2-783/2 | 2-783/2 |
5 JULI 2001
De commissie voor de Institutionele Aangelegenheden heeft het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap behandeld tijdens haar vergadering van 28 juni 2001.
De regering werd bij de bespreking van dit ontwerp vertegenwoordigd door de minister van Landbouw en Middenstand en de minister van Landsverdediging.
Het voorliggende verslag werd ter goedkeuring aan de commissie voorgelegd op 5 juli 2001.
Het voorliggende wetsontwerp van wet wijzigt de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap.
Het ontwerp sluit aan bij de ontwerpen van bijzondere wet houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen en tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten.
De wijzigingen die in voorliggend ontwerp met betrekking tot de Duitstalige Gemeenschap worden voorgesteld, betreffen dan ook in hoofdzaak :
1. de herfinanciering van de Duitstalige Gemeenschap
2. de uitbreiding van haar bevoegdheden
3. de mogelijke uitbreiding van het aantal leden van de gemeenschapsregering
Met voorliggend wetsontwerp wil de Regering, naar analogie van de herziening van het financieringsstelsel van de twee andere Gemeenschappen, voor de Duitstalige Gemeenschap een specifiek herfinancieringsregime instellen dat rekening houdt met het aantal leerlingen.
De vanaf 2002 beoogde herfinanciering zal verlopen via een verhoging van de belangrijkste inkomstenbron van de Duitstalige Gemeenschap, met name de dotatie die jaarlijks op de begroting van de federale overheid wordt uitgetrokken.
Naar analogie van de herfinancieringsoperatie voor de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap worden
1) voor elk van de begrotingsjaren 2002 tot en met 2011 bijkomende forfaitaire middelen toegekend,
2) wordt er vanaf het begrotingsjaar 2007 voorzien in een aanpassing aan 91% van de reële groei van het bruto nationaal inkomen,
3) wordt geopteerd voor een zekere afvlakking in de jaarlijks door te storten dotatie.
Het parallellisme met het nieuwe financieringsstelsel van de twee andere Gemeenschappen wordt verder doorgetrokken door ook aan de Duitstalige Gemeenschap vanaf 2002 :
- een percentage van de te verdelen winst van de Nationale Loterij toe te wijzen
- een dotatie ter compensatie van het middelenverlies, dat voortvloeit uit de regionalisering van het kijk- en luistergeld, toe te kennen.
Het in aanmerking nemen van het aantal leerlingen, de vaststelling van de bijkomende middelen, de jaarlijkse koppeling aan de economische groei en de afvlakking van de dotatie verlopen als volgt :
1) De bijkomende forfaitaire middelen worden voor elk van de begrotingsjaren 2002 tot en met 2011 bepaald als een vast percentage van de bijkomende forfaitaire middelen die voor die jaren aan de twee andere Gemeenschappen worden toegekend.
Het vast percentage wordt berekend in functie van het aandeel van de Duitstalige Gemeenschap in het totaal aantal leerlingen van de drie Gemeenschappen vastgesteld voor het schooljaar 2001/2002.
Het aantal leerlingen zal bepaald worden op basis van dezelfde criteria als die welke gelden voor de telling in de twee andere Gemeenschappen. Het zijn de in artikel 39, §2, van de bijzondere financieringswet bedoelde objectieve criteria, zoals die bepaald werden in de wet van 23 mei 2000.
Op basis van een voorlopig cijfer inzake het aantal leerlingen in de Duitstalige Gemeenschap voor het schooljaar 2000-2001, bedraagt het percentage 0,715% en kunnen de bijkomende forfaitaire middelen geraamd worden op :
voor het begrotingsjaar 2002 : 57,6 miljoen BEF
voor het begrotingsjaar 2003 : 43,2 miljoen BEF
voor het begrotingsjaar 2004 : 43,2 miljoen BEF
voor het begrotingsjaar 2005 : 108,1 miljoen BEF
voor het begrotingsjaar 2006 : 36,0 miljoen BEF
voor elk van begrotingsjaren 2007 tot en met 2011 : 7,2 miljoen BEF
Naar analogie van het herfinancieringsregime van de twee andere gemeenschappen, worden de aldus verkregen bijkomende forfaitaire middelen gecumuleerd en jaarlijks aangepast aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen alsook, vanaf het begrotingsjaar 2007, aan 91% van de reële groei van het bruto nationaal inkomen.
De aldus verkregen bijkomende middelen worden jaarlijks gecorrigeerd in functie van de nataliteit (of desgevallend denataliteit). Zoals voor de twee andere gemeenschappen wordt deze correctie echter niet toegepast op de bijkomende forfaitaire middelen voor het jaar waarin zij worden toegekend.
