2-164/2 | 2-164/2 |
7 DECEMBER 1999
De Europese Overeenkomst betreffende de personen die deelnemen aan procedures voor het Europese Hof voor de rechten van de mens is goedgekeurd in Straatsburg op 5 maart 1996 en dezelfde dag door België ondertekend.
De Overeenkomst is nog niet in werking getreden. Eind augustus 1998 hadden slechts vier Staten de Overeenkomst bekrachtigd : de Tsjechische Republiek, Hongarije, Italië en Nederland.
Deze Overeenkomst vervangt de overeenkomst met dezelfde naam die op 6 mei 1996 in Londen werd ondertekend en heeft tot doel de bepalingen daarvan aan te passen aan de hervorming van het Europees Hof voor de rechten van de mens waartoe de goedkeuring van Protocol nr. 11 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden heeft geleid. De Overeenkomst heeft vooral tot doel de personen die moeten deelnemen aan procedures voor het Europees Hof voor de rechten van de mens te beschermen tegen elke schending van hun vrijheid van meningsuiting en hun vrijheid van beweging door de lidstaten. Daartoe verleent de Overeenkomst aan die personen een aantal immuniteiten en faciliteiten en worden de Staten verplicht die te eerbiedigen.
De vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken geeft een overzicht van de werkingssfeer en de definities.
Artikel 1 bakent de werkingssfeer van de overeenkomst af en omschrijft een aantal termen.
De normatieve bepalingen betreffen :
de immuniteit van rechtsvervolging die wordt verleend aan alle personen die deelnemen aan procedures voor het Hof (artikel 2);
het recht van deze personen om vrijelijk te corresponderen met het Hof en de verplichtingen die daaruit voortvloeien voor de lidstaten (artikel 3);
de vrijheid van beweging die deze personen genieten om aan de procedure voor het Hof te kunnen deelnemen (artikel 4);
het doel van de immuniteiten en faciliteiten die zijn verleend en de procedure om de immuniteit op te heffen (artikel 5);
de verhouding tussen deze Overeenkomst en de verplichtingen die voor de lidstaten voortvloeien uit het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de aanvullende protocollen (artikel 6).
De slotbepalingen hebben betrekking op :
de ondertekening, de bekrachtiging, de aanvaarding en de goedkeuring van de Overeenkomst (artikel 7);
de inwerkingtreding ervan (artikel 8);
de mogelijkheid voor de ondertekenende Staten om door middel van een verklaring de toepasselijkheid van deze Overeenkomst uit te breiden tot de gebieden voor wier internationale betrekkingen hij verantwoordelijk is (artikel 9);
de mogelijkheid om de Overeenkomst op te zetten (artikel 10);
de rol van de secretaris-generaal van de Raad van Europa, depositaris van de Overeenkomst (artikel 11).
De artikelen 1 en 2 alsook het wetsontwerp in zijn geheel worden eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.
Dit verslag is eenparig goedgekeurd door de 8 aanwezige leden.
| De rapporteur,
Michiel MAERTENS. |
De voorzitter,
Marcel COLLA. |