1-128

1-128

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCES DU JEUDI 10 JUILLET 1997

VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 10 JULI 1997

(Vervolg-Suite)

VOORSTEL VAN RESOLUTIE OVER DE RESULTATEN VAN DE TOP VAN AMSTERDAM

Bespreking

PROPOSITION DE RÉSOLUTION SUR LES RÉSULTATS

DU SOMMET D'AMSTERDAM

Discussion

De voorzitter. ­ Wij vatten de bespreking aan van dit voorstel van resolutie.

Nous abordons l'examen de la proposition de résolution ainsi libellée :

« Le Parlement belge,

­ vu l'attention constante du Comité d'avis chargé de questions européennes concernant les travaux de la Conférence intergouvernementale (C.I.G.) [entre autres : le rapport d'information avant l'ouverture de la C.I.G. (doc. Chambre, nº 1783/1, 94/95); le memorandum du Parlement (doc. Chambre, nº 190/5, 95/96, doc. Sénat, nº 1-140/10); les recommandations avant le Sommet de Dublin (doc. Chambre, nº 831/1, 96/97, doc. Sénat, nº 1-497/1); le troisième rapport intérimaire (doc. Chambre, nº 831/2, 1996/1997, doc. Sénat, nº 1-497/2)];

­ ayant pris connaissance des résultats du Sommet d'Amsterdam (16-17 juin 1997) qui a clôturé la C.I.G.;

­ dans la perspective d'une analyse approfondie du Traité d'Amsterdam, dans le cadre de l'approbation du Traité par le Parlement;

réaffirme sa volonté de voir le gouvernement belge défendre l'approfondissement de la construction européenne.

Le Parlement demande au gouvernement :

Sur le plan de l'emploi :

­ de proposer un programme d'actions dans le cadre du prochain Sommet sur l'emploi, prévu à Luxembourg;

­ de veiller en permanence au suivi des mesures d'encouragement à l'emploi.

Sur le plan économique et monétaire :

­ de renforcer vigoureusement la coordination des politiques économiques prévue à l'article 103, notamment en matière fiscale et sociale;

­ de mettre en oeuvre une coopération renforcée dans les domaines de la concurrence, de la fiscalité et des affaires sociales avec les pays qui veulent participer à l'Union économique et monétaire (U.E.M.);

­ de réfléchir aux relations entre les pays qui seront membres de l'U.E.M. et ceux qui le deviendront dans une phase ultérieure;

­ de veiller à obtenir un contrôle démocratique des institutions qui sont en charge de la mise en oeuvre de l'U.E.M.

Sur le plan institutionnel :

­ d'exiger une réforme approfondie des institutions européennes avant tout élargissement; la généralisation du vote à la majorité qualifiée constituant à cet égard la priorité;

­ de revendiquer un pouvoir accru du Parlement européen, avec une extension de la codécision à tous les actes de caractère législatif;

­ de veiller à renforcer les pouvoirs du président de la Commission européenne;

­ de veiller à obtenir, dans la Commission européenne, le maintien d'un commissaire par État membre. »

« Het Belgische Parlement,

­ gelet op de constante aandacht, in het Adviescomité voor Europese aangelegenheden, voor de vorderingen van de Intergouvernementele Conferentie (IGC) [onder andere : informatieverslag vóór de aanvang van de IGC (Stuk, Kamer, nr. 1783/1, 94/95); memorandum van het Parlement (Stuk, Kamer, nr. 190/5, 95/96, Stuk; Senaat, nr. 1-140/10) aanbevelingen voor de Top van Dublin (Stuk Kamer, nr. 831/1, 96/97, Stuk Senaat, nr. 1-497/1); derde tussentijdse verslag (Stuk Kamer, nr. 831/2, 96/97, Stuk Senaat, nr. 1-497/2)];

­ kennis genomen hebbende van de resultaten van de Top van Amsterdam (16-17 juni 1997), die de IGC afsloot;

­ in het vooruitzicht van een grondige analyse van het Verdrag van Amsterdam in het kader van de goedkeuring van het Verdrag, door het Parlement;

herbevestigt de wens dat de Belgische regering de verdieping van de Europese constructie verdedigt.

