5-1997/3

5-1997/3

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

13 MAART 2013


Wetsontwerp houdende invoeging van boek IV « Bescherming van de mededinging » en van boek V « De mededinging en de prijsevoluties » in het Wetboek van economisch recht en houdende invoeging van de definities eigen aan boek IV en aan boek V en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan boek IV en aan boek V, in boek I van het Wetboek van economisch recht


Evocatieprocedure


Wetsontwerp houdende invoeging van de bepalingen die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, in boek IV « Bescherming van de mededinging » en boek V « De mededinging en de prijsevoluties » van het Wetboek van economisch recht


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN VOOR DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW TALHAOUI


I. INLEIDING

Het optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp (stuk Kamer, nr. 53-2591/1) en het werd op 28 februari 2013 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 95 stemmen tegen 21 bij 10 onthoudingen.

Diezelfde dag werd ook het verplicht bicameraal te behandelen wetsontwerp houdende invoeging van de bepalingen die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, in boek IV « Bescherming van de mededinging » en boek V « De mededinging en de prijsevoluties » van het Wetboek van economisch recht » (stuk Kamer, nr. 53-2592/1) aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 95 stemmen tegen 28 bij 3 onthoudingen.

Beide ontwerpen werden op 1 maart 2013 overgezonden aan de Senaat en op dezelfde dag werd het optioneel bicameraal ontwerp geëvoceerd.

De commissie heeft de ontwerpen besproken tijdens haar vergaderingen van 6 en 13 maart 2013.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE VICE-EERSTEMINISTER EN MINISTER VAN ECONOMIE, CONSUMENTEN EN NOORDZEE

Voorliggende bepalingen vormen boek IV en boek V van het Wetboek van economisch Recht. Via een « aanbouwwetgeving » nl. hoofdstuk per hoofdstuk aanpassingen aanbrengen en invoegen, is het de bedoeling om het ganse Wetboek aan te passen.

Om ervoor te zorgen dat de markten volgens de principes van een gezonde marktwerking functioneren, is een modernisering van de algemene mededingingsregels nodig, waarbij de analyses van het prijzenobservatorium een belangrijke rol gaan spelen in de noodzaak om de Mededingingsautoriteit en de regering te laten ingrijpen bij een gebrekkige werking van de markt.

Boek IV strekt ertoe de mededingingsorganisatie te verbeteren.

Een vlottere doorstroming van dossiers is de belangrijkste doelstelling van het wetsontwerp. Om deze doelstelling te bereiken, moeten alle procedurele flessenhalzen worden weggewerkt, moet het management van de onderzoeken gestroomlijnd worden en moet de doorstroming van zaken van de onderzoeks- naar de beslissingsfase bevorderd worden. Daarom worden structuur- en procedureverbeteringen voorgesteld, die onder andere voorzien in :

— een hervormde en onafhankelijke mededingingsautoriteit;

— een meer gestroomlijnde procedure voor het nemen van administratieve beslissingen in eerste aanleg;

— een meer efficiënte procedure voor voorlopige maatregelen;

— een procedure voor transacties om inbreukprocedures versneld te kunnen afsluiten. Tot op vandaag is de beslissingstermijn immers 1 van de knelpunten waardoor de efficiëntie van de Raad voor de mededinging sterk wordt beperkt.

Boek V betreft de mededinging en de prijsevoluties. Om het in het regeerakkoord geformuleerde objectief te verwezenlijken, wordt aan de nieuwe structuur voor de Belgische Mededingingsautoriteit de bevoegdheid gegeven om maatregelen te treffen die voortvloeien uit de vaststelling van het Prijzenobservatorium. Daarnaast werd door de regering beslist het Prijzenobservatorium meer middelen te geven. Boek V wordt opgedeeld in twee hoofdstukken : een hoofdstuk met de algemene bepalingen en een ander betreffende de vaststelling van de prijzen van geneesmiddelen en gelijkgestelden.

III. ALGEMENE BESPREKING

Vragen en opmerkingen van de leden

Mevrouw Vermeulen stelt met belangstelling de ontwikkeling van de voorliggende ontwerpen te hebben opgevolgd. Spreekster is ervan overtuigd dat als men wil dat de goede werking van de vrije markt wordt verzekerd, de overheid over een slagkrachtige Mededingingsautoriteit moet beschikken die restrictieve mededingingspraktijken aan banden legt en voorafgaande controle op concentraties uitoefent. Daarom is een grondige hervorming inderdaad aan de orde om meer transparantie te verzekeren, om de procedures te verbeteren en om ze vooral te verkorten.

Met betrekking tot de voorliggende wetsontwerpen heeft de spreekster toch een aantal bedenkingen en vragen :

1. Vanuit kwantitatief oogpunt is het opmerkelijk dat er negentig bladzijden toelichting nodig zijn om het geheel juridisch houdbaar te maken, dat het advies van de Raad van State een talrijke vijfendertig bladzijden telt en dat de dienst wetsevaluatie van de Senaat een advies van zestien pagina's met legistieke opmerkingen presenteert. Dit zijn drie punten die aangeven dat in voorliggend wetsontwerp bepaalde punten op losse schroeven staan. Het zou trouwens niet de eerste keer zijn dat er in deze legislatuur een reparatiewet moet gestemd worden om één en ander juridisch en wettelijk bij te sturen.

Het is daarom opmerkelijk dat aan de talrijke opmerkingen van de Raad van State quasi geen gevolg werd gegeven : de verschillen tussen voorontwerp en ontwerp zijn slechts minimaal.

Wat de opmerkingen van de dienst wetsevaluatie betreft : De eerste zin van het advies op het wetsontwerp nr. 5-1997/1 : « Het wetsontwerp zal in grote mate onwerkbaar zijn » was waarschijnlijk even schrikken ? Welke opmerkingen van het advies zullen overgenomen worden ?

2. Spreekster stelt vervolgens de probleemanalyse van de regering te delen, maar de voorgestelde remedies gaan in een fundamenteel andere denkrichting. De reële impact van dit dossier is te belangrijk, daarom is de spreekster verwonderd dat de minister, bij de allereerste opmerking van de Raad van State (Advies nr. 51 810/1, opmerking 4, stuk Kamer, nr. 53-2591/1, blz. 149) een vrijstelling van effectenbeoordeling (die normaliter verplicht is voor elk wetsontwerp) motiveert door te zeggen « dat het op voorhand met zekerheid vaststaat dat de impact van de maatregelen op economisch vlak te verwaarlozen is ». Wie kan verklaren hoe ingrijpen op de prijsevolutie slechts een verwaarloosbare impact heeft economisch vlak ?

3. Een derde bemerking houdt verband met de aanpak in de behandeling van dit wetsontwerp. De hervorming van de concurrentiewaakhond en de reorganisatie van het prijsbeleid worden samen als één en ondeelbaar behandeld. Spreekster wenst te wijzen op een fundamentele denkfout, die ook de Raad van State in haar advies (Ibid., opmerking 23, blz. 172-173) expliciet boven water brengt. Enerzijds wil de minister een sterke en onafhankelijke controle op de markt installeren, anderzijds creëert de overheid voor zichzelf meer machtigingen om verkoopprijzen aan banden te leggen. Nochtans betekent het inrichten van een onafhankelijke en daadkrachtige waakhond per definitie dat de overheid niet langer een voorname rol in de prijsbestrijding speelt. Door de twee samen te beschouwen, zegt men feitelijk het geloof en vertrouwen in een autonome Mededingingsautoriteit op. Het was beter om beide dossiers, mededinging en prijsbeleid, strikt van elkaar gescheiden te behandelen. Hoe motiveert men dit uitgangspunt ?

4. De vierde opmerking van mevrouw Vermeulen behelst het feit dat het gerechtelijk karakter van de Raad verdwijnt. Het administratief rechtscollege verdwijnt en wordt een bestuurlijk college. Deze omvorming tot een administratieve overheid ontneemt het « gezag van gewijsde ». Ook de Raad van State betreurt in de tiende opmerking van haar advies uitdrukkelijk dat beslissingen van de Raad op die manier haar kenmerk van rechtskracht verliest (Ibid., blz. 154). Worden de rechten van verdediging hierdoor niet minder beschermd ?

5. Het wetsontwerp beoogt een snellere doorgangsprocedure op inbreuken, het valt te betwijfelen of onder de huidige vorm werkelijk tijdwinst zal geboekt worden : Auditeurs zullen niet langer enkel onderzoeken, maar eveneens een ontwerp- beslissing moeten voorleggen, en dus beslissingsvoorbereidend werk verrichten — wat meer tijdrovend is. Naar alle waarschijnlijkheid (en geheel terecht) zal het mededingingscollege geen up or out toepassen op de auditeurs, maar het als hun recht en plicht zien om de zaak naar hun inzichten ten gronde te beoordelen. De Raad van State merkt dit ook op (tiende opmerking van het advies). De zin « in het voorliggende ontwerp geen echte oplossing lijkt te worden geboden » is dan ook vernietigend. Is men hier niet bezig met dubbel werk te leveren ? En zal de problematiek waarmee de raad in het verleden werd geconfronteerd hiermee worden opgelost ?

6. Alle beleidsmakers erkennen dat er iets grondig schort met het te hoge prijspeil. Maar in plaats van het probleem bij de bron aan te pakken — namelijk de kostenstructuur — wordt het probleem helemaal op het einde van de waardeketen aangepakt, helemaal op het einde van het prijsvormingsproces, namelijk bij de spreekwoordelijke affichering ervan in de winkel. In het wetsontwerp zijn er verregaande mogelijkheden voor de minister en ambtenarij om prijsblokkeringen, prijsverlagingen alsook maximumprijzen op te leggen, en dit voor een breed gamma aan producten. Het prijsobservatorium krijgt de taak om « abnormale prijsevoluties » te melden aan de minister en de Mededingingsautoriteit. Maar wanneer is de prijs van een pot choco abnormaal ? Is het niet beter om eerst een onderzoek op te starten naar de structurele gebreken op de markt in plaats van met een voorlopige maatregel rechtstreeks tussen te komen in de prijsvorming ?

