1-651/1 | 1-651/1 |
2 JUNI 1997
De ombudsdienst van De Post wijst in zijn jaarverslag 1996 op een stijging van het aantal klachten (1 551) met 67 % ten opzichte van het vorig dienstjaar. Bijna 64 % daarvan zijn verdeeld over drie activiteitscategorieën : brieven en briefkaarten (20,05 %), financiële post (24,69 %) en reglementering (19,02 %). Van de 1 416 ontvankelijke klachten, waaraan nog 106 klachten moeten worden toegevoegd die in 1995 werden ingediend maar waarvan de behandeling nog niet was afgesloten op 31 december 1995, waren er 1 375 afgehandeld op 31 december 1996. 147 dossiers zijn nog in behandeling. 656 klachten werden afgesloten met een gunstig resultaat voor de klager die dan weer geen voldoening kreeg voor 708 andere klachten. Meer dan een vierde van die 708 andere klachten waren nochtans gegrond bevonden maar toch was het niet mogelijk de klant voldoening te geven omdat De Post zich immers verschuilt achter het principe van de niet-aansprakelijkheid. Tenslotte waren er 11 klachten die door de ombudsdienst als gegrond werden beschouwd maar waarvoor De Post de redenering van de ombudsdienst niet wenste te volgen.
Drie vierden van de klachten komt van particuliere postgebruikers die niet makkelijk een luisterend oor bij De Post kunnen vinden. Toch is hier een verschuiving waar te nemen in de richting van professionele klanten die zelf normaal wel de verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun producten en diensten en die het niet nemen dat De Post zich bij problemen kan verschuilen achter het niet-aansprakelijkheidsprincipe.
Het aantal klachten moet natuurlijk worden gerelativeerd en vergeleken met het jaarlijks aantal behandelde zendingen, dat meer dan drie miljard bedraagt. Men mag ook niet vergeten dat dagelijks duizenden personeelsleden van De Post hun werk goed verrichten, wat door de klanten ten zeerste wordt gewaardeerd. Ondanks alles moet het probleem van de niet-aansprakelijkheid aan de kaak worden gesteld, vooral in het vooruitzicht van de Europese liberalisering van de postdiensten. Liberalisering, afschaffing van het monopolie en vrije concurrentie hebben ontegensprekelijk voordelen voor de consument maar anderzijds moet De Post de universele dienstverlening voor alle klanten vrijwaren. Handhaving van die universele dienstverlening is slechts verantwoord indien zij op kwaliteit steunt.
Voor een bedrijf dat zijn monopoliepositie in 2002 (liberalisering van de postdiensten) zal verliezen, is het gevaarlijk zich te verschuilen achter niet-aansprakelijkheidsbepalingen die terug te vinden zijn in artikel 23 van een wet uit 1956, namelijk de wet op de Postdienst, die afwijkingen van het Burgerlijk Wetboek toestaat. De niet-aansprakelijkheid, die eerder regel dan uitzondering is, schaadt het imago van De Post.
Om het probleem veroorzaakt door de niet-aansprakelijkheid van De Post te illustreren, verwijzen wij naar twee adviezen van de ombudsdienst, die in het verslag 1996 werden gepubliceerd :
1) « Een zending die drie tijdschriften had moeten bevatten, komt beroofd van haar inhoud, aan bij de geadresseerde. De tijdschriften werden vervangen door twee bundels briefwisseling die van één sorteercentrum naar een ander moesten worden gestuurd. Hoewel de feiten bewezen zijn, wijst De Post de vraag tot schadevergoeding af, omdat ze « geen verantwoordelijkheid, van welke dienst van De Post dan ook, heeft kunnen vaststellen, en omdat ze niet aansprakelijk kan worden gesteld voor gewone zendingen en omdat afwijken van de principes van artikel 23 een precedent zou scheppen, hetgeen moet worden vermeden. Afwijken van artikel 23 zou trouwens illegaal zijn . »
Ondanks het advies van de ombudsdienst waarin erop gewezen wordt dat door de aard van de vervangingsstukken de beroving van de zending nergens anders dan binnen De Post kan zijn gebeurd en dat niet het afwijken van artikel 23 maar wel het feit van de beroving illegaal is, houdt De Post evenwel vast aan haar standpunt.
