tekstuele verbetering, waarop ook de Raad van State reeds alludeerde in haar advies :
« Bij het aanbrengen van wijzigingen in een bestaande regeling, dient rekening te worden gehouden met de in die regeling voorkomende redactie en terminologie. Dat is niet steeds gebeurd in het ontwerp. »
De inleidende zin van artikel 185, § 2, tweede lid, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 luidt :
« Nochtans worden, in afwijking van artikel 12, 3º, tot alle graden waarmee ze kunnen worden bekleed : » (...).
Een aanvulling met de voorgestelde bepaling is dan ook tekstueel en grammaticaal foutief, en moet worden gecorrigeerd.
Art. 38
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
De voorgestelde verhoging van de aanvullende heffing moet fungeren als waarborg om de uitgaven in de sector geneesmiddelen onder controle te krijgen.
Deze maatregel biedt echter geen structurele oplossing om volume en prijzen onder controle te krijgen. Ze heeft bovendien ongewilde effecten, omdat de bedrijven die het meest getroffen worden door deze lineaire heffing niet noodzakelijk de bedrijven zijn die het meest verantwoordelijk zijn voor de budgetoverschijding.
Eerder dan dergelijke blinde heffingen zouden maatregelen moeten worden genomen die een beperking van het promotiebudget voor geneesmiddelen beogen en responsabilisering in het voorschrijfgedrag.
Art. 38
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Het betreft een legistieke verbetering.
In haar advies stelt de Raad van State terecht :
« Wanneer artikelen van eenzelfde tekst worden gewijzigd, moeten de te wijzigen bepalingen in hun numerieke volgorde worden vermeld, tenzij de wijzigingen verband houden met eenzelfde aangelegenheid en de te wijzigen bepalingen om die reden in bijvoorbeeld eenzelfde hoofdstuk of afdeling worden samengebracht. Zonder dat dit laatste het geval is, worden nochtans op talrijke plaatsen in het ontwerp artikelen van een te wijzigen tekst niet in hun numerieke volgorde vermeld. »
Het voorgestelde artikel 38 bevat een wijzigende regeling voor het artikel 191 van de gecoördineerde wet van 24 juli 1994, terwijl in de voorafgaande artikelen van het ontwerp regelingen worden voorgesteld voor onder meer artikel 213 van diezelfde wet.
De regeling voorgesteld in artikel 38 dient op een andere plaats in het ontwerp te worden opgenomen, om redenen van legistiek, coherentie en leesbaarheid van de voorgestelde wet.
Art. 38
In het onder het 1º voorgestelde eerste lid van 15ºter, het woord « voorlaatste » vervangen door het woord « zesde ».
Verantwoording
Deze wijziging komt tegemoet aan een terechte opmerking van de Raad van State op het artikel 35bis van het voorontwerp van wet, waarin deze bepaling was opgenomen :
« Teneinde elke rechtsonzekerheid te voorkomen, moeten de woorden « en de voorwaarden bepaald in het voorlaatste lid van 15ter », die artikel 35bis, eerste lid, van het ontwerp aan artikel 191, eerste lid, 15ter, beoogt toe te voegen, worden gepreciseerd door middel van, bijvoorbeeld, een verwijzing naar een numeriek omschreven lid van het betrokken punt 15ter.
Zoals de verwijzing nu is geredigeerd, kan ze immers tot verwarring leiden, ermee rekening houdend dat artikel 35bis van het ontwerp precies strekt tot het wijzigen van het voornoemde punt 15ter en bovendien beoogt diverse leden aan het betrokken punt toe te voegen. »
Art. 39
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Volgens de voorgestelde bepaling dient, indien voor de toepassing van de correctiemechanismen een wijziging van een koninklijk besluit nodig is, enkel nog het advies van de Algemene Raad van het RIZIV te worden ingewonnen.
Dit maakt een einde aan het democratisch inspraakmodel, want in de Algemene Raad beslissen de sociale partners en de vertegenwoordigers van de overheid.
Art. 43
In het sub B voorgestelde artikel 156, § 2, tweede lid, de woorden « geen identificatie van natuurlijke personen. » vervangen door de woorden « geen rechtstreekse of onrechtstreekse identificatie van natuurlijke personen ».
Verantwoording
Er zijn zorgverstrekkers die hun beroep uitoefenen onder de vorm van een rechtspersoon. Hun identificatie kan volgens de wijzigende bepalingen aan artikel 156 meegedeeld worden aan de technische cel. Dit is ontoelaatbaar, omdat het samenvoegen van de gegevens van deze rechtspersoon de identificatie toelaat. In de wet dient dus benadrukt dat de overbrenging van deze gegevens zo moet gebeuren dat identificatie onmogelijk is. Dit is des te belangrijker nu de voorgestelde § 3 aan alle functionarissen rechtstreeks toegang verschaft tot deze gegevens.
Art. 43
In het artikel de verwijzingen « A) », « B) », « C) », « D) » en « E) » vervangen door respectievelijk « 1º », « 2º », « 3º », « 4º » en « 5º ».
Verantwoording
Het betreft een legistieke correctie.
Indien wijzigingsbepalingen betrekking hebben op verscheidene onderdelen van eenzelfde artikel, dan moet in de inleidende zin worden verwezen naar het betrokken artikel, waarna de wijzigingen per onderdeel van dat artikel puntsgewijze (1, 2, 3, ...) en op een eenvormige manier dienen te worden weergegeven (zie ook de algemene opmerkingen in het advies van de Raad van State).
Omwille van legistieke duidelijkheid en teneinde de eenvormigheid terzake in het wetsontwerp te garanderen, is deze aanpassing noodzakelijk.
Art. 53
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Deze bepaling staat haaks op het voornemen van de wetgever zoals opgenomen in de wet van 10 juni 1998 tot afschaffing van de hoofdelijke bijdragen. Deze wet gaf een sterk signaal ter ondersteuning van de financiële belangen van de sociale zekerheid.
Het probleem met de hoofdelijke bijdragen was enerzijds het feit dat ze lager zijn dan de normale sociale-zekerheidsbijdragen waardoor deze werkgevers een besparing realiseerden in vergelijking met de werkgevers die de gewone sociale-zekerheidsbijdragen moet betalen. Enerzijds derft daardoor de sociale zekerheid jaarlijks meer dan een miljard inkomsten en anderzijds volstaan de hoofdelijke bijdragen zelfs niet om de kinderbijslag van de betrokken werknemers te financieren.
Deze belangen dreigen ondergraven te worden en zelfs meer dan vroeger in die zin dat voortaan niet alleen de gewone sociale-zekerheidsbijdragen worden uitgespaard, maar ook de hoofdelijke bijdragen die deze instellingen betalen.
Dit voornemen staat haaks op de ambities van de regering inzake de harmonisering of toenadering van de sociale statuten van de diverse beroepscategorieën.
Art. 55
In het voorgestelde artikel 32ter het woord « gezinsbijslag » vervangen door het woord « kinderbijslag ».
Verantwoording
Artikel 55 is opgenomen in een hoofdstuk dat betrekking heeft op de kinderbijslagen. Indien een materie wordt geregeld die betrekking heeft op kinderbijslag, moet dit ook terminologisch in de tekst duidelijk tot uiting komen.
Art. 59
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Deze bepaling staat haaks op het voornemen van de wetgever zoals opgenomen in de wet van 10 juni 1998 tot afschaffing van de hoofdelijke bijdragen. Deze wet gaf een sterk signaal ter ondersteuning van de financiële belangen van de sociale zekerheid.
Het probleem met de hoofdelijke bijdragen was enerzijds het feit dat ze lager zijn dan de normale socialezekerheidsbijdragen waardoor deze werkgevers een besparing realiseerden in vergelijking met de werkgevers die de gewone socialezekerheidsbijdragen moeten betalen. Enerzijds derft daardoor de sociale zekerheid jaarlijks meer dan een miljard inkomsten en anderzijds volstaan de hoofdelijke bijdragen zelfs niet om de kinderbijslag van de betrokken werknemers te financieren.
Deze belangen dreigen ondergraven te worden en zelfs meer dan vroeger in die zin dat voortaan niet alleen de gewone socialezekerheidsbijdragen worden uitgespaard, maar ook de hoofdelijke bijdragen die deze instellingen betalen.
Dit voornemen staat haaks op de ambities van de regering inzake de harmonisering of toenadering van de sociale statuten van de diverse beroepscategorieën.
Art. 59
In dit artikel, het woord « gezinsbijslag » vervangen door het woord « kinderbijslag ».
Verantwoording
Artikel 59 is opgenomen in een hoofdstuk dat betrekking heeft op de kinderbijslagen. Indien een materie wordt geregeld die betrekking heeft op kinderbijslag, moet dit ook terminologisch in de tekst duidelijk tot uiting komen.
Art. 60
In dit artikel, het woord « gezinsbijslag » vervangen door het woord « kinderbijslag ».
Verantwoording
Artikel 60 is opgenomen in een hoofdstuk dat betrekking heeft op de kinderbijslagen. Indien een materie wordt geregeld die betrekking heeft op kinderbijslag, moet dit ook terminologisch in de tekst duidelijk tot uiting komen.
Art. 61
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Dit artikel is identiek aan het artikel 57 van het ontwerp.
Art. 67
In dit artikel, het punt b) vervangen als volgt :
« b) in 2º worden de woorden « hetzij personen van een verschillend geslacht zijn en een huishouden vormen » vervangen door de woorden « hetzij personen zijn die een verklaring hebben afgelegd overeenkomstig artikel 1476 van het Burgerlijk Wetboek. »
Verantwoording
In de memorie van toelichting bij het ontwerp wordt aangegeven dat men de op het geslacht gebaseerde discriminaties van personen die een huishouden vormen, wenst af te schaffen.
De wet voorziet thans in een specifiek statuut voor zij die, ongeacht hun geslacht, een huishouden wensen te vormen, zonder een huwelijk aan te gaan. Het betreft de verklaring van samenwonen (zie artikel 1475 en volgende van het Burgerlijk Wetboek).