Het Parlement vraagt aan de regering :

Op het vlak van de werkgelegenheid :

­ actieprogramma's voor te stellen in het kader van de komende Top over de werkgelegenheid, gepland te Luxemburg;

­ er voortdurend op toe te zien dat de maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid worden uitgevoerd.

Op economisch en monetair vlak :

­ de coördinatie van het economisch beleid, waarin artikel 103 voorziet, fors te versterken, meer bepaald op fiscaal en sociaal vlak;

­ een versterkte samenwerking op het getouw te zetten op de domeinen van de mededinging, de fiscaliteit en de sociale aangelegenheden, met de landen die willen deelnemen aan de Economische en Monetaire Unie (EMU);

­ na te denken over de relatie tussen de landen die lid zullen zijn van de EMU en deze die later zullen toetreden;

­ erover te waken dat een democratische controle mogelijk is van de instellingen die belast zijn met de inwerkingstelling van de EMU.

Op institutioneel vlak :

­ te eisen dat de Europese instellingen, vóór enige uitbreiding, eerst worden verdiept, waarbij de veralgemening van de stemming met gekwalificeerde meerderheid, de prioriteit is;

­ te ijveren voor een ruimere bevoegdheid voor het Europees Parlement, met een uitbreiding van de medebeslissingsprocedure tot alle wetgevende handelingen;

­ erop toe te zien dat de bevoegdheden van de voorzitter van de Europese Commissie versterkt worden;

­ te ijveren voor het behoud van één lid per Lid-Staat, in de Europese Commissie.

De bespreking is geopend.

La discussion est ouverte.

Het woord is aan de rapporteur.

Mevrouw Nelis-Van Liedekerke (VLD), rapporteur. ­ Mijnheer de voorzitter, zoals men ongetwijfeld weet, werd tijdens de recente vergadering van de Europese Raad te Amsterdam, op 16 en 17 juni jongstleden, de Intergouvernementele Conferentie besloten. Deze Intergouvernementele Conferentie, beter gekend onder zijn afkorting « IGC », ging officieel van start op 29 maart 1996 en had tot doel om de Europese Verdragen te herzien, zodat « een steeds hechter verbond tussen de volkeren van Europa » tot stand zou komen.

Om dit doel te bereiken werd het noodzakelijk geacht de Europese Unie de middelen te verschaffen om adequaat in te spelen op de interne en externe uitdagingen van vandaag en van de komende jaren.

Van bij het begin kreeg de IGC als richtlijn uit te gaan van het feit dat de burgers de hoeksteen vormen van het Europese bouwwerk en dat de Unie de dwingende taak heeft concreet in te gaan op hun behoeften en wensen. Hiertoe was het noodzakelijk dat meer aandacht zou gaan naar Justitie en Binnenlandse Zaken, want het vrij verkeer van personen moet gepaard gaan met een passende bescherming, en naar de strijd tegen de werkloosheid. Door de voltooiing van de interne markt en het tot stand brengen van de EMU moeten een economisch beleid, meer concurrentievermogen en een gezonde groei worden gerealiseerd, zodat de kansen op werkgelegenheid verbeteren.

Voorts was het noodzakelijk om de instellingen van de Europese Unie, die voor een gemeenschap van zes waren ontworpen, aan te passen en ervoor te zorgen dat zij doeltreffender en met meer samenhang en legitimiteit kunnen functioneren.

Dit laatste is trouwens verbonden met het hele proces van de voorbereiding van de uitbreiding, dat officieel zes maanden na het beëindigen van de IGC zal beginnen.

Een derde doel van de IGC was het politieke gewicht van de Unie op het internationale toneel in overeenstemming te brengen met haar economische kracht. Als doel werd gesteld het voeren van een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, waarbij de Unie op een meer zichtbare en samenhangende wijze naar buiten kan treden.

