1-284/2 | 1-284/2 |
24 OKTOBER 1996
De Commissie voor de Sociale Aangelegenheden heeft dit wetsvoorstel, ingediend door de heer D'Hooghe c.s., besproken tijdens haar vergadering van 24 oktober 1996.
Uit de bespreking, in de commissie, van het wetsvoorstel van de heer Anciaux c.s. (gedr. st. 1-128/1 van 17 oktober 1995), waarin onder meer de instelling wordt voorgesteld van een nationaal register waarin alle steuntrekkers zouden worden opgenomen, is gebleken dat zo'n maatregel te vergaand is en dat een register voor de daklozen alleen zou volstaan.
Uit de bespreking van hetzelfde voorstel is eveneens gebleken dat de bestaande wetgeving voldoening schenkt, maar dat zij door sommige O.C.M.W.'s wordt ontweken. Dit voorstel voorziet in sancties voor de O.C.M.W.'s die zich aan hun verantwoordelijkheid onttrekken en daklozen in de kou laten staan. Van de andere kant bevat het wetsvoorstel stimuli voor de O.C.M.W.'s die wel hun verantwoordelijkheid opnemen.
De bevoegdheid van de O.C.M.W.'s wordt hoofdzakelijk geregeld door de wet van 2 april 1965. Luidens die wet is bevoegd, het O.C.M.W. van de gemeente waarin de persoon gewoonlijk verblijft. Evenwel is het O.C.M.W. van de onderstandsdomicilie bevoegd wanneer personen in een instelling zijn opgenomen.
Bij de uitwerking, in 1993, van het urgentieprogramma heeft men voor de daklozen specifieke regels opgelegd. In dat programma wordt bepaald dat het O.C.M.W. van de plaats waar de dakloze zijn hoofdverblijf heeft, bevoegd is. Heeft hij geen hoofdverblijfplaats, dan is de intentie die de dakloze te kennen geeft met betrekking tot de plaats waar hij zich zal vestigen, bepalend.
De regels zijn dus vrij duidelijk; alleen zijn er geen stimuli in de wet opgebouwd om die regels te doen toepassen. Er is evenmin voorzien in sancties voor O.C.M.W.'s die hun verantwoordelijkheid ontlopen. Vandaar het voorstel om in die gevallen de Rijkssubsidie te verminderen of in te trekken na een rechterlijke beslissing.
Een commissielid is het eens met de strekking van dit wetsvoorstel. Het is inderdaad juist dat een aantal O.C.M.W.'s proberen hun verantwoordelijkheid op andere gemeenten af te wentelen. Het lid vraagt zich evenwel af of het wenselijk is te wachten op een rechterlijke beslissing alvorens in te grijpen. In afwachting van die beslissing ontvangt de cliënt geen vergoeding. Moet men niet de verplichting opleggen hem hoedanook steun te verlenen en die steun achteraf eventueel terug te vorderen van een ander O.C.M.W. ?
Het wetsvoorstel handelt niet alleen over het bestaansminimum, maar ook over andere soorten van hulpverlening (wet van 2 april 1965). Tot het verstrekken van die hulpverlening beslist het O.C.M.W. zelf. Is het mogelijk dit te sanctioneren ?
Een ander lid steunt eveneens het wetsvoorstel, maar stelt een reeks vragen in verband met de werkbaarheid van de voorgestelde maatregel.
Wie moet de vordering voor de rechtbank instellen ? Is het de dakloze of het O.C.M.W. waarnaar de dakloze zich in tweede instantie richt ?
Hoeveel uitspraken zijn er reeds gedaan met betrekking tot O.C.M.W.'s die geweigerd hebben hulp te verlenen ?
Hoe gaat men afwegen welke O.C.M.W.'s te goeder trouw hebben gehandeld ?
Hoe verloopt de procedure tot sanctionering ? Welke verweermiddelen hebben de O.C.M.W.'s ?
De O.C.M.W-raad is politiek samengesteld. Dient een nieuwe O.C.M.W.-raad die te goeder trouw handelt, te worden gesanctioneerd voor een foute handelswijze van zijn voorganger ?
Een volgende spreekster vraagt zich af of de intrekking van de Rijkssubsidie geen ongewenste gevolgen dreigt te hebben. Kan de intrekking van de subsidies zich, met andere woorden, niet tegen de bestaansminimumtrekkers keren ?
