1-189

1-189

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCES DU JEUDI 28 MAI 1998

VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 28 MEI 1998

(Vervolg-Suite)

MONDELINGE VRAAG VAN MEVROUW MERCHIERS AAN DE MINISTER VAN JUSTITIE OVER « DE PROBLEMATIEK VAN DE JEUGDBESCHERMING »

QUESTION ORALE DE MME MERCHIERS AU MINISTRE DE LA JUSTICE SUR « LA PROBLÉMATIQUE DE LA PROTECTION DE LA JEUNESSE »

De voorzitter. ­ Aan de orde is de mondelinge vraag van mevrouw Merchiers.

Het woord is aan mevrouw Merchiers.

Mevrouw Merchiers (SP). ­ Mijnheer de voorzitter, de jongste weken werden er uiteenlopende verklaringen afgelegd over de prangende plaatsingsproblematiek in de bijzondere jeugdzorg, meer bepaald over het gebrek aan plaatsingsmogelijkheden in de gemeenschapsinstellingen en de opname van minderjarigen in de gevangenissen. Terloops wil ik erop wijzen dat er nog andere problemen zijn op het vlak van de bijzondere jeugdzorg.

Ik heb de vorige minister van Justitie reeds ondervraagd over het groot aantal minderjarigen in de gevangenissen en ik heb ook en wetsvoorstel ingediend tot schrapping van artikel 53 van de wet op de jeugdbescherming. Bij de bespreking in de commissie heeft de toenmalige minister, de heer De Clerck, beloofd dat hij hierover overleg zou plegen met de Gemeenschappen.

De Nationale Commissie voor de Hervorming van de Wetgeving inzake Jeugdbescherming, beter bekend als de commissie-Cornelis, stelde in haar verslag van 1995 onder meer voor om een jeugdsanctierecht uit te werken. Een recente studie van de KUL spreekt over de oprichting van een jeugdgevangenis en de Vlaamse minister van Welzijn, de heer Martens, heeft het over een gesloten veiligheidsinstelling. Hij verklaart in De Standaard dat jeugdgevangenissen voor hem geen prioriteit zijn. Ik ben het hiermee gedeeltelijk eens.

Graag had ik van de minister vernomen wat zijn intenties en zijn visie zijn betreffende de schrapping van artikel 53 van de wet van 8 april 1965. Wat denkt hij van de voorstellen van de commissie-Cornelis met betrekking tot de ontwikkeling van een jeugdsanctierecht ? Wat is zijn visie over de bevoegdheidsverdeling tussen Justitie en de gemeenschappen betreffende de gesloten instellingen van welk type ook ? Wat denkt hij over de invoering van een jeugdsanctierecht ?

Welke initiatieven zal de minister terzake nemen ? Hoe ver is het overleg met de gemeenschappen gevorderd ? Wanneer mogen wij concrete voorstellen verwachten ?

De voorzitter. ­ Het woord is aan minister Van Parys.

De heer Van Parys, minister van Justitie. ­ Mijnheer de voorzitter, ik deel de bezorgdheid van mevrouw Merchiers, die deze materie overigens bijzonder goed kent. Ik sluit mij aan bij de visie die toenmalig minister De Clerck op 11 maart laatstleden heeft verdedigd in de commissie voor de Justitie in het kader van de bespreking van het wetsvoorstel van mevrouw Merchiers tot schrapping van artikel 53 van de wet op de jeugdbescherming. De definitieve schrapping van dit artikel werd uitgesteld omwille van een tekort aan alternatieven en dit zowel in de Franse als in de Vlaamse Gemeenschap. Uiteraard blijf ik de contacten van mijn voorganger met de gemeenschappen verder zetten met de bedoeling artikel 53 van de wet op de jeugdbescherming definitief te schrappen.

Er wordt een ontwerp voorbereid over de hervorming van de wet. Hiertoe is een begeleidingscomité opgericht. Onder meer advocaat-generaal Cornelis, voorzitter van de hervormingscommissie, en professor Walgrave maken daar deel van uit. De hervorming berust op de volgende opties.

Ten eerste, de overgang van een beschermend model naar een sanctiemodel.

Ten tweede, in dit systeem streeft de sanctie twee doelstellingen na : enerzijds de responsabilisering van de jongere en de versteviging van zijn positie als maatschappelijke actor; anderzijds het herstel van de schade die aan het slachtoffer is berokkend.

Ten derde dient de vrijwaring van de openbare veiligheid in aanmerking te worden genomen.

Ten vierde moet het gerechtelijk optreden subsidiair blijven en kan het alleen maar aan bod komen indien andere initiatieven geen resultaat kunnen hebben.

Ten vijfde, de bemiddeling tussen de jongere en het slachtoffer moet het belangrijkste instrument en het uitgangspunt zijn.

