1-317/2

1-317/2

Belgische Senaat

ZITTING 1996-1997

15 OKTOBER 1994


Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag nr. 129 betreffende de arbeidsinspectie in de landbouw, aangenomen te Genève op 25 juni 1969 door de Internationale Arbeidsconferentie tijdens haar drieënvijftigste zitting


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR MEVR. BRIBOSIA-PICARD


I. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN TEWERKSTELLING EN ARBEID

1. Historiek

Binnen de I.A.O. werd op 11 juli 1947 verdrag nr. 81 aangenomen betreffende de arbeidsinspectie in de industrie en de handel. Dit verdrag is niet van toepassing op de landbouwsector.

Dit verdrag werd in België goedgekeurd bij wet van 29 maart 1957. Momenteel hebben in totaal 118 landen dit verdrag bekrachtigd.

De I.A.O. heeft daarna op 25 juni 1969 verdrag nr. 129 aangenomen betreffende de arbeidsinspectie in de landbouw. Momenteel hebben in totaal 35 landen dit verdrag bekrachtigd.

Dit verdrag stemt inhoudelijk zo goed als volledig overeen met voormeld verdrag nr. 81.

In België heeft de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie onze wetgeving aangevuld teneinde de inhoud van verdrag nr. 81, en dus ook eigenlijk ook van verdrag nr. 129, in onze reglementering om te zetten.

Deze aanpassingen betroffen vooral :

· De bevoegdheid om controle uit te oefenen in de lokalen die aan hun toezicht onderworpen zijn;

· De bevoegdheid om passende maatregelen te treffen voor de bescherming van de veiligheid van de werknemers, met inbegrip van de stopzetting van het werk in een inrichting of een gedeelte ervan;

· De bevoegdheid tot het opmaken van een proces-verbaal, het geven van waarschuwingen of van een termijn om aan de voorschriften te voldoen;

· Het verbod voor de inspecteurs om rechtstreeks of onrechtstreeks belang te hebben in de gecontroleerde ondernemingen.

2. Inhoud van het verdrag

Zoals gezegd komt de inhoud van verdrag nr. 129 zo goed als volledig overeen met verdrag nr. 81. De meeste artikelen zijn trouwens een letterlijke kopie van de overeenstemmende artikelen in verdrag nr. 81.

De voornaamste bepalingen zijn de volgende :

· Een definitie van landbouwonderneming (art. 1); hierdoor is altijd hetzij verdrag nr. 81, hetzij verdrag nr. 129 van toepassing;

· Elke Lid-Staat van de I.A.O. moet een arbeidsinspectie bezitten (art. 3) die bevoegd is voor landbouwondernemingen waar werknemers of leerlingen werken, ongeacht de wijze van bezoldiging of de aard van de arbeidsovereenkomst (art. 4);

· De omschrijving in artikel 6 van de taak van de arbeidsinspectie, namelijk het verzekeren van de naleving van de wettelijke bepalingen inzake de arbeidsvoorwaarden, het geven van technische inlichtingen aan de werknemers en van advies aan de autoriteiten;

· De arbeidsinspectie moet onder toezicht en controle staan van een centraal orgaan (art. 7);

· Het personeel van de arbeidsinspectie moet bestaan uit ambtenaren en hun onafhankelijkheid moet gewaarborgd worden (art. 8);

· De samenwerking met andere overheidsdiensten moet verzekerd worden (art. 12);

· De samenwerking tussen arbeidsinspectie en de sociale partners moet bevorderd worden (art. 13);

· Er dienen voldoende arbeidsinspecteurs te zijn (art. 14); op 30 september 1996 waren er 827 personeelsleden op een kader van 896 (I.S.W., S.I., R.V.A., R.S.Z.);

· Het verdrag omschrijft ook in artikel 16 de bevoegdheden van de arbeidsinspecteurs :

­ toegang tot de inrichtingen;

­ instellen van onderzoeken;

­ verhoor van getuigen;

­ inzage van alle boeken en documenten;

­ het nemen van monsters;

· De bevoegdheid voor het nemen van maatregelen voor de veiligheid van de werknemers, met inbegrip van het bevelen van het stopzetten van de activiteiten (art. 18);

· Het verbod voor de inspecteurs om een belang te hebben in de gecontroleerde ondernemingen (art. 20);

· De vrije beslissing van de inspecteurs om waarschuwingen te geven, een termijn te bepalen of een P.V. op te stellen (art. 22);

· Het opstellen van verslagen voor de autoriteiten en voor de I.A.O. (art. 25, 26 en 27).

3. Besluit

De Raad van State heeft geen opmerkingen.

Al deze bepalingen van verdrag nr. 129 zijn reeds in de Belgische wetgeving omgezet. De bekrachtiging van het verdrag nr. 129 stelt dan ook geen enkel probleem.

