1-590/1 (Senaat) | 1-590/1 (Senaat) |
25 MAART 1997
UITGEBRACHT
DOOR MEVROUW BRIBOSIA-PICARD
(S)
EN DE HEER DELIZÉE
(K)
Dames en heren,
Dit verslag bevat zeven technische fiches over de voorstellen van normatieve rechtshandelingen die werden gekozen door de diverse fracties (over de instellingen heen : Kamer, Senaat, Europees Parlement) die in het Adviescomité voor Europese aangelegenheden zitting hebben. Zij hebben een selectie gemaakt uit de voorstellen van normatieve rechtshandelingen en andere documenten die de Europese Commissie in december 1996 heeft gepubliceerd en die hen van bijzonder belang voor België lijken.
De gegevens zijn in ruime mate afkomstig uit het « Observatoire européen institutionnel législatif (O.E.I.L.) (2), een gegevensbank van het Europees Parlement, alsook uit de informatie die bij de betrokken en/of gespecialiseerde instanties, meer bepaald bij de Dienst Europese Integratie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, werd ingezameld. De impact voor België (socio-economisch, juridisch, politiek) van de voorstellen van de Europese Commissie die in dit rapport worden onderzocht, wordt eveneens vermeld in de technische fiches.
Het doel van voorliggend rapport is een parlementaire procedure te ontwikkelen om in de mate van het mogelijke te remediëren aan het Europees democratisch deficit dat voortvloeit uit de overdracht van bevoegdheden van de Lid-Staten naar de Europese Unie en de uitoefening van deze bevoegdheden door andere instellingen dan het Europees Parlement.
De nationale parlementen bevinden zich ook in een ondergeschikte positie t.o.v. hun regeringen die, als lid van de Europese Ministerraad, het statuut hebben van wetgever.
De nationale parlementen hebben dus een rol te spelen met betrekking tot de controle ex ante op de Europese besluitvorming. De enige controle die zij kunnen uitoefenen is deze op hun eigen regering, dus op slechts één van de 15 leden in de Europese Ministerraad.
De gevolgde procedure voor het onderzoek van de voorstellen van normatieve rechtshandelingen van de Europese Commissie wordt hierna uitgelegd en is geïnspireerd op de procedures die onder meer worden toegepast in het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Duitsland en Frankrijk.
Hier gaat het er echter niet om de Regering een imperatief onderhandelingsmandaat op te leggen of een « parlementair voorbehoud » in te stellen dat de Regering zou beletten een standpunt in te nemen in de Ministeraad, nog vóór het Parlement de gelegenheid heeft gehad zich hierover uit te spreken.
Het onderzoek van de technische fiches wordt besloten met « Conclusies » geformuleerd door het Adviescomité, die tot doel hebben de aandacht van de Belgische parlementairen te vestigen op de belangrijkste voorstellen van de Europese Commissie.
Deze conclusies formuleren het parlementair vervolg dat aan die voorstellen van de Europese Commissie gegeven kan worden.
| De Rapporteurs, | De Voorzitter, |
| M. BRIBOSIA-PICARD (S) | R. LANGENDRIES (K) |
Informatieplicht van de Regering over voorstellen van normatieve rechtshandelingen van de Europese Commissie :
Krachtens de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen (3), dient de Regering informatie te verschaffen aan de Wetgevende Vergaderingen over de voorstellen van normatieve rechtshandelingen van de Europese Commissie.
Zodoende kunnen de Wetgevende Vergaderingen, vooraleer de Europese Ministerraad een beslissing neemt, daarover beraadslagen. Deze regeling beantwoordt aan de Verklaring betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie gevoegd bij het Verdrag over de Europese Unie (Verdrag van Maastricht).
Versterking van de parlementaire controle op de Europese besluitvorming :
Op 7 juli 1993 werd door de Kamer van volksvertegenwoordigers een resolutie aangenomen met ruime meerderheid (170 tegen 10 stemmen en 3 onthoudingen) betreffende de versterking van de controle door de nationale parlementen op de Europese besluitvorming (St. Kamer, nr. 1032/1-2-92/93).
Deze resolutie vloeit voort uit het rapport namens het Adviescomité voor Europese Aangelegenheden, door de heer D. Van der Maelen.
Krachtens punt 9 van deze resolutie moet worden onderzocht « onder welke voorwaarden en met welke middelen (financieel en personeel) een systematische analyse van voorstellen van normatieve rechtshandelingen van de E.G. mogelijk is ».
In uitvoering van voormelde wetsbepalingen en resolutie, zal de onderzoeksprocedure bij wijze van experiment lopen tot het einde van de zitting 1996-1997.
Tijdens de zitting wordt maandelijks aan het Adviescomité voor Europese aangelegenheden een informatienota voorgelegd waarin een lijst wordt meegedeeld van de voorstellen van normatieve rechtshandelingen en van andere documenten (Groen- en Witboeken, Verslagen, Mededelingen, Adviezen, ...) van de Europese Commissie.
Selectie van te onderzoeken documenten door het Adviescomité :
Op de maandelijkse vergadering van het Adviescomité wordt het onderzoek van de voormelde documenten geagendeerd.
Elke politieke fractie (over de instellingen heen : Kamer, Senaat, Europees Parlement) duidt een voorstel aan dat prioritair in aanmerking komt voor het opstellen van een korte technische fiche. De gekozen thema's moeten tot de federale bevoegdheid behoren en voor het Adviescomité relevant zijn. Het Adviescomité voegt er eventueel andere aan toe.
Behandeling van een geselecteerd document :
Maandelijks wordt voor het geheel van de geselecteerde voorstellen, een rapporteur aangesteld en voor elk geselecteerd thema een bondige fiche gemaakt (4).
Hiertoe kan de rapporteur inlichtingen inwinnen bij de betrokken en/of deskundige instanties (i.h.b. het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Dienst Europese integratie).
Tijdens de maandelijkse vergaderingen worden de ontwerprapporten onderzocht die de technische fiches bevatten geselecteerd door de politieke fracties. Die rapporten worden nadien als parlementair stuk gepubliceerd.
Behandeling van de technische fiches :
Het besluit hierover kan het volgende zijn :
1. er is geen aanleiding tot een verdergaand onderzoek;
2. het onderzoek wordt gereserveerd tot het dossier in een meer geëvolueerd stadium is;
3. het document van de Europese Commissie kan, samen met de informatiefiche, overgezonden worden naar een vaste commissie met het advies deze aangelegenheid van nabij te volgen;
4. de Regering kan, zonodig binnen een bepaalde termijn, om verdere schriftelijke of mondelinge uitleg verzocht worden en/of er kunnen opmerkingen en suggesties aan de Regering gericht worden;
5. er kan beslist worden tot een grondig onderzoek dat resulteert in een initiatiefverslag waarin een voorstel van resolutie of eindtekst, gericht aan de Regering, wordt geformuleerd en die aan de plenaire vergadering wordt voorgelegd.
