1-1167/2 | 1-1167/2 |
26 JANUARI 1999
De commissie voor de Justitie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 26 januari 1999.
Het werd gelijktijdig besproken met het wetsontwerp houdende goedkeuring van het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest inzake slachtofferzorg (Stuk Senaat, nr. 1-1199/1).
De laatste jaren werd ons land op een bijzondere manier beroerd door de problemen van slachtoffers. Er werden heel wat initiatieven genomen door de diverse overheden om aan de noden van slachtoffers tegemoet te komen. In dit kader ontmoetten het veiligheidsbeleid van het ministerie van Binnenlandse Zaken, het strafrechtelijk beleid van het ministerie van Justitie en het welzijnsbeleid van de gemeenschappen en gewesten elkaar voordurend.
Binnenlandse Zaken is bevoegd voor het niet-justitiële beleid inzake politie en veiligheid en in het bijzonder voor de politiële slachtoffersbejegening.
Het strafrechtelijk beleid van het ministerie van Justitie moet de maatschappij beveiligen tegen de criminaliteit, het lot van de delinquenten determineren en de rechten van slachtoffers garanderen.
De gemeenschappen moeten het welzijn, de gezondheid en de culturele ontplooiing van de burgers bevorderen.
Het Waalse Gewest is bevoegd voor de hulpverlening aan de gemeenten, om deze te helpen plaatselijke acties te voeren, in het bijzonder voor de integratie en de veiligheid. Zij komt dus dienaangaande tussen in het domein van de slachtofferbejegening.
Gezien deze verschillende bevoegdheden moet de samenwerking tussen de verschillende beleidsniveaus inzake slachtofferzorg onderling op elkaar afgestemd worden. Vandaar de noodzaak van deze samenwerkingsakkoorden inzake slachtofferzorg.
Een goed slachtofferbeleid steunt op drie pijlers :
het voorkomen van slachtofferschap;
het voorkomen van secundair slachtofferschap;
het herstel van de materiële en immateriële schade.
In de eerste plaats moeten misdrijven voorkomen worden. Dit is evenwel niet altijd mogelijk.
De wijze waarop de contacten met slachtoffers gebeuren na de feiten zijn bepalend voor de verwerking van het misdrijf en voor het herstel van het geschokte vertrouwen in de overheid en de medemens. Het onthaal, de eerste opvang en het verstrekken van een goede basisinformatie door de politiële en justitiële instanties zijn dus van groot belang voor de slachtoffers.
Deze slachtofferbejegening moet secundaire victimisatie, maar eveneens het verder afbrokkelen van het vertrouwen in de overheid voorkomen. De diensten van justitie en politie bepalen immers in grote mate, door de wijze waarop ze met slachtoffers omgaan, het beeld van de overheid, de gerechtelijke en politiële overheid in het bijzonder.
Door een gebrekkige eerste opvang en onthaal worden slachtoffers vaak niet alleen teleurgesteld in het overheidsapparaat, maar worden zij ook niet of te laat in contact gebracht met de diensten van de gemeenschap die voor hulpverlening instaan. Nochtans veroorzaken delicten dikwijls belangrijke materiële, morele, lichamelijke en sociale schade.
Slachtoffers hebben recht op materieel en immaterieel herstel.
Sinds juni 1996 werd het overleg gestart tussen de minister van Justitie, de minister van Binnenlandse Zaken en de Vlaamse Gemeenschap om een samenwerkingsakkoord inzake slachtofferzorg uit te werken. De Vlaamse regering vroeg dit bovendien in haar nota slachtofferbeleid van februari 1996. Dit samenwerkingsakkoord werd goedgekeurd door de Ministerraad van 7 april 1998.
In september 1996 hebben de minister van Justitie en zijn collega van Binnenlandse Zaken onderhandelingen aangevat met de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest. Op 14 mei 1998 heeft de Ministerraad het samenwerkingsakkoord goedgekeurd.
Naast de bevoegdheden en de opdrachten, beschrijft het samenwerkingsakkoord de verbintenissen tot dewelke elke overheid zich engageert.
Het samenwerkingsakkoord inzake slachtofferzorg wil een naadloze overgang waarborgen van de politiële en justitiële slachtofferbejegening naar een kwaliteitsvolle slachtofferhulp door de diensten van de gemeenschappen. Gezien enerzijds slachtoffers zelden spontaan hulp zoeken dadelijk na de feiten en anderzijds de politiediensten niet steeds op de hoogte zijn van de werking van de welzijnsdiensten is een goed doorverwijsmodel essentieel in dit akkoord. Door de Vlaamse gemeenschap wordt hierbij duidelijk gekozen om te werken met het vrijwilligersmodel. Een actief aanbod van vrijwilligershulp door huisbezoek, telefonisch of schriftelijk contact kan bijdragen tot een herstel van vertrouwen in de samenleving.
De samenwerking wordt in overlegstructuren gegoten.
Per gerechtelijk arrondissement wordt een arrondissementele raad voor het slachtofferbeleid belast met het concretiseren en implementeren van de afspraken in dit akkoord. De plaatselijke beleidsactoren maken deel uit van deze raad.
Eén of meerdere welzijnsteams inzake slachtofferzorg brengen de professionelen samen die de samenwerking op het terrein vorm geven.
Het nationaal forum voor slachtofferbeleid, geïnstalleerd op 16 juni 1994, zal dit samenwerkingsakkoord opvolgen en tweejaarlijks evalueren.