7. Om te vermijden dat er te kort door de bocht wordt gegaan, is de Senaat als reflectiekamer de plaats om de discussie over dit wetsontwerp ten gronde te voeren. Daarom vraagt het lid aan de commissie om een hoorzitting te organiseren met het middenveld, de ondernemingen en de mededingingsadvocaten.

De heer Laaouej is verheugd over de vooruitgang die met de voorliggende bepalingen wordt geboekt en die de gewone consument ten goede zullen komen. Dankzij deze zullen de prijzen beter onder controle kunnen worden gehouden, kan de koopkracht beter behouden blijven en kan de inflatie beter onder controle blijven. Immers, de Mededingingsautoriteit wordt een onafhankelijke autoriteit. Deze zal transparant en onafhankelijk een oog op de prijsevolutie kunnen werpen. Er wordt voorzien in de nodige beroepsmogelijkheden in geval van bepaalde geschillen. Ook zal het Prijzenobservatorium de mogelijkheid bieden om de prijsvorming te begrijpen. De middelen ervan zullen worden verhoogd en de doelstellingen van deze instelling gepreciseerd. Spreker merkt op dat met de bepalingen niet alle problemen worden opgelost. Zo hebben de bepalingen geen invloed op de prijsstijgingen als gevolg van een stijging van de prijzen van de productiefactoren. Er zal echter meer transparantie zijn. Een gegeven dat ook door het Europese niveau wordt toegejuicht.

De heer Schouppe stelt dat prijsbeheersing via een efficiënte mededinging één van de pijlers van het regeringsbeleid vormt. Het belang ervan voor onze economie mag niet onderschat worden. Het lid stelt vast dat aan de Mededingingsautoriteit een grotere bevoegdheid wordt verleend en dat ze een grotere onafhankelijkheid verkrijgt. Twee elementen die tegelijkertijd een grotere verantwoordelijkheid impliceren. In die zin is de spreker verheugd dat de hervormde Mededingingsautoriteit buiten de FOD Economie wordt gesitueerd. Wat nu de hervorming betreft, vraagt het lid zich af wat de kostprijs zal zijn voor de werking van deze onafhankelijke instelling. Kan hier een inschatting worden gemaakt ? Naast mogelijke stijgingen van prijzen wordt de economische praktijk ook nog geconfronteerd met de praktijk van de dumpingprijzen. Op langere termijn zijn deze immers nefast voor onze economie, de sociale verhoudingen en de inflatie. Kan het optreden daartegen eveneens in de bevoegdheden van de nieuwe autoriteit worden verwerkt ?

Mevrouw Talhaoui, rapporteur, uit haar tevredenheid over de voorliggende bepalingen. Ze verwijst hiervoor eveneens naar het regeerakkoord. Spreekster wenst vervolgens te vernemen hoe zal worden omgegaan met dumpingprijzen ? Kan hieraan geremedieerd worden met de voorliggende bepalingen ?

De heer Miller feliciteert de minister met zijn aanpak in dit dossier en voor zijn aanpak van de geschetste problemen. Een onafhankelijke Mededingingsautoriteit, vooruitgang voor de gemiddelde consument gezien er een betere prijscontrole komt én een betere transparantie naar de prijsvorming toe, maken het ontwerp belangrijk voor de burger. Bovendien integreren de voorliggende regels Europese bepalingen in het Belgisch recht. Er wordt daarbij wél opgemerkt dat concurrentie in al haar aspecten slechts mogelijk wordt wanneer de regels duidelijk zijn. In dit kader wenst de spreker een verduidelijking betreffende de beroepsmogelijkheid. Wanneer er tijdelijke maatregelen door de Mededingingsautoriteit worden getroffen, schort dit beroep dan de tijdelijke maatregelen op ?

Antwoorden van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister antwoordt dat een dergelijk beroep de tijdelijke maatregelen niet opschort. Het college moet dus voorzichtig zijn met die maatregelen. Wel wordt opgemerkt dat ze tijdelijk zijn en maximaal 6 maanden gelden.

In verband met de test over de economische impact antwoordt de minister dat het citaat van de Raad van State betrekking heeft op boek V. Het prijsmechanisme heeft geen economische impact. Wat boek IV betreft, is er geen opmerking van de Raad van State omdat deze effectenbeoordeling werd uitgevoerd. Ze is beoordeeld met de finale conclusie dat er duidelijke economische effecten zijn maar dat ze niet eenduidig te bepalen en in te schatten zijn. Een lange tekst moet daar daarom niet worden aan gewijd.

Vervolgens verklaart de minister te noteren dat, volgens mevrouw Vermeulen, een lange uitleg bij een wetsontwerp wordt gelijkgeschakeld met een gammel ontwerp. Naar de toekomst toe zal de minister daarom zorgen voor zeer korte toelichtingen.

In verband met de opmerking van mevrouw Vermeulen als zou de minister meer bevoegdheden krijgen, antwoordt de minister dat deze opmerking reeds de derde maal wordt geformuleerd. Opnieuw wordt deze opmerking algemeen gemaakt. De minister vraagt daarom dat deze opmerking, gedetailleerd, met de betrokken wetsartikelen in de hand, wordt verduidelijkt. Op die manier kan hij ze dan gedetailleerd weerleggen. Immers, momenteel kan de minister nog autonoom prijzen blokkeren. In de toekomst is dat niet meer het geval. Artikel 9 van het ontwerp schaft immers deze prijsbevoegdheden voor de minister af met uitzondering van deze die naar de gewesten worden overgedragen in uitvoering van het Vlinderakkoord. De bevoegdheid wordt daarbij aan een onafhankelijk orgaan toevertrouwd. Deze Mededingingsautoriteit zal kunnen ingrijpen in de markt, een gegeven dat niet hetzelfde betekent als de prijs blokkeren.

Verder ontkent de minister dat het probleem van het hoge prijspeil enkel aan het einde van de keten wordt aangepakt. De prijsbepaling kan over heel de keten worden bekeken. Belangrijk is om te zoeken naar « abnormale » prijzen en « abnormale » prijsevoluties. Dit zijn prijzen of marges die bij goede werking van de vrije markt niet objectief te verklaren zijn. Als bijvoorbeeld de prijzen van bepaalde diensten constant en exact meestijgen met de inflatie of als bijvoorbeeld een bepaalde sector in België een marge heeft van 30 % en in de omringende landen van 5 %, dan mogen we in beide gevallen veronderstellen dat er een probleem is met de marktwerking. Dit kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van afspraken of door misbruik van machtspositie. Na deze vaststelling start dan het ganse proces van het onderzoek en daarom is het ontwerp van beslissing dat de auditeur opmaakt, zo essentieel. Het betekent dat men het voorstel van beslissing van de auditeur goed kent en dat men daarop nog kan reageren. Immers, de verdediging zal zich efficiënt kunnen organiseren omdat zij weet wat haar boven het hoofd hangt. Via deze reactie, het woord en wederwoord worden de rechten van de verdediging dus zeker gerespecteerd. Het is ook een economische en eerlijke manier van werken want de verdediging kent de inhoud van het voorstel van beslissing en kan erop reageren. Bovendien is wie onderzoekt niet dezelfde als diegene die beslist. Immers, voor de beslissing wordt een beroep gedaan op assessoren. Zij bieden een onafhankelijke kijk en luisteren naar alle partijen. De minister denkt daarbij dat de nieuwe werkwijze via een ontwerpbeslissing en dus een gerichte discussie, sneller zal verlopen.

Momenteel bedraagt het budget van deze autoriteiten ongeveer 6,4 miljoen euro. Naar de toekomst toe zal dit 9 miljoen euro bedragen. Met deze stijging zal rekening moeten worden gehouden bij de budgetcontrole.

Vervolgens verklaart de minister dat dumpingpraktijken een verstoring van de markt inhouden. De Mededingingsautoriteit krijgt als taak de goede marktwerking te verzorgen. Ook naar dumpingpraktijken toe zal ze dus optreden. De maatregelen zullen zich in dit geval eerder op Europees niveau situeren.

De minister benadrukt vervolgens dat er niet mag van uitgegaan worden dat de Mededingingsautoriteit alleen maar « farfelu » beslissingen zou nemen. De werking van de dienst voor Mededinging en de recente studie over de grootwarenhuizen, geven het tegendeel aan. Zo heeft een studie van de dienst vastgesteld dat de prijzen in de grootwarenhuizen in België beduidend hoger liggen dan in de buurlanden en heeft de dienst daar een zevental oorzaken voor gevonden. Er wordt aanbevolen om al deze oorzaken aan te pakken maar nergens wordt aangegeven om de prijzen te blokkeren. Dergelijke werkwijze via stelselmatige opvolging van de markt, via het onderzoek naar de problemen en het nemen van de juiste acties, wordt met dit ontwerp eigenlijk geïnstitutionaliseerd. Slechts op die manier kan er gericht worden opgetreden. Als dergelijke manier van ageren niet mogelijk is, moet er worden gezegd dat we de liberalisering niet ernstig nemen.

Wat tot slot de opmerkingen van de Dienst wetsevaluatie betreft, stelt de minister voor deze één voor één te bekijken aangezien hij ook graag een goede en sluitende wet wenst te publiceren. Hij dankt alvast de dienst voor hun werk en de bijdrage aan de wetgeving.

Replieken

Mevrouw Vermeulen verklaart dat dumpingpraktijken momenteel reeds verboden zijn door de WHO. Deze treedt hiervoor reeds sanctionerend op. Trekt de Mededingingsautoriteit deze bevoegdheid naar zich toe ?

De minister antwoordt dat het Prijzenobservatorium deze praktijken kan vaststellen waarna de regering een eigen methodiek heeft ontwikkeld, namelijk via een beroep op de Europese Commissie en de antidumpingrechten.

De heer Schouppe merkt op dat er zeker de nodige aandacht moet worden besteed aan de dumpingpraktijken en met goederen en met mensen, aangezien deze zeker marktverstorend werken.