2) De koppeling aan 91% van de reële groei zal toegepast worden op het gedeelte van de dotatie dat tot en met 2006 nog niet jaarlijks aan de economische groei wordt aangepast.
Op die manier zal de belangrijkste inkomstenbron van de Duitstalige Gemeenschap vanaf 2007 de reële evolutie van de economische welvaart volgen en wordt een parallellisme bekomen met het financieringsstelsel van de twee andere Gemeenschappen.
3) Er wordt een zekere afvlakking van de door de Federale Overheid gestorte dotatie nagestreefd. Deze is ten zeerste wenselijk omdat op basis van de huidige wetgeving het mogelijk is dat de dotatie op schoksgewijze manier wordt doorgestort. Oorzaak hiervan is de doorrekening van de parameters van het voorgaande jaar, wat aanleiding kan geven tot een belangrijke verrekening in het daaropvolgende jaar (de forse niet recurrente toename van de doorstortingen in 2001 vormt hiervan de perfecte illustratie).
Volgens het nieuwe mechanisme wordt de dotatie geraamd op basis van meer recente parameters, zoals deze zijn opgenomen voor het betrokken begrotingsjaar in de Economische Begroting die als basis dient voor de federale begrotingsopmaak en -controle. Het betreft de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en de reële groei van het bruto nationaal inkomen.
Teneinde de gemeenschappen meer autonomie te verlenen in de aanwending van de middelen afkomstig van de Nationale Loterij, wil de Regering aan de gemeenschappen een gedeelte van de jaarlijks verdelen winst van de Nationale Loterij toekennen.
Daarom wordt in onderhavig wetsontwerp, naar analogie van de twee andere gemeenschappen, het percentage vastgesteld dat het aandeel van de Duitstalige Gemeenschap in die winstdeelname bepaalt.
Dat percentage is gelijk aan 0,8428% van het bedrag dat overeenstemt met 27,44% van de jaarlijks te verdelen winst van de Nationale Loterij.
Tenslotte wordt het financieringsstelsel van de Duitstalige Gemeenschap gewijzigd om de budgettaire impact van de regionalisering van het kijk- en luistergeld te compenseren.
Zoals voor de twee andere gemeenschappen, wordt die compensatie ook voor de Duitstalige Gemeenschap geregeld door jaarlijks een dotatie toe te kennen. Het basisbedrag van die dotatie wordt bepaald als het gemiddelde voor de begrotingsjaren 1999 tot en met 2001 van de in de Duitstalige Gemeenschap gelokaliseerde netto-opbrengst van het kijk- en luistergeld. Er wordt een jaarlijkse indexering van deze dotatie voorzien.
Zoals de overige gemeenschappen zal ook de Duitstalige Gemeenschap bij decreet een eigen regeling kunnen uitwerken voor de controle van de verkiezingsuitgaven met betrekking tot de verkiezing van de Raad, voor de controle op de regeringsmededelingen van de leden van haar regering en voor de bijkomende financiering van de politieke partijen.
Aan de Duitstalige Gemeenschap wordt de mogelijkheid geboden om het aantal leden van haar Regering uit te breiden van drie naar hoogstens vijf leden. Het eerstgenoemde aantal wordt als een minimum beschouwd.
De taken van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap zijn immers verruimd ingevolge de uitoefening van bevoegdheden van het Waalse Gewest, krachtens artikel 139 van de Grondwet. Het is om die reden wenselijk die mogelijkheid tot uitbreiding te bieden.
Overeenkomstig artikel 78 van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap werd over deze tekst (1) het advies van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap ingewonnen.
Als vertegenwoordiger van de Duitstalige Gemeenschap in de Senaat, drukt een senator zijn voldoening uit over dit wetsontwerp dat van cruciaal belang is voor de Duitstalige Gemeenschap. Deze gemeenschap is verheugd dat zij, wat betreft de herfinanciering, op dezelfde manier wordt behandeld als de twee andere gemeenschappen. De specifieke herfinanciering waarin dit wetsontwerp voorziet, is van levensbelang voor de Duitstalige Gemeenschap. Zij zou het immers mogelijk moeten maken te ontsnappen aan een zeer hachelijke financiële toestand, de financiële wurggreep waarin de gemeenschap zich thans bevindt losser te maken en haar in staat te stellen haar huidige bevoegdheden correct uit te oefenen. Daarenboven zal de gemeenschap gelet op de afwezigheid van andere inkomsten, dankzij deze herfinanciering ook haar schuldenlast geleidelijk kunnen afbouwen. De Duitstalige Gemeenschap is van mening dat de schuld tussen 2001 en 2010 aanzienlijk kan worden verminderd en misschien zelfs weggewerkt.