2) « Een klant gaf op 22 december 1995 een mailing af met uitnodigingen voor opendeurdagen op 27, 28, 29 en 30 december. Van de bediende in het postkantoor kreeg hij de verzekering dat de zendingen ten laatste op 27 december allemaal zouden uitgereikt zijn.
Het bleek dat de zendingen voor het eigen postkanton van de afgever werden uitgereikt op 27 december (1 400 stuks), de zendingen voor de omliggende gemeenten (3 480 stuks) werden uitgereikt vanaf 29 december.
De klant vroeg aan De Post vergoeding voor portkosten, drukwerk en inkomensverlies. Deze aanvraag werd op grond van artikel 23 van de wet van 26 december 1956 uiteraard afgewezen. »
In zijn advies beklemtoont de ombudsdienst dat wanneer de aannemende bediende tegenover de klant verzekert dat zijn zendingen tijdig zullen worden uitgereikt, dit moet worden geïnterpreteerd als een contract dat tussen De Post en de klant werd afgesloten. Wanneer De Post zich niet aan de afspraken houdt, dan moet zij daarvoor de verantwoordelijkheid nemen.
Uiteindelijk heeft De Post zich bereid verklaard om de helft van de portkosten terug te betalen.
Voor andere voorbeelden verwijzen wij naar het jaarverslag 1996 van de ombudsdienst van De Post.
Op bladzijde 31 van dit verslag luidt de eerste zin onder « Hoofdstuk II Aansprakelijkheid van De Post » : « Deze kwestie blijft onze betrekkingen met De Post vertroebelen ». Dit is veelbetekenend.
Artikel 23 is misschien verantwoord omdat het De Post vrijwaart voor talrijke vage geschillen. Een groot gedeelte van de briefwisseling wordt immers volledig anoniem gepost en verstuurd. Een aantal klagers zou inderdaad op basis van deze anonimiteit kunnen proberen De Post verantwoordelijk te stellen voor de eigen nalatigheid. Toch moet artikel 23 in bepaalde gevallen soepel geïnterpreteerd worden. Zodra De Post zelf vaststelt dat zij een zending heeft gekregen en ze niet afgegeven heeft aan de geadresseerde, zou De Post zich niet meer mogen verschansen achter die niet-aansprakelijkheid. Dit geldt eveneens in geval van bewezen beroving in de diensten van De Post zelf.
Daarenboven lijkt het ons overdreven telkens te verwijzen naar artikel 23 om alle fouten van de postdiensten te dekken.
In Frankrijk hebben hoge juridische instanties vragen gesteld bij dit principe van de niet-aansprakelijkheid. Zelfs als de zaak aan het Franse Hof van Cassatie wordt voorgelegd en dit Hof de zaak eventueel anders beoordeelt, dan nog is de vooruitgang niet te stuiten. Bij een volledige openstelling van de markt die gepland is voor 2002, zal de klant hoe dan ook kunnen afzien van de diensten van De Post en een beroep doen op andere aanbieders die zich niet verschuilen achter artikel 23.
Dit voorstel moet dus De Post in staat stellen haar relatie met haar klanten te herdenken zodat ze de Europese markt in betere omstandigheden kan betreden.
| Philippe CHARLIER. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 23 van de wet van 26 december 1956 op de Postdienst wordt vervangen als volgt :
« Art. 23 . Behalve in de hierboven speciaal vermelde gevallen is De Post niet aansprakelijk voor de haar opgedragen diensten tenzij :
De Post verklaart dat haar een zending is toevertrouwd die zij niet aan de geadresseerde heeft bezorgd;
blijkt dat het beroven van een zending heeft plaatsgehad in de diensten van De Post;
blijkt dat de geleden schade te wijten is aan een slechte uitvoering van de dienst.
Dit geldt mede voor hen die aan De Post hun medewerking verlenen. »
Art. 3
Deze wet treedt in werking op 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin deze wet in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
| Philippe CHARLIER. Leo DELCROIX. |