Voor de redactie van deze initiatiefverslagen kan het Adviescomité de bevoegde minister horen, hoorzittingen met experten organiseren of schriftelijke informatie inwinnen.
| décision du Comité d'avis concernant le mode de traitement : 1. fin de la procédure 2. examen réservé 3. renvoi vers Commission permanente 4. interrogation du Gouvernement 5. rapport d'initiative |
|||
| liste des documents | sélection par les groupes | fiche technique succincte | |
| lijst van documenten | selectie door fracties | bondige technische fiche | beslissing van het Adviescomité i.v.m. de behandelingswijze : 1. einde van de procedure 2. onderzoek gereserveerd 3. doorverwijzing naar vaste commissie 4. ondervraging van de Regering 5. initiatiefverslag |
Het eerst vermelde document COM (96) 0478 betreft een voorstel van verordening dat een wijziging beoogt van de verordening EEG-2075/92 houdende de gemeenschappelijke ordening van de markt (GMO) in de sector ruwe tabak. Doel van deze wijziging is de tabaktelers in Oostenrijk supplementaire productiebedragen toe te kennen die ook gelden in Duitsland, gelet op de gelijkaardige productie-omstandigheden.
Het document is derhalve niet relevant voor België.
Een tweede document COM (96) 0554 betreft het Verslag van de Commissie aan de Raad over de GMO in de sector ruwe tabak. Het belang voor België in deze aangelegenheid is zeer gering. Bij de bepaling van de garantiedrempels voor 1996 en 1997 werd aan België 600 ton toegewezen (of een totaal quotum op EG-niveau van 350 000 ton (0,17 %). In de Gemeenschap zijn er ongeveer 135 000 tabakstelers, 52 % is gevestigd in Griekenland, 31 % in Italië.
Ter informatie worden hier toch de belangrijkste conclusies van het Verslag weergegeven.
Bepalend voor de toekomst van de GMO voor tabak was de vraag of de Gemeenschap deze sector wil blijven ondersteunen.
1. Bij een afstoting van de sector door de Gemeenschap een oplossing die werd afgewezen zou de communautaire produktie op middellange termijn grotendeels verdwijnen.
Een dergelijk scenario zou de verplichte omschakeling van ca. 190 000 arbeidsplaatsen inhouden, hetgeen op maatschappelijk gebied zware consequenties zou hebben. Het tabaksverbruik zou er echter geenszins door beïnvloed worden.
Bijgevolg heeft de Commissie voor verdere ondersteuning van de tabaksteelt gekozen, maar tegelijkertijd voor een grondige hervorming van de GMO.
2. Bij een verdere ondersteuning van de sector moet ook een keuze worden gemaakt wat de te volgen strategie betreft. In ieder geval mag de steun van de Gemeenschap alleen de producenten ten goede komen.
De differentiëring van de communautaire steun moet worden aangevuld met maatregelen om de bedrijfsbeëindiging te vergemakkelijken, met name via een regeling inzake de opkoop van individuele quota.
Al deze maatregelen moeten resulteren in een verbetering van de kwaliteit van de in de Gemeenschap geproduceerde tabak en tot een aanmerkelijke daling van de uitvoer van minderwaardige tabak.
Binnen de globale begroting voor de sector moeten de middelen worden opgetrokken voor de maatregelen die structuuraanpassingen, en met name vrijwillige uittreding, vergemakkelijken.
De in de huidige regelgeving vervatte controlemaatregelen moeten worden verscherpt, in het bijzonder de controles op de bedrijven waar de eerste bewerking plaatsvindt.
Ten slotte moet het administratieve beheer van de sector met de nieuwe regeling worden vereenvoudigd en moet bij de teelt van tabak meer rekening worden gehouden met de eisen inzake milieubescherming.
Het Verslag van de Commissie aan de Raad toont duidelijk aan dat in de E.G. tabak in hoofdzaak geteeld wordt om een productiesubsidie te bekomen (premiejacht), terwijl de kwaliteit zelf onvoldoende is om de marktbehoefte te dekken.
Gelet op de belangrijke subsidiebedragen in deze sector is hij uiteraard ook fraudegevoelig (cfr. het verslag van de Europese Rekenkamer).
Er is een paradox in het E.G.-beleid vast te stellen : enerzijds zijn er belangrijke aspiraties inzake volksgezondheid, terwijl anderzijds de tabaksproductie verder wordt ondersteund.
Gelet op het beperkt aandeel van België in de tabaksproductie moet de aandacht van het beleid hier vooral gericht zijn op de consumptiezijde ter bescherming van de volksgezondheid. Deze problematiek is trouwens o.m. reeds aangepakt in het wetsvoorstel houdende verbod op de reclame voor takabsproducten (Stuk Kamer 346/1-9 - 95/96) aangenomen door de Kamer op 9 januari 1997. Het wetsvoorstel is thans ter evocatie in de Senaat (Stuk 1-520 - 96/97).
Er dient tevens vermeld dat de Europese Commissie recent een Mededeling heeft gedaan (COM (96) - 609) waarin de huidige en voorgestelde rol van de Europese Gemeenschap bij de strijd tegen tabaksconsumptie wordt geschetst.
Voorgesteld wordt dan ook het document COM (96) 0609 over te zenden aan de Commissies van Kamer en Senaat die het wetsontwerp op de tabaksreclame behandelen.
Het voorstel wordt gedaan in het kader van de « Actie van de Europese Gemeenschap ten behoeve van de cultuur » (5), die op 27 juli 1994 door de Commissie werd goedgekeurd naar aanleiding van de invoeging in het EG-Verdrag van een artikel over cultuur (6). Daarin wordt het roerende en het onroerende culturele erfgoed genoemd als één van de gebieden waarop het optreden van de Gemeenschap moet worden gericht. Met dit voorstel wordt dan ook beoogd een specifiek actieprogramma op dit gebied op te zetten.
Het actieprogramma moet een nieuw elan geven aan het beleid van de Gemeenschap op het gebied van het erfgoed : reeds bestaande acties moeten worden uitgebreid en moeten een nieuwe richting krijgen en er moet een grotere samenhang worden gebracht in het optreden en het beleid van de Gemeenschap op gebieden die het culturele erfgoed raken.
Het voorstel is gebaseerd op de ervaring die met eerder opgezette acties is opgedaan en op de resultaten van een aantal overlegvergaderingen met de instanties van de Lid-Staten, de beroepskringen en andere betrokken instanties alsmede op diverse werkzaamheden van het Europees Parlement en van de Raad met betrekking tot deze sector.
De Commissie stelt voor om een specifiek communautair actieprogramma op het gebied van het cultureel erfgoed op te zetten (Raphaël-programma) dat vijf actiegebieden omvat :
1. Opwaardering en vergroting van de uitstraling van het cultureel erfgoed.
2. Netwerken en partnerschappen.
3. Toegang tot het erfgoed.
4. Innovatie, bijscholing en uitwisseling van vakmensen.
5. Samenwerking met derde landen en internationale organisaties.
Concrete maatregelen die voorgesteld worden, zijn onder meer :
ondersteuning van projecten voor de instandhouding van het roerend of onroerend erfgoed;
het bijeenbrengen en verspreiden van gespecialiseerde, voor de sector van het erfgoed bestemde informatie, met gebruikmaking van de passende informatiekanalen of -centra en informatiedragers;
steun voor supranationale samenwerkingsprojecten tussen musea en/of met betrekking tot monumenten evenals tussen opleidingsinstituten, bijscholingsinstituten en/of onderzoekscentra;
ondersteuning van bewustmakingsinitiatieven op Europees niveau;
steun van toepassingen van geavanceerde informatie- en communicatietechnologieën en -diensten die vakmensen en publiek toegang verlenen tot het erfgoed;
steun voor de opleiding en de bijscholing van erfgoedspecialisten.