In het advies dat de vice-eerste minister en minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie gevraagd heeft aan de Raad van de Duitstalige Gemeenschap heeft de Raad zich gunstig over het wetsontwerp uitgesproken. De Raad verheugt zich over het voorstel tot herfinanciering maar betreurt dat sommige bevoegdheden hem worden geweigerd. Ondanks nieuwe bevoegdheden op het gebied van de controle van de verkiezingsuitgaven en de bijkomende financiering van de politieke partijen en de mogelijkheid om het aantal regeringsleden te verhogen met het oog op de dag waarop aan de Duitstalige Gemeenschap nieuwe bevoegdheden zouden worden toegekend, moet de Duitstalige Gemeenschap afzien van de bevoegdheden betreffende de gemeenten en de provincies. De senator hoopt dat het Waalse Gewest die wens zo spoedig mogelijk concreet zal invullen, zoals in het onderhandelingsprotocol is bepaald.
Met dit voorbehoud drukt spreker namens zijn collega's van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap zijn voldoening uit over dit wetsontwerp. Hij dankt de onderhandelaars en nodigt de commissieleden uit het ontwerp dat hun wordt voorgelegd, goed te keuren.
Een lid onderstreept dat dit wetsontwerp aan de Raad van de Duitstalige Gemeenschap werd voorgelegd en dat de vertegenwoordigers van deze gemeenschap allen het akkoord dat gesloten werd over de herfinanciering van de Duitstalige Gemeenschap, hebben goedgekeurd. Spreker verheugt zich vooral over de beslissingen die recent genomen zijn omdat zij bijdragen tot de verbetering van de toestand waarin alle scholen van de Duitstalige Gemeenschap verkeren, en niet alleen de gemeenschapsscholen.
Het lid betreurt dat het kijk- en luistergeld niet werd overgedragen aan de Duitstalige Gemeenschap. De wetgever had van de herziening van de gewestelijke en van de gemeenschapsbelastingen gebruik kunnen maken om ook dit punt direct te regelen. Wat betreft de regionalisering van de organieke wetgeving inzake gemeenten en provincies heeft spreker reeds voldoende gewezen op de ongrondwettigheid ervan, naar aanleiding van de bespreking van het ontwerp van bijzondere wet houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen (Stuk Senaat, nr. 2-709/1). Als die wet ondanks alles toch goedgekeurd wordt, kan men niet anders dan opmerken dat het normaal is dat de overdracht van die bevoegdheden aan de Duitstalige Gemeenschap via het gewest verloopt. Spreker zal er in ieder geval op toezien dat ook de belangen van de minderheden worden verdedigd, in casu die van de Franstalige minderheid in de Duitstalige Gemeenschap. De partij van spreker zal blijven vechten voor het respecteren van een evenwicht zodat een gemeenschap waarin er tot op heden nooit taalproblemen zijn geweest, harmonisch kan blijven functioneren.
Tot slot drukt spreker zijn voldoening uit over deze eerste fase die het voorliggend wetsontwerp dan toch inhoudt, zij het met een dubbel voorbehoud. In eerste instantie betreurt hij dat het kijk- en luistergeld niet wordt overgedragen en ten tweede dat het aantal ministers zal stijgen ten gevolge van de mogelijkheid waarover de Duitstalige Gemeenschap voortaan beschikt om vijf ministers in plaats van drie aan te wijzen. De Duitstalige Gemeenschap doet daarbij niets anders dan zich aansluiten bij de tendens die ook andere deelgebieden kenmerkt, namelijk een verhoging van het aantal ministers. Spreker blijft dit evenwel geen goede maatregel vinden. De Duitstalige Gemeenschap moet weliswaar net als de andere deelgebieden haar bevoegdheden kunnen blijven uitoefenen en er inzonderheid op toezien dat haar inwoners in hun eigen taal worden bediend, maar een stijging van het aantal ministers van drie tot vijf is geen beslissing die past in een gezond overheidsmanagement.
Een lid verklaart dat de financieringsregeling voor de Duitstalige Gemeenschap een uitvloeisel is van het financieringsluik van het Lambermontakkoord en daar dan ook op is geďnspireerd; dezelfde kritieken kunnen dus worden herhaald.
Voorts dient objectief te worden nagegaan of de bijkomende middelen beantwoorden aan reële noden.
In welke mate wordt de verhoging van de middelen gerechtvaardigd door eventuele bijkomende bevoegdheden (desgevallend op grond van artikel 139 van de Grondwet) ? Welke bevoegdheden van het Waalse Gewest worden overgenomen door de Duitstalige Gemeenschap ? Kan de minister hier enige aanduiding bij geven, zodanig dat die bijkomende financiering daardoor verantwoord wordt ?