II. BESPREKING

Een commissielid stipt aan dat reeds 35 landen dit verdrag hebben geratificeerd, zodat het verdrag in werking is getreden (artikel 29 van het verdrag : 12 maanden na de bekrachtiging door 2 landen). Waarom heeft het 27 jaar geduurd alvorens de Belgische Regering dit verdrag ter instemming voorlegt aan het Parlement ? Kunnen hier nog enige concrete praktische resultaten aan verbonden worden of heeft de instemming alleen nog een symbolische waarde ?

Ingevolge de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie strekt de bevoegdheid van de inspectie zich reeds uit tot ondernemingen in de landbouwsector, alhoewel deze wet in feite alleen de ondernemingen in industrie en handel beoogde.

De bepalingen van artikel 26 en 27 voorzien in de publicatie van een jaarverslag over de werking van de inspectiediensten. Volgens spreker worden er reeds zeer veel verslagen over allerhande activiteiten van het departement Landbouw opgesteld. Zijn vraag is of er reeds een verslag bestaat dat de aangelegenheden opgesomd in artikel 27 (a tot g ) bevat. Ingevolge artikel 26 moet een exemplaar van dit jaarverslag overgezonden worden aan het Internationaal Arbeidsbureau. Wordt dit reeds gedaan ?

Vervolgens verwijst het lid naar artikel 33, dat handelt over de herziening van het verdrag. Werd er reeds verslag uitgebracht over de toepassing van dit verdrag en zijn er, gelet op het feit dat het verdrag dateert van 1969, reeds onderhandelingen aan de gang om het verdrag te herzien ?

Welke adviesorganen hebben advies gegeven vooraleer de procedure tot ratificatie kon worden ingezet ? Kan dit advies eventueel bij het verslag gevoegd worden ?

Gezien de verklaring van de minister dat de huidige wetgeving overeenstemt met het verdrag, wenst ook een andere senator kennis te nemen van het jaarverslag over de werkzaamheden van de inspectiediensten voor de landbouw.

Het is trouwens niet alleen van belang dat het Parlement de verdragen bespreekt voor de ratificering, doch ook dat het Parlement nagaat of de verdragen wel worden toegepast.

Een commissielid verwijst naar artikel 5, 1, c) , van het verdrag, dat handelt over de gezinsleden van het hoofd van de onderneming. Wordt hiermee de medehelpende echtgenoot bedoeld ? Geldt de bevoegdheid van de arbeidsinspectie ook voor de andere gezinsleden, die niet de bescherming van de sociale zekerheid genieten ?

Artikel 6, 1, b) en c) , bepaalt dat de arbeidsinspectie in de landbouw tot taak heeft de werkgevers en de werknemers technische inlichtingen en adviezen te verschaffen over de meeste doeltreffende middelen om de wettelijke bepalingen na te leven, de bevoegde overheid eveneens te wijzen op de gebreken en misbruiken die niet met name onder de bestaande wettelijke bepalingen vallen, en deze overheid voorstellen aan de hand te doen voor de verbetering van wetten en voorschriften.

Zijn deze bevoegdheden reeds opgenomen in de organieke wet van 16 november 1972 ?

Een volgende spreker wijst ook op de tijdspanne die verlopen is tussen de datum waarop dit verdrag is aangenomen (25 juni 1969) en de datum van indiening van het voorliggende wetsontwerp (25 april 1996).

Kan de minister de lijst bezorgen van de landen die het verdrag reeds hebben geratificeerd ? De geografische ligging van deze landen kan belangrijk zijn.

Kan de minister ook mededelen of de Regering de intentie heeft een verklaring te voegen bij de bekrachtiging waardoor zij de verplichting op zich neemt het werkterrein van de arbeidsinspectie in de landen uit te breiden tot één of meer van de categorieën die zijn opgesomd in artikel 5, 1, punt a tot en met c ?

Antwoorden van de minister

De minister onderstreept op de eerste plaats dat het belangrijk is om het verdrag te bekrachtigen omdat het verdrag een minimum invoert zodat ons land verplicht wordt om, in geval van een latere wetswijziging, dit minimum te behouden.

De artikelen 26 en 27 met betrekking tot het jaarlijks verslag zijn slechts van toepassing vanaf het ogenblik dat het verdrag bekrachtigd is. Op nationaal vlak wordt reeds jaarlijks een verslag opgemaakt door de sociale inspectie. Dit verslag is openbaar. Het bestaande jaarverslag zal worden opgesteld aan de hand van de vereisten van artikel 27. Indien sommige van de punten opgesomd in artikel 27 niet worden behandeld in het jaarverslag, zullen deze zeker worden toegevoegd.

De minister stemt ermee in dat alle verslagen die het departement Tewerkstelling en Arbeid doorzendt aan het Internationaal Arbeidsbureau, ook aan de leden van de Commissie worden medegedeeld.

De minister deelt de lijst mee van de internationale arbeidsconventies en -aanbevelingen die reeds bekrachtigd zijn (zie : bijlage).

Met betrekking tot artikel 33 verklaart de minister dat er tot op heden geen verzoek tot herziening van het verdrag op de agenda van de Conferentie is geplaatst. De meeste verdragen worden inderdaad op min of meer regelmatige tijdstippen herzien.