Het is dan ook veel eenvoudiger te verwijzen naar deze bestaande regeling dan te werken met een verklaring ad hoc ten behoeve van de kinderbijslag. Men vermijdt aldus discussies omtrent de vraag wanneer er nu juist sprake zal zijn van een « feitelijk gezin ». Ook bewijsproblemen zullen meteen worden vermeden vermits de verklaring van samenwoning wordt ingeschreven in de bevolkingsregisters. Dergelijke bewijsproblemen zullen zich nu wel kunnen stellen vermits de tekst van het ontwerp uitdrukkelijk bepaalt dat de verklaring (ad hoc) slechts geldt tot het bewijs van het tegendeel.
Art. 68
A) In de punten a), b), c) en d) van dit artikel, de woorden « persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt » telkens vervangen door de woorden « persoon met wie hij wettelijk samenwoont ».
B) In dit artikel, het punt e) doen vervallen.
Verantwoording
A) Gelet op de recente invoering van de wettelijke samenwoning is het beter daarnaar te refereren dan een regeling ad hoc uit te werken (zie de verantwoording bij het vorige amendement).
B) Er dient geen specifieke regeling te worden uitgewerkt aangaande het bewijs van het samenwonen vermits de wettelijke samenwoning het voorwerp uitmaakt van een inschrijving in de bevolkingsregisters (zie artikel 1476 van het Burgerlijk Wetboek).
Art. 69
In dit artikel, in punt a), tussen de woorden « een huwelijk » en het woord « aangaat » de woorden « of een wettelijke samenwoning » invoegen.
Verantwoording
Er dient tevens melding gemaakt te worden van de wettelijke samenwoning, zoals bepaald in de artikelen 1475 en volgende van het Burgerlijk Wetboek.
De verwijzing naar het « feitelijk gezin » dient in dit specifieke geval gehandhaafd te blijven. Zo niet kan de vermindering van de kinderbijslag voor sommigen een « beletsel » uitmaken om een huwelijk of een wettelijke samenwoning aan te gaan, vermits dit voor gevolg zal hebben dat het kindergeld zal verminderen. Door ook deze vermindering te voorzien ten aanzien van zij die slechts feitelijk samenwonen valt dit « huwelijks- of wettelijk samenwoningsbeletsel » weg.
Art. 70
In dit artikel, de woorden « geen feitelijk gezin vormen in de zin van artikel 56bis, § 2, noch een nieuw huwelijk hebben aangegaan » vervangen door de woorden « geen feitelijk gezin vormen in de zin van artikel 56bis, § 2, tweede lid, noch een nieuw huwelijk of wettelijke samenwoning hebben aangegaan ».
Verantwoording
a) Er dient verwezen te worden naar artikel 56bis, § 2, tweede lid. De verwijzing heeft immers betrekking op het nieuwe tweede lid van artikel 56bis, § 2, SWKL, zoals dit wordt voorzien in artikel 69 van het voorliggende ontwerp.
b) Er dient tevens melding gemaakt te worden van de wettelijke samenwoning, zoals bepaald in de artikelen 1475 en volgende van het Burgerlijk Wetboek.
Art. 71
In de punten a) en b) van dit artikel, de woorden « artikel 56bis, § 2 » telkens vervangen door de woorden « artikel 56bis, § 2, tweede lid ».
Verantwoording
Er dient verwezen te worden naar artikel 56bis, § 2, tweede lid. De verwijzing heeft immers betrekking op het nieuwe tweede lid van artikel 56bis, § 2, SWKL, zoals dit wordt voorzien in artikel 69 van het voorliggende ontwerp.
Art. 72
In dit artikel de woorden « een feitelijk gezin vormt in de zin van artikel 56bis, § 2 » vervangen door de woorden « een feitelijk gezin vormt in de zin van artikel 56bis, § 2, tweede lid ».
Verantwoording
Er dient verwezen te worden naar artikel 56bis, § 2, tweede lid. De verwijzing heeft immers betrekking op het nieuwe tweede lid van artikel 56bis, § 2, SWKL, zoals dit wordt voorzien in artikel 69 van het voorliggende ontwerp.
Art. 73
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 78 op artikel 68 alwaar voorgesteld wordt om het ontworpen artikel 51, § 3, tweede lid, te schrappen.
Art. 74
In dit artikel, de woorden « in de zin van artikel 56bis, § 2 » vervangen door de woorden « in de zin van artikel 56bis, § 2, tweede lid ».
Verantwoording
Er dient verwezen te worden naar artikel 56bis, § 2, tweede lid. De verwijzing heeft immers betrekking op het nieuwe tweede lid van artikel 56bis, § 2, SWKL, zoals dit wordt voorzien in artikel 69 van het voorliggende ontwerp.
Art. 75
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie advies Raad van State (Stuk Kamer, nr. 756/001, 1999-2000, blz. 209) :
« Er blijkt niet welke « wijziging van het koninklijk besluit van 12 april 1984 » wordt bedoeld. »
Vermits dit nog steeds niet duidelijk is, dient dit artikel te worden geschrapt.
Art. 83
Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 83. Onverminderd de bepalingen van het artikel 82, treden de artikelen 77 tot 81 in werking op 1 januari 2000. »
Verantwoording
Het zijn de artikelen die betrekking hebben op de responsabilisering van de kinderbijslagfondsen die in werking dienen te treden op 1 januari 2000. Dit blijkt duidelijk uit de memorie van toelichting en uit de tekst van het voorontwerp.
Deze fout dient te worden hersteld, temeer daar er anders een tegenstrijdigheid ontstaat met artikel 76 van het ontwerp. Daarin wordt gesteld dat de artikelen 73 tot 75 in werking treden de eerste dag van de maand na die waarin ze in het Belgisch Staatsblad verschijnen. Volgens het voorliggende artikel zouden deze dan weer in werking treden op 1 januari 2000.
Hugo VANDENBERGHE. Ludwig CALUWÉ. Sabine de BETHUNE. Erika THIJS. |
Art. 232
In § 2, tweede lid, van dit artikel, na de woorden « een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad » de woorden « bevestigd door een wet binnen zes maanden na de inwerkingtreding » invoegen.
Verantwoording
Dit amendement wil het ongrondwettelijke karakter van het ontwerp wegnemen.
Artikel 174 van de Grondwet bepaalt immers dat de Kamer elk jaar de begroting goedkeurt en dat alle staatsontvangsten en -uitgaven op de begroting moeten worden gebracht.
In zijn advies besluit de Raad van State daaruit dat « een bevoegdheid aan de Koning voor het bepalen van de strekking van die ontvangsten (van het Fonds voor de beperking van de milieuoverlast in de omgeving van de luchthaven Brussel-Nationaal) strijdig zou zijn met de prerogatieven in begrotingszaken die bij artikel 174 van de Grondwet alleen aan de wetgevende macht worden toegekend. »
« De ontvangsten moeten in de wet zelf worden bepaald. »
Michel BARBEAUX. |
Art. 241
Het 3º van dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
De habilitatie die via dit artikel aan de Koning gegeven wordt, is van een dergelijke vraagheid dat zij niet juist in een programmawet thuishoort en zij hoedanook voorafgaandelijk de toetsing van de Raad van State moet verkrijgen.
Art. 242
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie de verantwoording bij amendement nr. 88 op artikel 241.
Ludwig CALUWÉ. Luc VAN DEN BRANDE. |
Art. 96
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
De voorgestelde « herdefiniëring » van de informatieplicht van de werkgever op het vlak van de basisrechten tot bescherming van de sociale gegevens van persoonlijke aard in de vorm van een « kennisgeving », impliceert, bij gebrek aan nadere duiding over hoe deze kennisgeving dient te gebeuren, een verstrenging van de verplichting van de werkgevers.
De huidige regeling van artikel 27, waarbij de aanplakking van een bericht op een zichtbare en toegankelijke plaats met betrekking tot de plaats waarin de tekst van de Kruispuntbankwet en haar uitvoeringsbesluiten kunnen worden geraadpleegd, volstaat.
Art. 102
Dit artikel vervangen als volgt :
« In artikel 62 van dezelfde wet gewijzigd bij de wet van 29 april 1996, in het 1º en 3º de woorden « de artikelen 19 en 20 » vervangen door de woorden « het artikel 20. »
Verantwoording
Volgens de memorie van toelichting betreffen de voorgestelde aanpassingen in artikel 62 van de Kruispuntbankwet enkel het vervangen van het begrip « medische persoonsgegevens » door het begrip « persoonsgegevens die de gezondheid betreffen », teneinde de terminologie van de Kruispuntbankwet af te stemmen op die van de wet verwerking persoonsgegevens van 8 december 1992, zoals gewijzigd door de wet van 11 december 1998; tevens wordt « artikel 62, 3º aangepast aan de redactie van de artikelen 19 (opgeheven bij de wet van 25 januari 1999) en 20 (vervangen bij de wet van 26 april 1996) ».
Het huidige artikel 62 van de Kruispuntbankwet, 3º, bepaalt echter : « Worden gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met een geldboete van honderd tot vijfduizend frank, of met één van die straffen alleen : (...) 3º de instellingen van de sociale zekerheid, hun aangestelden of lasthebbers die, in strijd met de bepalingen van de artikelen 19 en 20, niet het nodige hebben gedaan om binnen de gestelde perken, de sociale gegevens van persoonlijke aard waarover ze beschikken en waarvan ze weten dat ze onjuist, onvolledig of onnauwkeurig zijn, te verbeteren, of om diezelfde gegevens, waarvan ze weten dat ze overbodig zijn of op een onrechtmatige of onregelmatige wijze werden verkregen of ontvangen, uit te wissen of het gebruiksgebod na te leven. »
De voorgestelde vervanging van het 3º schrapt terecht de verwijzing naar het door de wet van 25 januari 1999 opgeheven artikel 19, en specifieert de verwijzing naar artikel 20, § 2, dat stelt dat de instellingen van sociale zekerheid en de Kruispuntbank de verbeteringen en verwijderingen van sociale gegevens van persoonlijke aard uitsluitend meedelen aan de persoon waarop de gegevens betrekking hebben, alsook dat de instellingen van sociale zekerheid en de Kruispuntbank deze verbeteringen en verwijderingen aan elkaar mededelen.