Nog voor de opening van de Intergouvernementele Conferentie keurde het Adviescomité voor Europese Aangelegenheden van Kamer en Senaat een ontwerp-memorandum over de IGC goed. Dit memorandum vormde de basis van een openbaar debat in de Senaat en werd na amendering op 21 maart 1996 aangenomen. In het memorandum sprak het Parlement zijn voornemen uit om de onderhandelingen tijdens de IGC nauwlettend te volgen en te gelegener tijd aan de regering de minimale eisen met betrekking tot de resultaten van de IGC mee te delen, zodat de in het memorandum genoemde doelstellingen zouden worden verwezenlijkt.

Volgens de vooropgestelde beoordelingscriteria moet het nieuwe verdrag : de communautaire benadering versterken en veralgemenen; voorzien in een efficiënter werkende politieke unie, die het noodzakelijke kader biedt voor de Economische en Monetaire Unie; de Unie en haar Lid-Staten in staat stellen een efficiënt en krachtig economisch en sociaal beleid te voeren, vooral wat de werkgelegenheid betreft; het institutioneel kader aanreiken voor de financiering van haar beleid na 1999; voorzien in een efficiënt buitenlands en veiligheidsbeleid om de nieuwe internationale uitdagingen het hoofd te bieden; voorzien in een doeltreffend beleid inzake Justitie en Binnenlandse Zaken; ervoor zorgen dat de burger kan beschikken over meer eenvoudige en begrijpelijke teksten zodat de ratificering wordt vergemakkelijkt; de werking van de Europese instellingen verder democratiseren zodat nieuwe stappen in de richting van een federaal Europa mogelijk worden.

Sinds de officiële start van de IGC heeft het Adviescomité voor Europese Aangelegenheden de onderhandelingen van dichtbij gevolgd. Op regelmatige tijdstippen hadden vergaderingen plaats tijdens welke met de eerste minister, de minister van Buitenlandse Zaken en diens persoonlijk vertegenwoordiger, de heer Franklin Dehousse, van gedachte werd gewisseld over de stand van zaken in de IGC.

Eind 1996, halverwege de onderhandelingen en ter actualisering van het IGC-memorandum van het Parlement, heeft in het adviescomité een evaluatie plaatsgehad van de voorlopige resultaten van de IGC. Deze evaluatie mondde uit in aanbevelingen die het adviescomité gericht heeft aan de regering met het oog op de Top van Dublin in december 1996. Reeds toen moest worden vastgesteld dat de voorlopige resultaten ontoereikend waren.

Onlangs nog, op 18 juni jongstleden heeft de eerste minister de resultaten van de Europese Top van Amsterdam voorgesteld op een vergadering van het Adviescomité voor Europese Aangelegenheden. Op 25 juni volgde de gedachtenwisseling waaraan de eerste minister en de minister van Buitenlandse Zaken hebben deelgenomen. Uit de vele uiteenzettingen van de leden komen de volgende elementen naar voren.

De Top te Amsterdam kan niet als een succes worden beschouwd, ook al moet men toegeven dat onder impuls van onder meer de Benelux en België in het bijzonder, een aantal positieve resultaten kunnen worden onderstreept.

Ten eerste, de opneming van het sociaal protocol en van een titel over de werkgelegenheid in het verdrag, ook al ligt het voor de hand dat die teksten niet onmiddellijk voor meer werkgelegenheid en sociale vooruitgang zullen zorgen.

Ten tweede, de duurzame ontwikkeling wordt een doelstelling van de Unie en de bescherming van het leefmilieu zal voortaan in de beleidslijnen van de Unie worden ingepast.

Ten derde, op initiatief van Frankrijk is er een beter evenwicht tussen het stabiliteitspact en het werkgelegenheidsbeleid tot stand gekomen.

Ten vierde, de Schengen-samenwerking werd in het verdrag opgenomen.

Ten vijfde, de beginselen van doorzichtigheid en openheid worden in het verdrag opgenomen.

Ten zesde, het juridisch kader met betrekking tot de euro is klaar en het tijdschema voor het opstarten van de laatste fase van de monetaire unie is bevestigd.