Mevrouw Maes merkt op dat in de voorgestelde tekst geen bepaling is opgenomen die regelt hoe men te werk gaat met elektronische werkwijzen die leiden tot een ontsporing. Waarom wordt daar geen regeling voor getroffen ?

De minister stelt dat de forensische ICT nog niet wettelijk gedefinieerd is en dat deze werkwijze constant verandert. Er zou daarom een Europese richtlijn moeten bestaan op basis waarvan men afspraken kan maken. In een wet is dat moeilijk te regelen want wanneer de wet zal gestemd zijn, zal de eigenlijke manier van werken al veranderd zijn. Verder is het probleem breder dan enkel dit onderwerp. Het zou dus opportuun zijn om er ook een ruimere oplossing via een Europese richtlijn aan te geven.

Mevrouw Maes betreurt dat de minister in zijn intuïtieve antwoord op de opmerking met be-trekking tot de ministeriële bevoegdheid in de prijsbevriezing voorbijgaat aan de essentie van de geformuleerde aanklacht. Immers, de minister weerlegt de aan het licht gebrachte funda-mentele denkfout, zijnde het samen beschouwen van (1) een onafhankelijke concurrentie-waakhond met (2) (meer dan wel een blijvende) sturing vanuit de overheid in de prijsvorming op de markt, met de repliek dat de bevoegdheden van de minister teruggeschroefd worden in het huidige ontwerp wanneer zij dit vergelijkt met het WBEM 2006.

Spreekster verwijst ter staving van haar stelling naar opmerking 23.1 van het advies van de Raad van State (stuk Kamer, nr. 53 2591/1, blz.172) dat onomwonden stelt « dat beide voornoemde taken niet zomaar inhoudelijk met elkaar kunnen worden gelijkgesteld ».

Mevrouw Maes verklaart nader als volgt : het inrichten van een onafhankelijke en daadkrachtige waakhond betekent per definitie dat de overheid niet langer een voorname rol in de prijsbestrijding speelt. Immers, een handelsbekwame waakhond treedt op daar waar de concurrentie tussen spelers wordt verstoord. Er is bijgevolg geen afzonderlijk overheidsmechanisme meer vereist dat eigenhandig prijzen bevriest en bijstelt. Met andere woorden ofwel gelooft men in de effi-ciënte organisatie van en controle op markten, ofwel bestrijdt de minister (dit wil zeggen de overheid) de symptomen van marktverstoring door de geafficheerde prijzen in de handelszaak (op het einde van de waardeketen) aan te pakken. Minstens was het raadzaam geweest om beide dossiers, namelijk mededinging en prijsbeleid, strikt van elkaar gescheiden te behandelen. Door de twee samen te beschouwen, zegt de auteur van het wetsontwerp feitelijk het geloof en vertrouwen in een autonome Mededingingsautoriteit reeds op.

Voorts wijst mevrouw Maes erop dat de beweerde terugschroeving van de ministeriële bevoegdheid overigens een foutieve bewering is. Hiermede waagt de minister zich zelfs aan het verlaten van de eerder opgetrokken verdedigingslinie die hij aanvankelijk aanhield bij het naar buiten brengen van dit ontwerp. Intellectueel eerlijker is om te erkennen dat de bevoegdheden van de minister in het Belgische Mededingingsbeleid en in de prijsvorming gevoelig worden uitgebreid, en vanuit zijn eigen politieke logica is dit zelfs niet onbegrijpelijk te noemen.

M.b.t. de economische reglementering van prijzen verwijst mevrouw Maes naar de eenentwintigste opmerking van het advies van de Raad van State (stuk Kamer, nr. 53 2591/1, blz.169) die stelt dat de in Boek 5 (« Prijsbeleid ») ontworpen regeling in belangrijke mate steunt op de wet van 22 januari 1945. Verschillende bronnen, en eerdere versies van het voorontwerp van wet, verwij-zen zelfs expliciet naar bepalingen uit de besluitwetten van 30 november 1944 die de bevoor-rading van het land tot doel hadden/hebben.

Het moge duidelijk zijn — en dat merkte de « Vereniging voor Belgische Mededingingsadvoca-ten » (VBM) ook op in hun advies gericht aan de regering — dat beide voornoemde wetten daterend van 1944-1945, met andere woorden net na WOII, geschreven werden in een bijzondere context, namelijk in een periode toen het verzekeren van primaire levensmiddelen aan de burgerbevol-king een elementaire bekommernis was van de Belgische regering — die middels internationale steun net terugkeerde uit ballingschap naar het eigen territorium. De VBM merkt op dat deze wettelijke bepalingen destijds slechts in uitzonderlijke gevallen werden aangewend, en dat deze wetsartikelen vandaag praktisch in onbruik zijn, zeker wanneer het producten betreft, andere dan geneesmiddelen.

Kortom, wanneer deze bestaande, doch historisch achterhaalde wetgeving nu weer vanonder het stof wordt gehaald, en meer veralgemeend wordt toegepast, is enig scepticisme evident, aldus senator Maes. Is het overnemen van deze wettelijke bepalingen niet eerder te beschouwen als een anachronistisch voorstel, achterhaald door de maatschappelijke realiteit van de XXIe eeuw, in het kader van grensoverschrijdend en geliberaliseerd handelsverkeer, en dergelijke ?

Spreekster verwijst wij concreet naar de artikelen uit het nieuwe wetsontwerp : de minister krijgt de bevoegdheid om een lijst op te stellen van geneesmiddelen en gelijkgestelde substanties, grondstoffen, voorwerpen en apparaten die onderworpen worden aan « prijsvaststelling ». Desgevallend worden prijsverhogingen ingesteld door de producent of invoerder onderworpen aan de voorafgaande goedkeuring van de minister (artikel V.10, § 1). Eveneens kan de minister prijsblokkeringen (artikel V.11, § 1) prijsverlagingen (artikel V.10, § 6) alsook maximumprijzen (artikel V.12, § 1) opleggen voor bovenvermelde producten.

Vreest de minister niet dat het aanbod zal teruglopen doordat onrendabel geworden producten niet langer op de markt worden gebracht ? Is de geneesmiddelensector niet louter een economische sector zoals alle anderen, nl. gedreven door winststreven ? Hoe breed gaat invulling gegeven worden aan de vast te stellen lijst ?

Voorts mag men daarnaast niet uit het oog verliezen dat verschillende handhavende bevoegdheden (« voorlopige maatregelen » opleggen e.a.) in handen komen van de nieuwe Mededingingsautoriteit, waarvan de voorzitter het spreekwoordelijke opperhoofd wordt. Het moge duidelijk zijn dat deze voorzitter, die heel wat touwtjes in handen houdt, een onmiddellijke vertrouweling is van de minister.

Het antwoord van de minister voldoet, aldus mevrouw Maes, niet om dit aandachtspunt in het vervolg dood te zwijgen, wel integendeel.


De vergadering beslist met 7 stemmen tegen 3 om geen hoorzitting meer te organiseren over de voorliggende wetsontwerpen.


IV. BESPREKING VAN DE ARTIKELEN

A. Wetsontwerp nr. 5-1997/1 houdende invoeging van Boek IV « Bescherming van de mededinging » en van Boek V « De mededinging en de prijsevoluties » in het Wetboek van economisch recht en houdende invoeging van de definities eigen aan boek IV en aan boek V en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan boek IV en aan boek V, in boek I van het Wetboek van economisch recht (artikel 78 van de Grondwet)

1. Bespreking van de amendementen

Artikel 4

Amendement nr. 1

Mevrouw Vermeulen c. s. dient een amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 5-1997/2), dat ertoe strekt in het voorgestelde artikel IV.20, § 1, 2º de verwijzing naar de informele beslechting van vragen en betwistingen over de toepassing van de mededingingsregels, te doen vervallen.

Mevrouw Maes, mede-indienster, stelt dat de term « de informele beslechting » niet is uitgewerkt in het wetsontwerp. Bovendien kan deze ook niet worden geregeld omdat dit anders afbreuk zou doen aan de onafhankelijkheid van het auditoraat als vervolgingsorgaan en aan de rechten van derden.

De vertegenwoordiger van de minister verklaart dat voorliggend amendement reeds werd ingediend in de bevoegde Kamercommissie. Naar zijn oordeel is er een duidelijk verschil tussen het formeel behandelen van een probleem en het informeel behandelen ervan. Anders dan het amendement suggereert, is het in de optiek van de minister de taak van het auditoraat om de formele onderzoeken te voeren. Wanneer men de procedure wenst te versnellen en efficiënter te maken, is het belangrijk dat het auditoraat zich op die taak kan concentreren. Informeel is per definitie niet formeel. Deze zaken behoren eerder tot de beleidssfeer dan tot de sanctionerende handhavingssfeer.

Spreker vraag daarom het amendement niet te aanvaarden.

Amendement nr. 2

Mevrouw Vermeulen c. s. dient een amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 5-1997/2), dat ertoe strekt in het voorgestelde artikel IV.20, § 2, de laatste zin te doen vervallen.

De indienster verwijst naar het Advies van de Raad van State dat stelt dat de hier voorgestelde bepaling het onafhankelijke statuut van de auditeurs fundamenteel ondermijnt en feitelijk afschaft. Immers, dergelijke mogelijkheid installeren om naar eigen inzicht en geheel eigenhandig auditeurs te kunnen weghalen van hun werkzaamheden, en deze vervolgens elders te alloceren, ondergraaft de scheiding tussen onderzoek en beslissing. Het laatstgenoemde principe is nochtans een rechtsbeginsel dat ten grondslag ligt aan elke zichzelf respecterende rechtsstaat.

De vertegenwoordiger van de minister stelt dat voorliggende opmerking reeds eerder in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd besproken. Immers, de filosofie van het ontwerp houdt in dat in een beperkte mate aan de leden van het auditoraat opdrachten kunnen worden gegeven buiten de onderzoeken. Men is immers van mening dat het belangrijk is dat de ambtenaren van het auditoraat ook kunnen worden betrokken bij andere activiteiten. Deze mogelijkheid geeft hen de kans om zich permanent bij te scholen en biedt ook variatie in de jobinhoud. Spreker vraag het amendement niet te aanvaarden.