Voor de tenuitvoerlegging van het gehele programma werd over de periode 1996-2000 een bedrag van 67 miljoen ecu voorgesteld.
Tijdens het debat in de plenaire vergadering van het Europees Parlement (11-12 oktober 1995) wees de heer Fernando Sanz Fernandez (PSE, E) voornamelijk op de economische en sociale gevolgen, met name voor het scheppen van banen, van een beleid dat tot doel heeft het cultureel erfgoed in stand te houden. Hij betreurde dat de begroting voor het RAPHAËL-programma ontoereikend is om een omvattend en samenhangend cultuurbeleid uit te stippelen. Hij vermeldde vervolgens een aantal amendementen die er met name toe strekken dat de meest kansarme burgers toegang kunnen krijgen tot de programma's en dat de beroepsopleiding op het vlak van het beheer en de informatie betreffende het cultureel erfgoed bevorderd wordt.
Met de goedkeuring van het verslag van de heer Fernando Sanz Fernandez betuigt het Europees Parlement zijn steun aan dit programma en legt het meer in het bijzonder de volgende klemtonen :
dit programma is belangrijk als erkenning van een Europa dat niet alleen economisch, politiek of sociaal is, maar ook cultureel;
onder het begrip cultureel erfgoed worden zowel roerende goederen (kunstwerken), onroerende goederen (monumenten) en immateriële goederen (tradities, folklore) verstaan alsmede cultuursites en -landschappen (cultuur- en natuurgoederen) en elke plaats die de historische en culturele identiteit van Europa in herinnering kan brengen;
men moet zich bezinnen over de problemen in verband met de diefstallen, het vandalisme en de verarming van het Europees cultureel erfgoed;
op het vlak van de begroting : het Parlement betreurt dat de Europese Unie in feite slechts 0,014 % van haar begroting aan culturele acties besteedt terwijl het Parlement sinds 1979 vraagt dat minstens 1 % van de communautaire begroting aan cultuur besteed wordt. Het Parlement is van mening dat de begroting voor het RAPHAËL-programma (67 miljoen ecu over een periode van vijf jaar) niet toereikend is om een omvattend en samenhangend cultuurbeleid uit te stippelen. Het Europees Parlement vraagt dat voor het programma 96 miljoen ecu wordt uitgetrokken.
Na een grondig debat dat met name betrekking had op de vraag naar de financiering, stelde de Raad vast dat hij niet over de vereiste eenparigheid beschikte om een gemeenschappelijk standpunt vast te stellen. Hij gaf dus opdracht aan de COREPER om het nog hangende punt verder te onderzoeken teneinde het aannemen van een gemeenschappelijk standpunt mogelijk te maken.
De Commissie aanvaardde de meeste van de amendementen die door het Europees Parlement voorgesteld werden, ofwel in hun geheel, ofwel gedeeltelijk. De Commissie kon echter niet instemmen met de amendementen die betrekking hadden op aspecten van de begroting noch de amendementen die door hun huidige formulering buiten het toepassingsgebied van artikel 128 vallen, die tot de derde pijler behoren of die meer verband houden met andere beleidsdomeinen van de Gemeenschap.
Op 8 juli 1996 stelde de Raad zijn gemeenschappelijk standpunt vast en nam hij hierin de meeste amendementen van het Europees Parlement over. Hij bracht ook enkele wijzigingen aan in verband met :
het toepassingsgebied van het programma;
de comitéprocedure;
de duur van het programma en de financiering ervan : de Raad bepaalde voor het programma een duur van 4 jaar vanaf 1 januari 1997 met een totaal begrotingskrediet van 30 miljoen ecu.
In haar advies over de tekst van het gemeenschappelijk standpunt merkt de Commissie op dat zij, hoewel zij de aanpassingen van de Raad in het algemeen aanvaardt, de door de Raad vastgestelde begroting in hoge mate ontoereikend acht, rekening houdend met de doelstellingen en de acties die in het kader van dit programma op stapel staan.
Met de goedkeuring van de aanbeveling voor de tweede lezing van het verslag van de heer Francisco Javier Sanz Fernandez (22 oktober 1996) volgde het Parlement het gemeenschappelijk standpunt van de Raad wat betreft de vermindering van de duur van het programma tot vier jaar. Het wenst het beschikbare krediet evenwel op te trekken van 30 tot 86 miljoen ecu. Het Parlement onderstreept dat de instandhouding van het cultureel erfgoed bijdraagt tot de promotie van het toerisme en dat het noodzakelijk is de cultuur meer toegankelijk te maken voor kansarme groepen en voor burgers van de Europese Unie die in de uithoeken en op het platteland wonen.
In haar advies strekkende tot de wijziging van het voorstel naar aanleiding van de tweede lezing door het EP meldt de Commissie dat zij 5 van de 7 door het Parlement aangenomen amendementen kan overnemen. De Commissie heeft het amendement met betrekking tot de verhoging van het krediet tot 86 miljoen over 4 jaar en het amendement betreffende de comitéprocedure evenwel niet goedgekeurd.
In zijn vergadering van 12 december 1996 stelde de Raad vast dat hij de amendementen die het Europees Parlement in tweede lezing had aangenomen, niet allemaal kan aanvaarden. Hij stelde vast dat het voornaamste nog op te lossen probleem betrekking heeft op de financiering van dit initiatief. Het Bemiddelingscomité zal samengeroepen worden onder het Nederlandse voorzitterschap.
De rechtsgrondslag voor het initiatief van de Commissie zit vervat in artikel 128 van het Verdrag betreffende de Europese Unie; de beslissingen op dit vlak dienen genomen te worden overeenkomstig artikel 189 B van het Verdrag (medebeslissingsprocedure, eenparigheid in de Raad).
Oorspronkelijk was de start van het programma gepland voor 1996. Daar het voorstel van de Commissie echter niet tijdig werd goedgekeurd, lanceerde de Commissie, op eigen initiatief en in afwachting van de definitieve goedkeuring, een aantal pilootprojecten die nu nog steeds lopen.
Zoals hoger reeds vermeld, situeert het belangrijkste knelpunt voor de goedkeuring van het Commissievoorstel zich op het vlak van de financiële middelen.
Het Europees Parlement wenst het actieterrein van het programma zo ruim mogelijk te definiëren (roerend, onroerend en immaterieel cultureel erfgoed).
De meeste Lid-Staten zijn daarentegen de mening toegedaan dat de Europese acties zich moeten toespitsen op het bevorderen van de samenwerking tussen de Lid-Staten zodat er een vruchtbare uitwisseling van know-how kan plaatshebben. Deze beperktere visie heeft uiteraard voor gevolg dat de nood aan financiële middelen geringer is.
In de eerste helft van dit jaar zal het Bemiddelingscomité samenkomen en trachten de meningsverschillen te verzoenen.
De parlementaire controle op het besluitvormingsproces wordt in deze materie waargenomen door het Europees Parlement, dat over medebeslissingsrecht beschikt. Bovendien is cultuur in België een exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschappen. Het document geeft dus geen aanleiding tot een verdergaand onderzoek.
Dit voorstel heeft tot doel een meerjarenprogramma tot stand te brengen om de informatiemaatschappij in Europa te stimuleren en zo de mensen en de bedrijven in Europa voor te bereiden op de toepassing van de nieuwe informatie en communicatietechnologieën.