Voor de Duitstalige Gemeenschap worden enige fiscale ontvangsten zonder meer afgeschaft (zie artikel 4, dat artikel 56-1bis afschaft). De Duitstalige Gemeenschap wordt dus op geen enkele wijze in staat gesteld eigen inkomsten te genereren.
Wat betreft de verdeelsleutel voor de financiering, heeft het lid reeds vroeger zijn kritiek op de leerlingen-verdeelsleutel uitgeoefend (cf. de Sint-Elooisakkoorden), zodanig dat deze kritiek ook hier overeind blijft.
Bovendien moet er vastgesteld worden dat de juridisch-technische vormgeving van het wetsontwerp niet aan de beginselen van de Grondwet en de bijzondere wetten beantwoordt. De Raad van State heeft opgemerkt dat « de wetgever aan de Duitstalige Gemeenschap niet de bevoegdheid kan opdragen om bij decreet bepalingen uit te vaardigen tot regeling van de controle op de verkiezingsuitgaven met betrekking tot de verkiezing van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap, en van de controle op de regeringsmededelingen van de leden van haar regering.Ten eerste maakt zulk een bevoegdheid geen deel uit van die welke bij artikel 130, § 1, van de Grondwet aan de Raad van de Duitstalige Gemeenschap wordt opgedragen, en ten tweede beschikt de Raad niet over de constitutieve autonomie die de bijzondere wetgever krachtens de artikelen 118, § 2, en 123, § 2, van de Grondwet aan de Franse Gemeenschapsraad, aan de Waalse Gewestraad en aan de Vlaamse Gemeenschapsraad kan toekennen ».
De regering volgt dus de stelling van de Raad van State niet dat een regeling die verband houdt met verkiezingsuitgaven te maken heeft met de verkiezingen zelf, en dat een regeling die verband houdt met de controle op regeringsmededelingen te maken heeft met de werking van de regeringen zelf (precies die twee aangelegenheden waarover de Duitstalige Gemeenschap geenszins constitutieve autonomie heeft, of die haar als bevoegdheid krachtens de Grondwet toegekend zijn). Op dit punt is de regeling derhalve ongrondwettelijk.
Wat betreft de bijkomende financiering van de politieke partijen heeft de Raad van State geoordeeld wat volgt :
« Artikel 38 van de Grondwet bepaalt dat elke gemeenschap de bevoegdheid heeft die haar door de Grondwet of door de wetten aangenomen krachtens de Grondwet worden toegekend. Welnu, in de artikelen van de Grondwet die handelen over de bevoegdheden van de Duitstalige Gemeenschap (artikelen 130, 167 en 170, § 2) is geen sprake van enige mogelijkheid voor de wetgever om aan de bedoelde gemeenschap een bevoegdheid inzake de financiering van politieke partijen toe te kennen. De wet kan die bevoegdheid derhalve niet overdragen. »
Daarenboven kan de financiering van politieke partijen niet aanzien worden als een maatregel van « interne aard », zodat zij zou ressorteren onder artikel 118, § 1, van de Grondwet, dat bepaalt dat de werking van de raden bij wet wordt geregeld. In tegenstelling tot de groepen binnen de Raad, vormen de politieke partijen immers geen bestanddeel van de Raad of van de diensten van de Raad.
Een alternatief kan erin bestaan, zo stelt de Raad van State, om met toepassing van artikel 139 van de Grondwet te bepalen dat de Duitstalige Gemeenschap dezelfde bevoegdheid van het Waalse Gewest zou overgeheveld krijgen, wat betreft het Duitse taalgebied.
Op die opmerking is geen antwoord gegeven.
Tenslotte wordt in de mogelijkheid voorzien om het aantal leden van de regering uit te breiden van 3 tot ten hoogste 5 : vijf leden voor 80 000 Duitstaligen.
Als men deze verhouding zou toepassen op de andere deelgebieden, betekent dit dat het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest meer dan 50 ministers zou moeten tellen en het Vlaamse Gewest meer dan 100. Vreemd genoeg wordt geen enkele objectieve reden aangehaald om de uitbreiding van het aantal ministers te rechtvaardigen terwijl het aantal leden van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap onveranderd blijft.
Als motivering hiertoe stelt de memorie van toelichting dat deze uitbreiding gepast is « door de verruiming van de taken van de regering ingevolge de uitoefening van bevoegdheden van het Waalse Gewest krachtens artikel 139 van de Grondwet ».
Kan de minister de commissie een overzicht bezorgen van de bevoegdheden die door de Duitstalige Gemeenschap zullen worden uitgeoefend, na « overdracht » door het Waalse Gewest met toepassing van artikel 139 van de Grondwet, die een verhoging van het aantal ministers verantwoorden ?
