1-667/1

1-667/1

Belgische Senaat

ZITTING 1996-1997

12 JUNI 1997


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming

(Ingediend door mevrouw Merchiers c.s.)


TOELICHTING


Sinds geruime tijd wordt de opheffing van artikel 53 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming nagestreefd.

Reeds op 23 november 1989 werd een wetsvoorstel in die zin ingediend door senator Fred Erdman. Dit voorstel werd mede-ondertekend door alle (democratische) fracties (Gedr. St. Senaat nr. 811/1, 1989-1990).

De uitgebreide en degelijk gefundeerde motivatie voor de opheffing van het voornoemde artikel wordt hier niet hernomen, doch er wordt wel expliciet naar verwezen.

Bij de bespreking van de wet van 2 februari 1994 tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, hebben zowel de Kamer als de Senaat geijverd voor de onmiddellijke opheffing van artikel 53 of voor een in de tijd beperkte overgangsperiode tot opheffing van dit artikel.

Dat artikel 53 behouden werd, zonder een datum voor de afschaffing te bepalen, was het gevolg van het gebrek aan een voldoende aantal plaatsen in gesloten instellingen (in het Franstalig landsgedeelte).

Uiteindelijk werd deze tekst, die op dat moment een duidelijke consensus kon wegdragen, goedgekeurd, maar wel in de hoop dat op korte termijn de passende initiatieven genomen zouden worden om deze « halfbakken tussenoplossing » (« De wet van 2 februari 1994 betreffende de jeugdbescherming : de moeizame geboorte van een nieuw jeugdrecht », P. Vansteenkiste en C. Eliaerts, Rechtskundig Weekblad 1994-1995, nr. 7, 15 oktober 1994, i.z. blz. 212-214 en de geciteerde voetnoten) te beėindigen.

Uit wat voorafgaat blijkt dat vroeger reeds de politieke wil bestond artikel 53 af te schaffen en dat er geen principiėle bezwaren dienaangaande werden geopperd.

Meer dan drie jaar na de genoemde wet moeten wij vaststellen dat inmiddels ten gronde niets gewijzigd is, dat het aantal plaatsingen eerder toe- dan afneemt en bovenal dat op de politieke beleidsniveaus niet de minste inspanning wordt geleverd om aan deze wantoestanden een einde te maken.

Nochtans heeft opsluiting van een minderjarige in de gevangenis gedurende 15 dagen geen enkele opvoedkundige waarde.

Integendeel zal opsluiting los van begeleidende maatregelen, enkel het negatief zelfbeeld van de jeugdige delinquent onderhouden of zelfs versterken.

Het gevaar bestaat dat desocialisatie volgt bij gebrek aan « normale » contacten, waardoor normen en waarden, alsmede het besef ervan en het respect ervoor, door de minderjarige in vraag worden gesteld.

Anderzijds is vertrouwen een noodzakelijke randvoorwaarde om preventie en educatieve begeleiding naar de uiteindelijke finaliteit, namelijk (re)integratie in de maatschappij, optimale kansen op slagen te geven.

Noch de feitelijke onmogelijkheid een andere opvang te vinden voor de minderjarige, noch plaatsgebrek in of de afwezigheid van instellingen met een infrastructuur aangepast aan de omstandigheden eigen aan elke zaak, noch de uitzonderlijke situatie van de jongere, noch veiligheidsoverwegingen, kunnen de opsluiting van kinderen in huizen van arrest wettigen.

Artikel 53 moet dan ook radicaal en definitief opgeheven worden.

Nadia MERCHIERS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

De artikelen 53 en 53bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming worden opgeheven ten aanzien van minderjarigen die wegens een als misdrijf omschreven feit worden vervolgd.

Art. 3

In de artikele 45, 2, a) , tweede lid, artikel 49 tweede lid, en artikel 59, eerste lid, van de voornoemde wet worden de woorden « de artikelen 52 en 53 » telkens vervangen door de woorden « artikel 52 ».

Nadia MERCHIERS.
Roger LALLEMAND.
Hugo COVELIERS.
Bert ANCIAUX.
Frederik ERDMAN.