Het programma loopt van 1 januari 1997 tot 31 december 2001 en voorziet acties met de volgende doelstellingen :
1. bewustmaking en vergroting van het begrip bij het publiek van de potentiële effecten van de informatiemaatschappij en haar nieuwe toepassingen;
2. hulp bij de totstandbrenging van de informatiemaatschappij in Europa door het bevorderen van ruime toegang tot en vertrouwdheid met het gebruik van de nieuwe informatiediensten en -toepassingen;
3. aandacht geven aan en gebruik maken van de mondiale dimensie van de informatiemaatschappij.
Europa mag geen kansen missen om de vruchten van de informatiemaatschappij te plukken in de vorm van grotere economische groei, meer werkgelegenheid en een beter leefklimaat.
Een aantal initiatieven is al genomen op het niveau van de Lid-Staten; zonder begeleidende maatregelen op het niveau van de Europese Unie bestaat echter het gevaar van duplicering van activiteiten en gebrek aan synergie. De door de Commissie voorgenomen activiteiten houden rekening met het subsidiariteitsprincipe tussen de Gemeenschap en de Lid-Staten en tussen de privé en de openbare sector.
De Commissie zal de maatregelen die getroffen zullen worden tot 100 % financieren, zoals :
het verlenen van contracten voor de uitvoering van taken met betrekking tot analyses, verkennende studies, uitvoerige studies van specifieke onderwerpen, de realisatie van demonstratie-activiteiten, alsmede de coördinatie, evaluatie en medefinanciering van activiteiten;
de organisatie van vergaderingen van deskundigen, conferenties, raadplegingen van personen of groepen met gezamenlijke belangen, seminars en de publicatie en verspreiding van informatie, en de deelname en het verlenen van steun daaraan;
bijdragen tot de activiteiten van internationale organisaties met betrekking tot de informatiemaatschappij, in het bijzonder diegene die gericht zijn op het bevorderen van de toegang van ontwikkelingslanden tot het potentieel van de informatiemaatschappij.
De uitsplitsing van de vastleggingskredieten per onderdeel in miljoen ecu (huidige prijzen) is aangegeven in onderstaande tabel :
| Ventilation Uitsplitsing |
Budget 1996 Begroting 1996 |
APB 1997 Voorontw. begroting 1997 |
1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 1997-2001 |
| Sensibilisation. Bewustmaking | 3 | 4 | 3 | 3 | 3 | 2 | 15 |
| Aide à la mise en place de la SI. Hulp bij totstandbrenging IM | 6 | 5 | 5 | 5 | 5 | 5 | 25 |
| Actions internationales. Internationale acties | 2 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 5 |
| Total. Totaal | 11 (*) | 10 | 9 | 9 | 9 | 8 | 45 |
(*) Zonder 1,2 miljoen ecu overgedragen van de begroting 1995.
Halverwege de looptijd van het programma (1997-1998) zal de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een tussentijds evaluatierapport indienen betreffende de opgezette activiteiten en de behaalde resultaten. Er wordt voorgesteld dat het Adviescomité een initiatiefverslag opstelt over de totstandbrenging van de informatiemaatschappij in Europa op basis van het hogergenoemd verslag van de Europese Commissie.
Het is het doel van deze verordening van de Raad alle gebruikers (7) de beschikking te geven over geharmoniseerde statistieken, over het peil en de structuur van de loonkosten in de Europese Unie.
Deze gegevens zijn van zeer groot belang voor het vaststellen, volgen en evalueren van het economisch, sociaal en arbeidsmarktbeleid op regionaal, nationaal en communautair niveau. Deze statistieken zullen ook betrouwbare vergelijkingen mogelijk maken tussen de Lid-Staten en de regio's van de Europese Gemeenschap.
Aan de hand van de in de Lid-Staten beschikbare statistische informatie zijn geen bruikbare vergelijkingen mogelijk, met name wegens de verschillen tussen de enquêtes en de bestaande bronnen, rechtssystemen en administratieve praktijken.
De enquête zal geen betrekking hebben op ondernemingen met minder dan 10 werknemers. De ingewonnen gegevens zullen betrekking hebben op verschillende grootteklassen.
Voor de statistieken wordt gebruik gemaakt van een steekproef ten einde de belasting voor de ondernemingen en de nationale bureaus voor de statistiek te verminderen. Het zal niet nodig zijn de enquête te houden als de Lid-Staten uit andere bronnen over informatie beschikken die qua nauwkeurigheid, kwaliteit en actualiteit aan de bij de enquête gestelde eisen voldoet.
Dit voorstel van verordening zal gevolgen hebben voor ondernemingen in de volgende sectoren : winning van delfstoffen, verwerkende industrie, productie en distributie van elektriciteit, gas en water, bouwnijverheid, groot- en detailhandel, herstelling van auto's, motorrijwielen en huishoudelijke artikelen, hotels en restaurants, reisbureau's en reisorganisatoren, hulp aan toeristen, vervoer, opslag en communicatie, financiële instellingen, exclusief het verzekeringswezen en pensioenfondsen, exclusief verplichte sociale verzekering, financiële instellingen, exploitatie van en handel in onroerend goed, verhuur en zakelijke dienstverlening.
Er worden gegevens verzameld over :
de totale loonkosten;
het totaal aantal werknemers;
de arbeidsduur.
De enquête wordt in 1997 gehouden en de resultaten zullen in 1998/1999 bij Eurostat worden ingediend.
De statistische diensten van de Lid-Staten verwerken de antwoorden en bezorgen de resultaten.
Het onderzoek naar het niveau en de structuur van de loonkosten wordt 4-jaarlijks door het Nationaal Instituut voor de Statistiek uitgevoerd. Het laatste betreft 1992. Momenteel is het N.I.S. bezig met de voorbereiding van de enquête gaande over het jaar 1996. De statistieken over het niveau en de structuur van de loonkosten 1996 wordt voorgeschreven door de EG-verordening nr 23/97 van de Raad van 20 december 1996, gepubliceerd in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen van 10 januari 1997.
De statistische eenheid in het onderzoek is de lokale eenheid, ingedeeld naar de hoofdactiviteit van de eenheid, naar regio en naar grootteklasse volgens het aantal werknemers van de onderneming waarvan zij afhankelijk is. Het steekproevenplan is op dit ogenblik nog niet beschikbaar, maar bij benadering kan gesteld worden dat om en bij de 10 000 firma's in het onderzoek zullen opgenomen worden.
De gevraagde informatie heeft betrekking op :
het aantal werknemers (voltijds/deeltijds);
de arbeidsduur (effectief gewerkte uren);
lonen en salarissen;
vergoeding voor niet-gewerkte dagen;
voordelen in natura;
werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid (wettelijke, conventionele, contractuele of vrijwillige bijdragen);
sociale uitkeringen van de werkgever (gewaarborgd loon, ontslagvergoeding);
andere uitgaven van sociale aard (kantines en maaltijdcheques, transportkostenvergoeding);
kosten voor beroepsopleiding (leerlingen);
interimwerk.
De totale loonkost wordt berekend op het niveau van de sector.
De resultatentabellen worden gepubliceerd per sector (NACE rev1-3) voor het rijk, per regio en per grootteklasse.
De resultaten van dit onderzoek zullen door het N.I.S. aan de Nationale Bank van België en aan de beroepsfederaties worden overgezonden.