Een volgende spreker, die het voorstel mede heeft ondertekend, merkt op dat, voor een aantal gemeenten, de Rijkssubsidie reeds werd verminderd. De sanctie is derhalve ook relatief kleiner geworden.
Spreker is het ook eens met de opmerkingen en vragen die de tweede spreekster heeft geformuleerd. Een ander probleem is : hoe voorkomen dat personen worden aangespoord zich elders te bevinden en op die plaats een aanvraag te doen ? Spreker meent immers te weten dat sommige O.C.M.W.'s een soort verhuispremie verlenen.
Hij merkt ten slotte op dat niet iedereen gerechtelijke stappen onderneemt tegen een beslissing van een O.C.M.W. Het aantal vonnissen is vrij klein.
Nog een andere spreekster wijst erop dat iemand die zich geschaad voelt door een beslissing van een O.C.M.W., naar de arbeidsrechter kan stappen. De voorziene procedure blijkt bevredigend te werken.
Kan men voor de gevallen bedoeld door het wetsvoorstel niet eveneens de arbeidsrechtbank bevoegd verklaren ? In dat geval zou er voor de O.C.M.W.'s geen andere sanctie zijn dan de beslissing van de arbeidsrechtbank uitvoeren.
Een laatste spreker stelt voor een hoorzitting te organiseren met de O.C.M.W.-deskundige van de Vereniging van Steden en Gemeenten. De bedoeling is de mening van de Vereniging te vragen over de recente regeringsmaatregelen ten aanzien van de O.C.M.W.'s.
De staatssecretaris repliceert hierop dat er geen regeringsmaatregel is inzake de O.C.M.W.'s. Wel heeft de Regering op 11 oktober jongstleden een ontwerp van koninklijk besluit in eerste lezing aangenomen, maar niet voor advies naar de Raad van State gezonden. De Regering heeft daarmee gehoor gegeven aan degenen die tegen de voorgenomen beslissing protesteerden. De staatssecretaris voegt hieraan toe dat hij weigert alternatieve besparingsmaatregelen in te voeren die de rechten van de gerechtigden op het bestaansminimum zouden aantasten.
Wat het wetsvoorstel zelf betreft, zegt de staatssecretaris geen bezwaar ten gronde te hebben. Hij stelt evenwel voor, zowel in artikel 2 als in artikel 3, het tweede lid van de voorgestelde tekst te doen vervallen. De rechterlijke beslissingen worden in de praktijk al doorgezonden naar de minister tot wiens bevoegdheid de maatschappelijke integratie behoort. Er is dienaangaande een circulaire van de minister van Justitie.
De staatssecretaris merkt op dat de O.C.M.W.'s die hun verplichtingen niet nakomen bij zijn departement bekend zijn; een bijzondere bepaling betreffende de overzending van rechterlijke beslissingen is derhalve niet nodig.
De staatssecretaris stelt ook nog voor de woorden « die in kracht van gewijsde is gegaan » toe te voegen na de woorden « een rechterlijke beslissing » in de voorgestelde paragraaf 9 in artikel 2 en de voorgestelde paragraaf 3 in artikel 3.
De staatssecretaris antwoordt vervolgens op de vragen die door de commissieleden werden gesteld.
De sanctionering kan slechts worden toegepast nadat een rechtbank heeft vastgesteld dat de wetgeving herhaaldelijk werd ontweken. Daardoor komt de sanctie weliswaar laattijdig, maar van de andere kant wordt willekeur uitgesloten.
De staatssecretaris wijst er nog op dat sanctionering alleen wordt toegepast voor die vormen van O.C.M.W.-steun ook die in het kader van de wet van 2 april 1965 waarvoor Rijkssubsidie wordt verleend. Bij wijze van voorbeeld citeert hij de inkomenssteun voor vluchtelingen.
Het is in eerste instantie de rechtbank die bepaalt of er van kwade trouw bij het O.C.M.W. sprake is. Voorts heeft ook de minister enige appreciatiebevoegdheid. Mocht een O.C.M.W., eventueel door een andere politieke samenstelling, haar beleid hebben gewijzigd (verbeterd), dan heeft de minister uiteraard ook de mogelijkheid de sanctie te wijzigen of ongedaan te maken.
Van de andere kant geldt in dit geval ook het principe van de continuïteit van bestuur.
De tekst, zoals hij wordt voorgesteld, biedt de mogelijkheid om in de sanctionering gradaties in te bouwen. Stopzetting van de sanctionering wanneer het O.C.M.W. zijn beleid wijzigt, is mogelijk.
