1-541/1

1-541/1

Belgische Senaat

ZITTING 1996-1997

18 FEBRUARI 1997


Voorstel van resolutie betreffende de gelijkberechtiging van mannen en vrouwen inzake de hervorming van de werknemerspensioenen

(Ingediend door mevrouw Bribosia-Picard c.s.)


TOELICHTING


Na de vergaderingen van 18 en 23 oktober 1996 waarop het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen, samen met de bevoegde minister, de in de sector van de werknemerspensioenen aangekondigde regeringsmaatregelen heeft geëvalueerd (verslag nr. 1-387/2 van 23 januari 1997 is daarvan de samenvatting) en naar aanleiding van het onderzoek van een nota van de Rijksdienst voor Werknemerspensioenen van 18 oktober 1996 bestemd voor het Beheerscomité, evenals van het advies nr. 1173 van 18 december 1996 van de Nationale Arbeidsraad betreffende de hervorming van de pensioenwetgeving wat de pensioenleeftijd betreft, kan het volgende worden vastgesteld :

1. De toekenning van het voor iedereen in 45sten berekende pensioen, tussen 60 en 65 jaar, met inachtneming van een loopbaanvoorwaarde (gaande van een minimumloopbaan van 20 jaar in 1997 tot 35 jaar in 2005) maakt in 2005 een besparing mogelijk van 7 793 459 875 frank die voor 100 % ten laste komt van de vrouwelijke werknemers (in 2009 bedraagt de besparing 24 092 733 350 frank).

2. De toekenning van het pensioen onder de in punt 1 bepaalde voorwaarden, gekoppeld aan de vermindering (vervolgens de afschaffing) van de herwaarderingscoëfficiënt voor de jaren 1955 tot 1974, leidt tot een besparing van 24 910 176 949 frank in 2005, dat wil zeggen 7 116 717 074 frank bijkomende besparingen waarvan 1 482 445 931 frank ten laste van de vrouwen en 5 634 271 143 frank ten laste van de mannen. De afschaffing van de herwaarderingscoëfficiënt wordt voor 70 % gedragen door de mannen en voor 21 % door de vrouwen. De samenvoeging van beide maatregelen zal leiden tot een substantiële besparing die voor 22,6 % door de mannen en voor 77,4 % door de vrouwen wordt gedragen.

3. Indien men bij de maatregelen bedoeld in de punten 1 en 2 (berekening in 45sten met loopbaanvoorwaarde en vermindering van de herwaarderingscoëfficiënt) het recht op een gewaarborgd minimumpensioen per loopbaanjaar voegt (op voorwaarde dat de betrokkene halftijds gewerkt heeft en een loopbaan van minimum 15 jaar als werknemer heeft opgebouwd), bedragen de geschatte besparingen in 2005 nog slechts 19 789 866 582 frank.

Deze laatste maatregel is gunstiger voor de vrouwen dan voor de mannen (van de kostprijs gaat 64 % naar de vrouwen en 36 % naar de mannen).

Tijdens de besprekingen in het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen heeft de regering een aantal cijfervoorbeelden gegeven aan de hand waarvan zij wilde bewijzen dat de invoering van het recht op een minimumpensioen voor de vrouwen voordeliger zou zijn dan de pensioenberekening in 40sten. Die voorbeelden zijn niet overtuigend omdat ze geen rekening houden met de gezinstoestand en de reële beroepsloopbaan van de massa's gepensioneerden die zich aandienen.

Het is thans derhalve onmogelijk te voorspellen of het recht op een minimumpensioen de verliezen die worden veroorzaakt door de nieuwe berekeningswijze, voldoende zal compenseren.

4. Volgens de cijfers van de Rijksdienst voor Werknemerspensioenen leidt de samenvoeging van de drie bovenvermelde maatregelen tot een totale besparing van 19 789 866 582 frank in 2005, een besparing die voor 19,2 % door de mannen en voor 80,8 % door de vrouwen zal worden gedragen.

5. Een steekproef heeft aangetoond dat de recente ontwikkelingen en de armoedegraad bij alleenstaande pensioengerechtigde vrouwen tot grote waakzaamheid nopen. Het armoederisico voor alleenstaande oudere vrouwen is gestegen van 9 % in 1985 tot 17 % in 1992. In vergelijking met gepensioneerde mannen lopen zij nu bijna tweemaal meer risico tot armoede te vervallen.

6. Alle vragen over de kostprijs van de nieuwe sociale rechten die aan vrouwen boven de zestig zullen worden toegekend, bleven tot nog toe onbeantwoord. Men moet dan ook met grote bezorgdheid constateren dat de pensioenregeling radicaal zal worden gewijzigd zonder dat duidelijk is :

a) wat de netto-opbrengst van deze wijzigingen zal zijn in verhouding tot hun kostprijs;

b) welke categorieën personen meer of minder zullen krijgen en hoeveel (afhankelijk van geslacht, sociale beroepsgroep, gezinssituatie en bestaanszekerheid).

Op basis van de hiervoren verzamelde gegevens, stelt de Senaat de volgende resolutie voor.

Michèle BRIBOSIA-PICARD.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


Aangezien de inwerkingtreding van de hervorming van de pensioensector uitgesteld is tot 1 juli 1997, verzoekt de Senaat de regering een grotere mate van gelijkheid na te streven in haar maatregelen.

De Senaat wenst met name :

1. dat de loopbaanvereiste die in de hervorming wordt opgelegd voor het recht op een minimumpensioen per loopbaanjaar, wordt gelijkgesteld met de vereiste die in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten is vastgelegd voor de deeltijdarbeid : dat wil zeggen 1/3 van de werktijd, en niet halftijds, wat ook overeenkomt met het eenparige advies van de Nationale Arbeidsraad;

2. dat het pensioen van deeltijdse werknemers met behoud van rechten maar zonder inkomensgarantie-uitkering op dezelfde wijze wordt berekend als dat van de uitkeringsgerechtigde volledig werklozen en de deeltijdse werknemers met behoud van rechten en met inkomensgarantie-uitkering, dat wil zeggen op basis van hun laatste voltijdse betrekking;

3. dat een zo ruim mogelijk overleg plaatsvindt, gesteund op concrete cijfers, aangaande de berekening van de pensioenen vóór er een definitieve beslissing wordt genomen;

4. dat de koninklijke uitvoeringsbesluiten betreffende het recht van vrouwen ouder dan zestig jaar op werkloosheidsuitkeringen zo spoedig mogelijk in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt.

Michèle BRIBOSIA-PICARD.
Sabine de BETHUNE.
Anne-Marie LIZIN.
Andrée DELCOURT-PÊTRE.