Evenwel heeft de voorgestelde wijziging helemaal geen betrekking op de aanpassing van de terminologie, noch beperkt zij zich tot een aanpassing aan de redactie van de artikelen 19 en 20; zij bevat tevens een veel ingrijpender regulering.
De voorgestelde wijziging :
heft immers een bestaande strafbepaling op, zoals die geformuleerd wordt in het huidige artikel 62, 3º (cf. supra);
voert een nieuwe strafbepaling in en sanctioneert aldus het niet meedelen van verbeteringen en verwijderingen door de instellingen van sociale zekerheid, hun aangestelden of lasthebbers aan de Kruispuntbank.
Deze wijziging wordt niet verantwoord in de Memorie van Toelichting; evenmin kan het nut van het opheffen van de bestaande strafbepaling en het vervangen ervan door een nieuwe prima facie worden ingezien.
De voorgestelde wijziging dient derhalve te worden beperkt tot een legistieke correctie, in die zin dat de verwijzing in het huidige artikel 62, 3º naar het opgeheven artikel 19 dient te worden gecorrigeerd.
Art. 104bis (nieuw)
Een artikel 104bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 104bis. De artikelen 89, 94, 95, 99, 100 en 102, 2º en 3º van deze wet treden in werking op de datum bepaald door de Koning en ten vroegste op de datum waarop de wet van 11 december 1998 tot omzetting van de richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrij verkeer van die gegevens in werking treedt. »
Verantwoording
De wijzigingen aan de Kruispuntbankwet, zoals voorgesteld in de artikelen 89, 94, 95, 99, 100 en 102 (het 2º en 3º) strekken er volgens de Memorie van Toelichting toe de terminologie van de Kruispuntbankwet af te stemmen op die van de wet verwerking persoonsgegevens van 8 december 1992, zoals die gewijzigd wordt door de wet van 11 december 1998.
In zijn advies merkt de Raad van State terecht op dat de wet van 11 december 1998 nog steeds niet in werking is getreden en dat daarom de bepalingen van deze titels pas in werking kunnen treden op de datum waarop voornoemde wet van 11 december 1998 in werking treedt.
Het antwoord van de regering, dat de Kruispuntbankwet volledig los staat van en niet hetzelfde toepassingsgebied heeft als de wet met betrekking tot de verwerking persoonsgegevens van 8 december 1992, volstaat niet.
Door de voorgestelde wijzigingsbepalingen in werking te laten treden vooraleer de wet van 11 december 1998 van kracht is, wordt het doel van deze wijzigingsbepalingen namelijk het afstemmen van de terminologie van de Kruispuntbankwet op deze wet van 11 december 1998 immers geenszins bereikt, en wordt de juridische onduidelijkheid zelfs versterkt.
De voorgestelde wijzigingsbepalingen kunnen derhalve slechts ten vroegste in werking treden op de datum waarop de wet van 11 december 1998 van kracht wordt.
Art. 124
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Het opheffen van het eensluidend advies holt de bevoegdheden van de Nationale Raad voor de Ziekenhuisvoorzieningen uit, en zal de objectiviteit van de beslissingen over het al dan niet beschouwen van toestellen en uitrusting als zware medische apparatuur onmiskenbaar beïnvloeden. Dit geldt des te meer nu de Nationale Raad voor de Ziekenhuisvoorzieningen het enige adviesorgaan is dat de minister kan adviseren over de zware medische apparatuur.
Art. 125
In het voorgestelde artikel 86, tweede lid, tweede zin, de woorden, « tenzij deze nodig zijn om de ambtenaren of de beambten aangewezen in artikel 115 de waarachtigheid van de medegedeelde gegevens te laten nagaan » schrappen.
Verantwoording
De in het ontwerp voorgestelde wijziging beoogt, conform het arrest van 26 januari 2000 van de Raad van State, het huidige artikel 86, tweede lid, dat stelt dat de statische gegevens die de beheerder van het ziekenhuis aan de minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft dient over te maken, en die verband houden met medische activiteiten, anoniem dienen te zijn verder te specifiëren.
De voorgestelde wijziging voert echter ook een nieuwe bepaling in die toch toelaat dat handelingen worden verricht die erop gericht zijn om deze gegevens in verband te brengen met de geïdentificeerde natuurlijke persoon waarop zij betrekking hebben, indien zij nodig zijn om de door de Koning aangewezen ambtenaren of beambten van het ministerie van Volksgezondheid toe te laten de waarachtigheid van deze gegevens te laten nagaan. Deze nieuwe bepaling werd echter niet getoetst aan de bepalingen van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van de persoonsgegevens; evenmin blijkt uit de memorie van toelichting dat hieromtrent advies werd gevraagd aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, bij toepassing van artikel 29, § 1, van voornoemde wet van 8 december 1992.
Dit gebrek aan advies van de commissie klemt des te meer nu ook de Raad van State in zijn advies stelt : « De aandacht moet er evenwel op gevestigd worden dat volgens de vigerende tekst van artikel 86, tweede lid, de mededeling van de gegevens die een identificatie van natuurlijke personen mogelijk maakt, zonder meer verboden is. De ontworpen tekst staat de mededeling van dergelijke gegevens toe. De stellers van het ontwerp dienen zich af te vragen of het invoeren van een louter verbod om op die gegevens handelingen te verrichten die leiden tot de identificatie van natuurlijke personen, een voldoende effectieve compenserende maatregel vormt. »
Vooraleer de voorgestelde bepaling kan worden aangenomen, dient het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer te worden gevraagd.
Art. 125
In het voorgestelde artikel 86, tweede lid, eerste zin, tussen de woorden « hebben rechtstreeks » en het woord « identificeren » de woorden « of onrechtstreeks » invoegen.
Verantwoording
De wet zwakt de bescherming van de anonimiteit af. De Raad van State heeft het koninklijk besluit van 25 februari 1996 op de minimale psychiatrische gegevens vernietigd. De Staat kon door het samenvoegen van verschillende gegevens de persoon onrechtstreeks identificeren. De wet voorziet alleen nog een bescherming tegen rechtstreekse identificatie, en laat vanaf nu onrechtstreekse identificatie via samenvoegen van gegevens toe.
Het veroordeelt enkel de handeling om deze gegevens samen te voegen, wat hypocriet is vermits er geen enkele sanctie bestaat en de voorgestelde tekst het vernietigen van onwettelijk ingezamelde gegevens verhindert.
Deze wetswijziging is uiterst gevaarlijk in het domein van de psychiatrie. Binnen specifieke pathologieën en binnen het relatief beperkt aantal psychiatrische ziekenhuizen zijn de patiënten minder talrijk dan in een algemeen ziekenhuis. Bovendien kan deze onrechtstreekse identificatie grote schade berokkenen aan het professioneel en/of familiaal leven van de betrokkenen.
Art. 127
Dit artikel aanvullen met een nieuw lid, luidende :
« In artikel 21, § 3, van hetzelfde besluit worden tussen de woorden « en elke wijziging ervan » en de woorden « wordt door de voogdijminister » de woorden « met inbegrip van de wijzigingen bedoeld in § 2 » ingevoegd. »
Verantwoording
Dit amendement neemt de tekst over van het voorgestelde artikel 128, en betreft een legistieke correctie.
Wijzigingsbepalingen die betrekking hebben op eenzelfde artikel van de te wijzigen regeling, moeten in één enkel artikel van de wijzigende regeling worden opgenomen. (Zie ook amendement op artikel 128.)
Art. 128
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Dit amendement dient samengelezen te worden met het amendement tot aanvulling van artikel 127 en de toelichting erbij (amendement nr. 96).
Art. 129 tot en met 167
Hoofdstuk III Wijzigingen aan de ziekenfondswet, dat de artikelen 129 tot en met 167 bevat, doen vervallen.
Verantwoording
De memorie van toelichting geeft aan dat de bepalingen van het voorgestelde hoofdstuk III Wijzigingen aan de ziekenfondswet, als voorwerp hebben deze wet « aan te passen aan de evoluties die zich sedertdien hebben voorgedaan in de mutualistische sector, alsook aan de vaststellingen die uit de dagelijkse praktijk voortvloeien ».
Zo worden bepaalde structurele maatregelen voorgesteld die onder meer sommige procedures versoepelen, vereenvoudigen of preciseren, aanvullingen inhouden op het vlak van de rechten van de leden als op het vlak van de rechten en plichten van de ziekenfondsen en landsbonden, of die het voorlopige statuut van de maatschappijen voor onderlinge bijstand vervangen door een definitief statuut.
Dergelijke structurele maatregelen horen vanuit hun eigenheid niet thuis in het kader van een ontwerp van programmawet, en behoeven een eigen debat in het kader van een afzonderlijk wetsontwerp- of voorstel. Terecht stelt de Raad van State dat « programmawetten, zoals de om advies voorgelegde, in de regel uiteenlopende maatregelen groeperen die door de budgettaire toestand noodzakelijk zijn geworden ». Dit is met betrekking tot de voorgestelde bepalingen niet het geval.
Door de opname van deze bepalingen in het ontwerp van programmawet kon de Raad van State binnen het hem toegemeten korte tijdsbestek bovendien slechts een beperkt onderzoek wijden aan deze bepalingen. Gezien de draagwijdte van de voorgestelde bepalingen is zulks nochtans noodzakelijk.
Om principiële redenen dienen de voorgestelde bepalingen dan ook uit het ontwerp van programmawet te worden gelicht, opdat een afzonderlijk debat over de hervorming van de ziekenfondswet kan worden gevoerd.
Art. 129
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 130
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 131
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
1º Zie amendement nr. 98.
2º De verplichting opgenomen in het voorgestelde artikel 131 is onwerkbaar in hoofde van de ziekenfondsen. Bovendien laat de tekst veel vragen open : het is bijvoorbeeld niet duidelijk of de goedkeuring van de raad van bestuur van de Landsbond dient te gebeuren voor de inrichting of voor de goedkeuring van de dienst door de algemene vergadering van het ziekenfonds. Andere vraag is of de raad van bestuur van de Landsbond zich moet uitspreken over het principe van de op te richten dienst dan wel over de statutaire tekst ervan.
Art. 132
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 133
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
1º Zie verantwoording bij amendement nr. 98.