De minister van Landbouw en Middenstand bevestigt, net als de twee eerste sprekers, dat de Duitstalige Gemeenschap in haar geheel tevreden is met het voorliggende wetsontwerp. Dat blijkt ook uit het met redenen omkleed advies dat de raad van deze gemeenschap heeft verstrekt.
De uitbreiding van de regering van de Duitstalige Gemeenschap is bekritiseerd, maar de minister wijst erop dat dit niet meer dan een mogelijkheid is. Als de Duitstalige Gemeenschap van deze mogelijkheid geen gebruik maakt, blijft haar regering drie leden tellen. De regering van de Vlaamse Gemeenschap bijvoorbeeld telt slechts negen leden terwijl zij er volgens de wet elf mag tellen.
Het Waalse Gewest is bereid de uitoefening van een aantal bevoegdheden over te dragen aan de Duitstalige Gemeenschap overeenkomstig artikel 139 van de Grondwet. Op die manier kan de Duitstalige Gemeenschap, naast de bevoegdheden die zij deelt met de andere gemeenschappen, ook gewestelijke bevoegdheden uitoefenen. Dat zou een reden kunnen zijn voor de aanwijzing van bijkomende ministers.
Wat het kijk- en luistergeld betreft, gold het advies van de Raad van State vooral de gelijke behandeling van de gemeenschappen, waar nu bijzonder op gelet is.
Als antwoord op de kritiek op het gedeelte over de financiering, herhaalt de minister dat de Duitstalige Gemeenschap dezelfde bevoegdheden heeft als de andere gemeenschappen, en daarbovenop momenteel nog andere bevoegdheden uitoefent als bijvoorbeeld het monumenten- en landschappenbeleid en het tewerkstellingsbeleid. Dit waren oorspronkelijk gewestelijke bevoegdheden die het Waalse Gewest heeft overgedragen aan de Duitstalige Gemeenschap. Het Waalse Gewest is bovendien van plan de uitoefening van het toezicht op de plaatselijke besturen, in dit geval de gemeenten van de Duitstalige Gemeenschap, over te dragen. Over deze overdracht bestaat al een principieel akkoord, maar dat moet nog bij decreet worden geregeld.
Hoe wordt de stijging van de financiële middelen verklaard ? Wat het onderwijs betreft, heeft de Duitstalige Gemeenschap een stijgend geboortecijfer, in tegenstelling tot de andere gemeenschappen van het land. Dat is uiteraard een positieve zaak, maar het schept wel ernstige problemen voor de financiering. Deze bijzonderheid rechtvaardigt eigenlijk al op zich de stijging van de financiële middelen voor de Duitstalige Gemeenschap.
Bovendien oefent het onderwijs van de Duitstalige Gemeenschap een enorme aantrekkingskracht uit op Duitsland en op de Franse Gemeenschap. Aangezien het aantal leerlingen blijft stijgen, zouden de leerlingen van het Duitstalig onderwijs in de toekomst benadeeld worden als er niet meer middelen komen.
Wat betreft de controle van de verkiezingsuitgaven en de controle op de regeringsmededelingen, heeft de regering het advies van de Raad van State inderdaad niet gevolgd. Zij meent immers dat deze kwestie veeleer te maken heeft met de interne werking van de Raad. Deze bevoegdheid lijkt op de bevoegdheid van de parlementaire assemblees met betrekking tot het onderzoek van de geloofsbrieven.
Artikel 1
Artikel 1 wordt zonder bespreking aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem.
Artikel 2
Artikel 2 wordt zonder bespreking aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Artikel 3
Artikel 3 wordt zonder bespreking aangenomen met 9 tegen 2 stemmen.
Artikel 4
Artikel 4 wordt zonder bespreking aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Artikel 5
Artikel 5 wordt zonder bespreking aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Artikel 6
Artikel 6 wordt zonder bespreking aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Artikel 7
Artikel 7 wordt zonder bespreking aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Artikel 8
Artikel 8 wordt zonder bespreking aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Artikel 9
Artikel 9 wordt zonder bespreking aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Artikel 10
Artikel 10 wordt zonder bespreking aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Artikel 11
Artikel 11 wordt zonder bespreking aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Artikel 12
Artikel 12 wordt zonder bespreking aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Artikel 13
Artikel 13 wordt zonder bespreking aangenomen met 9 tegen 2 stemmen.
Artikel 14
Artikel 14 wordt zonder bespreking aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Artikel 15
Artikel 15 wordt zonder bespreking aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Artikel 16
Artikel 16 wordt zonder bespreking aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Artikel 17
Artikel 17 wordt zonder bespreking aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
Het wetsontwerp nr. 2-783/1 in zijn geheel wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem, bij 1 onthouding.