Actuele, nauwkeurige en vergelijkbare gegevens over het peil en de structuur van de loonkosten zijn noodzakelijk voor de uitvoering en evaluatie voor het economisch, sociaal en ondernemingsbeleid. Er wordt voorgesteld om de resultaten van dit onderzoek te gebruiken en te integreren in het verslag dat het Adviescomité zal wijden aan het sociale Europa.
Deze mededeling is vergezeld van twee voorstellen van verordening van de Raad over :
i) versterking van het toezicht op en de coördinatie van begrotingssituaties;
ii) bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten.
i) Het eerste voorstel van verordening beoogt het tot stand brengen van een regeling voor het vroegtijdig signaleren van afwijkingen van de begrotingsdoelstellingen, die elke Lid-Staat, die deelneemt aan de eenheidsmunt, moet vaststellen in een stabiliteitsprogramma (9).
ii) Het tweede voorstel van verordening wil de toepassing van de procedure bij buitensporige tekorten inclusief het opleggen van sancties verduidelijken en bespoedigen, zodat hiervan een duidelijk afschrikkingseffect uitgaat.
i) De deelnemers aan de derde fase van de EMU verplichten zich ertoe vóór 1 januari 1999 en nadien jaarlijks aan Raad en Commissie stabiliteitsprogramma's voor te leggen. Ze duiden daarbij een middellange-termijndoelstelling aan, zowel voor het budgettaire deficit als voor de globale schuld, evenals de maatregelen om deze doelstelling te bereiken. Deze doelstelling wordt omschreven als tenderend naar een budgettair evenwicht of met een overschot.
De Commissie en het Monetair Comité onderzoeken de voorgelegde programma's. Op hun voorstel kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid de programma's goedkeuren of de Lid-Staat aanbevelen het voorgestelde programma te wijzigen.
Op basis van de gegevens van de Lid-Staat zelf en van de Commissie-evaluatie, volgt de Raad de tenuitvoerlegging van de stabiliteitsprogramma's. Indien een afwijking van de middellange-termijndoelstelling of van de voorziene maatregelen wordt vastgesteld, zendt de Raad, op basis van een beslissing met gekwalificeerde meerderheid, een aanbeveling aan de Lid-Staat met de uitnodiging de nodige budgettaire correctiemaatregelen te treffen. Indien de afwijking voortduurt of verergert, zendt de Raad een aanbeveling met specifieke correctiemaatregelen.
ii) Buitensporige tekorten kunnen tot sancties aanleiding geven. Op aanbeveling van de Commissie besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid of er al dan niet een buitensporig tekort bestaat. Indien dit wordt vastgesteld, worden aanbevelingen aan de Lid-Staat gericht. Indien de aanbevelingen niet worden opgevolgd binnen de vier maanden, kan de Raad ze openbaar maken.
Het buitensporig tekort wordt als « tijdelijk » en « uitzonderlijk » beschouwd indien dit het gevolg is van een ongewone gebeurtenis die aan de controle van de Lid-Staat ontsnapt of indien dit het gevolg is van een zware recessie, in het bijzonder wanneer de reële jaarlijkse groei « significant » negatief is (10).
Wanneer de Raad vaststelt dat een Lid-Staat vier maanden na het vaststellen van een buitensporig tekort blijft verzuimen uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de Raad, kan de Raad binnen de maand de Lid-Staat aanmanen maatregelen te treffen om het deficit te verminderen. Binnen de twee maanden hieropvolgend beslist de Raad « normaliter » sancties toe te passen. De volledige procedure kan maximaal tien maanden bedragen.
Sancties bestaan in het verplicht deponeren van een bedrag bij de Commissie (0,2 % van het BBP vast + een variabel bedrag in functie van de overschrijding van de referentiewaarde voor het overheidstekort). Indien het buitensporig tekort alleen het gevolg is van het niet-naleven van de referentiewaarde voor de openbare schuld, bedraagt het gedeponeerde bedrag 0,2 % van het BBP. Indien binnen de termijn van twee jaar volgens de Raad het buitensporige tekort niet werd gecorrigeerd, zal het gedeponeerde bedrag in beginsel in boete worden omgezet. Bovendien kan de Raad beslissen bijkomende maatregelen te treffen en nieuwe sancties opleggen. Indien echter de Lid-Staat belangrijke vooruitgang boekt bij het corrigeren van het buitensporige tekort, kan de Raad besluiten de sancties geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden. De bij de Commissie gedeponeerde gelden brengen geen intrest op voor de betrokken Lid-Staat. Intresten en boetes worden bij de inkomsten van het algemeen budget van de E.G. gerekend.
De mededeling van de Commissie is een antwoord op de voorstellen voor een stabiliteitspact die oorspronkelijk door de Duitse regering werden geformuleerd.
In december 1995 reeds stelde de Europese Raad te Madrid dat begrotingsdiscipline essentieel is voor het welslagen van de EMU en van de aanvaarding van de gemeenschappelijke munt door het publiek. In het voortgangsverslag van de Ecofin-Raad aan de Europese Raad van Florence (juni 1996) werden de grote lijnen van een stabiliteits- en groeipact aangegeven. Over de hoofdelementen van het pact werd tijdens de informele Ecofin-Raad van Dublin (september 1996) overeenstemming bereikt.
Het voorliggende Commissiedocument dat dateert van 16 oktober 1996, werkt de hoofdelementen verder uit onder vorm van voorstellen van verordening.
Sindsdien heeft de Europese Raad te Dublin (december 1996) overeenstemming bereikt over de beginselen en de voornaamste onderdelen van het stabiliteits- en groeipact en heeft hij de Ecofin-Raad verzocht de Commissievoorstellen van twee verordeningen « met voortvarendheid te bestuderen ». Voorts verzocht hij de Ecofin-Raad een door de Europese Raad in juni 1997 aan te nemen ontwerpresolutie op te stellen over het stabiliteits- en groeipact, waarin de plechtige politieke verbintenissen van de Lid-Staten, de Commissie en de Raad tot een strikte toepassing van het Verdrag en de wettelijke bepalingen betreffende de begrotingsstabiliteit zijn vastgelegd.
De voorbereidende werkzaamheden betreffende de ontwerpresolutie hebben momenteel plaats op het niveau van het Monetair Comité.
De eerste verordening wordt door de Commissie voorgesteld op basis van artikel 103, § 5 van het Verdrag, dat bepaalt dat een beslissing volgens de « samenwerkingsprocedure » (artikel 189 C) dient te worden genomen, waarbij de Raad met gekwalificeerde meerderheid beslist. De verordening zou op 1 juli 1998 van kracht worden.
De tweede verordening wordt voorgesteld op basis van artikel 104 C, § 14, 2e lid dat voorziet in raadpleging van het E.P. en beslissing met eenparigheid van stemmen in de Raad. De verordening zou op 1 januari 1999 in werking treden.
Daar het stabiliteits- en groeipact, zoals voorgesteld door de Europese Commissie, verregaande gevolgen zal hebben voor België, wordt de Regering verzocht om het Parlement te informeren over elke significante vooruitgang in de voorbereidende werkzaamheden (o.m. op het niveau van het Monetair Comité) en het te raadplegen vooraleer een bindende politieke beslissing terzake wordt genomen (zij het in de Europese Raad, de Ecofin-Raad of enig ander bevoegd politiek beslissingsorgaan).