Mevrouw Maes repliceert dat het opportuun was geweest om een bovengrens aan dat percentage in te schrijven.

De vertegenwoordiger van de minister begrijpt de opmerking. Om pragmatische redenen is dat echter niet gebeurd.

Amendement nr. 3

Mevrouw Vermeulen c. s. dient een amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 5-1997/2), dat ertoe strekt de woorden « de voorzitter » te vervangen door de woorden « de auditeur-generaal » in het voorgestelde artikel IV. 44.

Mevrouw Maes, mede-indienster, stelt voor om deze passage te wijzigen aangezien in een autonome Mededingingsautoriteit die naam waardig de bevoegdheid om onderzoeken in te stellen per definitie toekomt aan de auditeur-generaal en niet aan de voorzitter. Vervolgens verwijst ze naar de schriftelijke verantwoording.

De vertegenwoordiger van de minister stelt dat er in eerste instantie een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds onderzoeken met als doel het vaststellen van een inbreuk en anderzijds onderzoeken met het oog op het verhogen van de kennis van de markt. Voorliggende bepaling heeft betrekking op de onderzoeken met het oog op het verhogen van de marktkennis. Deze onderzoeken zijn beleidsondersteunend en maken geen deel uit van het sanctionerend onderzoek. Er is hier daarom geen sprake van een gebrek aan scheiding van de onderzoeken met het oog op het vaststellen van een inbreuk en de latere beslissing. De bepaling voorziet trouwens uitdrukkelijk dat, indien er tijdens het algemeen onderzoek een indruk van inbreuk ontstaat, er een formeel onderzoek moet worden opgestart indien de auditeur-generaal dit beslist.

Amendement nr. 4

Mevrouw Vermeulen c.s. dienen een amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 5-1997/2) dat ertoe strekt in het voorgestelde Boek IV « Bescherming van de Mededinging », artikel IV.64, § 5, de woorden « de voorzitter van het Mededingingscollege of de assessor-voorzitter of de assessor die hij afvaardigt » te vervangen door « De assessor die geen deel uitmaakt van het Mededingingscollege ».

Mevrouw Maes, mede-indienster, verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement nr. 4.

De vertegenwoordiger van de minister erkent dat hetgeen in het amendement nr. 4 wordt voorgesteld inderdaad is voorzien in het wetsontwerp wanneer het inbreukprocedures betreft. Maar het voorgestelde artikel IV.64, § 5, heeft betrekking op concentratietoezicht. Om louter pragmatische redenen wordt in dit geval een andere regeling voorzien : de beslissingstermijnen bij concentratietoezicht zijn immers zeer kort. Om efficiëntieredenen heeft men er dan ook voor geopteerd om te vermijden dat een deel van deze termijn zou opgaan aan het wachten op een beslissing met betrekking tot de vertrouwelijkheid. Vandaar de keuze om het concentratietoezicht bij de voorzitter te laten. Dit verschilt bijna niet ten opzichte van de huidige regeling.

Mevrouw Maes repliceert dat haar fractie van mening is dat oordelen over de vertrouwelijkheid toch cruciaal is : vaak bevatten de documenten confidentiële bedrijfsgegevens die, wanneer ze openbaar gemaakt worden, de betrokken ondernemingen schade zouden kunnen berokkenen ten overstaan van hun concurrenten. Dit is zeker zo wanneer na het onderzoek zou blijken dat deze ondernemingen geen fouten zouden hebben gemaakt.

De vertegenwoordiger van de minister benadrukt nogmaals dat het in onderhavig geval niet om fouten gaat, maar om een aangemelde concentratie.

De vertegenwoordiger van de minister vraagt de commissie het amendement niet te aanvaarden.

Artikel 5

Amendement nr. 5

Mevrouw Vermeulen c.s. dienen een amendement nr. 5 in (stuk Senaat, nr. 5-1997/2) dat ertoe strekt in het voorgestelde Boek V « De mededinging en de prijsevoluties », artikel V.4, § 1, na de woorden « kan het Mededingingscollege » de volgende woorden toe te voegen « na de betrokken partijen gehoord te hebben ».

Mevrouw Maes, mede-indienster, verwijst naar de schriftelijke verantwoording bij het amendement nr. 5.

De vertegenwoordiger van de minister verklaart het ten gronde eens te zijn met de stelling van de indieners van het amendement nr. 5, maar wijst erop dat de voorliggende tekst van het wetsontwerp, zoals deze werd aangepast aan het advies van de Raad van State, reeds aan de gedeelde bekommernis tegemoetkomt. Immers, het voorgestelde artikel V.4., § 2, eerste lid, stelt het volgende : « De voorzitter, of de assessor-ondervoorzitter of assessor, die hij afvaardigt, legt de datum vast van een zitting, ... ..., waarop deze laatste en de betrokken partijen vermeld in dat verslag worden gehoord .... »

Met andere woorden, de procedure voorziet in het horen van de betrokken partijen. Worden zij vermeld in het verslag, dan zijn zij kenbaar als betrokken partij en moeten zij worden uitgenodigd. Deze verslagen zullen evenwel, denkt de spreker, zelden ondernemingen met naam benoemen, zelfs geen organisaties, maar er zal enkel gesproken worden over sectoren of domeinen. Het Prijzenobservatorium is immers gebonden door het statistisch geheim. Reeds op vandaag kijkt de Europese Commissie nauwgezet toe op het soort van gegevens dat het Instituut van Nationale Rekeningen (INR) — waar het Prijsobservatorium een deel van is — mogen worden gegeven indien zij zouden kunnen worden gebruikt voor een verslag aan de Mededingingsautoriteit. Er zal met andere woorden een zeer sterke filter staan op de concreetheid van de gegevens die in de verslagen voorkomen.

Spreker vervolgt dat men het nodig achtte om een procedure te kunnen organiseren voor het Mededingingscollege over voorlopige maatregelen dat voorziet in een aanspreekbare partij : vandaar dat het voorgestelde artikel V.4., § 2, laatste lid, luidt als volgt : « Indien het verslag de betrokken partijen niet vermeldt, nodigt de voorzitter of assessor-ondervoorzitter of assessor die hij afvaardigt, onverwijld de organisaties, vertegenwoordigd bij de Centrale Raad voor het bedrijfsleven en die de betrokken sectoren vertegenwoordigen, uit. » Het is dan aan de betreffende organisatie(s) om, indien zij dat nodig achten, de betrokken maar niet-vernoemde leden, bij hun antwoord te betrekken.

De vertegenwoordiger van de minister vraagt de commissie het amendement niet te aanvaarden.

2. Bespreking van het advies van de dienst wetsevaluatie

Algemene opmerkingen van de dienst Wetsevaluatie

1. Het wetsontwerp zal in grote mate onwerkbaar zijn.

Luidens artikel IV.7, § 1, zijn « de bepalingen van deze titel » slechts van toepassing wanneer de betrokken ondernemingen samen in België een omzet van meer dan 100 miljoen euro bereiken en ten minste twee van de betrokken ondernemingen in België elk een omzet halen van ten minste 40 miljoen euro.

« Deze titel » is titel I. Titel I betreft de mededingingsregels. Dit omvat zowel de restrictieve mededingingspraktijken (hoofdstuk 1) als de concentraties (hoofdstuk 2).

De criteria inzake de omzet mogen alleen betrekking hebben op de concentraties, niet op de restrictieve mededingingspraktijken. De regels inzake de mededingingspraktijken moeten steeds van toepassing zijn, ongeacht de omzet van de betrokken ondernemingen. Door de verkeerde formulering van artikel IV.7 wordt de werking van de regelgeving inzake de restrictieve mededingingspraktijken evenwel beperkt tot ondernemingen die aan de omzetdrempels van artikel IV.7 beantwoorden.

Artikel IV. moet bijgevolg bepalen dat « de bepalingen van dit hoofdstuk » slechts van toepassing zijn wanneer de betrokken ondernemingen de omzetdrempels bereiken. De definitie van « omzet » mag immers alleen gelden voor de regeling inzake de concentraties en niet voor de regeling inzake restrictieve mededingingspraktijken, die ook opgenomen is in « deze titel ».

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister verklaart zich akkoord met de voorgestelde tekstverbetering.

2. De verboden praktijken bedoeld in artikel IV.1, § 4

Het wetsontwerp voert een nieuwe restrictieve mededingingspraktijk in : het is natuurlijke personen verboden in naam en voor rekening van een onderneming of ondernemingsvereniging met concurrenten te onderhandelen of met hen afspraken te maken over

— het vaststellen van de prijzen bij verkoop van producten of diensten aan derden;

— het beperken van de productie of verkoop van producten of diensten;

— het toewijzen van markten.

Dit verbod wordt ingeschreven in artikel IV.1, § 4.

Het wetsontwerp lijkt echter onvoldoende rekening te houden met deze nieuwe restrictieve mededingingspraktijk.

— Zo bepaalt artikel IV.3 dat alleen de bij artikel IV.1, § 1 en artikel IV.2 bedoelde praktijken in dit wetsontwerp restrictieve mededingingspraktijken worden genoemd, — en de in artikel IV.1, § 4, bedoelde praktijken dus niet.

— Het wetsontwerp regelt in artikel IV.41 de onderzoeksprocedure voor de inbreuken bedoeld in de artikelen IV.1, § 1, IV. 2 en IV.10, § 1, maar niet voor de inbreuken bedoeld in artikel IV.1, § 4.

— Artikel IV.45 beschrijft de procedure inzake de vertrouwelijke informatie. Het artikel maakt veelvuldig melding van de « ondernemingen die het voorwerp van het onderzoek uitmaken », maar niet van de natuurlijke personen die, ingevolge artikel IV.1, § 4, het voorwerp van het onderzoek kunnen uitmaken.

— Artikel IV.80 bepaalt dat de stuiting van de verjaring geldt ten aanzien van alle ondernemingen en ondernemingsverenigingen die aan de inbreuk hebben deelgenomen, — en dus niet ten aanzien van de natuurlijke personen bedoeld in artikel IV.1, § 4.

