5-99COM

5-99COM

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

Handelingen

DINSDAG 8 NOVEMBER 2011 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de financiering van het Asbestfonds» (nr. 5-1397)

De voorzitster. - De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap, antwoordt.

De heer Louis Ide (N-VA). - Met de programmawet van 27 december 2006 werd een schadeloosstellingsfonds voor asbestslachtoffers, het zogenaamde Asbestfonds, opgericht. Het fonds heeft tot doel een vergoeding toe te kennen als schadeloosstelling voor de schade voortvloeiend uit de blootstelling aan asbest. De vergoeding neemt de vorm aan van een maandelijkse rente of, indien het slachtoffer ondertussen overleden is, een eenmalige vergoeding.

De financiering van het fonds wordt bepaald in artikel 116 van de programmawet en verder uitgewerkt in artikel 2 van het koninklijk besluit van 11 mei 2007 ter uitvoering van hoofdstuk VI, van titel VI, van de programmawet (I) van 27 december 2006 tot oprichting van een schadeloosstellingfonds voor asbestslachtoffers. Werkgevers zijn sinds 1 april 2007 een bijdrage verschuldigd ter financiering van het Asbestfonds; de bijdragevoet is vastgelegd op 0,01%. Deze bijdrage wordt berekend op basis van het loon dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de sociale zekerheidsbijdragen.

Deze regeling maakt geen onderscheid tussen een asbest producerende of -verwerkende werkgever en een werkgever die geen economische verbondenheid heeft met asbest.

Hoe verantwoordt de minister dat genoemd onderscheid niet wordt gemaakt?

Wat is het bedrag dat de asbestindustrie op deze manier heeft bijgedragen tot de financiering van het fonds?

Wat is de verhouding van dit bedrag tot het geheel van de bijdragen van werkgeverszijde?

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap. - Ik lees het antwoord van de minister.

Bij de oprichting van het Asbestfonds werd geopteerd voor een solidaire bijdrageverplichting voor alle werkgevers. De wetgever bevestigde deze optie in de programmawet van 27 december 2006.

De keuze zowel door principiële als door pragmatische redenen ingegeven. Naar analogie met de beroepsziektewetgeving werd geopteerd voor een bijdrageplicht van alle werkgevers, ongeacht het risico op blootstelling van hun werknemers. Sedert 1998 is er een wettelijk verbod op de productie van asbest. Sindsdien is ook de asbestindustrie in België verdwenen. Sommige asbestbedrijven, zoals Eternit, hebben een rechtsopvolger; andere, zoals Covent, niet.

De vorige eeuw werd asbest in zeer verscheiden nijverheidstakken gebruikt, onder meer in garagebedrijven, de bouw, de scheepsbouw en scheepsherstelling, spoorwegen.

Rekening houdend met het principe van solidaire bijdrageverplichting is een antwoord op de andere vragen dan ook niet meer nodig.

De heer Louis Ide (N-VA). - In de jaren vijftig en zestig was al wetenschappelijk bewezen dat asbest schadelijk was. Ik hoop dat de Belgische rechter de logica van de wetenschap en de internationale - Italiaanse - rechtspraak volgt en dat de heer Jonckheere zijn zaak wint.

Het is onrechtvaardig de asbestproblematiek te vergelijken met beroepsziekten in het algemeen. Men wist dat asbest bijzonder schadelijk was voor de gezondheid. Toch bleef men het product produceren en gebruiken. Het verbaast me dan ook dat het Asbestfonds onder beroepsziekten werd gecatalogeerd. De financiering van het Asbestfonds moet alleszins worden herbekeken. Ik heb in dit verband een wetgevend initiatief genomen.