Ten zesde kan enkel als bewarende maatregel overwogen worden de jongere in een gesloten instelling te plaatsen voor een periode van ten hoogste zes maanden en dient het behoud of de reïntegratie in de maatschappij als uitgangspunt te worden genomen, mits oplegging van een aantal voorwaarden.

Ten zevende is er de noodzaak om snel te kunnen reageren.

De bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende instanties is een belangrijk probleem. Ik had hierover vorige maandag een gesprek met minister Martens om na te gaan hoe wij de coördinatie tussen de verschillende instanties maximaal kunnen uitbouwen. Dezelfde contacten bestaan met het kabinet van mevrouw Onkelinx. Onder meer naar aanleiding van de recente incidenten zal ik dit overleg intensifiëren.

Met betrekking tot de oprichting van een jeugdgevangenis is tot op heden nog geen beslissing genomen. Het woord gevangenis is ook mijns inziens zeker geen geschikte term. Het zal echter wel nodig zijn over gespecialiseerde gesloten instellingen te kunnen beschikken om bepaalde jeugddelinquenten op te vangen voor wie sancties, zonder ontrekking aan de samenleving, ontoereikend zijn. Ik blijf ervan overtuigd dat de maatschappij de problematiek van de jeugddelinquentie in haar geheel moet aanpakken en dus ook oog moet hebben voor preventie. We kunnen ons niet beperken tot een louter repressieve aanpak.

De voorzitter. ­ Het woord is aan mevrouw Merchiers voor een repliek.

Mevrouw Merchiers . ­ Mijnheer de voorzitter, het antwoord van de minister biedt mij enige verduidelijking, maar op twee aspecten zou ik toch nog even willen terugkomen.

Ten eerste wens ik te beklemtonen dat het ontbreken aan een voldoende aantal alternatieven voor het opsluiten van minderjarigen in de gevangenissen, reeds sinds 1992-1993 wordt ingeroepen. In het licht van wat op het terrein gebeurt, wordt het toch uitermate dringend dat maatregelen worden genomen. De diensten van de Bijzondere Jeugdzorg hebben regelmatig en meer dan voldoende signalen uitgezonden naar de gemeenschappen en naar het federale departement van Justitie opdat er nu eindelijk een oplossing zou worden uitgewerkt.

Nu ben ik haast gewonnen voor een omgekeerde werkwijze en denk dat pas wanneer het onverkort verboden zal zijn om minderjarigen in de gevangenis op te sluiten, alternatieven zullen worden gevonden.

Ten tweede, wil ik er nog op wijzen dat, ongeacht de terminologie die men hanteert, zij het jeugdgevangenis, gesloten instelling of gesloten jeugdinstelling, er alleszins een model van gesloten instelling moet zijn als laatste schakel van de bijzondere jeugdzorg.

Wanneer uiteindelijk een opsplitsing wordt overwogen en men eerder aan een bewarende maatregel van zes maanden zou denken, wil ik er toch voor waarschuwen de reïntegratie van de minderjarigen dankzij een goed onderbouwde « trajectbegeleiding » niet uit het oog te verliezen. Zoniet zullen we, eens te meer, de bal misslaan. Ook in de huidige gesloten instellingen en in het geheel van de bijzondere jeugdzorg ontbreekt immers de « infrastructuur » en daarmee bedoel ik niet alleen gebouwen, maar ook mensen die de begeleiding moeten verzorgen en de middelen die daarom nodig zijn. Nochtans maakte dit integrerend deel uit van de filosofie die aan de grondslag lag van de wet van 1965.

De voorzitter. ­ Het woord is aan minister Van Parys.

De heer Van Parys, minister van Justitie. ­ Mijnheer de voorzitter, ik ga volkomen akkoord met de opvatting die mevrouw Merchiers hier verdedigt. Ik wil er haar overigens nog even aan herinneren dat ik destijds zelf actief heb deelgenomen aan het seminarie van wijlen professor De Bock en de heer Verhellen. We moeten dat gedachtegoed effectief omzetten in concrete realiteit. We moeten ook in laatste instantie en steeds met de reïntegratie van de betrokken jongeren voor ogen, over instellingen kunnen beschikken waar deze jonge mensen, weliswaar voor een beperkte periode, van de maatschappij kunnen worden geïsoleerd.

Ik ben het ermee eens dat reeds sedert jaren wordt vastgesteld dat het ontbreekt aan voldoende alternatieven. Naar aanleiding van de recente incidenten in de sector heb ik maandag jongstleden een dringend overleg gehad met gemeenschapsminister Martens. Ik heb hem erop gewezen dat er dringend alternatieven dienen te worden uitgewerkt en ik heb hem ervan verzekerd dat ik geen moeite zal sparen om de initiatieven te nemen waarvoor ik wettelijk bevoegd ben. Iedereen dient in deze zijn verantwoordelijkheid op zich te nemen.

De voorzitter. ­ Het incident is gesloten.

L'incident est clos.