Een senator betreurt het stemgedrag van een partij die ruim vertegenwoordigd is in de Raad van de Duitstalige Gemeenschap en die zich positief had uitgesproken over dit wetsontwerp in het gunstige advies van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap.
Een lid van deze partij antwoordt dat hij symbolisch voor artikel 1 van het wetsontwerp heeft gestemd en zich heeft onthouden met betrekking tot een aantal punten waarmee zijn partij het nog niet eens kan zijn. Algemeen steunt hij dit ontwerp, maar er blijven problemen bestaan. Die kunnen in de plenaire vergadering besproken worden en het lid benadrukt dat zijn stem in de commissie geen voorafspiegeling hoeft te zijn van de stem van zijn partij in de plenaire vergadering.
Dit verslag is goedgekeurd bij eenparigheid van de 8 aanwezige leden.
| De rapporteur, René THISSEN. |
De voorzitter, Armand DE DECKER. |
De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp (zie Stuk Senaat, nr. 2-783/1)
RAAD VAN DE DUITSTALIGE GEMEENSCHAP
(NEDERLANDSE VERTALING)
17 april 2001 Gemotiveerd advies betreffende het voorontwerp van wet tot wijziging van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap
De Raad van de Duitstalige Gemeenschap heeft aangenomen wat volgt :
I. Voorwoord
De Raad van de Duitstalige Gemeenschap wijst op het verband tussen het ter beoordeling voorgelegde voorontwerp van wet tot wijziging van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap en de beide ontwerpen van bijzondere wet (het ontwerp van bijzondere wet houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen en het ontwerp van bijzondere wet tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten) : een groot aantal bepalingen van het voorontwerp van wet verwijzen naar bepalingen van de bijzondere wetten die door de beide vermelde ontwerpen van bijzondere wet moeten worden gewijzigd. Wanneer de ontwerpen van bijzondere wet bij de parlementaire behandeling aanleiding zouden geven tot ingrijpende wijzigingen die, gezien het belang van deze wetgevingstechniek, ook gevolgen zouden hebben voor de status van de Duitstalige Gemeenschap, dan is het de wens van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap om opnieuw te worden verzocht een verslag in te dienen.
II. Opmerkingen van principiële aard
1. De Raad van de Duitstalige Gemeenschap verklaart zich akkoord met de in het onderhavige voorontwerp van wet vastgelegde herfinanciering van de Duitstalige Gemeenschap, die aanleunt bij het model dat werd uitgewerkt voor de andere gemeenschappen.
2. De Raad van de Duitstalige Gemeenschap verklaart zich verder akkoord met de in het voorontwerp van wet bepaalde overdrachten van bevoegdheden (met name de controle op de verkiezingsuitgaven en de regeringsmededelingen evenals de aanvullende partijfinanciering); de raad verklaart met name akkoord te gaan met het feit dat de gelijkwaardigheid van alle gemeenschappen hierdoor gewaarborgd is.
3. De Raad van de Duitstalige Gemeenschap verklaart in dit verband eveneens akkoord te gaan met het feit dat aan de raad in beperkte mate een zekere beslissingsautonomie wordt toegekend wat de samenstelling van de regering aangaat.
De Raad koppelt deze opmerking wel aan de wens dat aan de Raad in het kader van een volgende hervorming ook de zogenaamde « constitutieve autonomie » zou worden toegekend, en wel in dezelfde mate als bij de andere Gemeenschapsraden het geval is.
4. De Raad van de Duitstalige Gemeenschap verklaart het niet eens te zijn met het feit dat aan de raad in het kader van de huidige staatshervorming ten aanzien van de zogenoemde ondergeschikte instanties geen enkele bevoegdheid (zoals met name het administratief toezicht op de gemeenten evenals het wettelijk kader waarbinnen gemeenten en provincies functioneren en georganiseerd zijn) zou worden overgedragen. De raad herinnert in dit verband nogmaals aan zijn nota van 26 oktober 1998 ter evaluatie van de huidige federale staatsstructuur, waarin de Raad met name de invoering van een coherent bevoegdheidspakket (wat de bevoegdheden van de Duitstalige Gemeenschap betreft) ten aanzien van gemeenten en de provincie bepleitte en waarin de Raad de progressieve invoering van een « gemeenschapsgewest » dat gelijkwaardig zou zijn met de andere deelstaten uitgebreid motiveerde.
Het minste wat de Raad in deze fase van de staatshervorming uitdrukkelijk eist, is de overdracht van alle provinciebevoegdheden en provinciemiddelen aan de organen van de Duitstalige Gemeenschap.
