4-110 | 4-110 |
M. le président. - M. Melchior Wathelet, secrétaire d'État au Budget, à la Politique de migration et d'asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales, répondra.
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - De Europese Commissie opende in februari 2009 een formele inbreukprocedure tegen de notionele intrestaftrek, het paradepaardje van ons land om buitenlandse investeringen aan te trekken.
Het geeft bedrijven de mogelijkheid een fictieve intrest op het eigen vermogen af te trekken van hun belastbare winst. Volgens Europa is dat strijdig met het vrije kapitaalverkeer en de vrijheid van vestiging, aangezien bedrijven buiten ons land er geen gebruik van kunnen maken. De notionele intrestaftrek is net ontstaan omdat Europa het fiscale gunstregime voor in ons land gevestigde buitenlandse hoofdkwartieren verbood.
De huidige fiscale onzekerheid kan buitenlandse ondernemingen ertoe aanzetten toch niet voor ons land te kiezen, ondanks de grote populariteit van de notionele intrestaftrek bij onze bedrijven.
De notionele intrestaftrek wordt geacht de bedrijven aan te zetten tot het verbeteren van hun kapitaalbasis, wat hen in tijden van kredietschaarste en economische crisis weerbaarder maakt.
Verbeteren bedrijven hun kapitaalbasis door de notionele aftrek? Heeft de minister daarop enig zicht?
Hoe ver staat de Europese inbreukprocedure?
Welke argumenten voert de minister aan ter verdediging van de notionele intrestaftrek?
Zoekt hij bij een veroordeling in de toekomst een andere manier om buitenlandse bedrijven die zich in ons land vestigen, fiscaal te bevoordelen en wordt daarop nu reeds geanticipeerd, gelet op de stappen die gedaan zijn door de Europese Commissie inzake de notionele interestaftrek? Zo ja, hoe?
De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. - Het antwoord van de minister luidt als volgt.
Sinds het aanslagjaar 2007 kunnen vennootschappen de notionele interestaftrek toepassen. De notionele interestaftrek wordt berekend op het gecorrigeerd eigen vermogen. Het kapitaal van een vennootschap maakt deel uit van dit gecorrigeerd eigen vermogen.
Uit gegevens van de Nationale Bank blijkt dat sinds het invoeren van de belastingaftrek voor risicokapitaal het maatschappelijk kapitaal van de in België gevestigde vennootschappen sterk gestegen is. In 2006 bedroeg de netto kapitaaltoename - dat is het verschil tussen de stijging van het kapitaal door oprichting van vennootschappen of door kapitaalverhoging en de afname van kapitaal door kapitaalverminderingen - 102 miljard euro. In 2007 steeg de netto kapitaaltoename tot 141 miljard euro.
Wat de Belgische niet-financiële vennootschappen betreft, werd in de jaren 2006-2008 per jaar gemiddeld voor zo'n 85 miljard euro aan aandelen - genoteerde en vooral niet-genoteerde - uitgegeven, zo'n zeven maal meer dan gemiddeld in de drie voorgaande jaren.
Voor het jaar 2009 zijn nog geen volledige cijfers beschikbaar.
Het succes van de aandelenuitgifte heeft de financiële structuur van de Belgische niet-financiële ondernemingen aanzienlijk versterkt: eind september 2009 vormden de aandelen 67,3 procent van hun totale uitstaande financiële verplichtingen tegenover 63,5 procent eind 2005. Deze gezonde financiële structuur was een welkome buffer tegen de financiële crisis en beschermde de ondernemingen tegen kredietbeperkingen door de banken.
Op 19 februari 2009 opende de Europese Commissie een formele inbreukprocedure tegen de notionele interestaftrek. Hierop heeft de Belgische regering op 15 april 2009 haar standpunt verduidelijkt aan de Europese Commissie.
De Europese Commissie vraagt zich meer bepaald af of de twee beperkingen inzake aftrek notionele interest, enerzijds met betrekking tot investeringen in vaste inrichtingen in het buitenland en anderzijds met betrekking tot onroerende goederen in het buitenland, wel verenigbaar zijn met de bepalingen van het EG-Verdrag en de EER-Overeenkomst.
Zoals ik reeds antwoordde op mondelinge vraag 12754 van de heer Goyvaerts en mondelinge vraag 12770 van de heer Van der Maelen, meent de regering dat het niet opportuun is om de aftrek van de notionele interestaftrek uit te breiden. De aftrek voor risicokapitaal is immers van toepassing met betrekking tot investeringen in vaste inrichtingen en onroerende goederen in het buitenland waarvan de inkomsten in België niet zijn vrijgesteld bij verdrag. De aftrek voor risicokapitaal is eveneens van toepassing met betrekking tot de Belgische inrichtingen van buitenlandse vennootschappen.
De beperkingen vinden dus veeleer hun oorsprong in een gebrek aan harmonisatie van de fiscale regels op Europees vlak. Een staat is niet gehouden zijn fiscaal stelsel aan te passen aan het stelsel toepasselijk in een andere staat. Dit is coherent met en conform de door de OESO ontwikkelde principes van het internationale fiscale recht.
Een maatregel ter vervanging van de notionele interestaftrek is niet aan de orde. De Europese Commissie beschouwt de notionele interestaftrek niet als verboden staatssteun. Ze vraagt zich alleen af of de notionele interestaftrek niet in strijd is met de EG- en EER-verdragsregels met betrekking tot investeringen in een vaste inrichting of met betrekking tot onroerende goederen in een andere lidstaat waarvan de inkomsten in België bij verdrag zijn vrijgesteld.
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). - De recente cijfers zijn zeer belangrijk en ik zal ze, zodra ze voor 2009 beschikbaar zijn, in een schriftelijke vraag nogmaals opvragen. Ik kan erin komen dat een uitbreiding van de notionele intrestaftrek niet nodig is. Als de kapitaalbasis van onze bedrijven, zoals het deels de bedoeling was, verbeterd is, dan zal ze op een bepaald ogenblik stagneren en zal men de notionele intrestaftrek of een soortgelijk systeem om de hoofdkwartieren van buitenlandse bedrijven aan te trekken, geen effect meer genereren.
Mijn vraag is of het nog nodig is die notionele intrestaftrek aan te houden, nu de Europese Unie daarmee een probleem heeft. Het is weliswaar niet verboden, maar, ook gelet op het dalende effect ervan, kunnen we ons afvragen of de regeling behouden moet blijven.