Er wordt geen wijziging aangebracht in de bevoegdheid van de rechtbanken. Inzake het bestaansminimum blijven de arbeidsrechtbanken bevoegd.
Artikel 1 wordt aangenomen met 7 stemmen bij 1 onthouding.
De artikelen 2 en 3, zoals geamendeerd door de staatssecretaris, worden met dezelfde stemmenverhouding aangenomen.
Het geamendeerde wetsvoorstel in zijn geheel wordt aangenomen met 7 stemmen bij 1 onthouding.
Een lid verklaart dat hij zich bij de stemming heeft onthouden, niet omdat hij tegen de voorgestelde maatregel gekant is; maar omdat hij vindt dat deze aangelegenheid tot de bevoegdheid van de gemeenschappen behoort.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het uitbrengen van dit verslag.
De Rapporteur,
Nadia MERCHIERS. |
De Voorzitter,
Lydia MAXIMUS. |
TEKST VAN HET WETSVOORSTEL | TEKST AANGENOMEN DOOR DE COMMISSIE |
Artikel 1 | Artikel 1 |
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. | Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. |
Art. 2 | Art. 2 |
Aan artikel 18 van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, gewijzigd bij de wet van 12 januari 1993, wordt een § 9 toegevoegd, luidende : | Aan artikel 18 van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum, gewijzigd bij de wet van 12 januari 1993, wordt een § 9 toegevoegd, luidende : |
« § 9. Indien het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om op te treden en om die reden krachtens een rechterlijke beslissing veroordeeld wordt tot de toekenning van het bestaansminimum, kan de minister tot wiens bevoegdheid de Maatschappelijke Integratie behoort bij een met redenen omklede beslissing weigeren de toelage te betalen of beslissen ze te verminderen, waarbij de sanctie ingaat op de datum van de aanvraag en ten laatste eindigt drie jaar na de datum van de rechterlijke beslissing. | « § 9. Indien het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om op te treden en om die reden krachtens een rechterlijke beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan, veroordeeld wordt tot de toekenning van het bestaansminimum, kan de minister tot wiens bevoegdheid de Maatschappelijke Integratie behoort bij een met redenen omklede beslissing weigeren de toelage te betalen of beslissen ze te verminderen, waarbij de sanctie ingaat op de datum van de aanvraag en ten laatste eindigt drie jaar na de datum van de rechterlijke beslissing. |
De minister tot wiens bevoegdheid de Justitie behoort staat in voor de systematische overzending van de rechterlijke beslissingen inzake de toepassing van deze wet aan de minister tot wiens bevoegdheid de maatschappelijke integratie behoort. » | [...] |
Art. 3 | Art. 3 |
In artikel 19 van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd bij de wet van 9 juli 1971, wordt in de plaats van § 3 die § 4 wordt, een nieuwe § 3 ingevoegd, luidende : | In artikel 19 van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd bij de wet van 9 juli 1971, wordt in de plaats van § 3 die § 4 wordt, een nieuwe § 3 ingevoegd, luidende : |
« § 3. Indien een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om op te treden en om die reden krachtens een rechterlijke beslissing veroordeeld wordt tot steunverlening, kan de minister tot wiens bevoegdheid de maatschappelijke integratie behoort in de gevallen waarin de kosten overeenkomstig artikelen 4 en 5 van deze wet ten laste zijn van de Staat, bij een met redenen omklede beslissing weigeren de kosten terug te betalen of beslissen de terugbetaling te verminderen, waarbij de sanctie ingaat op de datum van de aanvraag en ten laatste eindigt drie jaar na de datum van de rechterlijke beslissing. | « § 3. Indien een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om op te treden en om die reden krachtens een rechterlijke beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan, veroordeeld wordt tot steunverlening, kan de minister tot wiens bevoegdheid de maatschappelijke integratie behoort in de gevallen waarin de kosten overeenkomstig artikelen 4 en 5 van deze wet ten laste zijn van de Staat, bij een met redenen omklede beslissing weigeren de kosten terug te betalen of beslissen de terugbetaling te verminderen, waarbij de sanctie ingaat op de datum van de aanvraag en ten laatste eindigt drie jaar na de datum van de rechterlijke beslissing. |
De minister tot wiens bevoegdheid de Justitie behoort staat in voor de systematische overzending van de rechterlijke beslissingen inzake de toepassing van deze wet aan de minister tot wiens bevoegdheid de maatschappelijke integratie behoort. » | [...] |