Anderzijds bepaalt artikel IV.70 wél dat een inbreuk op artikel IV.1, § 4, wordt gestraft met een administratieve geldboete van 100 tot 10 000 euro.

Het lijkt noodzakelijk om het wetsontwerp op diverse plaatsen aan te vullen met een verwijzing naar de restrictieve mededingingspraktijk bedoeld in artikel IV.1, § 4.

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister meent dat artikel IV.1, § 4, géén nieuwe inbreuk invoert maar het mogelijk maakt om de natuurlijke personen te sanctioneren die meegewerkt hebben aan enkele van de in artikel IV.1, § 1, bedoelde inbreuken. In de toelichting maakte hij de vergelijking met medeplichtigheid.

— De restrictieve praktijken zijn dus de praktijken van de onderneming of ondernemingsvereniging, en dat zijn de inbreuken die worden onderzocht.

— In het kader van dat onderzoek zal blijken welke de betrokkenheid is van natuurlijke personen.

— De vertrouwelijke informatie is ook de informatie van of over de ondernemingen of ondernemingsverenigingen en het zijn hun zakengeheimen die beschermd dienen te worden.

— In de optiek van het ontwerp kan een natuurlijke persoon slechts veroordeeld worden indien een inbreuk is vastgesteld van de onderneming of ondernemingsvereniging. Er is daarom niet voorzien in een specifieke verjaringsregeling voor natuurlijke personen.

De minister merkt hierbij op dat, telkens een sanctie opgelegd kan worden aan een natuurlijke persoon, wel uitdrukkelijk voorzien is dat zij hun rechten van verdediging kunnen uitoefenen. Zie bijvoorbeeld artikelen IV.42, § 4, en IV.45, §§ 1 en 2.

3. Aanmelding of melding ?

Het wetsontwerp gebruikt, in tegenstelling tot de bestaande wetgeving, niet langer het begrip « aanmelding » van concentraties, maar « melding » van concentraties. Het is niet duidelijk waarom het algemeen gangbare en correcte begrip « aanmelding » niet langer wordt gebruikt. Bovendien wordt het begrip uiteraard nog steeds gebruikt in aanverwante Belgische wetgeving (1) en in de Europese regelgeving (2) .

In ieder geval is het wetsontwerp ter zake niet consistent : verschillende artikelen gebruiken nog steeds het begrip « aanmelding ». Om de uniformiteit te herstellen, worden de nodige correcties voorgesteld in de bijlage, « Tekstcorrecties ».

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister verklaart zich akkoord met de opmerking en stelt voor om overal het woord « aanmelding » en de afgeleide termen ervan te gebruiken.

Opmerkingen van de dienst Wetsevaluatie bij de artikelen

Artikel IV.3

Dit artikel maakt geen melding van de in artikel IV.1, § 4, bedoelde praktijken. Is dat de bedoeling van de wetgever ?

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

Dit is geen restrictieve marktpraktijk.

Artikel IV.5

1)  « de Commissie voor de Mededinging als bedoeld in artikel IV.38 »( « de Commissie voor de Mededinging als bedoeld in artikel IV.39 » (vgl. met artikel. IV.7, § 2)

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister verklaart zich akkoord met de voorgestelde tekstcorrectie.

2) Volgens het eerste lid kan de Koning bij besluit verklaren dat artikel IV.1, § 1, in bepaalde gevallen niet van toepassing is, « na raadpleging van de Commissie voor de Mededinging (...) en van de Belgische Mededingingsautoriteit. »

Volgens het tweede lid moet over dat besluit in de Ministerraad overleg worden gepleegd, wanneer het besluit afwijkt van het advies « of het verzoek van de Belgische Mededingingsautoriteit ». Over welk verzoek gaat het ? Gaat het niet om het advies bedoeld in het eerste lid ?

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister verklaart zich niet akkoord met de opmerking van de Dienst Wetsevaluatie : het woord « verzoek » moet in de tekst weerhouden blijven.

3) Indien de Koning bij besluit kan verklaren dat artikel IV.1, § 1, op bepaalde categorieën niet van toepassing is, moet hij dan niet tevens kunnen verklaren dat ook artikel IV.1, § 4, op die categorieën niet van toepassing is ?

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister verklaart zich niet akkoord : dat is automatisch van toepassing op de natuurlijke personen.

Artikel IV.6

§ 1, 2º : « het kapitaal of de aankoop van vermogensbestanddelen » (vgl. met de Franse tekst : « l'achat d'élements d'actifs »)

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

Akkoord : de Nederlandse tekst moet aangevuld worden overeenkomstig de Franse tekst.

Artikel IV.7

Luidens § 1 zijn « de bepalingen van deze titel » slechts van toepassing wanneer de betrokken ondernemingen samen in België een omzet van meer dan 100 miljoen euro bereiken, — een drempel die de Koning krachtens § 2 nog kan verhogen.

Het moet echter gaan om « de bepalingen van dit hoofdstuk ». De definitie van « omzet » mag immers alleen gelden voor de regeling inzake de concentraties en niet voor de regeling inzake restrictieve mededingingspraktijken, die ook opgenomen is in « deze titel ».

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

Akkoord met de voorgestelde tekstverbetering.

Artikel IV.8

§ 4, tweede lid : volgens deze bepaling maken ondernemingen deel uit van dezelfde groep wanneer zij « verbonden zijn in de zin van het Wetboek van Vennootschappen, boek IV, titel VI over de geconsolideerde jaarrekeningen van de ondernemingen ».

Het begrip « verbonden onderneming » wordt echter niet gedefinieerd in titel VI van boek IV, maar in titel II van boek I van het Wetboek van vennootschappen, met name in artikel 11.

Suggestie : « verbonden zijn in de zin van artikel 11 van het Wetboek van Vennootschappen »

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister verklaart zich niet akkoord met de voorgestelde tekstverbetering. In artikel 86,§ 1, 2e lid, van de WBEM is deze verwijzing reeds opgenomen.

Artikel IV.10

§ 1 : aangezien in dit artikel voor de eerste maal in het wetsontwerp sprake is van « de auditeur-generaal », is het aangewezen te schrijven : « de auditeur-generaal van de Belgische Mededingingsautoriteit ».

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

Akkoord met de voorgestelde tekstverbetering.

Artikel IV.20

§ 1, 1º : volgens de Nederlandse tekst neemt de voorzitter deel aan besprekingen in internationale instellingen, volgens de Franse tekst in institutions nationales.

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

Akkoord met de voorgestelde tekstverbetering : de Franse tekst moet overeenkomstig de Nederlandse tekst worden aangepast.

Artikel IV.21

Het gaat niet om de in afdeling 2 « van deze titel » bedoelde beslissingen, maar om de in afdeling 2 van « dit hoofdstuk » bedoelde beslissingen.

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

Akkoord met de voorgestelde tekstverbetering.

Artikel IV.26

§ 5 : « De auditeur-generaal mag betreffende een zaak geen enkele instructie ontvangen ... »

De woorden « betreffende een zaak » zijn niet vertaald in het Frans.

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

Akkoord met de voorgestelde tekstverbetering : de Franse tekst moet overeenkomstig de Nederlandse tekst worden aangepast.

Artikel IV. 27

§ 2 : Luidens de Nederlandse tekst is de auditeur belast met de dagelijkse leiding van een onderzoeksteam, luidens de Franse tekst van een onderzoek (« d'une instruction »).

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

Akkoord met de voorgestelde tekstverbetering : de Franse tekst moet overeenkomstig de Nederlandse tekst worden aangepast : « equipe d' » toevoegen.

Artikel IV.29

Luidens de Nederlandse tekst stelt de auditeur-generaal een cel samen voor de opdrachten die aan het auditoraat zijn opgedragen « door titel 2 ». Luidens de Franse tekst moet hij dit doen voor de opdrachten die aan het auditoraat zijn opgedragen door de wet en in het bijzonder door titel 2 (« par la loi et en particulier le titre 2 »).

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

Akkoord met de voorgestelde tekstverbetering : de Franse tekst moet overeenkomstig de Nederlandse tekst worden aangepast.

Artikel IV.38

Eerste lid : « ...mogen mondeling noch schriftelijk de belangen van de betrokkenen in een zaak verdedigen ... » (vgl. met de Franse tekst : « ne peuvent assumer la défense des intéressés »).

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

Akkoord met de voorgestelde tekstverbetering : de Nederlandse tekst moet overeenkomstig de Franse tekst worden aangepast.

Artikel IV.41

1) Paragraaf 1, 2º, bepaalt dat het onderzoek ambtshalve of na een klacht gebeurt in het geval van een inbreuk op onder meer de artikelen IV.1, § 1, en IV.2.

Waarom is de inbreuk op artikel IV.1, § 4, niet vermeld ? (zie de algemene opmerking nr. 2)

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

Zie supra antwoord op algemene opmerking 2.

2) Volgens § 1, 4º, gebeurt het onderzoek op verzoek van « een geëigende openbare instelling ». Wat wordt bedoeld met « geëigende » ? Volgens de Franse tekst gaat het om « un organisme public (...) spécifique ».

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister gaat niet akkoord met de voorgestelde tekstverbetering : de huidige tekst van artikel 44,§ 1, 3de lid, van de WBEM moet behouden blijven.

3) § 2, eerste lid : de auditeurs kunnen inlichtingen inwinnen bij de ondernemingen en ondernemingsverenigingen. Moeten de natuurlijke personen niet worden toegevoegd, gelet op artikel IV.1, § 4 ?

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister gaat niet akkoord met de voorgestelde toevoeging : het betreft de inbreuken van de onderneming waaraan een natuurlijke persoon heeft meegewerkt.

4) § 2, laatste lid : volgens de Nederlandse tekst schorst de beslissing « de in artikel IV.61 bedoelde termijn », volgens de Franse tekst « les délais visés à l'article 61 ».

Gaat het om alle termijnen (zoals de Franse tekst laat uitschijnen), of om één specifieke termijn (zoals de Nederlandse tekst laat uitschijnen) ?