2º Een tweede inhoudelijke reden om tot schrapping van dit artikel over te gaan is een rechtstreeks uitvloeisel van de overhaaste manier waarop de regering de wijziging van de ziekenfondswet in de sociale programmawet wenst te realiseren.
Het voorgestelde artikel 6 in de ziekenfondswet van 1999 stelt dat landsbonden van ziekenfondsen, ziekenfondsen en maatschappijen van onderlinge bijstand door de controledienst kunnen worden ontbonden.
Het voorontwerp van wet voorzag in artikel 164 een aanvulling van artikel 569, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek teneinde de rechtbank van eerste aanleg bevoegd te maken voor de betwistingen met betrekking tot deze ontbindingen en vereffeningen.
Gezien dit artikel 164 evenwel een bepaling betreft die onderworpen is aan de bicamerale procedure conform artikel 77 van het Gerechtelijk Wetboek, werd dit artikel niet langer opgenomen in het voorgelegde ontwerp. Evenwel wordt door de regering geen apart wetsontwerp voorgelegd waarin de bepaling van het vroegere artikel 164 zit vervat, zodat op dit vlak een lacune bestaat. Dit is onvolkomen wetgeving.
Conform de verantwoording onder 1º, dient het gehele artikel te worden geschrapt tot een bepaling in de lijn van artikel 164 wordt voorgesteld in een neer te leggen voorstel of ontwerp, binnen het kader van een algeheel debat over de hervorming van de ziekenfondswet.
De huidige regulering kan zolang volstaan.
Art. 133
In het voorgestelde artikel 6 de volgende wijzigingen aanbrengen :
A. In § 3 de woorden « van de ontbinding » vervangen door de woorden « van de voorziene datum van ontbinding van de landsbond ».
B. In § 5, eerste lid, de eerste zin vervangen als volgt :
« Bij gebrek aan beslissing van de algemene vergadering van een aangesloten ziekenfonds op de voorziene datum van de ontbinding van de landsbond zoals vastgesteld door de controledienst, wordt het ziekenfonds van rechtswege ontbonden op deze datum. »
Verantwoording
De libellering van het voorgestelde artikel 6 is inhoudelijk onduidelijk en leidt tot verwarring.
De voorgestelde § 5 stelt dat bij gebrek aan beslissing van de algemene vergadering van een aangesloten ziekenfonds op de datum van de ontbinding vastgesteld door de controledienst, het ziekenfonds van rechtswege wordt ontbonden op de datum vastgesteld door de controledienst.
1) Allicht wordt met deze datum van de ontbinding de voorziene ontbindingsdatum van de landsbond bedoeld, aldus wordt verzekerd dat het aangesloten ziekenfonds aangesloten blijft bij de (te ontbinden) landsbond tot op de datum van de voorziene ontbinding, waarna het ziekenfonds zelf ontbonden wordt, tenzij dit laatste reeds zelf besliste tot ontbinding of mutatie.
De voorgestelde § 3 stelt evenwel dat de ziekenfondsen enkel in kennis gesteld worden van de ontbinding door de controlediensten, waarna de algemene vergadering van het ziekenfonds kan beslissen tot vrijwillige ontbinding of mutatie.
Volgens de huidige libellering kan de controlecommissie dus overgaan tot ontbinding van het ziekenfonds, zonder dat het ziekenfonds op de hoogte gesteld werd van de voorziene datum van ontbinding van de landsbond : immers wordt volgens § 3 aan het ziekenfonds enkel het feit van de (mogelijks reeds ingegane) ontbinding van de landsbond meegedeeld, en kan de algemene vergadering onmogelijk nog een beslissing nemen voor de « datum van ontbinding vastgesteld door de controledienst ».
De bedoeling van de wetgever dient verduidelijkt door zowel in § 3 als in § 5 toe te voegen dat het gaat om de « voorziene datum van de ontbinding » van de landsbond.
2) Een andere hypothese die kan volgen uit de huidige libellering van § 5, is dat « de datum van ontbinding vastgesteld door de controledienst », als einddatum van de beslissingstermijn van de algemene vergadering van een ziekenfonds, slaat op een door de controledienst voorziene datum van ontbinding van het ziekenfonds, ingevolge een van rechtswege ontbinding van de landsbond conform § 2.
Ook in dit geval zou dienen verduidelijkt te worden in § 3 dat de voorziene datum van ontbinding van het ziekenfonds aan dit ziekenfonds dient te worden meegedeeld, als een soort « ultimatum ».
Deze hypothese houdt evenwel in dat na de ontbinding van de landsbond, het ziekenfonds in een vacuumsituatie terechtkomt en dus niet langer is aangesloten bij de (ontbonden) landsbond, zonder daarom noodzakelijk reeds gemuteerd te zijn. Dit zou een schending zijn van artikel 4 ziekenfondswet, dat bepaalt dat elk ziekenfonds bij een landsbond moet aangesloten zijn.
Dit kan de bedoeling van de wetgever niet zijn.
In elk geval toont deze mogelijke dubbele interpretatie aan dat de libellering van de tekst dient te worden verbeterd, conform de sub 1) gehanteerde toelichting.
Art. 134
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 135
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 136
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 137
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 138
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 139
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 140
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 140
De voorgestelde aanvulling van artikel 16, derde lid, vervangen als volgt :
« Deze termijn wordt tot acht kalenderdagen herleid wanneer het door de artikelen 10, tweede lid, en 18, § 1, eerste lid, vereiste aanwezigheidsquorum niet bereikt is. »
Verantwoording
Het voorgestelde artikel 16 herleidt de bijeenroepingstermijn van een tweede algemene vergadering tot acht dagen indien de « vereiste meerderheid », zoals bedoeld in artikel 10, tweede lid, en 18, § 1, niet aanwezig is.
Evenwel ligt het volgens de memorie van toelichting in de bedoeling van de wetgever dat deze verkorte termijn enkel geldt indien het vereiste aanwezigheidsquorum niet bereikt is.
Dit dient gespecifieerd in de wet : de huidige bepaling is dubbelzinning omdat zij zou kunnen slaan op de vereiste meerderheid noodzakelijk voor het goedkeuren van een beslissing, hetgeen iets anders is dan het vereiste aanwezigheidsquorum om een beslissing geldig te kunnen nemen (zie ook het advies van de Raad van State terzake).
Art. 141
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 141
De onder het 3º voorgestelde artikel 17, § 2, van dezelfde wet vervangen als volgt :
« § 2. Na goedkeuring door de algemene vergadering maakt de raad van bestuur de in § 1 bedoelde documenten, met de notulen, over aan de controledienst, binnen de door deze laatste bepaalde termijn. »
Verantwoording
Teneinde geen twijfel te laten bestaan dat alle documenten voorgelegd aan de algemene vergadering bij toepassing van de wet, alsmede de notulen van deze vergadering aan de controledienst moeten worden overgemaakt, is het wenselijk de verwijzing naar deze documenten zoals opgesomd in § 1 op te nemen (zie ook het advies van de Raad van State terzake).
Art. 142
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 143
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 144
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 145
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 146
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 147
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 148
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 149
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 150
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 150
In de sub 1º voorgestelde paragraaf 2 van artikel 43, de woorden « met name » tussen de woorden « melding maakt van » en de woorden « het doel ingevoegd » doen vervallen.
Verantwoording
Het is geenszins duidelijk wat de precieze bedoeling is van de toevoeging van de woorden « met name » aan de huidige bepaling van het voorgestelde artikel 43, § 2.
De regering ging niet in op de aanbeveling van de Raad van State dat in de memorie van toelichting de precieze draagwijdte van deze wijziging diende te worden verduidelijkt.
Deze overbodige en taalkundig belastende aanvulling dient derhalve te worden geschrapt.
Art. 151
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 152
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 152
In het voorgestelde artikel 43quater van dezelfde wet, § 3, het 1º en het 2º doen vervallen.
Verantwoording
Het verbieden van het voeren van reclame betreffende de inhoud van statutaire bepalingen die nog niet goedgekeurd zijn door de Controledienst heeft het bijzonder onwerkzame gevolg dat de algemene vergaderingen van de ziekenfondsen en van de landsbond ongeveer vier maanden voor de inwerkingtreding van deze statutaire bepalingen moeten plaatshebben (eind augustus-begin september).
Immers heeft de procedure waarbij de Controledienst over (de in artikel 137 van het ontwerp voorgestelde gewijzigde) termijn van 45 dagen kan beschikken, desgevallend te verlengen met 30 dagen en een mogelijke beroepsprocedure van de regeringscommissaris tot gevolg dat een uiteindelijke goedkeuring van de statutaire beslissing over nieuwe diensten snel 3 maand in beslag kan nemen, waarna hierna een reclamecampagne voeren voor de goedgekeurde diensten, die vanaf 1 januari van een volgend jaar worden verschaft onmogelijk en zinloos wordt.
Het is immers duidelijk dat reclame voor een nieuwe dienst het best wordt gevoerd voor de daadwerkelijke inwerkingtreding van deze dienst.
De verbodsbepaling dient derhalve te worden geschrapt.
(Subsidiair amendement op amendement nr. 127)
Art. 152
In het voorgestelde artikel 43quater, § 3, het 1º vervangen door :
« 1º betreffende de inhoud van statutaire bepalingen die nog niet goedgekeurd zijn door de controledienst, en waarin niet duidelijk wordt gesteld dat de gevoerde reclame gebeurt onder voorbehoud van deze goedkeuring. »
Verantwoording
Een mogelijk compromis om de moeilijkheden zoals vermeld in de verantwoording bij amendement nr. 127 te ondervangen, kan erin bestaan dat in de tekst van de reclame duidelijk wordt gesteld dat de publiciteit wordt gevoerd onder voorbehoud van goedkeuring van de nieuwe dienst door de Controledienst.
Art. 153
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 154
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 155
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 155bis (nieuw)
Een artikel 155bis (nieuw), invoegen luidende :
« Art. 155bis. In artikel 47, § 2, van dezelfde wet de woorden « door de wet van 9 augustus 1963 » vervangen door de woorden « door de gecoördineerde wet van 14 juli 1994. »
Verantwoording
De bepalingen 129, 130, 134, 142, 1º, 148 en 159 van het wetsontwerp hebben tot doel de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van de ziekenfondsen aan te passen aan de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, « gecoördineerde wet van 14 juli 1994 » genoemd.
