1-710/1

1-710/1

Belgische Senaat

ZITTING 1996-1997

16 JULI 1997


Wetsvoorstel tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973

(Ingediend door de dames Milquet en Bribosia-Picard)


TOELICHTING


TOELICHTING BIJ DE ARTIKELEN

Artikel 2

Volgens artikel 832 van het Gerechtelijk Wetboek gelden de redenen waarom rechters en raadsheren van de rechterlijke orde kunnen worden gewraakt, ook voor het openbaar ministerie tenzij het als hoofdpartij in het geschil optreedt. Krachtens artikel 29, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State is deze regel van overeenkomstige toepassing op de staatsraden die lid zijn van de afdeling administratie. Het is echter de vraag of een procespartij kan vragen dat een magistraat van het auditoraat wordt gewraakt wanneer zij meent dat deze laatste niet objectief of onpartijdig kan optreden. Op dit punt biedt de wet geen pasklare oplossing. Dit artikel wil daarom deze lacune aanvullen.

Het is weliswaar zo dat de Raad van State in een welbepaald geval heeft vastgesteld dat de wet een lacune vertoont en de zaak met een gelegenheidsarrest heeft opgelost (arrest nr. 38.789 van 19 februari 1992 ­ Collart tegen de minister van Binnenlandse Zaken). Dat arrest werd evenwel niet uitgesproken in de algemene vergadering en het gebeurt wel meer dat een kamer van de Raad van State rechtstreeks ingaat tegen wat een andere kamer beslist. Daar komt nog bij dat de wraking bij wet moet worden geregeld krachtens artikel 160 van de Grondwet. Zoals ook te lezen staat in een advies van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie aan de eerste minister uit 1967, wijst dit arrest er tenslotte op dat bij de uitoefening van zijn adviserende opdracht, de magistraat van het auditoraat nagenoeg dezelfde taak toegewezen krijgt als die welke het openbaar ministerie uitoefent wanneer dat niet als hoofdpartij optreedt.

Dat het auditoraat een onderdeel is van de magistratuur, wordt op die manier dus wel degelijk bevestigd.

Artikel 3

Volgens artikel 33, derde lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State moet het Hof van Cassatie de zaak verwijzen naar de Raad van State, ook indien het Hof van oordeel was dat de Raad niet bevoegd is ter zake. Het gevolg daarvan is dat de partijen opnieuw moeten verschijnen voor de Raad van State, « die zich naar de beslissing van het Hof schikt wat het rechtspunt betreft waarover het uitspraak heeft gedaan ».

Men kan begrijpen dat de zaak opnieuw naar de Raad van State wordt verwezen wanneer de Raad zich onbevoegd heeft verklaard maar het Hof van oordeel is dat de Raad zich wel over het geschil moet uitspreken. Vernietigt het Hof van Cassatie een arrest waarbij de Raad van State zich bevoegd heeft verklaard omdat het Hof de Raad onbevoegd acht, dan is deze procedurele omweg echter van geen enkel nut voor de procespartijen, noch de Raad van State.

De regeling van artikel 33, derde lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State behoort dus te worden verfijnd door de verplichte verwijzing te beperken tot het eerste geval.

Artikel 4

De detachering bij een internationale organisatie, zoals geregeld bij artikel 112 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, wijkt op verschillende belangrijke punten af van de regeling inzake de detachering bij een nationale instelling, waarin artikel 111 van dezelfde gecoördineerde wetten voorziet :

­ in het eerste geval worden de betrokkenen buiten kader geplaatst en in het tweede geval worden ze gedetacheerd;

­ het gevolg daarvan is dat in het eerste geval de betrokkenen de wedde die aan hun ambt bij de Raad van State verbonden is, niet langer ontvangen en al evenmin in aanmerking komen voor bevordering. In het tweede geval behouden de gedetacheerden hun plaats op de ranglijst alsook hun periode van effectieve dienst.

Die verschilpunten zetten de leden van de Raad van State er allesbehalve toe aan ambten uit te oefenen bij internationale instellingen ofschoon zij daar regelmatig om worden gevraagd. Nu het administratief recht steeds meer een Europese dimensie krijgt op verschillende vlakken (leefmilieu, overheidsopdrachten, onderwijs, ...), dient men een tijdelijke detachering bij een internationale instelling te bevorderen omdat de Raad van State daar zelf voordeel bij heeft. In dat verband menen wij te kunnen volstaan met te verwijzen naar de in Frankrijk geldende regels.

Tijdens de behandeling van het wetsontwerp tot wijziging van de procedure tot benoeming van de Staatsraden (stuk Kamer, 1996-1997, nr. 991/5, blz. 10) heeft de minister van Binnenlandse Zaken van zijn kant verklaard de doelstelling van die wijziging te kunnen onderschrijven.

Het huidige artikel 112 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State wordt daarom gewijzigd om het in overeenstemming te brengen met het bepaalde in artikel 111 van dezelfde gecoördineerde wetten inzake de detachering bij een nationale instelling.

Aangezien er voor de betrokken magistraten een detacheringsregeling bestaat, zijn de artikelen 111bis en 113 op hen van overeenkomstige toepassing zonder dat zulks moet worden herhaald.

Joëlle MILQUET.
Michèle BRIBOSIA-PICARD.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 29, tweede lid, eerste volzin, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, worden de woorden « en op de leden van het auditoraat » toegevoegd na de woorden « op de leden van de afdeling administratie ».

Art. 3

In artikel 33, derde lid, van dezelfde gecoördineerde wetten worden de woorden « waarbij de afdeling administratie beslist van de eis geen kennis te kunnen nemen op grond dat die kennisneming tot de bevoegdheid van de rechterlijke overheden behoort, » ingevoegd tussen de woorden « Bij cassatie van het arrest » en de woorden « verwijst het Hof ».

Art. 4

Artikel 112 van dezelfde gecoördineerde wetten wordt vervangen als volgt :

« Art. 112. ­ De ambtsdragers bij de Raad van State kunnen op het advies als bedoeld in artikel 107, derde lid, door de Koning tijdelijk worden gemachtigd een opdracht te vervullen of een ambt uit te oefenen bij supranationale, internationale of buitenlandse instellingen.

Ingeval de hun aldus toegewezen taak hen in de onmogelijkheid stelt hun ambt bij de Raad van State uit te oefenen, worden zij gedetacheerd.

De totale duur van de detachering mag niet langer zijn dan de periodes van werkelijke dienst bij de Raad van State of ten hoogste zes jaar.

Indien de betrokkenen bij het verstrijken van de detacheringstermijn hun ambt bij de Raad van State niet opnieuw hebben opgenomen, worden zij geacht ontslag te hebben genomen.

De gedetacheerde ambtsdragers behouden hun plaats op de ranglijst. De in de stand van detachering doorgebrachte tijd wordt als een periode van werkelijke dienst beschouwd.

Zij blijven de aan hun ambt bij de Raad van State verbonden wedde genieten. Geen enkele aanvullende bezoldiging noch vergoeding mag hun worden verleend, buiten die welke de werkelijke lasten verbonden aan de hun toevertrouwde opdrachten of ambten dekken en die welke door de Koning voor ieder bijzonder geval worden bepaald. »

Joëlle MILQUET.
Michèle BRIBOSIA-PICARD.