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister stelt voor de Nederlandse tekst te verbeteren en in overeenstemming te brengen met de Franse tekst.

5) § 3, laatste lid : « de opdracht » ≠ « la mission consultative ». « Raadgevende » toevoegen of « consultative » schrappen.

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister stelt voor in de Franse tekst het woord « consultative » te schrappen.

6) § 8, eerste lid : de voorzitter « duidt een assessor-ondervoorzitter of assessor aan ».

Er is maar één assessor-ondervoorzitter. Suggestie : « De voorzitter wijst de assessor-ondervoorzitter of een assessor aan ... »

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister gaat akkoord met de voorgestelde tekstcorrectie.

7) § 8, tweede lid :

a) de assessor-ondervoorzitter of assessor hoort de betrokken onderneming of ondernemingsvereniging. Moet hieraan niet de betrokken natuurlijke persoon worden toegevoegd, gelet op artikel IV.1, § 4 ?

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister antwoordt dat in deze de vertrouwelijkheid van de stukken in het gedrang is : de natuurlijke persoon moet niet worden vermeld.

b) « De aangestelde assessor-ondervoorzitter of assessor » → « De assessor-ondervoorzitter of de aangewezen assessor »

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister gaat akkoord met de voorgestelde tekstcorrectie.

Artikel IV.42

1) § 2 : « Deze beslissing wordt bij aangetekend schrijven betekend ... » ≠ « Une décision de classement est notifiée ... »

Betekenen = signifier. Kennisgeven = notifier.

Wellicht gaat het om een kennisgeving. Zie ook § 3 (« na de kennisgeving »).

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister verduidelijkt dat het een overname van de huidige wetgeving betreft en stelt voor de tekst niet te wijzigen.

2) § 2 : « het secretariaat » ≠ « auprès du greffe »

Wellicht is secretariaat correct. Zie ook § 3, waar ook de Franse tekst « secrétariat » gebruikt.

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister verklaart zich akkoord om in de Franse tekst het woord « greffe » te vervangen door het woord « secrétariat ».

Artikel IV.44

1) De voorzitter kan vragen dat het auditoraat zijn medewerking verleent aan een algemeen of sectoraal onderzoek indien er aanwijzingen zijn van « de door de artikelen IV.2, § 1, en IV. 3 bedoelde praktijken ».

Deze verwijzing is fout.

Het gaat om « de door de artikelen IV.1, § 1, en IV. 2 bedoelde praktijken ».

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister gaat akkoord met de voorgestelde tekstcorrectie.

Bovendien rijst de vraag of de door artikel IV.1, § 4, bedoelde praktijken daaraan niet moeten worden toegevoegd.

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister gaat niet akkoord : zie supra antwoord op algemene opmerking 2.

2) « wanneer ondernemingen, ondernemingsverenigingen of bevraagde natuurlijke personen » → « wanneer bevraagde ondernemingen, ondernemingsverenigingen of natuurlijke personen »

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister gaat niet akkoord met de tekstcorrectie : enkel de natuurlijke personen worden uitdrukkelijk bevraagd.

Artikel IV.45

§ 2, derde lid : « de ondernemingen die het voorwerp van het onderzoek uitmaken » → « de ondernemingen of natuurlijke personen die het voorwerp van het onderzoek uitmaken » ?

Voor § 3, eerste lid, en § 7 geldt dezelfde opmerking.

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister gaat niet akkoord met de voorgestelde tekstwijziging : alle ondernemingen zijn gevat, maar de natuurlijke personen enkel indien ze betrokken zijn.

Artikel IV.46

1) § 1, eerste lid : Volgens de Nederlandse tekst kan de vrijstelling alleen worden toegekend indien « de onderneming » ertoe heeft bijgedragen het bestaan van de verboden praktijk te bewijzen. De Franse tekst gebruikt het woord « elle », hetgeen betrekking heeft op de onderneming én de ondernemingsvereniging.

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister stelt voor in de Nederlandse tekst het woord « de onderneming » te vervangen door « zij ». Op deze wijze is de concordantie tussen de Nederlandse en de Franse tekst verzekerd.

2) § 1, eerste lid : Volgens de Nederlandse tekst heeft de vrijstelling alleen betrekking op de geldboeten, volgens de Franse tekst op de « sanctions pécuniaires ». Dit lijkt ook de dwangsommen in te houden. Suggestie : « sanctions pécuniaires » vervangen door « amendes ».

Dezelfde opmerking geldt voor § 1, vierde lid, en § 5.

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister gaat niet akkoord met het voorstel. Een dwangsom is immers geen sanctie : men kan het betalen van een dwangsom immers vermijden door zijn gedrag aan te passen. Bovendien veroorzaakt de huidige tekst in de praktijk geen problemen.

3) § 1, eerste lid : de vrijstelling kan worden verleend aan een onderneming of ondernemingsvereniging die samen met anderen was betrokken bij een door artikel IV.1 verboden praktijk. Dat impliceert ook de door artikel IV.1, § 4, verboden praktijk.

De vrijstelling wordt echter slechts verleend indien de onderneming ertoe bijdroeg het bewijs te leveren van een door artikel IV.1, § 1, verboden praktijk. Dat sluit artikel IV.1, § 4, dan weer uit.

Is dit nog coherent ?

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister gaat niet akkoord met de opmerking : zie supra antwoord op algemene opmerking 2.

4) § 2 : Volgens het eerste lid en volgens § 5 komen natuurlijke personen in aanmerking voor een « immuniteit van sancties ».

Volgens § 2, tweede en het derde lid, gaat het om een « immuniteit van vervolging ».

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister antwoordt dat het om « immuniteit van vervolging » gaat en stelt voor het woord « sancties » te vervangen door het woord « vervolging ».

5) § 2, derde lid : de immuniteit kan worden toegekend aan iedereen die meewerkt aan een clementieverzoek « van een onderneming voor wie hij optreedt ».

Hier is geen sprake van de ondernemingsvereniging voor wie iemand optreedt, ook al kunnen ook ondernemingsverenigingen een clementieverzoek indienen en kan iemand op grond van artikel IV.1, § 4, in naam en voor rekening van een ondernemingsvereniging handelen.

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister is van oordeel dat de tekst niet moet worden aangepast.

6) § 3 : « na het aannemen van de clementieverklaring of het verlenen van immuniteit aan natuurlijke personen of rechtspersonen »

Overeenkomstig § 2 kan de immuniteit alleen aan natuurlijke personen worden toegekend en niet aan rechtspersonen.

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister is van oordeel dat de tekst niet moet worden aangepast.

7) § 4 : Er kan alsnog om een sanctie worden verzocht indien het Mededingingscollege vaststelt dat « de voorwaarden van de in § 2 bedoelde persoonlijke clementieverklaring niet werden nageleefd ».

In § 2 is geen sprake van een clementieverklaring, maar van een toekenning van immuniteit.

Gaat het om de in § 1 bedoelde clementieverklaring of de in § 2 bedoelde toekenning van immuniteit ?

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister is van oordeel dat de tekst niet moet worden aangepast.

8) § 5 : waarom is hier alleen sprake van de onderneming en niet van de ondernemingsvereniging ?

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister is van oordeel dat de tekst niet moet worden aangepast.

Artikel IV.48

1) Inleidende zin : « het Mededingingscollege dat de zaak behandelt » : de onderlijnde woorden zijn niet vertaald in het Frans en moeten worden geschrapt.

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister gaat akkoord met de voorgestelde tekstcorrectie.

2)  : « een verordening in de zin van artikel IV.4, § 1, eerste lid »

Artikel IV.4 is niet ingedeeld in paragrafen. Vandaar : « artikel IV.4, eerste lid »

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister gaat akkoord met de voorgestelde tekstcorrectie.

Artikel IV.51

Het auditoraat kan tijdens een onderzoek op grond van artikel IV.1 een transactievoorstel doen aan « de onderneming of ondernemingsvereniging ».

Opnieuw rijst de vraag of, gelet op artikel IV.1, § 4, de natuurlijke personen niet moeten worden toegevoegd.

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister gaat niet akkoord met de opmerking : zie supra antwoord op algemene opmerking 2.

Artikel IV.53

1) Volgens de Nederlandse tekst kan het auditoraat een termijn vaststellen na de kennisgeving van de documenten en inlichtingen.

Volgens de Franse tekst kan dit na de kennisneming (« après avoir pris connaissance ») ervan.

Welke versie verdient de voorkeur ?

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister stelt voor om de Nederlandse tekst in overeenstemming te brengen met de Franse tekst.

2) « ...waarbinnen de betrokken onderneming of ondernemingsvereniging er zich toe kan verbinden om te schikken door een verklaring met het oog op een transactie af te geven »

→ « ...waarbinnen de betrokken onderneming of ondernemingsvereniging er zich kan toe verbinden een transactieverklaring af te leggen »

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister verklaart zich akkoord met de voorgestelde tekstcorrectie.

Ook de Franse tekst lijkt te moeten worden aangepast (« proposition » ≠ verklaring).

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister stelt voor om in de Franse tekst het woord « proposition » te vervangen door het woord « déclaration ».

Artikel IV.54

1) Volgens de Nederlandse tekst kan het auditoraat een ontwerp van transactiebeslissing ter kennis brengen. Volgens de Franse tekst brengt het een ontwerp ter kennis (notifie).

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister stelt voor de Franse tekst in overeenstemming te brengen met de Nederlandse tekst.

2) « evenals de vastgestelde boete » → « en de geldboete wordt bepaald. »

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister verklaart zich akkoord met deze tekstcorrectie.

Artikel IV.57

1) Het tweede lid bepaalt dat, indien het auditoraat niet beslist de transactie procedure (beter : « de transactieprocedure ») stop te zetten, het een nieuwe ontwerpbeslissing neemt en « opnieuw de procedure bedoeld in artikel IV.45 » wordt gevolgd.

Dit is fout.

Het gaat om de procedure bedoeld in artikel IV.54. Het kan niet de bedoeling zijn dat in deze hypothese de gewone procedure bedoeld in artikel IV.45 wordt gevolgd.