Het wetsontwerp voorziet evenwel niet in de aanpassing van artikel 47, § 2, met dit doel. Met het oog op de coherentie van de bepalingen in de ziekenfondswet, dient deze vergetelheid te worden rechtgezet.
Art. 156
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 158
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 159
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 160
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 161
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 162
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Hugo VANDENBERGHE. Ludwig CALUWÉ. Sabine de BETHUNE. Erika THIJS. |
Art. 151bis (nieuw)
Een artikel 151bis (nieuw) invoegen luidende als volgt :
« Art. 151bis. Artikel 43ter van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen wordt opgeheven. »
Verantwoording
Aangezien via deze programmawet fundamentele wijzigingen worden voorzien ten aanzien van de wet op de ziekenfondsen van 6 augustus 1990, kan hier de discussie ten gronde gevoerd worden met betrekking tot de samenwerking tussen mutualiteiten en privé-verzekeringsmaatschappijen.
De realiteit vandaag bestaat erin dat artikel 43ter de grote ziekenfondsen op een onnatuurlijke manier bevoordeelt ten aanzien van de kleinere. De eerste kunnen immers zelf en in eigen schoot vrij aanvullende verzekeringen voorzien daar waar de laatsten hiervoor beroep moeten doen op samenwerkingsvormen met maatschappijen.
Een wetsvoorstel van collega Avondroodt in die zin wordt eerstdaags in de Kamer ingediend.
(Subsidiair amendement op amendement nr. 50)
Art. 152
Paragraaf 2 van het voorgestelde artikel 43quater van dezelfde wet vervangen als volgt :
« § 2. Elke bedrieglijke reclame in hoofde van een ziekenfonds of een landsbond is verboden. »
Verantwoording
De keuze voor deze of gene ziekenfonds is vandaag niet ideologisch gekleurd doch louter gebaseerd op elementen van goede dienstverkening. Mensen die zich aansluiten worden geconfronteerd met een pak aanvullende diensten die hen worden opgedragen. Dit stelt onder andere problemen inzake koppelverkoop.
Vergelijkende reclame wat de aangeslotene in staat stelt een goede en transparante keuze te maken, moet bijgevolg kunnen. Bovendien situeert het verschil zich louter in de aanvullende diensten en de modaliteiten (openingsuren, aantal kantoren, ...) langs dewelke de wettelijke opdrachten worden uitgevoerd. Er is geen reden om vergelijkende reclame te verbieden, behalve de bekommernis van grote bonden die de kleine vrezen.
Vincent VAN QUICKENBORNE. |
Art. 163
Het voorgestelde artikel 60quinquies van dezelfde wet doen vervallen.
Verantwoording
Door de arbeidsrechtbank in te schakelen als beroepsinstantie bij betwistingen van administratieve geldboetes, wordt zij een nieuwe bevoegdheid toegekend. Dergelijke wijzigingsbepaling is een materie die volgens de volledige bicamerale procedure moet worden behandeld (artikel 77 van de Grondwet).
Daarenboven wordt aan de Raad van de Controledienst zoals bedoeld in het nieuwe artikel 60 van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van de ziekenfondsen (ingevoegd door artikel 162 van het onderhavige ontwerp) in feite de functie van onafhankelijke en onpartijdige rechter toegekend. Dit is eveneens een materie die valt onder artikel 77 van de Grondwet (zie ook amendement nr. 142 op artikel 163).
(Subsidiair amendement op amendement nr. 141)
Art. 163
Het tweede lid van § 1 van het voorgestelde artikel 60quinquies van dezelfde wet vervangen als volgt :
« Deze voor de arbeidsrechtbank ingeleide vordering heeft schorsende werking. »
Verantwoording
Op grond van het nieuwe artikel 60 van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van de ziekenfondsen, zoals vervangen door artikel 162 van het onderhavig ontwerp, kan de Raad van de Controledienst ten laste van de landsbond die handelt in strijd met de in artikel 60 vermelde wettelijke bepalingen, een administratieve geldboete opleggen.
Het Europees Hof voor de bescherming van de rechten van de mens heeft reeds meermaals uitspraak gedaan over de verhouding van het opleggen van administratieve geldboeten tot artikel 6 van het EVRM (arresten Ostürk, Lütz, Bendenoun, Welch, ...). Volgens het Hof moeten administratieve geldboeten worden beschouwd als straffen in de zin van artikel 6 van het EVRM als zij aan ten minste één van de volgende criteria beantwoorden (criteria zijn dus alternatief) :
1) de juridische kwalificatie van de maatregel in het interne recht (niet-doorslaggevend criterium),
2) de aard van de inbreuk, en
3) de zwaarte van de sanctie.
Een toetsing van de geldboetes die op grond van het nieuwe artikel 60 kunnen worden opgelegd aan de hierboven vermelde criteria wijst op overtuigende wijze uit dat deze boetes een strafrechtelijk karakter hebben. Vooral het criterium van de zwaarte van de sanctie is vervuld. Dit brengt met zich mee dat het opleggen van dergelijke boetes aan bepaalde voorwaarden is verbonden.
De Raad van State heeft zich reeds meermaals uitgesproken over welke overheid bevoegd is om administratieve boetes op te leggen die bestraffend werken. De Raad is principieel de mening toegedaan dat alleen de hoven en de rechtbanken dat wil zeggen elke onpartijdige en onafhankelijke rechterlijke instantie, bevoegd zijn, bij uitsluiting van elke andere macht, om schendingen van de wet met straffen te beteugelen.
In een advies van 24 juli 1996 knoopt de Raad dit principiële standpunt vast aan de noodzaak tot vrijwaring van het vermoeden van onschuld. De Raad vestigt de aandacht op de zogenaamde privileges waarvan akten die uitgaan van administratieve overheden genieten : het privilège du préalable en het privilège de l'exécution d'office. Indien een administratieve geldboete van strafrechtelijke aard wordt opgelegd door een administratieve overheid brengt de toepassing van deze privileges met zich mee dat de betrokkene naar de rechter moet stappen om de uitvoering van de beslissing te verhinderen. Conform de gemeenrechtelijke bewijsregels moet de betrokkene bewijzen dat de geldboete niet verschuldigd is. Hij moet met andere woorden zijn onschuld bewijzen. Dit tast het vermoeden van onschuld aan.
Volgens de Raad is het evenwel bij uitzondering en mits naleving van bepaalde voorwaarden mogelijk dat administratieve geldboetes met strafrechtelijk karakter worden opgelegd door een administratieve overheid. Meer bepaald moeten alle procedurele en materiële waarborgen inzake rechtsbescherming zijn vervuld. Concreet betekent dit enerzijds dat de rechten van verdediging moeten worden gewaarborgd in de administratieve procedure en anderzijds dat de boete moet kunnen worden betwist met een schorsend beroep voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter. Er wordt vereist dat de bestuurlijke beslissing niet uitvoerbaar is, zolang het geding hangende is voor de rechter.
Uit deze overwegingen volgt dat aan de vordering die voor de arbeidsrechtbank kan worden ingeleid schorsende werking moet worden toegekend.
Hugo VANDENBERGHE. Ludwig CALUWÉ. Sabine de BETHUNE. Erika THIJS. |
Art. 178bis (nieuw)
Een artikel 178bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 178bis. Artikel 14 van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpeensioen, wordt vervangen als volgt :
« De werknemers voor wie het brugpensioen ingaat na 31 december 1992, mogen alle beroepsactiviteiten uitoefenen bedoeld in artikel 64 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers. »
Verantwoording
Dit amendement heeft tot doel cumulatie toe te staan van de inkomsten uit een geoorloofde activiteit en de inkomsten verbonden aan het conventioneel brugpensioen, namelijk werkloosheidsuitkeringen en een aanvullende vergoeding ten laste van de werkgever of van het Fonds voor bestaanszekerheid. Met name wordt hier de uitoefening van een gemeentelijk mandaat bedoeld.
De mogelijkheden van voltijds bruggepensioneerden om een bijkomende activiteit uit te oefenen zijn vaak en diepgaand gewijzigd :
tot einde 1986 konden ze geen bijkomende activiteiten uitoefenen, maar genoten ze wel een belastingvermindering,
van 1 januari 1987 tot 31 december 1992 konden werknemers met brugpensioen en sommigen kunnen dat nog een geoorloofde activiteit uitoefenen onder dezelfde voorwaarden als « gewone » gepensioneerden,
sinds januari 1993 worden bruggepensioneerden die na 30 november 1992 in kennis zijn gesteld van hun ontslag, op dezelfde manier behandeld als werklozen wat de bijkomende beroepsactiviteiten betreft. De enige activiteiten die zij mogen uitoefenen zijn :
activiteiten in verband met hun eigen bezit,
niet-bezoldigde vrijwilligersactiviteiten voor vrienden of vzw's.
Voor deze laatste categorie van bruggepensioneerden geldt sinds 19 juni 1999 een versoepeling : ze mogen een bezoldigde beroepsactiviteit uitoefenen binnen dezelfde grenzen als gepensioneerden, op voorwaarde dat het gaat om de begeleiding van tewerkgestelde jongeren.
De situatie van bruggepensioneerden varieert dus sterk naar gelang van de datum waarop het brugpensioen of de opzeggingstermijn zijn ingegaan.
De ervaring van deze oudere mensen moet worden gevaloriseerd in ondernemingen, in de niet-commerciële sector en bij de uitoefening van gemeentelijke mandaten.
René THISSEN. |
Art. 164
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 165
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 166
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 167
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Zie amendement nr. 98.
Art. 168
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Artikel 168 verleent de Koning bijzondere machten. Het uitzonderlijke karakter van deze maatregel noopt tot een fundamenteel onderzoek naar het al dan niet vervuld zijn van de juridische spelregels die bij het verlenen van dergelijke machten in acht moeten worden genomen.