5. De Raad van de Duitstalige Gemeenschap is het principieel oneens met het feit dat de oorspronkelijk overeengekomen overdracht van de wetgevende soevereiniteit betreffende het kijk- en luistergeld aan de Duitstalige Gemeenschap nu niet is voorzien. Als het niet zou lukken om de rechtsonzekerheid weg te nemen die ontstaan is door de verwijzing van de Raad van State naar het gelijkheidsprincipe, neemt de raad kennis van de voorgestelde werkwijze.
6. De Raad van de Duitstalige Gemeenschap wijst erop dat het onderhavige voorontwerp van wet geen enkele bepaling bevat aangaande de toekomstige overdracht van aspecten van het samenwerkings- en ontwikkelingsbeleid.
De Raad van de Duitstalige Gemeenschap wenst dat met de Duitstalige Gemeenschap in dit verband op dezelfde manier wordt rekening gehouden als met de andere Gemeenschappen (zie ook nr. 8, b), van de opmerkingen betreffende de wetgevingstechniek).
7. De Raad van de Duitstalige Gemeenschap wijst op de juridische onzekerheid betreffende de vertegenwoordiging van de Duitstalige Gemeenschap in het overlegcomité bij belangenconflicten die op haar betrekking hebben. Het is immers zo dat, ingevolge de goedkeuring van de bijzondere wet van 7 mei 1999 tot wijziging van artikel 32 van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, de correcte toepassing van artikel 67 van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap in vraag wordt gesteld.
De Raad van de Duitstalige Gemeenschap wenst dat de wetten in kwestie dienovereenkomstig worden aangepast, zodat de belangen van de Duitstalige Gemeenschap worden gevrijwaard op de wijze die was bepaald nog voor de bedoelde bijzondere wet van 7 mei 1999 was goedgekeurd (zie ook nr. 8, c), van de opmerkingen betreffende de wetgevingstechniek).
III. Opmerkingen betreffende
de wetgevingstechniek
1. Artikel 2
Ten aanzien van de controle op de verkiezingsuitgaven wijst de Raad van de Duitstalige Gemeenschap op het gegeven dat de concrete uitvoering van de strafmaatregelen neergelegd in de artikelen 9 en 11 van de wet van 19 mei 1994 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de Vlaamse Raad, de Waalse Gewestraad, de Brusselse Hoofdstedelijke Raad en de Raad van de Duitstalige Gemeenschap, onmogelijk is voor partijen die geen federale dotatie ontvangen.
2. Artikel 5
De Raad van de Duitstalige Gemeenschap vestigt de aandacht op het feit dat artikel 116 van de wet van 16 juli 1993, dat artikel 58bis in de bovenvermelde wet van 31 december 1983 heeft ingevoegd, een verkeerde datum vermeldt wat de bijzondere wet betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten betreft (« 26 januari 1989 » in plaats van « 16 januari 1989 »).
Bij de precieze formulering van artikel 5, nr. 1, van het voorontwerp van wet moet hiermee in voorkomend geval dan ook rekening worden gehouden.
Verder verstrekt de Raad van de Duitstalige Gemeenschap de aanbeveling dat, met het oog op een uniforme formulering, eenzelfde wijziging (vervangen van de woorden « das Sondergesetz vom 16. (bzw. 26.) Januar 1989 über die Finanzierung der Gemeinschaften und Regionen » door de woorden « das Finanzierungsgesetz ») ook zou plaatsvinden voor de artikelen 58 en 58bis, §§ 4, 5 en 6, van de bovenvermelde wet van 31 december 1983.
3. Artikel 7
De Raad van de Duitstalige Gemeenschap wijst erop dat als gevolg van de in de artikelen 8 en 9 van het voorontwerp van wet voorziene hernummering in artikel 58quinquies, § 4, van de bovenvermelde wet van 31 december 1983 de verwijzing naar artikel 58sexies moet worden vervangen door een verwijzing naar artikel 58septies.
4. Artikel 11
De Raad van de Duitstalige Gemeenschap stelt de vraag aan de orde of in het nieuwe artikel 58nonies, dat door artikel 11 van het voorontwerp van wet moet worden ingevoegd, geen verwijzing moet worden opgenomen naar artikel 56, 3ş, van de wet van 31 december 1983 naar analogie van artikel 58sexies (dat verwijst naar artikel 56, 2ş, van diezelfde wet).
5. Artikel 12
De Raad van de Duitstalige Gemeenschap vestigt de aandacht op een kleine tegenstrijdigheid tussen de Nederlandse en de Franse versie van artikel 12 van het voorontwerp van wet; het is immers zo dat, waar in de Nederlandse tekst de woorden « van overeenkomstige toepassing » worden gebruikt, in de Franse tekst een gelijkaardige uitdrukking (bijvoorbeeld « moyennant les adaptations nécessaires ») dient te staan.
