BELGISCHE SENAAT
________
Zitting 2019-2020
________
19 maart 2020
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 7-414

de Alexander Miesen (MR)

aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie, belast met Grote Steden
________
Zelfstandigen - Pensioen - Berekening - Omzettingscoëfficiënt - Wettelijke basis
________
zelfstandig beroep
pensioenregeling
________
19/3/2020Verzending vraag
11/5/2020Rappel
1/10/2020Dossier gesloten
________
Heringediend als : schriftelijke vraag 7-789
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 7-414 d.d. 19 maart 2020 :

De berekening van de pensioenen voor zelfstandigen is van belang voor alle Belgen, ongeacht waar ze wonen of werken. Het transversaal karakter van deze vraag vloeit voort uit de impact van de federale maatregelen inzake de berekening van de pensioenen op het beleid dat door de Gewesten wordt gevoerd ten aanzien van zelfstandigen (begeleidingsmaatregelen, inkomenssteun, perioden van inactiviteit, enz.)

De berekening van de pensioenen voor zelfstandigen (in het algemeen) verloopt, voor zover ik goed ben ingelicht, als volgt:

1. het inkomen van elk beroepsjaar wordt individueel in aanmerking genomen en vermenigvuldigd met een coëfficiënt (aanpassingscoëfficiënt). Deze coëfficiënt verandert jaar na jaar (het resultaat is een aangepast inkomen);

2. deze aanpassingscoëfficiënt vloeit voort uit verschillende elementen van de wetgeving op de berekening van de pensioenen;

3. de aanpassingscoëfficiënt bestaat uit drie onderdelen (met andere woorden uit drie factoren):

a. de eerste factor is afhankelijk van de vraag of het pensioen bestemd is voor een alleenstaande of voor een gezin (alleenstaande: factor = 0,60; gezin: factor = 0,75);

b. de tweede factor is erop gericht het stelsel van de zelfstandigen gelijk te schakelen met dat van de werknemers (de waarde van deze factor is variabel);

c. de derde factor wordt gebruikt om het inkomen van de respectievelijke loopbaanjaren te herwaarderen (de inkomsten moeten in lijn gebracht worden met het huidige koopkrachtniveau);

4. voor de herwaardering van het inkomen is de procedure als volgt:

a. het inkomen van het desbetreffende jaar wordt:

-vermenigvuldigd met de spilindex van de maand waarin het pensioen voor het eerst ontvangen werd (de spilindex gaat voort op de gezondheidsindex);

-gedeeld door de gemiddelde verbruikersindex voor het betreffende jaar;

-vermenigvuldigd met een omzettingscoëfficiënt;

5.de omzettingscoëfficiënt:

a. heeft een constante waarde, los van het betreffende loopbaanjaar, die vaste waarde is 0,98239;

b. neemt de vorm aan van een quotiënt (breuk) van twee cijfers: (0,8148 / 0,8294):

0,8148 = de verhouding (quotiënt) tussen de cijfers van de verbruikersindex:

* basis 1988 en de cijfers van de overeenstemmende verbruikersindex

* basis 1996, ongeacht de maand of het jaar die gebruikt worden voor die berekening;

- 0,8294 = de verhouding (quotiënt) tussen de cijfers van de gezondheidsindex:

* basis 1988 en de cijfers van de overeenstemmende gezondheidsindex;

* basis 1996, ongeacht de maand of het jaar die gebruikt worden voor die berekening;

c. zorgt volgens het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ) voor het volgende: de omzettingscoëfficiënt verzekert de omzetting van de gezondheidsindex met als basis 1996 naar de werkelijke index;

In verband met die berekening heb ik de volgende vragen:

1) Op grond van welke overwegingen en welke wetgeving kunnen de twee indexsystemen in een enkele wiskundige vergelijking door middel van een constante factor, de omzettingscoëfficiënt, met elkaar verbonden worden?

2) In welke wettekst wordt de omzettingscoëfficiënt toegelicht en gemotiveerd?