Opdat de toekenning van bijzondere machten in overeenstemming zou zijn met artikel 105 van de Grondwet, moeten een aantal voorwaarden zijn vervuld (A. Alen, Handboek van het Belgisch Staatsrecht, blz. 198) :
a) bijzondere machten kunnen alleen worden verleend in uitzonderlijke of crisisomstandigheden. Het is de wetgever die moet oordelen of dit in casu het geval is;
b) de toekenning van bijzondere machten kan maar voor een beperkte periode gebeuren. In casu strekt de periode zich uit tot 30 juni 2001;
c) de aan de Koning toegekende machten moeten nauwkeurig omschreven zijn. De machtigingswet moet niet alleen de doelstellingen vermelden, maar ook precies aangeven wat de aangelegenheden zijn die kunnen worden geregeld. Dit moet de rechter er toe in staat stellen zijn wettigheidstoezicht uit te oefenen. In casu zijn de doelstellingen erg vaag geformuleerd : De Koning wordt gemachtigd om bij in Ministerraad overlegd besluit alle nuttige maatregelen te nemen, met inbegrip van de invoering of de uitbreiding van uitstapmogelijkheden, die passen in een beleid om de globale activiteitsgraad van het personeel van de werkgevers bedoeld in artikel 2 te ondersteunen;
d) de wetgever moet zowel de supranationale en internationale normen als de grondwettelijke en wettelijke bevoegdheidsregels in acht nemen. De bijzondere machten mogen evenmin betrekking hebben op aangelegenhgeden waarvan de regeling door de Grondwet aan de wetgever is voorbehouden.
Hieruit volgt dat niet alle voorwaarden zijn vervuld, zodat het toekennen van deze volmacht onwettig zou zijn.
Het is de grondwettelijke opdracht van het Parlement de grondslagen van de Rechtstaat te vrijwaren. Artikel 168 moet dan ook worden geschrapt.
Art. 168
Dit artikel wijzigen als volgt :
A. Het opschrift aanvullen met de woorden « en de private sector ».
B. In het eerste lid, de woorden « het personeel van de werkgevers bedoeld in artikel 2 » vervangen door de woorden « de loon- en weddetrekkenden uit de private sector en het personeel van de openbare sector ».
Art. 169
In artikel 169, derde lid, tussen de woorden « De Koning bepaalt » en « na advies » de volgende woorden invoegen « ... voor het einde van het jaar voorafgaand aan het betrokken jaar... »
Verantwoording
Het vastleggen van een termijn verhoogt alleen maar de duidelijkheid.
Art. 170
In artikel 170, in het tweede lid, het cijfer « 2,6 % » vervangen door de woorden « een door de Koning vastgesteld percentage ».
Verantwoording
Dit technisch amendement houdt rekening met de vooropgestelde economische indicatoren van de komende jaren alsook met de te verwachten resultaten van de CAO-onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers. Het is immers niet denkbeeldig dat, gezien de economische hoogconjunctuur, de werknemers bij de CAO-onderhandelingen loonsverhogingen en arbeidsduurverkortingen met loonsbehoud zullen afdwingen. De kans is dan ook reëel dat deze 2,6 % niet meer volstaat. Bovendien is het niet echt verstandig om dit percentage concreet vast te leggen via wet omdat dit percentage van 2,6 % slechts gewijzigd kan worden via wet.
Art. 170
In artikel 170, in het tweede lid, het cijfer « 2,6 % » vervangen door de woorden « ... een door de Koning vastgesteld minimum- en maximumpercentage ... »
Verantwoording
Dit technisch amendement houdt rekening met de vooropgestelde economische indicatoren van de komende jaren alsook met de te verwachten resultaten van de CAO-onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers. Het is immers niet denkbeeldig dat, gezien de economische hoogconjunctuur, de werknemers bij de CAO-onderhandelingen loonsverhogingen en arbeidsduurverkortingen met loonsbehoud zullen afdwingen. De kans is dan ook reëel dat deze 2,6 % niet meer volstaat. Bovendien is het niet echt verstandig om dit percentage concreet vast te leggen via wet omdat dit percentage van 2,6 % slechts gewijzigd kan worden via wet.
Art. 170
In artikel 170, in het 2º, het cijfer « 2,6 % » vervangen door de woorden « een door de Koning vastgelegd minimumpercentage ».
Verantwoording
Dit technisch amendement houdt rekening met de vooropgestelde economische indicatoren van de komende jaren alsook met de te verwachten resultaten van de CAO-onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers. Het is immers niet denkbeeldig dat, gezien de enorme economische groei, de werknemers bij de CAO-onderhandelingen loonsverhogingen en arbeidsduurverkortingen zullen afdwingen. De kans is dan ook reëel dat deze 2,6 % niet meer volstaat. Bovendien is het niet echt verstandig om dit percentage concreet vast te leggen via wet omdat dit percentage van 2,6 % slechts gewijzigd kan worden via wet.
Art. 170
In artikel 170, in het 2º, het cijfer « 2,6 % » vervangen door de woorden « een door de Koning vastgelegd maximumpercentage ».
Verantwoording
Dit technisch amendement houdt rekening met de vooropgestelde economische indicatoren van de komende jaren alsook met de te verwachten resultaten van de CAO-onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers. Het is immers niet denkbeeldig dat, gezien de enorme economische groei, de werknemers bij de CAO-onderhandelingen loonsverhogingen en arbeidsduurverkortingen zullen afdwingen. De kans is dan ook reëel dat deze 2,6 % niet meer volstaat. Bovendien is het niet echt verstandig om dit percentage concreet vast te leggen via wet omdat dit percentage van 2,6 % slechts gewijzigd kan worden via wet.
Art. 172
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
In deze artikelen wordt nergens gedefinieerd wat een au pair is. In feite bepaalt de Koning alles. Gezien de verregaandheid van de aan de Koning overgedragen bevoegdheid is het van essentieel belang om precies vast te stellen wie onder de regeling van au pair valt volgens de artikelen 24 tot 29 van het koninklijk besluit van 9 juni 1999.
Bovendien gaat dit artikel voorbij aan de eigen doelstelling van de vigerende au pair regeling. Ondanks het feit dat de regering zal onderzoeken om aan de au pairs in de toekomst hetzelfde statuut als aan de dienstboden te geven, wil men hen nu reeds in dezelfde vrijstelling van werkgeversbijdragen voorzien. Er worden bijgevolg maatregelen genomen die vooruitlopen op de beslissing over het statuut van de au pairs. Een doorzicht en goed bestuur is heier ver te zoeken, vandaar de voorgestelde schrapping van het artikel.
(Subsidiair amendement op amendement nr. 155)
In artikel 172 tussen de woorden « au pair-jongere » en « is tewerkgesteld » de woorden « ..., bepaald zoals in artikel 24 van het koninklijk besluit van 9 juni 1999, ... » invoegen.
Verantwoording
In deze artikelen wordt nergens gedefinieerd wat een au pair is. Door een verwijzing naar dit artikel begrenst men het begrip au pair jongere.
(Subsidiair amendement op amendement nr. 155)
Dit artikel doen luiden als volgt :
« In artikel 1 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten wordt het eerste lid als volgt gewijzigd :
« Deze wet regelt de arbeidsovereenkomst voor werklieden, bedienden, handelsvertegenwoordigers en thuisassistenten. »
Verantwoording
Dit amendement brengt de nodige aanpassing aan de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Hierdoor komt de wetgever tegemoet aan de verwachtingen van zowel de dienstboden (inwonende en niet-inwonende) als de huisbedienden die allen betrokken zijn in de invulling van de gezinstaken. Zo kunnen zij allen rechten opbouwen in de sociale zekerheid. Tegelijkertijd wordt hiermee het probleem van de au pairs geregeld.
Art. 172bis (nieuw)
Een nieuw artikel 172bis toevoegen dat luidt als volgt :
« Art. 172bis. Artikel 5 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten wordt vervangen als volgt :
« De arbeidsovereenkomst voor de thuisassistent is de overeenkomst waarbij de werknemer, thuisassistent, zich ertoe verbindt tegen loon en onder het gezag van een werkgever natuurlijke persoon, hoofd- en handenarbeid te verrichten die verband houdt met de huishouding of het gezin van de werkgever. »
Verantwoording
Met dit artikel vervangt men de arbeidsovereenkomst voor dienstboden door de arbeidsovereenkomsten voor de thuisassistent.
Art. 172ter (nieuw)
Een nieuw artikel 172ter invoegen dat luidt als volgt :
« Art. 172ter. Titel V van de wet van 3 juli 1978 betreffende de overheidsovereenkomsten worden opgeheven. Artikel 108 van de voormelde wet van 3 juli 1978 wordt als volgt vervangen :
« Het arbeidsrechtelijk statuut van de thuisassistent wordt bepaald bij koninklijk besluit. »
Verantwoording
Met dit artikel regelt de Koning de modaliteiten.
Art. 172quater (nieuw)
Een nieuw artikel 172quater toevoegen dat luidt als volgt :
« Art. 172quater. De Koning neemt de nodige maatregelen om het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders aan te passen en om een sociaal statuut voor de thuisassistent uit te werken. »
Verantwoording
Dit artikel voorziet de wettelijke basis om in het koninklijk besluit van 1969 de nodige aanapssingen aan te brengen teneinde te komen tot een aangepast sociaal statuut voor de thuisassistent.
Art. 172quinquies (nieuw)
Een nieuw artikel 172quinquies toevoegen dat luidt als volgt :
« Art. 172quinquies. In het koninklijk besluit nr. 483 van 22 december 1986 tot vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgevers bij de indienstneming van dienstboden, worden de volgende aanpassingen aangebracht :
artikel 1, § 2, wordt als volgt vervangen :
« In de zin van dit besluit wordt als werkgever beschouwd, de natuurlijke persoon die een thuisassistent in dienst neemt teneinde hoofd- of handenarbeid te verrichten die verband houdt met de huishouding of het gezin van de werkgever en die personen ten laste heeft zoals bepaald in het Wetboek van Inkomstenbelastingen. Ook de door de Bevoegde overheden erkende intermediaire structuur, die thuisassistenten in dienst neemt met de bedoeling hen ter beschikking te stellen van individuele gezinnen met het oog op de uitoefening van gezinstaken, wordt voor de toepassing van dit besluit als werkgever beschouwd. »
artikel 1, § 3, wordt als volgt vervangen :
« De werknemer bedoeld in § 1 wordt in dienst genomen met een arbeidsovereenkomst voor de thuisassistent ten einde hoofd- of handenarbeid te verrichten die verband houdt met de huishouding of het gezin van de werkgever. »
Verantwoording
Met dit artikel past men de vermindering van de sociale bijdragen toe voor alle thuisassistenten en dit zonder dat er in dit verband een voorwaarde gesteld is inzake een zekere duur van werkloosheid, enz. Hierdoor zullen alle gezinnen, die werkgever zijn van een thuisassistent, een beperkte sociale zekerheidsbijdrage betalen voor zover zij personen ten laste hebben.