Een lid onderstreept dat dit wetsontwerp lang op zich heeft laten wachten. Het is immers hoogdringend dat er duidelijkheid wordt gebracht in de bevoegdheidsverdeling van de verschillende diensten in het kader van de slachtofferzorg. De ervaring leert dat het niet altijd duidelijk is welke taak voor wie is weggelegd. Het is niet alleen belangrijk dat het akkoord de bevoegdheden duidelijk en goed omschrijft, maar ook de wijze van doorverwijzing is doorslaggevend. Er moet voldoende informatie doorstromen naar de diensten, en er moeten richtlijnen worden uitgevaardigd over de manier waarop de doorverwijzing adequaat moet gebeuren. Daarom is het noodzakelijk dat de diensten die actief zijn in de betrokken sector een goede kennis hebben van het bestaande aanbod in de welzijnszorg. Mensen met problemen zetten niet vaak spontaan en individueel de stap van de ene dienst naar de andere. De hulpverleners moeten dus de doorverwijzing doen op een adquate en professionele manier.
Een ander lid verheugt zich eveneens over het feit dat er duidelijkheid wordt geschapen in deze materie.
De vraag rijst of de gebruikte terminologieën in dit akkoord inhoudelijk anders moeten worden geïnterpreteerd dan in andere wetgevingen. Heeft het woord slachtoffer hier wel dezelfde betekenis dan in de strafrechtelijke procedure (wet-Franchimont) ?
In hoeverre is er daadwerkelijk een akkoord over de financiële tussenkomst ? Wie draagt welke kost in het kader van voorlichting en opvang, enz. ?
Een volgend punt betreft de begeleiding en de vraag naar bijkomende hulp (juridische bijstand, enz.). Heeft men gedacht aan bijvoorbeeld de mogelijkheid van het inschakelen van partners, als de balie ?
De minister bevestigt dat het ontwerp hoogdringend was omdat de versnippering inzake de initiatieven tussen de verschillende overheden al te groot was, hetgeen een nadelige invloed had op de efficiëntie van de dienstverlening naar de slachtoffers toe. Afstemming was noodzakelijk. Hij beaamt de noodzaak richtlijnen uit te vaardigen inzake de doorverwijzing. Deze richtlijnen zijn trouwens reeds in voorbereiding, om te vermijden dat de slachtoffers van het kastje naar de muur worden gestuurd.
De slachtoffers moeten daadwerkelijk voelen dat zij au sérieux worden genomen. Een louter ambtelijke benadering van deze problematiek zou de slachtoffers niet ten goede komen. Er zal worden toegekeken dat de doorverwijzing gebeurt op een menselijke manier en het is van essentieel belang dat de welzijnssector daarbij betrokken wordt. De coördinatie moet inderdaad gebeuren door de mensen die werkzaam zijn op het terrein en in de welzijnssector is de nodige gedrevenheid terug te vinden.
Verschillende partners die op het terrein actief zijn moeten hierbij worden betrokken en ingeschakeld. Er is de balie, maar er zijn ook andere partners in de sfeer van de welzijnszorg.
Voor wat betreft de terminologie, bevestigt de minister dat het in de filosofie ligt van de wetsevaluatie dat dezelfde termen worden gebruikt in verschillende wetgevingen. De minister is van oordeel dat de gebruikte terminologie in dit wetsontwerp coherent is, en in overeenstemming met andere wetgeving.
Wat betreft de financiële tussenkomsten, blijft iedere overheid verantwoordelijk op zijn terrein. Wat gefinancierd wordt, wordt gefinancierd binnen de bevoegdheden van de respectievelijke overheden. Wel wordt vastgesteld dat het bewustwordingsproces inzake slachtofferzorg ervoor heeft gezorgd dat er een substantiële stijging is van de investeringen van de diverse overheden in deze materie. De responsabilisering van de overheid is belangrijk. Elke overheid was er zich duidelijk van bewust dat deze materie niet enkel met woorden moest worden uitgetekend, maar ook met daden. De nodige mensen en middelen moesten dus worden ingezet.
Een ander lid wenst een stapje verder te gaan in het kader van het financieel engagement. Iedereen blijft op zijn bevoegdheid, maar een samenwerkingsakkoord moet ook inhouden dat er een engagement is om de noodzakelijke structuur op te richten en ten dele te financieren. Zij dringt erop aan dat er bij het samenwerkingsakkoord duidelijk wordt afgesproken dat men ook de verbintenis neemt tot de noodzakelijke financiering om de diensten behoorlijk te laten functioneren.
Een lid wijst erop dat de regering verreikende verbintenissen heeft aangegaan in het akkoord.
Volgens een ander lid zou de coördinatiestructuur veeleer in tweede instantie moeten optreden en andere bestaande structuren de kans bieden op te treden (cf. eerstelijnsstructuren). Zij spreekt de vrees uit dat de mogelijkheid voor overlegstructuren om in eerste instantie op te treden nadelig uitvalt voor de activiteiten en het snel optreden van de thans bestaande organisaties. Kan men niet beter doen uitkomen dat hun optreden een aanvullend karakter heeft ?
De minister verklaart het eens te zijn met het subsidiariteitsbeginsel.
Dat beginsel zal ten grondslag liggen aan de richtlijnen die zullen worden opgesteld.
In de praktijk situeert het eerste contact van het slachtoffer zich op het vlak van de politiediensten. Daar zal de verwijzing naar de instellingen voor slachtofferhulp plaatsvinden.
De artikelen en het wetsontwerp in zijn geheel worden eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Met dezelfde eenparigheid wordt vertrouwen geschonken aan de rapporteur voor de opstelling van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Nadia MERCHIERS. | Roger LALLEMAND. |