Ten zevende, de bevoegdheden van het Europees Parlement werden vesterkt, maar blijven te beperkt.

Ondanks deze positieve elementen kreeg het verdrag vanwege de leden op een groot aantal gebieden een onvoldoende mee. Zij hebben erop gewezen dat de meest in het oog springende leemten op het institutionele vlak te vinden zijn. Er werd niets ondernomen om de komende uitbreiding van de Unie voor te bereiden, zoals blijkt uit de volgende vaststellingen.

Ten eerste, de stemming bij gekwalificeerde meerderheid werd niet significant uitgebreid.

Ten tweede, het bij het verdrag gevoegd protocol met betrekking tot de instellingen in het vooruitzicht van de uitbreiding van de Europese Unie, bevat twee weinig duidelijke artikelen die aanleiding kunnen geven tot uiteenlopende interpretaties.

Ten derde, het Verdrag van Amsterdam voorziet nu reeds in twee nieuwe intergouvernementele conferenties. Deshalve rijst de vraag of men de regels inzake het wijzigen van de verdragen niet moet veranderen en of men de Europese Commissie, na raadpleging van de nationale parlementen en het Europees Parlement, geen ontwerpverdrag moet laten opstellen.

Ten vierde, het mechanisme van de versterkte samenwerking mag dan al erkend zijn in de eerste en de derde pijler, toch zal een Lid-Staat zich nog altijd op het nationaal belang kunnen beroepen om het mechanisme te blokkeren.

Ten vijfde, inzake de fiscale en parafiscale harmonisatie werd geen doorbraak gerealiseerd.

In het verlengde van al deze werkzaamheden, heeft het adviescomité tijdens twee vergaderingen op 2 en 8 juli jongstleden, een ontwerp van resolutie over het nieuwe Verdrag besproken en aangenomen bij consensus. Alleen het Vlaams Blok distantieerde zich daarvan.

Hoewel een grondige analyse na het Verdrag van Amsterdam pas naar aanleiding van de indiening van het wetsontwerp ter goedkeuring van het Verdrag zal plaatshebben, is het adviescomité van mening dat het Parlement nu reeds, met het oog op het vervolg van de werkzaamheden tijdens het Luxemburgse voorzitterschap, een politiek signaal moet geven aan de regering.

Het is verheugend vast te stellen dat België op een actieve wijze de realisatie van de doelstellingen van de IGC heeft nagestreefd. Het werk is echter nog niet af en wij verwachten dan ook van de regering dat zij verder ijvert voor een significante verdieping van de Europese constructie.

Meer in het bijzonder vragen wij aan de regering om op institutioneel vlak te eisen dat de Europese instellingen, vóór enige uitbreiding, eerst worden verdiept, waarbij de veralgemening van de stemming met gekwalificeerde meerderheid, prioritair is; te ijveren voor een ruimere bevoegdheid voor het Europees Parlement, met een uitbreiding van de beslissingsprocedure tot alle wetgevende handelingen; erop toe te zien dat de bevoegdheden van de voorzitter van de Europese Commissie worden versterkt; te ijveren voor het behoud van één lid per Lid-Staat in de Europese Commissie.

Op het vlak van de werkgelegenheid vragen wij actieprogramma's voor te stellen in het kader van de komende top over de werkgelegenheid, gepland te Luxemburg; er voortdurend op toe te zien dat de maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid ook werkelijk worden uitgevoerd.

Op economisch en monetair vlak vragen wij de coördinatie van het economisch beleid fors te versterken, meer bepaald op fiscaal en sociaal vlak; een versterkte samenwerking op het getouw te zetten precies op de domeinen van de mededinging, de fiscaliteit en de sociale aangelegenheden, met de landen die willen deelnemen aan de Economische en Monetaire Unie; na te denken over de relatie tussen de landen die lid zullen zijn van de EMU en deze die later zullen toetreden; erover te waken dat een democratische controle mogelijk is van de instellingen die belast zijn met het opstarten van de EMU.