Wat het voorliggende verdrag betreft, verklaart de minister nog dat ook het ministerie van Landbouw zich akkoord verklaart met de bepalingen van het verdrag.

De minister antwoordt vervolgens op de vragen met betrekking tot artikel 5. Ons systeem van arbeidsinspectie is een systeem dat zich richt tot personen die in ondergeschikt verband werken, dus voornamelijk tot personen die tewerkgesteld zijn met een arbeidsovereenkomst, maar ook tot personen die werken onder een ander statuut, doch waar het ondergeschikt verband bestaat en die arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon.

Hierdoor wordt alle zelfstandige arbeid uitgesloten uit het systeem van arbeidsinspectie.

Voor de eerste twee categorieën van de uitzonderingen van artikel 5 :

­ de pachters die geen vreemde arbeidskrachten in dienst hebben, deelbouwers en soortgelijke categorieën van in de landbouw werkzame personen,

­ personen die zich hebben aangesloten bij een collectieve onderneming, zoals de leden van een landbouwcoöperatie,

is er geen probleem aangezien het gaat om zelfstandige landbouwers en om personen die in een landbouwcoöperatie werken, die in principe eigenaars van de ondernemingen zijn en niet werken in ondergeschikt verband.

De derde categorie, gezinsleden van het hoofd van de onderneming, is niet eenduidig : indien gezinsleden arbeid verrichten onder een statuut van zelfstandige, geldt de verplichting met betrekking tot de arbeidsinspectie niet, terwijl in andere gevallen, wanneer er wel arbeid in ondergeschikt verband wordt geleverd door gezinsleden, deze verplichting wel geldt. Kinderen, bijvoorbeeld, kunnen door hun vader met een arbeidsovereenkomst in het landbouwbedrijf tewerkgesteld worden.

De minister onderstreept wel dat niet alle reglementeringen van toepassing zijn op familiale ondernemingen, dat wil zeggen ondernemingen waar uitsluitend personen die een rechtstreekse familieband met de eigenaar van de onderneming hebben, werken. Voor de reglementeringen die in dat geval niet van toepassing zijn, zal er dan ook niet worden gecontroleerd.

Ons arbeidsinspectiesysteem kan dus niet uitgebreid worden tot de eerste twee categorieën omdat de arbeidsinspectie hier, per definitie, niet bevoegd is. Voor de derde categorie kan de inspectie bevoegd zijn voor bepaalde reglementeringen.

Wat betreft de vraag over de bevoegdheden, vermeld in artikel 6, verklaart de minister dat deze bevoegdheden niet opgenomen zijn in de wet van 1972 omdat deze wet alleen de formele bevoegdheid van de inspectiediensten regelt. De materiële bevoegdheden van de diensten, dit wil zeggen hetgeen zij in concreto controleren, worden opgesomd in de verschillende wetgevingen ter zake, zoals bijvoorbeeld de wetgeving inzake arbeidstijd, en dergelijke.

Tot slot deelt de minister de lijst mee van de landen die het verdrag reeds bekrachtigd hebben :

Datum van inwerkingtreding : 19/01/1972

Landen Bekrachtiging
geregistreerd
Duitsland 23/09/1973
Argentië 20/06/1985
Bolivië 30/01/1977
Bosnië-Herzegovina 02/06/1993
Burkina Faso 21/05/1974
Colombia 16/11/1976
Costa Rica 16/03/1972
Ivoorkust 05/06/1987
Kroatië 08/10/1991
Denemarken 31/11/1972
El Salvador 15/06/1995
Spanje 05/05/1971
Finland 03/09/1974
Frankrijk 28/12/1972
Guatemala 20/05/1994
Guyana 19/01/1971
Hongarije 04/01/1994
Italië 23/06/1981
Kenia 09/04/1979
Letland 25/07/1994
Madagaskar 21/12/1971
Malawi 20/07/1971
Malta 09/06/1988
Marokko 11/05/1979
Noorwegen 14/04/1971
Nederland 29/06/1973
Polen 02/06/1995
Portugal 24/02/1983
Roemenië 28/10/1975
Slovenië 29/05/1992
Zweden 14/05/1970
Arabische Republiek Syrië 18/04/1972
Uruguay 28/06/1973
Joegoslavië 22/07/1975
Zimbabwe 16/09/1993
Totaal : 35.

III. STEMMINGEN

De artikelen 1 en 2, alsmede het wetsontwerp in zijn geheel, worden eenparig aangenomen door de 11 aanwezige leden.


Vertrouwen wordt geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De Rapporteur,
Michèle BRIBOSIA-PICARD.
De Voorzitter,
Valère VAUTMANS.

TEKST AANGENOMEN DOOR DE COMMISSIE

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77, eerste lid, 6º, van de Grondwet.

Art. 2

Het Verdrag nr. 129 betreffende de arbeidsinspectie in de landbouw, aangenomen te Genève op 25 juni 1969 door de Internationale Arbeidsconferentie tijdens haar drieënvijftigste zitting, zal volkomen uitwerking hebben.


BIJLAGE


Deze bijlage is uitsluitend gedrukt beschikbaar.