Na meer dan twintig jaar communautaire milieuwetgeving is er een basiswetgeving op dit gebied tot stand gebracht. Bij het streven naar een duurzame ontwikkeling neemt een adequate implementatie van dit « acquis communautaire » in het milieubeleid een belangrijke plaats in. Het vervangen van regelgeving door andere beleidsinstrumenten is tevens een van de hoofddoelstellingen van het vijfde milieu-actieprogramma.
Het bevorderen van overeenkomsten met de industrie is een van de middelen waarmee het beleidsinstrumentarium kan worden verbreed. De Mededeling past dan ook in de strategie van het vijfde actieprogramma. Onlangs heeft de Commissie dit in haar voorstel voor een herziening van het programma nogmaals bevestigd.
Overeenkomsten (convenanten) met de industrie vormen een dynamisch instrument dat op regionaal, nationaal, communautair en internationaal niveau kan worden ingezet. Tot dusver hadden convenanten meestal een niet-bindend en vrijwillig karakter. De laatste tijd hebben verscheidene Lid-Staten echter voor een meer formele en bindende benadering gekozen.
In het kader van milieuconvenanten kunnen er, vooruitlopend op wetgeving, doelmatige maatregelen worden getroffen, zodat de hoeveelheid wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen kan worden verminderd. De Mededeling pas dan ook in het streven van de Commissie om de communautaire wetgeving te vereenvoudigen en de kwaliteit ervan te verbeteren. Overeenkomsten kunnen dienen als aanvulling van wetgeving en eventueel ook als implementatie-instrument worden ingezet. In een bindende vorm zijn het doelmatige en adequate instrumenten ter verwezenlijking van de algemene doelstellingen van communautaire richtlijnen, met name wat betreft de implementatie van programma's ter vermindering van verontreiniging. Op communautair niveau bieden dergelijke overeenkomsten de Commissie de mogelijkheid om milieuproblemen aan te pakken zonder dat daarvoor naar het traditionele regelgevingsinstrumentarium behoeft te worden gegrepen.
Milieuconvenanten hebben drie belangrijke voordelen. Zij kunnen een pro-actieve houding van de zijde van de industrie bevorderen, kosteneffectieve en pasklare oplossingen bieden en de verwezenlijking van milieudoelstellingen versnellen en vergemakkelijken. Ten einde het gebruik van overeenkomsten aan te moedigen, wordt in deze Mededeling een aantal algemene richtsnoeren geformuleerd, waarmee de transparantie van overeenkomsten, die van essentieel belang is voor hun doelmatigheid, wordt gewaarborgd. Daarom wordt in deze Mededeling gepleit voor voorafgaand overleg met de betrokken partijen, een bindende vorm, gekwantificeerde en gefaseerde doelstellingen, monitoring van resultaten en bekendmaking van de overeenkomst en van de bereikte resultaten. Met behulp van deze criteria moet worden voorkomen dat de vastgestelde doelstellingen te vaag zijn, de nodige transparantie ontbreekt en de concurrentie wordt vervalst door « zwartrijders ».
Tot de Lid-Staten wordt een aanbeveling gericht die een duidelijk kader moet bieden voor het gebruik van milieuconvenanten als middel tot uitvoering van communautaire richtlijnen.
Het betreffende document kan te gepasten tijde terug bekeken worden in het licht van het advies dat door het Adviescomité gevraagd werd aan de Nationale Raad voor Duurzame Ontwikkeling over onder meer het vijfde milieuactieprogramma (COM (95) 0624 en COM (95) 0647) « Op weg naar duurzame ontwikkeling ». Zie Stuk Kamer nr. 784/1 96-97 en Senaat nr. 1-480/1.
De Gemeenschap bevindt zich wat het milieubeleid betreft in een cruciale fase. De eerste etappe van het beleid dat erin bestond om wetgeving te maken voor de omvangrijke milieuproblemen waarmee de Gemeenschap werd geconfronteerd, is grotendeels afgelegd als gevolg van de werkzaamheden van de Gemeenschap gedurende de laatste twintig jaar om een wettelijk kader tot stand te brengen zodat een hoog niveau van bescherming voor alle aspecten van het milieu zou zijn gegarandeerd. Er werden meer dan 200 besluiten op het gebied van de communautaire milieuwetgeving goedgekeurd. Hierbij gaat het meestal om richtlijnen zodat er aanvankelijk omzettings- en gelijkvormigheidsproblemen ontstonden, terwijl er thans, gezien het feit dat de meeste richtlijnen inderdaad zijn omgezet, problemen ontstaan in verband met de praktische toepassing en de naleving, terwijl verordeningen uitsluitend problemen van praktische toepassing en naleving oproepen.
Een tweede etappe wordt nu aangevat, waarin het acquis communautaire verder wordt uitgebouwd en geconsolideerd, en men wijzigingen probeert aan te brengen in de huidige trends, praktijken en opvattingen. In het vijfde communautaire milieu-actieprogramma betreffende het milieu en de duurzame groei, dat onlangs werd bijgesteld en ten aanzien waarvan de Commissie heeft voorgesteld om de tenuitvoerlegging te bespoedigen (11), is hiervoor een aantal prioriteiten vastgelegd. Tenuitvoerlegging en controle daarop via gedeelde verantwoordelijkheid zijn enkele van deze sleutelelementen, samen met de herziening en/of vereenvoudiging van een deel van de bestaande wetgeving en de uitbreiding van de verschillende instrumenten via gemeenschappelijke initiatieven met betrekking tot vrijwillige overeenkomsten en fiscale en economische instrumenten.
Een hoog niveau van milieubescherming kan alleen worden bereikt indien ons wettelijk kader op de juiste wijze ten uitvoer wordt gelegd. Indien niet op de juiste wijze wordt omgegaan met het acquis communautaire op milieugebied en dit niet op gelijke wijze in alle Lid-Staten wordt nageleefd, kan het toekomstige milieubeleid van de Gemeenschap niet efficiënt zijn en zullen de doelstellingen van het Verdrag niet volledig worden bereikt. Het milieu zal dan onbeschermd blijven, terwijl een andere mogelijkheid is dat de bescherming in de verschillende Lid-Staten en regio's van de Gemeenschap ongelijk zal zijn en dan onder andere tot concurrentievervalsing zal leiden.
In dit opzicht dient er ook op te worden gewezen dat, ter voorbereiding van de uitbreiding van de Unie, de Commissie nauw samenwerkt met de autoriteiten van de kandidaat Lid-Staten zodat aan deze steun kan worden verleend bij de goedkeuring en de tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving op het gebied van het milieu (12).
De Commissie is dus van mening dat er voorrang moet worden gegeven aan maatregelen ter verbetering van de tenuitvoerlegging van het Gemeenschapsrecht aangezien de Gemeenschap het tijdperk ingaat van consolidering van het acquis communautaire op milieugebied.
Bovendien komt de Commissie op grond van haar ervaringen tot de conclusie dat de huidige middelen om te zorgen voor naleving, namelijk gebruikmaking van de procedure krachtens de artikelen 169 en 171 van het Verdrag, hoewel belangrijk, gezaghebbend en noodzakelijk, niet snel genoeg, noch voldoende geschikt zijn voor de bescherming van het milieu tegen inbreuken op het communautair recht. Een aantal problemen die verband houden met speciale kenmerken van het milieurecht kunnen tot op zekere hoogte worden opgelost door het aantal milieu-instrumenten uit te breiden, maar er is ook een grotere verscheidenheid nodig en decentralisatie van de controle.