De Raad van de Duitstalige Gemeenschap is bovendien van oordeel dat de vraag rijst of de verwijzing naar artikel 53, eerste lid, van de financieringswet niet behouden moet blijven zodat een precieze overeenstemming van de regelingen die specifiek voor de gemeenschappen zijn voorzien inzake de compenserende dotatie wegens het wegvallen van het kijk- en luistergeld, wordt gewaarborgd. Als alternatieve oplossing kan het beschreven probleem eventueel ook worden opgelost door uitdrukkelijk te verwijzen naar het federale begrotingsplan in het door artikel 11 van het voorontwerp van wet ingevoegde artikel 58nonies, eerste lid, (bijvoorbeeld met de woorden « zu Lasten des föderalen Haushalts »).
De Raad van de Duitstalige Gemeenschap wijst ten slotte nog op het feit dat volgens de huidige formulering van het voorontwerp van wet artikel 5, § 3bis, van de financieringswet (ingevoegd door artikel 7, 8ş, van het ontwerp van bijzondere wet tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten) niet van toepassing is op de Duitstalige Gemeenschap, zodat er geen overgangsregeling is ten aanzien van de instandhouding van de dienst bij de heffing van het kijk- en luistergeld tot uiterlijk 31 december 2004. Indien nodig moet ook hier een aanpassing plaatsvinden.
6. Artikel 13
De Raad van de Duitstalige Gemeenschap wijst erop dat de oorspronkelijk voorziene verwijzing naar artikel 54, § 1, lid 3, moet worden vervangen door een verwijzing naar artikel 54, § 1, lid 4, van de financieringswet. De Raad stelt de vraag of de verwijzing naar artikel 54, § 1, lid 3, van de financieringswet niet behouden moet blijven opdat de andere regels voor de uitkering van de compenserende dotatie van toepassing zouden zijn op de Duitstalige Gemeenschap.
7. Artikel 14
De Raad van de Duitstalige Gemeenschap vestigt de aandacht op een kleine tegenstrijdigheid tussen de Nederlandse en de Franse versie van artikel 14 van het voorontwerp van wet; het is immers zo dat, waar in de Nederlandse tekst de woorden « van overeenkomstige toepassing » worden gebruikt, in de Franse tekst een gelijkaardige uitdrukking (bijvoorbeeld « moyennant les adaptations nécessaires ») dient te staan.
8. Andere noodzakelijke aanpassingen
a) Artikel 58quater van de wet van 31 december 1983
De Raad van de Duitstalige Gemeenschap wijst erop dat artikel 58quater in principe moet worden aangepast zodat vanaf het begrotingsjaar 2002 de aanpassing van het in dit artikel bepaalde bedrag aan de procentuele verandering van het gemiddelde indexcijfer van de consumptieprijzen en de reële groei van het bruto nationaal inkomen eveneens plaatsvindt volgens de nieuwe modaliteiten (bepaald in artikel 108, g), van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen) die werden vastgelegd voor de andere sommen. De Raad is van oordeel dat de paragraaf moet worden geherformuleerd en een verwijzing naar artikel 58ter, § 5, moet bevatten.
b) Overdrachten betreffende aspecten van het samenwerkings- en ontwikkelingsbeleid
Met het oog op de omzetting van de onder II., nr. 6, geformuleerde wens voor een gelijke behandeling van de Duitstalige Gemeenschap bij de overdracht van aspecten van het samenwerkings- en ontwikkelingsbeleid, acht de Raad van de Duitstalige Gemeenschap het noodzakelijk dat in het voorontwerp van wet een bepaling wordt opgenomen waarin wordt verwezen naar het nieuwe artikel 6ter van de bovenvermelde bijzondere wet van 8 augustus 1980 en naar het nieuwe artikel 68ter van de bijzondere wet van 16 januari 1989.
c) Vertegenwoordiging van de Duitstalige Gemeenschap bij belangenconflicten
Met het oog op de omzetting van de onder II., nr. 7, geformuleerde wens, acht de Raad van de Duitstalige Gemeenschap het noodzakelijk dat artikel 31 van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming der instellingen via bijzondere wetten wordt aangevuld zodat de vertegenwoordiging van de Duitstalige Gemeenschap in het overlegcomité bij belangenconflicten, die betrekking hebben op de Raad of op de regering, door de minister-president van de Duitstalige Gemeenschap gewaarborgd blijft. Verder kan in dit geval artikel 67 van de bovenvermelde wet van 31 december 1983 worden opgeheven.
Eupen, 17 april 2001.
| De secretaris-generaal, M. BECKERS. |
De voorzitter, A. EVERS. |
(1) Dit advies gaat als bijlage.