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister verklaart zich akkoord met de voorgestelde tekstcorrecties.

2) derde lid : « een afschrift van deze brief » ≠ « une copie de cette décision »

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister stelt voor om in de Nederlandse tekst het woord « brief » te vervangen door het woord « beslissing ».

3) vierde lid : « De betrokken onderneming of ondernemingsvereniging kan geen hoger beroep instellen tegen de transactie beslissing » (beter : « de transactiebeslissing »)

De eventuele klager of een derde kan zulks dus wel. Artikel IV.79, § 1, dient hieraan te worden aangepast.

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister gaat niet akkoord met de voorgestelde tekstaanpassing : de bedoeling is dat de beslissing niet kan worden betwist.

Artikel IV.58

1) § 3 : « samen met het dossier » ≠ « ainsi que le dossier de procédure »

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister stelt voor de Nederlandse tekst aan te vullen met de woorden « van de procedure » om de concordantie tussen de Nederlandse en de Franse tekst te verzekeren.

2) § 5 : De auditeur deelt een kopie van het ontwerp van beslissing mee aan de meldende partijen.

Dit lijkt een vergissing (die zich weliswaar ook reeds in de wet van 15 september 2006 bevindt). Het lijkt te moeten gaan om « de partijen die aan de concentratie deelnemen ». Eens de procedure is aangebracht bij de mededingingsautoriteit, heeft zij betrekking op alle bij de concentratie betrokken ondernemingen. Bijgevolg moeten zij, net als de meldende partijen, een kopie van het ontwerp van beslissing ontvangen (vgl. met de artikelen IV. 59 en IV.60 : « de partijen (ondernemingen) die aan de concentratie deelnemen »).

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister is van oordeel dat de tekst niet moet worden aangepast, aangezien de tekst van het wetsontwerp de tekst van de bestaande wet overneemt.

Artikel IV.61

1) § 2, tweede lid : de beslissingen van het Mededingingscollege worden genomen binnen een termijn van veertig werkdagen, « in voorkomend geval verlengd in toepassing van artikel IV.58, § 1 ».

Moet hier ook de mogelijke verlenging in toepassing van artikel IV.58, § 4, worden vermeld ?

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister antwoordt negatief op de gestelde vraag. De voorgestelde tekst is overgenomen uit de WBEM.

2§ 2 : volgens de huidige wet kan de Koning de termijn van veertig werkdagen, bedoeld in § 2, wijzigen.

Het wetsontwerp behoudt die mogelijkheid niet.

Het behoudt die mogelijkheid daarentegen wel voor de wijziging van de termijn bedoeld in artikel IV.62, § 6, eerste lid (zie het laatste lid van die paragraaf).

Het is niet duidelijk waarom de mogelijkheid de termijn te wijzigen, wegvalt voor de procedure bedoeld in artikel IV.61, doch behouden blijft voor de procedure bedoeld in artikel IV.62.

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister is van oordeel dat de voorgestelde tekst van het wetsontwerp niet moet worden aangepast.

Artikel IV.62

1) In de huidige wet is sprake van een « bijkomend verslag ».

Dat wordt in het wetsontwerp nu eens vervangen door een « bijkomend ontwerp van beslissing », dan weer door een « herzien ontwerp van beslissing ».

Het lijkt aangewezen in het ontwerp systematisch de woorden « herzien ontwerp van beslissing » te gebruiken, aangezien dit in de plaats komt van het oorspronkelijke ontwerp en geen bijkomend ontwerp is.

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister gaat akkoord met de voorgestelde tekstcorrectie in de Nederlandse tekst.

Artikel IV.65

Tweede lid : « De voorzitter, die de beslissing neemt, houdt rekening met ... »

Het is niet duidelijk wat wordt bedoeld met de woorden « die de beslissing neemt » (3) . Zij dienen te worden geschrapt.

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister gaat niet akkoord met de voorgestelde tekstcorrectie.

Artikel IV.70

§ 2 : « een administratieve geldboete » ≠ « une amende »

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister stelt voor in de Franse tekst het woord « administrative » toe te voegen.

Artikel IV.80

§ 4, eerste lid : de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van beslissingen genomen in toepassing van de artikelen IV.41 en IV.42 verjaart na vijf jaar.

Dit is fout.

Het moet gaan om de beslissingen in toepassing van de artikelen IV.70 en IV.71 (4) .

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister gaat akkoord met de voorgestelde tekstcorrectie.

Artikel V.3

Vierde lid : « de vaststellingen en de analyses » ≠ « les constatations »

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister stelt voor in de Franse tekst de woorden « et les analyses » toe te voegen.

Artikel V.4

§ 4 : « Het Mededingingscollege oordeelt binnen een termijn van één kalendermaand na de zitting bedoeld in paragraaf 3 ... »

Het gaat om de zitting bedoeld in paragraaf 2.

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister gaat akkoord met de voorgestelde tekstcorrectie.

Artikel V.11

§ 3 : De Nederlandse tekst lijkt als volgt te moeten worden geformuleerd :

« Op vraag van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen of de registratie van het geneesmiddel, voor de geneesmiddelen bedoeld in ... »

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister gaat akkoord met de voorgestelde tekstcorrectie.

Artikel 20

Dit artikel vervangt in alle wettelijke bepalingen de woorden « Raad voor de Mededinging » door de woorden « Belgische Mededingingsautoriteit ».

Deze algemene vervanging leidt tot fouten, zoals blijkt uit de volgende voorbeelden : (de teksten worden weergegeven zoals zij zullen luiden na de ontworpen wijziging)

1) Artikel 4 van de wet van 17 januari 2003 betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector :

« Art. 4. De Belgische Mededingingsautoriteit, opgericht door de wet van 10 juni 2006 tot oprichting van een Belgische Mededingingsautoriteit, doet binnen een termijn van vier maanden uitspraak over de geschillen tussen telecommunicatieoperatoren of leveranciers van telecommunicatiediensten met betrekking tot interconnectie, huurlijnen, bijzondere toegang, ontbundelde toegang tot het aansluitnet en gedeeld gebruik, alsmede over de geschillen tussen de aanbieders van postdiensten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de bepalingen van hun vergunning en inzake toegang tot de elementen van postinfrastructuur of tot de diensten die binnen de werkingssfeer van de universele dienst vallen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van postale activiteiten. De procedure voor de Belgische Mededingingsautoriteit wordt opgeschort in geval van beroep op de verzoeningsprocedure bedoeld in artikel 14, § 1, 4º, van de hogervermelde wet van 17 januari 2003. »

2) Artikel 4/1, § 2, tweede lid, van dezelfde wet :

« Indien het geschil zowel aan de Belgische Mededingingsautoriteit als aan ten minste een nationale regelgevende instantie van een andere lidstaat van de Europese Unie werd voorgelegd coördineert Belgische Mededingingsautoriteit zijn werkzaamheden met de werkzaamheden van deze nationale regelgevende instantie om een consistente oplossing voor het geschil te vinden, conform de doelstellingen die worden opgesomd in artikelen 6 tot 8 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie. »

3) Artikel 4/1, § 7, van dezelfde wet :

« § 7. De Belgische Mededingingsautoriteit kan beslissen, alleen indien het geschil enkel aan deze Raad wordt voorgelegd of ... »

4) Artikel 23bis, derde lid, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt :

« De Commissie geeft de veronderstelde inbreuken aan bij de Belgische Mededingingsautoriteit, zendt het rapport over dat ze aan de minister heeft overgezonden en deelt deze Raad ook de noodzakelijke vertrouwelijke informatie mede. »

5) Artikel 23ter, § 3, tweede lid, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt :

« De Commissie geeft de veronderstelde inbreuken aan bij de Belgische Mededingingsautoriteit, zendt het rapport over dat ze aan de minister heeft overgezonden en deelt deze Raad ook de noodzakelijke vertrouwelijke informatie mede. »

6) Artikel 29quinquies van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt :

« § 1. Het beroep ingesteld bij de Belgische Mededingingsautoriteit is onderworpen aan de onderzoeksbepalingen en procedureregels met betrekking tot de restrictieve mededingingspraktijken, zoals bepaald in de wetten van 10 juni 2006 tot bescherming van de economische mededinging en tot oprichting van een Belgische Mededingingsautoriteit.

§ 2. Het beroep wordt ingesteld bij de Belgische Mededingingsautoriteit binnen een termijn van dertig dagen vanaf de betekening van de beslissing of, voor de belanghebbenden aan wie de beslissing niet is betekend, binnen een termijn van dertig dagen vanaf de publicatie van de beslissing of, bij ontstentenis van publicatie, binnen een termijn van dertig dagen vanaf de kennisneming ervan.

De Belgische Mededingingsautoriteit, opgericht door de wet van 10 juni 2006, beslist binnen een termijn van vier maanden. »

7) Artikel 40/11, § 5, tweede lid, van de wet van 30 maart 1995 betreffende de elektronische-communicatienetwerken en -diensten en audiovisuele mediadiensten in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad

« De Belgische Mededingingsautoriteit geeft binnen dertig kalenderdagen, te rekenen vanaf de toezending van de ontwerpbeslissing door het Instituut, zijn advies. »

8) Artikel 15/14bis, derde lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen :

« De Commissie geeft de veronderstelde inbreuken aan bij de Belgische Mededingingsautoriteit, zendt het rapport over dat ze aan de minister heeft overgezonden en deelt deze Raad ook de noodzakelijke vertrouwelijke informatie mede. »

9) Artikel 15/14ter, § 3, van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen :

« De Commissie geeft de veronderstelde inbreuken aan bij de Belgische Mededingingsautoriteit, zendt het rapport over dat ze aan de minister heeft overgezonden en deelt deze Raad ook de noodzakelijke vertrouwelijke informatie mede. »

10) Artikel 15/22 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen :

« § 1. Het beroep ingesteld bij de Belgische Mededingingsautoriteit is onderworpen aan de onderzoeksbepalingen en procedureregels met betrekking tot de restrictieve mededingingspraktijken, zoals bepaald in de wetten van 10 juni 2006 tot bescherming van de economische mededinging en tot oprichting van een Belgische Mededingingsautoriteit.