Dienovereenkomstig heeft de Commissie in deze mededeling een nieuwe brede aanpak geïntroduceerd waarbij het gehele regelgevingstraject aan de orde komt en alle betrokkenen een rol spelen. Er komen een aantal nieuwe voorstellen die gericht zijn op verbetering van de tenuitvoerlegging van het Gemeenschapsrecht op alle niveaus.
De Commissie verwacht met deze mededeling het algehele beeld van de tenuitvoerlegging en de naleving een bredere bekendheid te geven en vervolgens volledig gebruik te maken van haar recht van initiatief in het licht van de reacties op deze mededeling en de discussie over hetgeen wat door alle betrokkenen en op alle niveaus moet worden gedaan om de situatie te verbeteren.
Het betreffende document kan te gepasten tijde terug bekeken worden in het licht van het advies dat door het Adviescomité gevraagd werd aan de Nationale Raad voor Duurzame Ontwikkeling over o.m. het vijfde milieu-actieprogramma [COM (95) 0624 en COM (95) 0647 Op weg naar duurzame ontwikkeling]. Zie Stuk Kamer 784/1 96/97 en Senaat 1-480/1.
| Document | Onderzoek door het Comité |
Verslag | Conclusie | Opvolging | Mededeling aan de plenaire vergadering van de Kamer |
| Europese defensie - industrie. COM(96)0010 |
12.11.1996 | 1-480/1-96/97 (S). 784-1-96/97 (K). |
Overzending voor informatie en eventueel verder onderzoek aan de bevoegde Commissies van Kamer en Senaat. | Brief aan de Voorzitter van de Commissie Defensie (Kamer) op 23 januari 1997 Brief aan de Voorzitter van de Commissie Buitenlandse zaken (Senaat) op 22 januari 1997. | 20.03.1997 |
| Milieu en duurzame ontwikkeling. COM(95)0647 |
12.11.1996 | 1-480/1-96/97 (S). 784-1-96/97 (K). |
Advies gevraagd aan de Nationale Raad voor Duurzame Ontwikkeling (NDRO). | Brief aan de Voorzitter (Prins Filip) van de NDRO door de Voorzitters van Kamer en Senaat op 15 januari 1997. | 20.03.1997 |
| Transeuropees vervoersnetwerk. COM(94)0106 |
12.11.1996 | 1-480/1-96/97 (S). 784-1-96/97 (K). |
Deze problematiek zal onderzocht worden in het kader van een initiatiefrapport over de tenuitvoerlegging van het Witboek Delors over Tewerkstelling, groei en mededinging. | 20.03.1997 | |
| Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde. COM(95)0731 |
12.11.1996 | 1-480/1-96/97 (S). 784-1-96/97 (K). |
Bijkomende informatie te vragen aan de Regering inzake haar standpunt en houding hierover in de Raad. | Brief aan de Minister van Financiën op 8 januari 1997. | 20.03.1997 |
| Grensoverschrijdende samenwerking tussen de Gemeenschap en de LMOE in 1994. COM(95)0662 |
12.11.1996 | 1-480/1-96/97 (S). 784-1-96/97 (K). |
Het informatierapport heeft niet onmiddellijk betrekking op België. Er is geen verder onderzoek nodig. | | 20.03.1997 |
| Actieprogramma van de gemeenschappelijke douane - Douane 2000. COM(95)0119 |
12.11.1996 | 1-480/1-96/97 (S). 784-1-96/97 (K). |
Deze problematiek wordt onderzocht in het kader van een initiatiefrapport van de heer Chanterie (EP) over de fraudebestrijding in de Europese Unie. | 20.03.1997 | |
| Kwaliteit van water bestemd voor het menselijk gebruik. COM(94)0612 |
12.11.1996 | 1-480/1-96/97 (S). 784-1-96/97 (K). |
Er zijn geen redenen om het document verder te onderzoeken. | | 20.03.1997 |
| Fraude en onregelmatigheden die een nadeel zijn voor de financiële belangen van de Europese Gemeenschap. COM(95)0690 |
12.11.1996 | 1-480/1-96/97 (S). 784-1-96/97 (K). |
Deze problematiek wordt onderzocht in het kader van een initiatiefrapport van de heer Chanterie (EP) over de fraudebestrijding in de Europese Unie. | 20.03.1997 | |
| Toepassing van het subsidiariteitsprincipe. SEC(96)0002 |
12.11.1996 | 1-480/1-96/97 (S). 784-1-96/97 (K). |
Een rapport zal aan dit onderwerp gewijd worden op basis van het rapport van de Commissie van de Europese Raad te Dublin en het betreffende rapport van de Franse Senaat. | 20.03.1997 | |
| Veiligheid van het vervoer van radioactive stoffen. COM(96)0011 |
14.12.1996 | 1-504/1 (S). 850/1-96/97 (K). |
De technische fiche en het document van de Commissie worden ter informatie en eventueel verder onderzoek aan de bevoegde Commissies van Kamer en Senaat overgezonden. | Brief op 23 januari 1997 aan de Voorzitters van de Commissies voor Bedrijfleven, Volksgezondheid en Binnenlandse zaken (Kamer). Brief op 22 januari 1997 aan de Voorzitters van de Commissies Financiën en Economische Zaken en Sociale zaken (Senaat). | 20.03.1997 |
| Telecommunicatie. COM(96)0543 |
14.12.1996 | 1-504/1 (S). 850/1-96/97 (K). |
Er zijn geen redenen tot verder onderzoek. | | 20.03.1997 |
| Mededeling van de Commissie over het energiebeleid. COM(96)0320 |
14.12.1996 | 1-504/1 (S). 850/1-96/97 (K). |
Er zijn geen redenen tot verder onderzoek. | | 20.03.1997 |
| Richtsnoeren van de transeuropese netwerken in de energiesector. COM(96)0390 |
14.12.1996 | 1-504/1 (S). 850/1-96/97 (K). |
Er zijn geen redenen tot verder onderzoek. | | 20.03.1997 |
| Globale richtsnoeren voor het economisch beleid. COM(96)0211 |
14.12.1996 | 1-504/1 (S). 850/1-96/97 (K). |
De technische fiche en het document van de Commissie worden ten informatie en eventueel verder onderzoek aan de bevoegde Commissies van Kamer en Senaat overgezonden. | Brief van 23 januari 1997 aan de Voorzitters van de Commissie Financiën en Bedrijfsleven (Kamer). Brief van 22 januari 1997 aan de Voorzitter van de Commissie Financiën en Economische zaken (Senaat). | 20.03.1997 |
| Strijd tegen fraude bij doorvoer. SEC(96)0290 |
14.12.1996 | 1-504/1 (S). 850/1-96/97 (K). |
Deze problematiek wordt onderzocht in het kader van een initiatiefrapport van de heer R. Chanterie (E.P.) over de fraudebestrijding in de Europese Unie. | 20.03.1997 | |
| Cacao- en chocoladeproducten Com(95)0722 |
14.12.1996 | 1-504/1 (S). 850/1-96/97 (K). |
Het Adviescomité heeft besloten tot een grondiger onderzoek. | Een hoorzitting hierover werd georganiseerd op 25 februari 1997. | 20.03.1997 |
| Werkprogramma van de Commissie voor 1997. COM(96)0507 |
14.12.1996 | 1-504/1 (S). 850/1-96/97 (K). |
Organisatie van een hoorzitting met de Permanente Vertegenwoordiger van België bij de Europese Unie over het werkprogramma van de Commissie voor 1997. | De hoorzitting met de heer de Schoutheete de Tervarent, Permanent Vertegenwoordiger van België bij de Europese Unie, heeft plaatsgehad op 28 januari 1997. | 20.03.1997 |
| Controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht. COM(96)0600 |
14.12.1996 | 1-504/1 (S). 850/1-96/97 (K). |
Het Federaal parlement moet in het bezit gesteld worden van het jaarlijks rapport over de tenuitvoerlegging van het EEG-Verdrag, dat de Regering jaarlijks dient over te zenden aan de Wetgevende Kamers, krachtens artikel 2 van de wet van 2 december 1957 houdende de goedkeuring van dat Verdrag. | Brief van 10 januari 1997 aan de Eerste Minister. | 20.03.1997 |
| Gemeenschappelijk BTW-stelsel COM(96)0328 |
25.02.1997 | 1-562/1-96/97 (S). 953/1-96/97 (K). |
Er wordt op meer uitgewerkte voorstellen van de Europese Commissie gewacht vooraleer over te gaan tot een diepgaandere behandeling van dit thema. De technische fiche en het document van de Europese Commissie worden ter informatie en ter eventuele verdere behandeling overgemaakt aan de bevoegde Commissies van Kamer en Senaat. | ||
| Wisselkoersbetrekkingen CSE(95)2108 |
25.02.1997 | 1-562/1-96/97 (S). 953/1-96/97 (K). |
De technische fiche en het document van de Europese Commissie worden ter informatie en ter eventuele verdere behandeling overgemaakt aan de bevoegde Commissies van Kamer en Senaat. | ||
| Bestrijding van geluidshinder COM(96)0540 |
25.02.1997 | 1-562/1-96/97 (S). 953/1-96/97 (K). |
Een technische fiche zal opgemaakt worden over de twee volgende documenten : 1. Tenuitvoerlegging van het gemeenschapsrecht inzake leefmilieu. Mededeling van de Commissie, COM (96)0500 2. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over milieuconvenanten, COM(96)0561. |
||
| Onderwijs COM(96)0471 |
25.02.1997 | 1-562/1-96/97 (S). 953/1-96/97 (K). |
In België zijn de gemeenschappen bevoegd voor onderwijs en beroepsopleiding. Het voorliggende document hoeft dus niet verder te worden besproken. | ||
| Verkoop van en waarborgen voor consumptiegoederen COM(95)520 |
25.02.1997 | 1-562/1-96/97 (S). 953/1-96/97 (K). |
Gelet op wat voorafgaat, is het aangewezen met de bespreking van dit voorstel te wachten tot het een verder gevorderd stadium heeft bereikt. | ||
| Communautair douanewetboek COM(96)326 |
25.02.1997 | 1-562/1-96/97 (S). 953/1-96/97 (K). |
De problematiek wordt verder behandeld in het rapport over Europese fraudebestrijding dat de heer Chanterie (EP) namens het Adviescomité voorbereidt. |
(1) Derde zitting van de 49e zittingsperiode.
(2) « Observatoire européen institutionnel législatif (O.E.I.L.) » (Europees wetgevingbestand).
Doel van O.E.I.L. is de opvolging van de fasen in het besluitvormingproces van de Europese Gemeenschap om parlementaire controle mogelijk te maken en de parlementaire instanties toe te laten te gepasten tijde te interveniëren.
Alle informatie betreffende de wetgevingsprocedure (vanaf de aankondiging in het Wetgevend programma en de indiening van een voorstel van de Europese Commissie tot en met de aanneming door de Raad (na de beraadslaging in het Europees Parlement en de Raad) is opgenomen in een centraal informatica-systeem. Van elke fase wordt een korte synthese gegeven.
Het instrument bevat ook informatie over niet-wetgevingsvoorstellen (witboeken, aanbevelingen, enz.).
O.E.I.L. wordt beheerd door het Europees Parlement.
(3) Gewijzigd door de bijzondere wet van 5 mei 1993 betreffende de internationale betrekkingen van de Gemeenschappen en de Gewesten. Deze wet voert een nieuwe titel in, luidend als volgt :
Artikel 4. In de bijzondere wet wordt een nieuwe Titel IVter « Informatie van de Kamers en de Raden over de voorstellen van normatieve rechtshandelingen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen » ingevoegd, luidende :
« Titel IVter. Informatie van de Kamers en de Raden over de voorstellen van normatieve rechtshandelingen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 92quater. Vanaf hun doorzending aan de Raad van de Europese Gemeenschappen worden de voorstellen van verordening en richtlijn en, in voorkomend geval, van de andere normatieve rechtshandelingen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen overgezonden aan de Kamers en de Raden, elk wat hen betreft. »
De bijzondere wet van 16 juli 1993, artikel 62, voegt hieraan nog volgende alinea toe :
« De Kamers kunnen hun advies over deze voorstellen geven aan de Koning overeenkomstig de regels vastgesteld door de parlementaire overlegcommissie, bedoeld in artikel 41, § 5, van de Grondwet.
De Raden kunnen een advies over deze voorstellen geven aan hun Regering. »
(4) Deze rapporten geven vooreerst een synthese en peilen verder naar de juridische, sociaal-economische en politieke impact van het voorstel voor België.
(5) COM (94) 0356.
(6) Verdrag betreffende de Europese Unie, artikel 128.
(7) Met « gebruikers » worden bedoeld de communautaire instellingen, de nationale administraties, de politieke, economische en sociale beleidsmensen van de Gemeenschap evenals de wetenschappelijke wereld.
(8) Dit document werd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken naar het Adviescomité gezonden.
(9) De Lid-Staten die niet deelnemen aan de eenheidsmunt worden geacht deel te nemen aan een nieuw wisselkoersmechanisme. Zie : doc. Senaat nr. 1-562/1 - 1996/1997, doc. Kamer nr. 953/1 - 96/97, blz. 12.
(10) In de conclusies van de Europese Raad van Dublin wordt gesteld dat economische neergang alleen als uitzonderlijk aan te merken is wanneer de daling van het reële BBP op jaarbasis ten minste 2 % bedraagt.
(11) Voortgangsverslag van de Commissie over de uitvoering van het beleidsplan en actieprogramma van de Europese Gemeenschap inzake het milieu en duurzame ontwikkeling, « Op weg naar duurzame ontwikkeling » COM(95) 624 en het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad inzake de herziening daarvan COM (95) 647 van 24 januari 1996.
(12) Via het Phare-programma wordt ongeveer 100 miljoen ecu per jaar toegekend voor milieuprojecten in Midden- en Oost-Europa waardoor de nationale en lokale overheden geholpen worden de communautaire milieuwetgeving over te nemen en toe te passen, via opleidingsprogramma's en het verschaffen van infrastructuur. Wat Cyprus en Malta betreft zal de Commissie steun blijven verlenen voor de harmonisatie van de wetgeving op milieugebied in het kader van het acquis communautaire en de voorbereidingen voor toetreding van deze landen tot de Unie.