Art. 172sexies (nieuw)
Een nieuw artikel 172sexies invoegen, luidende als volgt :
Art. 172sexies. Artikel 104, 6º van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992 wordt vervangen als volgt :
« 50 % van de bezoldigingen toegekend of betaald door een belastingsplichtige met personen ten laste aan een thuisassistent, met inbegrip van de op die bezoldigingenverschuldige wettelijke of reglementaire sociale bijdragen. »
Verantwoording
Dit artikel beoogt de aan de thuisassistent betaalde bezoldiging en de hierop verschuldigde sociale bijdragen fiscaal aftrekbaar te maken in de personenbelasting en dit voor gezinnen met personen ten laste. Alle voorwaarden worden weggelaten tenzij dat slechts 50 % van de loonkost fiscaal aftrekbaar is maar zonder plafondbedrag.
Art. 173
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
In deze artikelen wordt nergens gedefinieerd wat een au pair is. In feite bepaalt de Koning alles. Gezien de verregaandheid van de aan de Koning overgedragen bevoegdheid is het van essentieel belang om precies vast te stellen wie onder de regeling van au pair valt volgens de artikelen 24 tot 29 van het koninklijk besluit van 9 juni 1999.
Bovendien gaat dit artikel voorbij aan de eigen doelstelling van de vigerende au pair regeling. Ondanks het feit dat de regering zal onderzoeken om aan de au pairs in de toekomst hetzelfde statuut als aan de dienstboden te geven, wil men hen nu reeds in dezelde vrijstelling van werkgeversbijdragen voorzien. Er worden bijgevolg maatregelen genomen die vooruitlopen op de beslissing over het statuut van de au-pairs. Een doorzichting en goed bestuur is hier ver te zoeken, vandaar de voorgestelde schrapping van het artikel.
Art. 174
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
In deze artikelen wordt nergens gedefinieerd wat een au pair is. In feite bepaalt de Koning alles. Gezien de verregaandheid van de aan de Koning overgedragen bevoegdheid is het van essentieel belang om precies vast te stellen wie onder de regeling van au pair valt volgens de artikelen 24 tot 29 van het koninklijk besluit van 9 juni 1999.
Bovendien gaat dit artikel voorbij aan de eigen doelstelling van de vigerende au pair regeling. Ondanks het feit dat de regering zal onderzoeken om aan de au pairs in de toekomst hetzelfde statuut als aan de dienstboden te geven, wil men hen nu reeds in dezelde vrijstelling van werkgeversbijdragen voorzien. Er worden bijgevolg maatregelen genomen die vooruitlopen op de beslissing over het statuut van de au-pairs. Een doorzichting en goed bestuur is hier ver te zoeken, vandaar de voorgestelde schrapping van het artikel.
Art. 174
Dit artikel doen luiden als volgt :
« Art. 174. Deze wet treedt in werking op de datum bepaald bij koninklijk besluit maar uiterlijk op 1 januari 2001. »
Verantwoording
Dit artikel bepaalt de datum van inwerkingtreding van de wet bij koninklijk besluit.
Art. 175
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Het Arbitragehof heeft door de jaren een vaste rechtspraak ontwikkeld met betrekking tot de terugwerkende kracht van wetgeving (vb. : Arbitragehof nr. 49/98). Volgens het Hof is het beginsel van niet-retroactiviteit van wetten neergelegd in artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek. De niet-retroactiviteit van wetten is een waarborg voor rechtszekerheid heeft te maken met de mate van voorzienbaarheid en toegankelijkheid van wetgeving. Wetgeving biedt voldoende rechtszekerheid wanneer de rechtszoekende in redelijke mate de juridische gevolgen van een handeling kan voorzien op het tijdstip dat de handeling wordt verricht.
Art. 178
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Gezien loopbaanonderbreking voor werknemers reeds geregeld werd in artikel 10 van de wet van 4 mei 1999, is het niet echt opportuun om dit opnieuw te regelen.
Art. 178
In artikel 178 de woorden « hoofdstuk 5 » vervangen door de woorden « Hoofdstuk 4 ».
Verantwoording
Dit is een louter technisch amendement aangezien het nieuw in te voegen artikel 100ter niet onder hoofdstuk 5 maar wel onder hoofdstuk 4 van de herstelwet van 22 januari 1985 ressorteert.
Art. 179
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Door de schrapping van artikel 178, heeft dit artikel geen zin meer.
Art. 180
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Door de schrapping van artikel 178, heeft dit artikel geen zin meer.
Art. 180bis (nieuw)
Een nieuw artikel 180bis invoegen, dat luidt als volgt :
« Art. 180bis. In dezelfde wet wordt een artikel 102ter ingevoegd, luidend als volgt :
« Art. 102ter. Een werknemer heeft recht op een vermindering van zijn arbeidsprestaties met 1/5, 1/4, 1/3 of 1/2 van het normaal aantal arbeidsuren van een voltijdse betrekking voor de uitvoering van een gemeentelijk uitvoerend mandaat zoals bedoeld in artikel 100ter. »
Verantwoording
Het is aangewezen om, naast de mogelijkheid om de arbeidsovereenkomst volledig te schorsen voor de uitvoering van een gemeentelijk uitvoerend mandaat, ook te voorzien in de mogelijkheid om de arbeidsprestaties te verminderen. Niet alle werknemers die een gemeentelijk uitvoerend mandaat uitoefenen zullen immers geneigd zijn om de arbeidsprestaties volledig te onderbreken maar zullen eerder opteren voor een gedeeltelijke vermindering van de arbeidsprestaties.
Art. 180ter (nieuw)
Een nieuw artikel 180ter invoegen dat luidt als volgt :
« Art. 180ter. In het zesde lid van artikel 99 van dezelfde wet, de woorden : « met toepassing van de artikelen 100, 100bis, 102 en 102bis van deze wet » vervangen door de woorden « met toepassing van de artikelen 100, 100bis, 100ter, 102, 102bis en 102ter van deze wet. »
Verantwoording
Artikel 99 van deze wet dient aangepast te worden overeenkomstig het nieuwe artikel 100ter dat krachtens artikel 180 van het ontwerp van programmawet wordt ingevoerd.
Hetzelfde geldt voor artikel 102ter dat door ons wordt voorgesteld om in te schrijven in dit wetsontwerp.
Art. 180quater (nieuw)
Een nieuw artikel 180quater invoegen dat luidt als volgt :
« Art. 180quater. In artikel 100 van dezelfde wet, eerste lid, worden de woorden « Behalve in geval van een beroep op artikel 100bis vervangen door de woorden « Behalve in geval van een beroep op artikel 100bis, en 100ter. »
Verantwoording
Het nieuwe artikel 100ter dat wordt ingevoerd krachtens artikel 180 van dit wetsontwerp, bepaalt dat de betrokken werknemers geen uitkering ontvangen voor de onderbreking van hun loopbaan. Het is dan ook aangewezen om de werkgevers te ontheven van de vervangingsplicht zoals die geldt voor werknemers die wel een uitkering ontvangen.
Art. 180quinquies (nieuw)
Een nieuw artikel 180quinquies invoegen dat luidt als volgt :
« Art. 180quinqies. In artikel 101, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden « met toepassing van artikel 102, § 1, en 102bis vervangen door de woorden « met toepassing van artikel 102, § 1, 102bis, en 102ter. »
In artikel 101, derde lid, van dezelfde wet, worden de woorden « of de in artikel 102 en 102bis » vervangen door de woorden « of de in de artikelen 102, 102bis en 102ter. »
Verantwoording
Dit amendement brengt de bestaande wetgeving op de loopbaanonderbreking in overeenstemming met het door ons voorgestelde artikel 182bis van dit wetsontwerp. Het betreft het verbod voor de werkgever om een eenzijdig einde te maken aan de arbeidsovereenkomst van de loopbaanonderbrekers.
Art. 180sexies (nieuw)
Een nieuw artikel 180sexies invoegen dat luidt als volgt :
« Art. 180sexies. In artikel 103 van dezelfde wet worden de woorden « overeenkomstig artikel 102 en 102bis vervangen door de woorden « overeenkomstig artikel 102, 102bis, en 102ter. »
Verantwoording
Dit amendement brengt de bestaande wetgeving op de loopbaanonderbreking in overeenstemming met het door ons voorgestelde artikel 182bis van dit wetsontwerp. Het betreft de berekening van de opzeggingstermijn in geval van eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Art. 180septies (nieuw)
Een nieuw artikel 180septies invoegen , dat luidt al volgt :
« Art. 180septies. In artikel 6bis van de wet van 19 juli 1976 tot instelling van een verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat wordt na de woorden « Een werknemer heeft het recht zijn arbeidsovereenkomst volledig » de woorden « of gedeeltelijk » toegevoegd. »
Verantwoording
Het is aangewezen om, naast de mogelijkheid om de arbeidsovereenkomst volledig te schorsen voor de uitvoering van een gemeentelijk uitvoerend mandaat, ook te voorzien in de mogelijkheid om de arbeidsprestaties te verminderen. Niet alle werknemers die een gemeentelijk uitvoerend mandaat uitoefenen zullen immers geneigd zijn om de arbeidsprestaties volledig te onderbreken maar zullen eerder opteren voor een gedeeltelijke vermindering van de arbeidsprestaties. Vandaar dat ook de wet van 19 juli 1976 in die zin dient aangepast te worden.
Art. 183
In het tweede en het derde lid van de eerste paragraaf van dit artikel het woord « hij » telkens vervangen door de woorden « De Koning. »
Verantwoording
De Raad van State heeft vragen bij de verregaande bevoegheidsdelegatie. Dit is slechts toelaatbaar voor zover ze betrekking heeft op de individuele afwijkingsbeslissingen en derhalve geen reglementair karakter heeft. Daarom is het beter om, naar analogie van de wijziging in artikel 186, de bevoegdheid om de voorwaarden vast te leggen, toe te kennen aan de Koning.