§ 2. Het beroep wordt ingesteld bij de Belgische Mededingingsautoriteit binnen een termijn van dertig dagen vanaf de betekening van de beslissing of, voor de belanghebbenden aan wie de beslissing niet is betekend, binnen een termijn van dertig dagen vanaf de publicatie van de beslissing of, bij ontstentenis van publicatie, binnen een termijn van dertig dagen vanaf de kennisneming ervan.

De Belgische Mededingingsautoriteit, opgericht door de wet van 10 juni 2006, beslist binnen een termijn van vier maanden. »

Enkele fouten kunnen worden rechtgezet middels artikel 26, dat de Koning machtigt om de verwijzingen in bestaande wetten naar de opgeheven bepalingen te vervangen door verwijzingen naar het Wetboek van economisch recht. Verschillende fouten zijn echter geen verwijzingen naar opgeheven bepalingen en kunnen dus niet op deze manier worden rechtgezet. De enige manier om dergelijke fouten te voorkomen, is een exhaustieve opsomming van de wijzigingen die moeten worden aangebracht.

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister gaat niet akkoord met de visie van de dienst Wetsevaluatie. De bepaling in artikel 26 van het wetsontwerp volstaat.

Artikel 22

Volgens § 3 wordt het verslag beschouwd als een mededeling van grieven bedoeld in artikel IV.42, § 3, van het Wetboek van economisch recht.

De mededeling van grieven wordt evenwel geregeld in artikel IV.42, § 4.

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister gaat akkoord met de voorgestelde tekstcorrectie.


De commissie besliste voorts, op advies van de Dienst Wetsevaluatie, nog de volgende bijkomende tekstcorrecties aan te brengen aan de door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden tekst van het wetsontwerp nr. 5-1997/1 :

Artikel IV.10, § 4 : « een vereenvoudigde aanmelding »

Artikel IV.11, laatste lid : « des articles 4, alinéas 4 et 5, et 9, premier alinéa »

Artikel IV.11, laatste lid : « bij het de auditeur-generaal »

Artikel IV.26, § 2, tweede lid, 4º : « het ontvangen van de aanmeldingen »

Artikel IV.41, § 6, laatste lid : « het met redenen omkleed ontwerp van beslissing »

Artikel IV.45, § 2, eerste en tweede lid : « een klacht » → « de klacht »

Article IV.45, § 3, alinéa 3 : « ces délais » → « ce délai »

Artikel IV.45, § 6 : « ...en het beslist ... »

Artikel IV.53, tweede lid : « een transactie die het na het verstrijken ...(...).. de procedure tot schikken transactieprocedure »

Artikel IV.54, eerste lid : « Ingeval de verklaringen ... »

Artikel IV.60, § 2, derde lid : « Indien het zulks nodig acht, hoort het Mededingingscollege ... of rechtspersoon die het oproept »

Artikel IV.60, § 3, eerste lid : « D'autres personnes que les entreprises à la concentration ... » (cf. le texte néerlandais : « Andere personen dan de ondernemingen ... »)

Article IV.61, § 3 : « Le délai visé au § 2 du présent article »

Artikel IV.61, § 3 : « de aanmeldende partijen »

Artikel IV.62, § 1, tweede lid : « artikel IV.61, § 2, eerste lid, 3º »

Artikel IV.62, § 2, eerste lid : « de aanmeldende partijen »

Artikel IV.62, § 6, derde lid : « de aanmeldende partijen »

Artikel IV.63, § 1 : « De aanmeldende partijen »

Artikel IV.63, § 2 : « de aanmelding bedoeld in ... »

Artikel IV.63, § 4 : « artikel IV.61, § 2, eerste lid, 1º »

Artikel IV.64, § 3 : « ...of een auditeur die hij afvaardigt ... »

Artikel IV.66, § 2, eerste lid : « ...de onderafdelingen 3 toten met 7 ... »

Artikel IV.80, § 3, en § 4, vierde lid : « Le nouveau délai de prescription court » → « Un nouveau délai de prescription commence à courir »

Artikel V.14, § 1 : « ...in de handel brengen, zijn verplicht ... » — « ...sont tenus de communiquer ... »

B. Wetsontwerp nr. 5-1998/1 houdende invoeging van de bepalingen die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, in boek IV « Bescherming van de mededinging » en van Boek V « De mededinging en de prijsevoluties » van het Wetboek van economisch recht (artikel 77 van de Grondwet)

Bespreking van het advies van de dienst Wetsevaluatie

Artikel 3

Volgens het ontworpen artikel IV.32, zesde lid, worden « de eisende partij en de betrokken auditeur » gehoord.

Aangezien niet alleen auditeurs kunnen worden gewraakt, maar ook de voorzitter, de assessor-ondervoorzitter, de assessoren en de auditeur-generaal (art. IV.32, eerste lid), is het aangewezen te schrijven : « de eisende partij en de gewraakte persoon » (vgl. met het vierde lid).

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister gaat akkoord met de voorgestelde tekstcorrectie.

Artikel 12

1) De vraag rijst of niet eveneens hoger beroep moet kunnen worden ingesteld tegen de beslissingen bedoeld in artikel IV.57. Dat artikel betreft de transactiebeslissingen. Artikel IV.57 bepaalt zelf weliswaar dat de betrokken onderneming of ondernemingsvereniging geen hoger beroep kan instellen tegen de transactiebeslissing, maar sluit niet uit dat de eventuele klager of een derde dit wel kan.

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister wenst dat de voorgestelde tekst behouden blijft : klager en andere derden moeten geen beroep kunnen instellen tegen een transactiebeslissing. Hun belang is uiterst beperkt vermits een transactiebeslissing overeenkomstig artikel IV.54 een aanvaarding dient in te houden van de inbreuk.

2) § 1, eerste lid : « Tegen de beslissingen van het Mededingingscollege, zoals bedoeld in de artikelen (...) IV.63, § 3, ... »

De beslissing bedoeld in artikel IV.63, § 3, is geen beslissing van het Mededingingscollege, maar van de auditeur.

Suggestie : « Tegen de beslissingen van het Mededingingscollege of de auditeur bedoeld in de artikelen ... »

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister verklaart zich akkoord met de voorgestelde tekstcorrectie. Overeenkomstig artikel IV.63,§ 4, worden deze beslissingen beschouwd als beslissingen van het Mededingingscollege.

3) § 2, vierde lid : « Het beroep schorst de beslissingen van het Mededingingscollege niet. »

Beter : « Het beroep schorst de aangevochten beslissingen niet. »

Het gaat immers ook over de beslissingen van de auditeur (in geval van artikel IV.63, § 3) of van het auditoraat (in geval van § 1, tweede lid).

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister verklaart zich akkoord met de voorgestelde tekstcorrectie. Overeenkomstig artikel IV.63,§ 4, worden deze beslissingen beschouwd als beslissingen van het Mededingingscollege.

4) § 4 : « Het hoger beroep wordt (...) ingesteld (...) binnen een termijn van dertig dagen na de kennisgeving van de aangevochten beslissing. »

Suggestie : « ...na de kennisgeving van de aangevochten beslissing of na de dag waarop de stilzwijgende beslissing bedoeld in de artikelen IV.61, IV.62 of IV.64 werd genomen »

In het geval van een stilzwijgende beslissing is er immers wellicht veelal geen kennisgeving.

Antwoord van de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee

De minister is van oordeel dat de voorgestelde tekst in het wetsontwerp niet moet worden gewijzigd.

Er is inderdaad geen kennisgeving van een stilzwijgende beslissing.

Ten aanzien van de beslissingen bedoeld in de artikelen IV.61 en IV.62 is het echter, behalve voor de rechtstreeks betrokken partijen (die normalerwijze geen belang hebben bij het aanvechten van wat voor hen een goedkeuring van een beoogde concentratie is) ook niet duidelijk wanneer de termijn voor het nemen van een beslissing is verstreken. « Kennisname » zou dus eigenlijk billijker zijn, maar dat is dan weer heel moeilijk te verifiëren. De toepassing in de praktijk zal uitsluitsel geven.

Ten aanzien van de verzoeken om voorlopige maatregelen lijkt het niet nodig een termijn te voorzien. Het is het belang van de verzoekers om zo snel mogelijk een beroep in te stellen. Indien zij er lang mee wachten, bewijzen zij zelf dat er kennelijk niet de vereiste hoogdringendheid was.

V. STEMMINGEN

A. Wetsontwerp nr. 5-1997/1 houdende invoeging van Boek IV « Bescherming van de mededinging » en van Boek V « De mededinging en de prijsevoluties » in het Wetboek van economisch recht en houdende invoeging van de definities eigen aan boek IV en aan boek V en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan boek IV en aan boek V, in boek I van het Wetboek van economisch recht (artikel 78 van de Grondwet)

De amendementen nrs. 1 tot en met 5 worden verworpen met 9 stemmen tegen 1 stem.

Het verbeterde wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem.

B. Wetsontwerp nr. 5-1998/1 houdende invoeging van de bepalingen die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, in boek IV « Bescherming van de mededinging » en van Boek V « De mededinging en de prijsevoluties » van het Wetboek van economisch recht (artikel 77 van de Grondwet)

Artikel 1 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

De artikelen 2 tot en met 14 worden aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem.

Het verbeterde wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 1 stem.


De Kamer van volksvertegenwoordigers stemde in met de voorgestelde tekstcorrecties aan beide wetsontwerpen.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Fauzaya TALHAOUI. Ludo SANNEN.

(1) Zoals de wet van 1 april 2007 op de openbare overnameaanbiedingen.

(2) Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen.

(3) Zij werden wellicht overgenomen uit artikel 67 van de WBEM, waar zij wel een meerwaarde hebben : « De voorzitter van de kamer van de Raad die de beslissing neemt, houdt rekening met ... ».

(4) De fout bevindt zich weliswaar ook reeds in de wet van 15 september 2006.