Art. 190
In dit artikel, de woorden « paritair orgaan » en « paritaire organen » respectievelijk vervangen door de woorden « paritair comité » en « paritaire comités... . »
Verantwoording
Enkel paritaires comités kunnen CAO's inzake lonen en arbeidsvoorwaarden afsluiten.
Art. 195
In het tweede lid van dit artikel, de woorden « Wanneer op deze datum ... » vervangen door de woorden « Wanneer er drie maanden na de publicatie van de wet ... . »
Verantwoording
Hoewel het systeem nog niet bestaat (treedt pas in werking op 1 oktober 2000), wordt het PC van de uitzendarbeid verplicht de verloning vast te leggen. Met andere woorden : de regering legt een verplichting op aan een paritair comité op basis van een wettekst die er nog niet is. Met dit artikel stellen we het PC van de uitzendarbeid in staat om een regeling uit te werken.
Art. 195
In het tweede lid van dit artikel, de woorden « Wanneer op deze datum ... » vervangen door de woorden « Wanneer er zes maanden na de publicatie van de wet ... ».
Verantwoording
Hoewel het systeem nog niet bestaat (treedt pas in werking op 1 oktober 2000), wordt het PC van de uitzendarbeid verplicht de verloning vast te leggen. Met andere woorden : de regering legt een verplichting op aan een paritair comité op basis van een wettekst die er nog niet is. Met dit artikel stellen we het PC van de uitzendarbeid in staat om een regeling uit te werken.
Art. 202bis (nieuw)
In titel X een Hoofdstuk Ibis met als opschrift « Huisvestingstoelage » invoegen, luidende als volgt :
« Hoofdstuk Ibis. Huisvestingstoelage.
« Art. 202bis. Het opschrift van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum wordt aangevuld met de woorden « en op een huisvestingstoelage. »
Verantwoording
In essentie beoogt dit amendement de huursubsidies, die OCMW's nu reeds uitkeren als aanvullende steun, te harmoniseren. Aan huishoudens met een inkomen lager dan of gelijk aan het bestaansminimum zou een huisvestingstoelage worden toegekend. Het bedrag met inachtname van bepaalde maxima wordt berekend als het verschil tussen enerzijds één derde van het bedrag van het bestaansminimum waarop de betrokkene op grond van zijn financiële en gezinstoestand recht heeft (zou hebben), vermeerderd met de kinderbijslag, en anderzijds, het totale bedrag dat hij maandelijks aan huisvesting besteedt. Deze huisvestingstoelage zou worden toegekend voor een (hernieuwbare) periode van drie maanden.
Tot de huisvestingskosten behoren de huurkosten (inclusief andere woonuitgaven ten laste van de huurder, onder andere brandverzekering, onderhoud gemeenschappelijke ruimten en dergelijke) en de hypothecaire afbetaling. Niet inbegrepen zijn de kosten voor water, gas, telefoon en elektriciteit. De OCMW's fungeren als toekennings- en uitbetalingsinstantie. Naar analogie met het bestaansminimum ontvangen zij de helft van de uitgaven als subsidie van de federale overheid.
Art. 202ter en 202quater (nieuw)
A. Een nieuw artikel 202ter invoegen luidende als volgt :
« Art. 202ter (nieuw). In artikel 1, § 1, van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º Het eerste lid wordt aangevuld met de woorden « en op een huisvestingstoelage ».
2º In het derde lid worden de woorden « Hetzelfde recht wordt » vervangen door de woorden « Dezelfde rechten worden. »
B. Een nieuw artikel 202quater invoegen, luidende als volgt :
« Art. 202quater (nieuw). In dezelfde wet wordt een hoofdstuk VIIbis (nieuw), met als opschrift « Huisvestingstoelage » ingevoegd, dat een artikel 19bis bevat, luidende als volgt :
« Art. 19bis. § 1. Aan een persoon die het bestaansminimum werd toegekend of van wie de inkomsten niet meer bedragen datn het bestaansminimum waarop die volgens de bepalingen van deze wet zou gerechtigd zijn, wordt een huisvestingstoelage toegekend, wanneer de door die persoon gedragen huisvestingskosten meer dan een derde bedragen van dit bestaansminimum. Indien de betrokkene ten voordele van kinderen recht heeft op gezinsbijslag, krachten de Belgische of een buitenlandse sociale wetgeving, wordt voor de berekening van dit derde dit bestaansminimum vermeerderd met die gezinsbijslag.
§ 2. Het bedrag van de huisvestingstoelage is gelijk aan het verschil tussen het in § 1 bepaalde derde en het aan huisvesting bestede bedrag. Het mag evenwel niet meer bedragen dan het jaarlijks door de Koning vastgestelde maximum. Dit maximumbedrag kan gemoduleerd worden per gemeente of per arrondissement.
§ 3. Artikel 6, § 1, en de hoofdstukken IV, V, VI en VII van deze wet zijn eveneens van toepassing op de huisvestingstoelage. »
Verantwoording
Op een huisvestigingstoelage zullen enkel personen gerechtigd zijn die het bestaansminimum genieten of wier inkomsten niet meer dan dit bestaansminimum bedragen (bijvoorbeeld bejaarden met een minimumpensioen).
De huisvestingstoelage zal gelijk zijn aan het bedrag van de huisvestingskosten dat groter is dan een derde van dit bestaansminimum vermeerderd met het (eventuele) kindergeld. Evenwel zal de huisvestingstoelage niet hoger mogen zijn dan een bepaald maximum, dat jaarlijks door de Koning zal worden vastgelegd, dit om te voorkomen dat overdreven duur zou worden gehuurd. Het door de Koning vast te stellen maximum kan gelet op de regionale verschillen in de huurmarkt worden gemoduleerd per gemeente dan wel per arrondissement.
De aanvraag, de toekenning en de uitbetaling van de huisvestingstoelage geschiedt volgens de bepalingen van toepassing voor het bestaansminimum. Eveneens van toepassing op de huisvestingstoelage zijn de bepalingen van het bestaansminimum inzake terugvordering, sanctionering en subsidiëring.
Art. 217
Het onder b) voorgestelde lid aanvullen als volgt :
« Het jaar daaropvolgend wordt dit bedrag herberekend in functie van het aantal kg vlees of vis dat daadwerkelijk gedurende het eerste kalenderjaar in de inrichting is ingebracht. Het verschil wordt verrekend met het recht verschuldigd voor het tweede kalenderjaar. »
Verantwoording
De Raad van State heeft opgemerkt dat niet voorzien wordt in enige regularisatie van de forfaitair bepaalde heffing lastens beginnende exploitanten. Bij gebreke daaraan ontstaat er een mogelijke discriminatie in vergelijking met de reeds gevestigde exploitanten, vermits die belast worden in functie van het reële slachtvolume.
Dit amendement voorziet dan ook in een regeling waarbij het forfaitaire bedrag dat dient te worden betaald voor het eerste kalenderjaar herzien wordt in het tweede kalenderjaar in functie van het reële slachtvolume. Het teveel of te weinig betaalde zal dan dienen te worden verrekend met het recht verschuldigd voor het tweede kalenderjaar.
Art. 228bis en 228ter (nieuw)
In titel XI een hoofdstuk III met als opschrift « Dringende geneeskundige hulpverlening » invoegen dat de artikelen 228bis en 228ter bevat, luidende :
« Art. 228bis. In de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening wordt een nieuw artikel 4ter ingevoegd, dat luidt als volgt :
« Als de persoon voor wie beroep op het eenvormig oproepstelsel wordt gedaan, zich op een plaats bevindt, die moeilijk of niet snel genoeg bereikbaar is met het wegvervoer, kan op verzoek van de aangestelde van het eenvormig oproepstelsel beroep worden gedaan op een helicopterdienst. De dienst is verplicht zich te begeven naar de opgegeven plaats om er de patiënt de dringende medische en verpleegkundige zorgen te verstrekken en indien nodig de patiënt te begeleiden tijdens zijn overbrenging naar het ziekenhuis. De meerkost verbonden aan de interventie van de helicopter is ten laste van het eenvormig oproepstelsel. »
« Art. 228ter. In de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening wordt een nieuw artikel 5bis ingevoegd, dat luidt als volgt :
« Voor zover de aangestelde van het eenvormig oproepstelsel het vervoer per helicopter noodzakelijk acht, kan de patiënt per helicopter naar het aangegeven ziekenhuis worden gebracht. Aan de patiënt kan hiervoor geen supplementair bedrag worden aangerekend bovenop de tarieven die toepasselijk zijn op het ziekenvervoer in deze wet. »
Verantwoording
Steeds vaker gebeurt het dat onnodig een helicopter wordt gestuurd naar de plaats waar de persoon zich bevindt wiens gezondheidstoestand een dringende hulpverlening vereist. Het komt zelfs voor dat tegelijkertijd een helicopter en een ambulance ter plaatse komen. Het inzetten van een helicopter is pas echt noodzakelijk als een bepaalde plaats heel moeilijk bereikbaar is per wegvervoer en moet bijgevolg restrictief worden toegepast. De bedoeling van dit amendement is om de beslissingsmacht over de noodzaak van een helicopterinterventie bij het eenvormig oproepstelsel te leggen. De facto gebeurt dit reeds in vele gevallen binnen het eenvormig oproepstelsel. Met het oog op responsabilisering van deze laatste moeten de extra kosten die met deze interventie gepaard gaan, ten laste worden gelegd van het eenvormig oproepstelsel. Voor de vervoerfunctie op zich moeten dezelfde tarieven gelden als voor het vervoer per ziekenwagen. Dit is nu reeds het geval indien de oproep door het eenvormig oproepstelsel is gebeurd. Om een aantal bestaande misbruiken tegen te gaan, kan best uitdrukkelijk worden gesteld dat geen enkel supplement ten laste van de patiënt kan worden gelegd.
Hugo VANDENBERGHE. Ludwig CALUWÉ. Sabine de BETHUNE. Erika THIJS. |